Plan: | Heumen, Monumentweg 6 & 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.BUwpmonweg6en8HE-VA01 |
Voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied Heumen 2009" van gemeente Heumen ten behoeve van het herbestemmen van de Monumentweg 6 & 8 te Heumen.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De ontwikkelingen in de agrarische sector volgen elkaar in hoog tempo op. Met name in de veehouderij gelden steeds strengere eisen ten aanzien van dierwelzijn, volksgezondheid, duurzaamheid, ammoniak, stikstof, milieu en het woon- en leefklimaat, waardoor veehouders vaak forse investeringen moeten doen in het bedrijf om aan al deze strengere eisen vanuit de wet- en regelgeving te kunnen voldoen. Het bedrijf op de Monumentweg 6 & 8 heeft geen bedrijfsopvolging. Hierdoor is investeren niet meer aan de orde. Vandaar dat er gekozen is om het bedrijf te beeindigen en de locatie te herbestemmen.
De locatie is vanwege de ligging geschikt voor het herbestemmen naar wonen, waarbij er een tweetal extra woningen mogen worden gerealiseerd in ruil voor het saneren van de totale bedrijfslocatie en zorgt voor een versterking van het transitiegebied aan de randen van de kernen.
De gewenste ontwikkeling is niet rechtstreeks toegestaan vanuit het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits wordt aangetoond dat aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan. Middels voorliggende toelichting wordt aangetoond op welke wijze aan de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan en dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
De planlocatie is gelegen aan de Monumentweg 6 & 8 te Heumen en ligt ten noorden van Heumen en ten zuidwesten van Malden in het gemengd landelijk gebied van gemeente Heumen. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Heumen, sectie I, nummers 681, 477, 478 en 479 In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Heumen 2009" van de gemeente Heumen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 16-12-2010, onverkort van toepassing.
Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' en is er een bouwvlak toegekend van circa 1,1 ha.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door toepassing van een in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn specifieke voorwaarden verbonden waaraan met de voorgenomen ontwikkeling moet worden voldaan. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
"3.6.4 omschakeling van een agrarisch bedrijf naar één of meerdere woning(en) ".
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak, met uitzondering van glastuinbouw, in de bestemming Wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Ad. a: Er zal sprake zijn van vervangende nieuwbouw. De bedrijfsgebouwen zullen geheel worden gesloopt.
Ad. b: Hergebruik van de bedrijfsgebouwen is niet wenselijk gezien de beeldkwaliteit van deze bebouwing en het toevoegen van een tweetal woonfuncties. Dit is qua verschijningsvorm en maatvoering niet realistisch dat de aanwezige bedrijfsgebouwen worden verbouwd tot woonhuis.
Ad. b.1: Alle aanwezige bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt.
Ad. b.2/3/4: Middels de ruimte-voor-ruimte regeling zullen er 2 nieuwe woningen worden gebouwd. De bedrijfsgebouwen hebben een oppervlakte van circa 1.900m² in totaliteit. Dit is meer dan de vereiste 1.500 m².
Ad. b.5) De woningen zullen een inhoud tussen de 400 m³ en 800 m³ krijgen.
Ad. b.6) Het aantal bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen zal met een gezamenlijk oppervlakte van 50 m² worden toegestaan per woning. Daarnaast kan op grond van het kruimelgevallenbeleid in het Bor de oppervlakte vergunningsvrije bouwwerken worden uitgebreid tot 150 m² per woning.
Ad. c) Er zullen geen bedrijfsgebouwen ingebruik worden genomen voor bewoning.
Ad. d) Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Zie bijlage 1
Ad.e) De nabijgelegen functies en waarden zullen niet worden geschaad. Dit is aangetoont in hoofdstuk 4.
Ad.e) De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet geschaad dit is aangetoont in hoofdstuk 4.
Zoals blijkt uit het voorgaande kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden. Hiermee kan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Heumen.
De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit agrarisch landschap. De verkavelingsstructuur betreft een strokenverkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele burgerwoningen, enkele agrarische bedirjven en een niet-agrarisch bedrijf gelegen. Tevens ligt de locatie op slechts 300 m van de dorpskern.
Op de locatie is momenteel een melkveehouderij gevestigd. Er is een milieutoestemming voor het mogen houden van 95 melk- en kalfkoeien, 65 stuks vrouwelijk jongvee, 60 stuks overig rundvee en 50 guste- en dragende en kraamzeugen.
Ter plaatse zijn twee stalgebouwen met een gezamenlijk oppervlakte van circa 1.900 m² aanwezig. Tevens zijn er bijbehorende voorzieningen zoals kuilplaten,voersilo's en verhardingen aanwezig.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 1,1 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse het melkveebedrijf te beeindigen en op de locatie twee nieuwe woningen te realiseren. De huidige twee bedrijfswoningen worden eveneens omgezet naar burgerwoningen.
De bedrijfsbebouwing, circa 1900 m² en bijbehorende voorzieningen en verhardingen zullen worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen twee woonkavels worden gerealiseerd.
