Plan: | Buitengebied, nabij Oosterkanaaldijk 9 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.BUbpnabijOdijk9-VA01 |
Voor de locatie Oosterkanaaldijk 7 in Heumen zijn in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte twee bouwkavels gerealiseerd. Deze woonpercelen zijn vastgelegd in het bestemmingsplan 'Bredeweg 2/Oosterkanaaldijk 7'. De initiatiefnemers van onderhavig plan hebben de oostelijke bouwkavel en omliggende gronden aangekocht (totaal meer dan 6.000 m²) voor de ontwikkeling van een vrijstaande woning met bijgebouw, het realiseren van groen o.b.v. een inrichtingsplan en het inrichten van een weiland voor vee.
In afwijking van het destijds opgestelde landschapsplan is de inmiddels gebouwde woning aan de Oosterkanaaldijk 9 (westelijke bouwkavel) op korte afstand van de perceelsgrens gerealiseerd. De voorgenomen bebouwing op de oostelijke kavel zou daarmee op een te geringe afstand komen te staan van de bestaande naastgelegen bebouwing van Oosterkanaaldijk 9 waardoor de ruimtelijke structuur aangetast dreigt te worden.
Beoogd wordt om de woning daarom op grotere afstand ten opzichte van de woning aan de Oosterkanaaldijk 9 te situeren. Met deze voorgenomen woningbouw zou het bouwvlak worden overschreden. De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan 'Bredeweg 2/Oosterkanaaldijk 7' noodzakelijk is. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het perceel aan de Oosterkanaaldijk 7 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heumen. Het plangebied ligt ten oosten van Heumen, ten zuiden van Malden en ten westen van