De woonkavels zullen als een vierkant worden geclusterd. Hierdoor ontstaat er een bebouwingsconcentratie, welke goed in het landschap past. Tussen Monumentweg 6 & 8 en de twee nieuwe kavels zal een ruime inrit komen vor de bereikbaarheid van de kavels. Dit gezien het gegeven dat de locatie niet aan een doorgaande weg is gelegen.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven.
Situatietekening gewenste situatie.
Bron: Jan Hein Ruijgrok.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
Zoals in overleg is besproken zal er een groenstrook van 5 meter om de nieuwe kavels worden gerealiseerd
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Jan Hein Ruijgrok
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.
De provincie Gelderland heeft op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de visie van de provincie op het ruimtelijk beleid in hoofdlijnen en biedt de kaders voor de verdere beleidsontwikkelingen.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie zeven ambities opgenomen:
Energietransitie:
Het energievraagstuk is een wereldwijd vraagstuk. Het gaat aan niemand voorbij en raakt iedereen, ook in Gelderland. 'Oude' manieren van energie opwekken en gebruiken hebben teveel negatieve effecten en passen niet meer. Nieuwe manieren zijn nodig. Streven is dat Gelderland in 2050 volledig klimaatneutraal is. Als tussendoel stelt de provincie dat zij in 2030 55% broeikasgasreductie willen hebben bereikt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een tweetal nieuwe woningen die worden gebouwd conform de op dat moment geldende eisen omtrent bouw en energie. Hierbij is het uitgangspunt dat de nieuwe woningen gasloos worden opgericht. Daarmee is sprake van duurzame woningen die bijdragen aan de reductie van de productie van broeikasgassen. Tevens zal te zijner tijd worden gezocht naar mogelijkheden voor duurzame energievoorzieningen. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen met betrekking tot de energietransitie.
Klimaatadaptie:
Het klimaat verandert merkbaar. Hoosbuien, stijgende temperaturen, extreme hitte, langdurige droogte, de uitdroging van land- en tuinbouwgronden, bodemdaling, bosbranden en toenemende overstromingsrisico’s. Het veranderend klimaat gaat aan niemand voorbij en raakt alle facetten van de omgeving. Het gaat daarbij om zowel de natuur als om de eigen gezondheid en veiligheid. De provincie wil hierop voorbereid zijn en zet daarom vooral en eerst in op het tegengaan van de risico's en gevaren van de klimaatverandering. Voor de provincie heeft dit prioriteit. De provincie wil in 2050 optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderende klimaat. Overtollig water moet dan zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. De provincie werkt hier vooral aan vanuit de betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houdt daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed wordt water opgevangen en voor langere tijd vastgezet in beken. Daarnaast zorgt de provincie voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor de Gelderse natuur en de land- en tuinbouw en voor voldoende gezond drinkwater voor mens en dier.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een tweetal nieuwe woningen die zullen worden gebouwd volgens de op dat moment geldende eisen omtrent duurzaamheid en energie. De woningen zullen gasloos worden opgericht, waarmee de uitstoot van broeikasgassen wordt geminimaliseerd. Daarmee is geen sprake van een initiatief dat bijdraagt aan de verandering van het klimaat. Daarnaast zal er een veehouderij worden beëindigd wat leidt tot een reductie van onder andere methaan en ammoniak, wat het klimaat ten goede komt.
Voor wat betreft water zal hydrologisch neutraal worden ontwikkeld en zal er geen sprake zijn van lozing van verontreinigd water op oppervlaktewater en/of in het grondwater.
Het gewenste initiatief zal daarmee de doelstellingen voor klimaatadaptie niet in de weg staan.
Circulaire economie:
Het gebruik van natuurlijke grondstoffen is wereldwijd in de afgelopen honderd jaar explosief gestegen. Met schaarste, uitputting en schade aan de omgeving tot gevolg. Minder afval en meer kringloop, recycling en hergebruik is nodig om Gelderland schoon en groen te houden. De provincie vindt het daarom belangrijk dat er circulair wordt gewerkt. Dit gaat voornamelijk op bij de aanleg en het onderhoud van gronden, landschappen, wegen en waterwegen en bij het verduurzamen van vastgoed in de stad. Daarbij gaat de provincie zoveel mogelijk voor duurzame materialen en voor het hergebruik daarvan.
Verder zijn in Gelderland verschillende bedrijven op dit terrein innovatief bezig. Dit wordt gestimuleerd. Daarnaast wordt er vooral gefocust op de Gelderse Food sector vanuit Ede-Wageningen, op circulaire regio's en bedrijventerreinen in Gelderland, op Smart Industry en op het recyclen van kunststoffen en consumentengoederen. Tegelijkertijd is wet- en regelgeving niet altijd ingericht op circulair werken. Zo mag bijvoorbeeld niet alle afval als grondstof worden aangemerkt. De provincie vindt het belangrijk dat beperkende regels worden weggenomen en zet zich daar actief voor in.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal zoveel als mogelijk worden gewerkt met duurzame bouwmaterialen. Tevens zullen voorzieningen worden getroffen om het scheiden van afval mogelijk te maken en zoveel als mogelijk te stimuleren. Daarmee draagt het voorgenomen initiatief bij aan de doelstellingen voor een circulaire economie.
Biodiversiteit:
Gelderland heeft een rijke natuur, waaronder de Veluwe met haar bossen, heide, stuifzand en haar specifieke dier- en plantensoorten. Verdere heeft de provincie een groot Gelders natuurnetwerk ontwikkeld met allerlei verbindingszones – ecologisch poorten, ecoducten, uiterwaarden – dat voor de biodiversiteit belangrijke gebieden in en buiten Gelderland verbindt. Het beschermen en het versterken van dit netwerk staat voorop. Hierbij worden robuuste verbindingen nagestreefd. Er wordt een netwerk van verbindingen langs rivieren, uiterwaarden en kleinere watergangen in het Gelders natuurnetwerk en andere waardevolle landschappen en gebieden gerealiseerd. Gebieden die rijk zijn aan vogels worden beschermd. Daarnaast wordt ingespeeld op de gevolgen van het veranderende klimaat voor de natuur, zoals bijvoorbeeld verdroging.
Tegelijkertijd daalt de variatie in planten- en diersoorten. Er is meer nodig om dit weer op peil te krijgen. De meeste kansen ontstaan hierbij door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. Er wordt gewerkt met betrokken partijen aan een betere balans tussen de intensieve veehouderij, natuurwaarden, lucht- en bodemkwaliteit en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en fruitteelt.
Ten slotte vindt de provincie het belangrijk de biodiversiteit in de gebouwde omgeving te versterken. Aandacht voor natuur in de woonwijken in de groene Gelderse steden, bij de bouw en renovatie van werklocaties en het Gelders erfgoed en bij de aanleg van wegen en dijken. Werken met de natuur, in plaats van ertegen. Dit helpt, niet alleen om ervoor te zorgen dat de variatie in planten- en diersoorten weer groeit, maar ook in het kader van klimaatadaptatie – bijvoorbeeld het wegvloeien van overtollig water in de bodem.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van de ontwikkeling van een landbouwbedrijf. Zoals nader omschreven in de paragraaf Ecologie (paragraaf 4.2) zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige gevolgen hebben op natuurlijke waarden in de omgeving. Daarnaast zal ook het wegbestemmen van de agrarische bedrijfskavel leiden tot een verminderde en minder verspreide impact op omliggende natuurgebieden. Daarnaast zal de woningbouwontwikkeling gepaard gaan met een robuuste inpassing van het plangebied, waarmee de biodiversiteit versterkt wordt. De voorgenomen ontwikkeling staat de doelstellingen voor de biodiversiteit daarmee niet in de weg.
Bereikbaarheid:
Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie. De samenleving heeft behoefte aan flexibele en efficiënte netwerken die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Mensen willen snel en veilig op hun werk kunnen komen, elkaar kunnen ontmoeten, ervaringen kunnen delen, de vele evenementen kunnen bezoeken, grenzen kunnen verleggen. Een sterk netwerk zorgt daarvoor en de behoefte daaraan neemt toe. Naar verwachting nemen de vervoersstromen in Gelderland richting 2040 met 40% toe. Maar niet op de standaard manier. Steeds vaker worden verschillende vormen van vervoer gecombineerd, zowel door mensen als bij het vervoeren van goederen.
Er ontstaan steeds meer nieuwe concepten, zoals, zelfrijdende auto's, leen- en deelauto's, snelle elektrische fietsen en slimme manieren van bevoorrading van binnensteden. Dit zet druk op het grote en gevarieerde Gelderse mobiliteitsnetwerk- voor auto's, schepen, openbaar vervoer,(snel)fietsen, voet- en wandelpaden en vliegverkeer. Daarbij is het zaak te zorgen voor de veiligheid en vlotte doorstroming op dit netwerk. De provincie wil faciliteren dat mensen elkaar kunnen blijven bereiken en ontmoeten. Slim maatwerk en nieuwe vormen van mobiliteit zijn daarbij nodig. De provincie wil vanuit ieders verantwoordelijkheid gezamenlijk bevorderen dat het openbaar vervoer en alternatieve vormen van mobiliteit toekomst- en vraaggericht blijven. Sommige Gelderse streken kennen hoge concentraties aan mensen en activiteiten. De provincie kijkt hoe zij slimmer kunnen omgaan met de vele verbindingen en knooppunten die er zijn op de weg, in de lucht en/of op het water. Om knelpunten te voorkomen en op te lossen, wordt verder bekeken hoe de bedrijventerreinen zo kunnen worden geclusterd dat vervoers- en goederensystemen slimmer met elkaar en met ontwikkelingen in de stad kunnen worden verbonden.
Daarnaast wordt bezien hoe alternatieve manieren van vervoer – in het bijzonder de fiets – verder kunnen worden gestimuleerd. In delen van Gelderland is de bevolking aan het krimpen. Daar staat met name het 'klassieke' openbaar vervoer onder druk. Ook ICT-ontwikkelingen en snel internet bieden opties die kunnen leiden tot andere of slimmere vervoersstromen. Samen met partners wordt gezocht naar goede alternatieven. Daarbij wordt eerst gekeken naar het benutten en optimaliseren van bestaande mogelijkheden, voordat wordt overgegaan tot het aanleggen van nieuwe infrastructuur. Naast de verkeersveiligheid, houden wordt altijd rekening gehouden met de leef- en luchtkwaliteit van de omgeving.
Het verkeer en (openbaar) vervoer moet schoner, gezonder en duurzamer. Fossiele brandstoffen raken op en maken plaats voor duurzame energiebronnen, zoals elektrische auto's en waterstofvoertuigen. Hetzelfde geldt voor het beheer en onderhoud van de wegen. Dit wordt zo schoon en duurzaam mogelijk gedaan. Er liggen tal van kansen op het terrein van duurzame mobiliteit: vervoers- en goederensystemen slimmer verbinden, meer oplaadpunten voor elektrische auto's en duurzame tankpunten, stimuleren van fietsgebruik, experimenten met nieuwe duurzame vormen van vervoer, snel internet als alternatief voor fysieke mobiliteit. Ontwikkelingen vragen een brede blik en een samenhangende aanpak tussen mobiliteit en de inrichting van woonwijken en bedrijventerreinen, voorzieningen – zoals laadpalen en internet – en vervoerssystemen. De provincie zet zich in voor een dekkend netwerk van duurzame oplaad- en tankpunten in Gelderland. Ook worden experimenten die bijdragen aan duurzame manieren van vervoer gestimuleerd.
De sterke groei in de luchtvaart door toerisme en transport geeft een intensivering van het luchtruimgebruik, ook boven de groene provincie Gelderland. Een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland noodzaakt tot expliciete aandacht om nadelige gevolgen van luchtvaart te voorkomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling en zal geen invloed hebben op de infrastructuur en bereikbaarheid in de omgeving. Ook zal de voorgenomen ontwikkeling de verdere ontwikkelingen met betrekking tot mobiliteit en bereikbaarheid niet in de weg staan. Hiermee past het voorgenomen initiatief binnen de doelstellingen die de provincie heeft opgenomen met betrekking tot bereikbaarheid.
Vestigingsklimaat:
Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van Nederland. Daarnaast heeft de provincie een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio's - Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). Er is daarmee sprake van een uitstekend verbonden provincie en wordt daarmee samengewerkt met deze regio's, net zoals met de buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland – haar natuur, groene steden op menselijke schaal, kennisinfrastructuur, cultuur, recreatie en toerisme en sport – kan de provincie zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie om te werken en te wonen. Met een brede blik op de leefomgeving geeft de provincie dan ook een krachtige impuls aan de regionale economie en arbeidsmarkt. Zo kunnen mensen in Gelderland zich ontplooien, ontspannen en ontwikkelen.
De Gelderse economie heeft grote behoefte aan voldoende en kundige mensen. De concurrentie op de arbeidsmarkt is groot. De provincie wil de strategische ligging en de aantrekkingskracht van de Gelderse regio's vergroten, zodat mensen er willen (blijven) wonen en zich willen binden aan Gelderland. Sterke stedelijke netwerken en toegankelijke ontmoetingsplekken zijn daarbij van vitaal belang. Plekken waar mensen elkaar makkelijk kunnen vinden om kennis, ideeën en plannen uit te wisselen en elkaar vooruit te helpen. Plekken die goed ontsloten zijn, zoals innovatieve campussen, bruisende binnensteden en dynamische bedrijventerreinen. Het concentreren en combineren van activiteiten heeft daarbij de voorkeur, boven versnippering door de hele provincie. Activiteiten die elkaar versterken, worden met elkaar in contact gebracht en zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt of in dezelfde voorziening geplaatst. Zo blijft Gelderland, naast dynamisch, ook open, groen en gezond. Het omvormen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur, boven de aanleg van nieuwe terreinen. Pas als er geen andere mogelijkheden zijn, wordt uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen. Daarnaast wordt gekeken naar hoe de inrichting van de Gelderse werklocaties zo duurzaam mogelijk kunnen worden gemaakt in termen van energie en klimaat.
Gelderland heeft sterke troeven: Health, Energy, Tech, Food, Logistiek, een sterk midden- en kleinbedrijf. Nationaal en internationaal werkende Gelderse bedrijven die in volle verbinding staan met gebieden buiten Gelderland. Daar zit veel innovatieve kracht. Die krijgen volop de ruimte, maar wel op voorwaarde dat ook bijgedragen wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk. Want schoon en groen is het uitgangspunt. Er wordt meegedacht met deze bedrijven en geholpen bij de toegang tot kennis, middelen, markten, netwerken, locaties en het onderwijs.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een ontwikkeling van een bedrijf. De voorgenomen ontwikkeling zal de doelen met betrekking tot het vestigingsklimaat daarnaast ook niet in de weg staan.
Woon- en leefomgeving:
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen en concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wordt uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig als snel moet kunnen worden ingespeeld op de vraag. Daarbij staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie geeft zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders en maakt daar met de partners afspraken over. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook is de provincie met de partners in gesprek over hoe zij het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de inwoners.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in woningkavels welke naar de wensen van de toekomstige bewoners kunnen worden ingvuld. Daarnaast wordt het agrarische bedrijf wegbestemd, wat bijdraagt aan het behoud en verbetering van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in de omgeving. Tevens voorkomt deze ontwikkeling leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing. Hiermee wordt de leefbaarheid van het platteland vergroot. De transitie naar een meer gemengd woongebied aan de randen van de kernen draagt bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en zal de doelen die de provincie heeft op dit gebied niet in de weg staan.
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd. De verordening is verschillende keren geactualiseerd en gewijzigd. De meest recente versie is op 31 maart 2021 geconsolideerd en in werking getreden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de ontwikkeling van een kleinschalige woningbouwlocatie met twee nieuwe woningen op een agrarisch perceel. In ruil voor de ontwikkeling van de woningen zal de agrarische bedrijfskavel worden wegbestemd en de bedrijfsbebouwing worden gesloopt.
Op basis van artikel 2.2 van de verordening zijn nieuwe woningen alleen toelaatbaar indien deze passen binnen het regionale woonagenda die de provincie in samenwerking met de gemeenten in de regio samenstelt. Indien een ontwikkeling met nieuwe woningen niet past binnen de regionale woonagenda kunnen nieuwe woningen alsnog mogelijk worden gemaakt en worden meegenomen in een toekomstige actualisatie van de woonagenda indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De gemeente Heumen heeft het initiatief getoetst aan het Afwegingskader woningbouwinitiatieven en de woonagenda en heeft aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling hier binnen past. Daarmee kunnen de woningen mogelijk worden gemaakt op basis van artikel 2.2 van de verordening.
Voor het wegbestemmen van agrarische bedrijfskavels is in de verordening geen specifiek beleid opgenomen. Dit past daarmee binnen de beleidsregels uit de verordening.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland van de provincie Gelderland.
De gemeente Heumen heeft op 13-02-2014 de Structuurvisie Heumen 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar 2025. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
De volgende uitgangspunten uit de structuurvisie zijn van belang voor deze ontwikkeling:
Nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen
In het buitengebied vindt geen nieuwe woningbouw plaats, met uitzondering van (zeer) kleinschalige ontwikkelingen in het kader van nieuwe landgoederen, plattelandswoningen als gevolg van rood voor rood (ruimte voor ruimte) regelingen en langs de Rijksweg (N844) in relatie tot het verbeteren van de stedenbouwkundige kwaliteit en het verbinden over de weg heen van natuur en landschap.
Rood voor rood regeling
Met de rood voor rood regeling wordt, in aansluiting op de duurzaamheidsladder bewerkstelligd dat de (landschappelijke) kwaliteit van het buitengebied wordt versterkt door middel van het verwijderen van (in onbruik geraakte) bebouwing. Het is een regeling voor stoppende agrarische bedrijven. Als beloning voor het verwijderen van niet meer in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen, verkrijgt men het recht om een woning of woongebouw te bouwen. De waarde die deze woonbebouwing vertegenwoordigt, dekt de sloopkosten.
De gemeente Heumen streeft ernaar om deze nieuwe woningen daar te bouwen waar woningen ook thuishoren: in of in de directe nabijheid van kernen en buurtschappen. Daarvoor zal bij het hanteren van de rood voor rood regeling gebruik worden gemaakt van een trapsgwijs beoordelingssysteem. Dit systeem houdt in dat voor de bepaling van de locatie van de nieuwe woning eerst wordt gekeken naar nieuwbouw in één van de vier kernen, vervolgens naar nieuwbouw aan de rand van één van deze kernen, vervolgens naar nieuwbouw in een buurtschap en pas als laatst naar nieuwbouw op de betrokken kavel zelf, mits dit ingepast kan worden in de omgeving.
De in het kader van rood voor rood regeling gebouwde woningen maken onderdeel uit van het woningbouwcontingent dat de gemeente regionaal toebedeeld krijgt.
Deze ontwikkeling betreft de rood voor rood regeling. Voor deze locatie is in overleg met de gemeente gezien de ligging van de locatie in de directe nabijheid van de dorpskern gekozen voor ontwikkeling op de betrokken kavel zelf. Deze locatie wordt ingepast in de omgeving middels een landschappelijk inpassingsplan. De locatie is geschikt voor kleinschalige woningbouw gezien er op deze wijze een klein wooncluster ontstaat op een plaats waar de agrarische functie verloren is gegaan. Het gebied is de afgelopen jaren in transitie van primair agrarisch naar een meer gemengd gebied. Dit vanwege de nabije ligging van de kern. Het gebied ontleend zich uitstekend voor landelijk wonen. In de omgeving zijn al meerdere woonlocaties gerealiseerd.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de naam structuurvisie van gemeente Heumen.
De gemeente Heumen heeft in april 2019 de gemeentelijke welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat richtlijnen voor de uitstraling van nieuwe bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota zijn algemene criteria opgenomen welke gelden voor elke nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zijn specifieke criteria opgenomen welke alleen van toepassing zijn voor ontwikkelingen in specifieke gebieden. De locatie is gelegen in een gebied welke is omschreven als voor "Boerenerven"
Hieronder zijn de criteria weergegeven:
Plaatsing/situering
Massavorm
Gevelopbouw en -indeling
Kleuren en materialen
Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen de van toepassing zijnde welstandscriteria in acht worden genomen. Bij het nader uitwerken van de bouwplannen zal hier gevolg aan worden gegeven. Zowel een schuurwoning als ook een meer traditionelere verschijningsvorm kan hier passend zijn. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de welstandsnota van de gemeente Heumen.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van 2 nieuwe woningen. Ten aanzien van woningen zijn geen richtafstanden opgenomen.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden 2 nieuwe woningen opgericht dit betreffen gevoelige objeceten. Hieronder zijn de aanwezige bedrijven in de buurt weergegeven.
Op Looistaat 34 is een agrarisch loonbedrijf gelegen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
De betreffende inrichting is gelegen op een afstand van ongeveer 100 meter (gemeten van bestemmingsgrens tot bestemmingsgrens). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal de betreffende inrichting niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Op Looistraat 36 een agrarisch groente en fruit handelsbedrijf gelegen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
De betreffende inrichting is gelegen op een afstand van ongeveer 130 meter (gemeten van bestemmingsgrens tot bestemmingsgrens). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal de betreffende inrichting niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Op Looistraat 32 is een akkerbouwbedrijf gelegen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
De betreffende inrichting is gelegen op een afstand van ongeveer 200 meter (gemeten van bestemmingsgrens tot bestemmingsgrens). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal de betreffende inrichting niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Op Looistraat 63 is een manege gelegen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
De betreffende inrichting is gelegen op een afstand van ongeveer 310 meter (gemeten van bestemmingsgrens tot bestemmingsgrens). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal de betreffende inrichting niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Zoals blijkt uit het voorgaande worden met de voorgenomen ontwikkeling geen van de omliggende functies en/of bedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden geschaad. En kan er gezien de afstanden ook worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een woonfunctie. Een woonfunctie veroorzaakt geen geurhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling geen onevenredige geurhinder aan de omgeving tot gevolg mag hebben dient bij een nieuwe ontwikkeling, wanneer sprake is van gevoelige objecten, aangetoond te worden dat ter plaatse geen sprake is van een onevenredige geurhinder. In de omgeving van de locatie zijn geen inrichtingen gelegen die mogelijk leiden tot een geurhinder aan de omgeving. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen veehouderijen van derden gelegen. Daarmee is ter plaatse geen sprake van een onevenredige geurhinder vanuit de omgeving. Tevens wordt er ruimschoots voldaan aan de vereiste afstandseisen uit de VNG, waarmee geurhinder vanuit de omgeving op de nieuw te ontwikkelen woningen niet waarschijnlijk is.
Verder zijn in de nabije omgeving geen veehouderijen gelegen die kunnen leiden tot een cumulatie van geur. Hiermee is het niet aannemelijk dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een overschrijding van de normen voor geur, waarmee ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het melkveebedrijf terplaatse gesaneerd. Hiermee verbeterd de luchtkwaliteit ter plaatse gezien de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden met de voorgenomen ontwikkeling zal afnemen, waarmee sprake is van een zogenaamde NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
Naast het feit dat een ontwikkeling geen onevenredig nadelige gevolgen op het gebied van luchtkwaliteit mag veroorzaken dient, wanneer sprake is van een gevoelig object, ook aangetoond te worden dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbare luchtkwaliteit. Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wanneer de achtergrondconcentratie aan fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NOx) niet meer dan 40 micorgram per kubieke meter lucht (µg/m³) bedraagt. Voor de fijnere deeltjes fijnstof (PM2,5) is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wanneer de achtergrondconcentratie niet meer dan 20 µg/m³ bedraagt.
Zoals te zien in de volgende figuren bedraagt de achtergrondconcentratie in de omgeving, volgens gegevens van de Atlas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin ook de resultaten uit de Monitoringstool NSL zijn opgenomen, ter plaatse voor fijnstof en stikstofoxiden ongeveer 17 (PM10) en 20 (NOx) µg/m³. De achtergrondconcentratie van fijnere deeltjes fijnstof (PM2,5) bedraagt in de omgeving ongeveer 10 µg/m³. Dit is ruimschoots onder de normen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de omgeving is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit. Omdat de voorgenomen ontwikkeling een ontwikkeling betreft die zal bijdragen aan een verbetering van de achtergrondconcentratie zal ook na realisatie van de ontwikkeling sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiermee kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving worden geborgd.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) Atlas van de Leefomgeving.
Bron: RIVM.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof (PM2,5) Atlas van de Leefomgeving.
Bron: RIVM.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofdioxiden (NO2) Atlas van de Leefomgeving.
Bron: RIVM.
Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden woningen opgericht. Dit is vanuit de Wgh aan te merken als een geluidsgevoelig object. Om aan te tonen of de geluidbelasting op de gevel de wettelijke norm zal overschrijden is een akoestisch onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai noodzakelijk indien de woning wordt gepositioneerd binnen de geluidszone van een weg. De geluidszone van een weg van één of twee rijstroken bedraagt 250 meter. Behalve de Monumentweg, een erftoegangsweg, zijn er geen andere wegen binnen deze 250 meter. De Monumentweg is een erftoegangsweg met een minimale verkeersintensiteit. Deze dient voor de ontsluting van de aangelegen huizen en percelen en is doodlopend. Het is daarmee zeker dat de geluidsbelasting op de woningen vanuit (spoor)wegverkeerslawaai minimaal is. Daarom wordt een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Burgerwoningen veroorzaken geen geluidshinder aan de omgeving. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen.
Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.
Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.
Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 2.0' zoals is opgesteld door de provincie Noord-Brabant, de verschillende omgevingsdiensten van Brabant en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van Brabant, kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Hierin zijn richtafstanden opgenomen voor varkens- en pluimveehouderijen waarbinnen een nadere afweging van de mogelijke risico's op de volksgezondheid nodig is wanneer er sprake is van het oprichten van gevoelige objecten. Voor varkenshouderijen bedraagt deze afstand 200 meter. Voor pluimveehouderijen bedraagt deze afstand 500 meter.
Binnen 200 meter van de locatie zijn geen varkenshouderijbedrijven gelegen en binnen 500 meter geen pluimveebedrijven. Er is daarmee geen sprake van een onevenredig volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkens- en pluimveehouderijen.
Volgens het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) en de aanvullende studies daarop (VGO 2) blijkt dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven mogelijk een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er een relatie is tussen de aanwezigheid van de geitenhouderijen en de gevallen van longontsteking. Tot die tijd dienen de effecten en risico's op het gebied van volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht wanneer er binnen 2 kilometer van een geitenhouderij een ontwikkeling plaatsvindt.
Binnen 2 kilometer van de locatie zijn geen bedrijfsmatige geitenhouderijen gelegen. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van de volksgezondheid.
In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden is een spuitzone opgenomen, waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten worden toegestaan.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbestrijdingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.
De locatie is gelegen in een akkerbouw gebied. Er is geen sprake van bomenteelt binnen een straal van 50 meter. Spuitzones zijn met name van toepassing bij bomenteelt. In de akkebouw wordt er veel minder gewerkt met bestrijdingsmiddelen. Zeker gezien er tegenwoordig veelal enkel nog gebruik wordt gemaakt van biologische/niet-schadelijke middelen. Ook de nieuwe technieken waarbij niet meer verneveld wordt is de uitstraling van de middelen naar buiten toe veel minder. Gezien de locatie landschappelijk wordt ingepast met een groenstrook is er daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.
Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.
De locatie is niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen.
Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.
De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is in gebruik als melkveebedrijf. Uit ervaring blijkt dat deze gronden nagenoeg altijd schoon zijn. Een uitzondering hierbij is als bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt, boomgaarden aanwezig zijn geweest of sloten zijn gedempt. In onderhavig geval is, voor zover bekend, geen sprake van gebruik van bestrijdingsmiddelen, boomgaarden en/of gedempte sloten. Hiermee is geen sprake van een te verwachten verontreiniging.
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5725 (historisch onderzoek) / NEN 5740 (verkennend onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een tweetal nieuwe woningen. Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met 2000 woningen.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een project van geringe omvang. Het aantal te bouwen woningen zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten.
De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf Ecologie (paragraaf 4.2) en de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3), geen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden geschaad.
De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Geur", "Luchtkwaliteit", "Geluid", "Externe veiligheid" en "Bodem" (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.7) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf Ecologie (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit project wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied De Sint Jansberg is gelegen op een afstand van ongeveer 5,5 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Echter is er geen te verwachten project effect. Geziend de agrarische bedrijfskavel wordt herbestemd naar wonen is daarmee sprake van een afname van de (mogelijke) emissie van stikstof, en daarmee sprake van een verbeterde situatie ten aanzien van de betreffende gebieden. Burgerwoningen hebben geen onevenredige emissie van stikstof en dragen daarmee niet onevenredig bij aan een toename van de depositie van stikstof op een Natura 2000 gebied. Tijdens de bouwfase en gebruiksfase van de woningen wordt echter gebruik gemaakt van auto's en werktuigen. Deze hebben een (beperkte) emissie van stikstofoxiden die mogelijk kunnen leiden tot een toenemende depositie van stikstof in de betreffende gebieden. Om aan te tonen wat de mogelijke effecten zijn van de aanlegfase en de gebruiksfase van de woningen is met het rekenprogramma Aerius Calculator een berekening gemaakt. Uit deze berekening, waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een toenemende depositie op de betreffende gebeiden (het projecteffect is niet groter dan 0,00 mol per hectare per jaar).
Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Natura2000.nl
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 550 meter.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Gelderland
Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Heumen voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat niet is aangemerkt als archeologisch waardevol.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Heumen.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Heumen.
Bron: Heumen.nl.
De locatie is gelegen in een rivierterrasontginning op afwisselend plateaus en laagten. Tevens is het oppervlakig en puntvormig opgaand groen aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol.
De ontwikkeling vindt plaats op het bestaand bouwperceel het ruimtebeslag wordt kleiner daarmee is de impact op het landschap minimaal. De ontwikkeling heeft geen nadeligee invloed op het landschap en de kwaliteiten daarvan. Gezien de ontwikkeling gepaard gaat met een landschappelijke inpassing, worden de kwaliteiten van het gebied versterkt.
Gezien de minimale impact zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.
Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Gelderland
De locatie is niet gelegen in een aardkundigwaardevol gebied.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen aardkundige waarden zullen worden geschaad.
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Monumentweg. De locatie is voorzien van inrit welke aansluit op de openbare weg. De locatie is gelegen aan het einde van een doodlopende weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om de locatie te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is wordt voldoende gelegenheid voor personenauto's gerealiseerd. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
Het is van belang dat de woningen zoveel mogelijk worden voorzien van parkeergelegenheid op eigen terrein. Vanuit de publicatie "Verkeersgeneratie en Parkeerkencijfers" van het CROW (ook wel bekend als publicatie 317) zijn voor verschillende typen woningen parkeernormen opgenomen. Op basis van deze publicatie is de parkeerbehoefte bij de voorgenomen ontwikkeling als volgt te bepalen:
Bij elk van de woningen zal op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor ten minste 2 auto's. Hiermee zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de parkeerbehoefte in zijn geheel op eigen terrein op te lossen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het saneren van het melkveebedrijf, in de nieuwe situatie blijven de 2 bedrijfswoningen aanwezig als burgerwoningen en worden er twee nieuwe woningen opgericht. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Gezien een melkveebedrijf behoorlijk veel verkeersbewegingen heeft en deze komen te vervallen. Is er sprake van een afnamen van verkeersbewegingen.
In de huidige situatie zijn er circa 16 verkeersbewegingen per week, waarvan 10 met vrachtverkeer. Ten behoeve van het melkveebedrijf. Deze verkeersbewegingen komen te vervallen.
Daarnaast is er sprake van twee agrarische bedrijfswoningen met verkeersbewegingen voor privédoeleinden. Deze vervallen niet gezien deze in gebruik blijven als burgerwoningen.
Vanuit de publicatie "Verkeersgeneratie en Parkeerkencijfers" van het CROW (ook wel bekend als publicatie 317) leiden woningen in het buitengebied tot gemiddeld 8 extra verkeersbewegingen per etmaal met personenvervoer. Voor de realisatie van twee nieuwe woningen betekent dit dan een toename met 16 verkeersbewegingen per dag. Deze verkeersbewegingen zullen met name in de dag- en avondperiode plaatsvinden en slechts incidenteel in de nachtperiode. Gemiddeld genomen zal, daarmee sprake zijn van een spreiding van het aantal verkeersbewegingen over een periode van ongeveer 17 uur. Gemiddeld genomen betekent dit dan dat er ongeveer 1 verkeersbeweging met personenauto's per uur zullen plaatsvinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit betreft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het saneren van het melkveebedrijf en het realiseren van twee nieuwe woonkavels. Het aantal woningen zal met de gewenste ontwikkeling toenemen, echter het bebouwd opervlakte niet. Naar verwachting zal de bebouwde oppervlakte met de voorgenomen ontwikkeling juist afnemen.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap (Rivierenland) de volgende richtlijnen:
Bij een toename van het verharde oppervlak tot maximaal 1.500 m² is geen aanvullende compensatie nodig. Voor elke toename van het verharde oppervlak met meer dan 1.500 m² worden de volgende uitgangspunten voor compensatie gehanteerd:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Er is, ook als de ontwikkeling gezien zou worden als een nieuwe ontwikkeling, geen sprake van een toename van het verharde oppervlak met meer dan 1.500 m². Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de woningen op wordt geloosd. Het hemelwater wordt middels dakgoten en straatkolken afgevoerd naar omliggende kavelsloten.
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de voorgaande paragraaf voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Heumen. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied Heumen 2009" van gemeente Heumen en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Heumen vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).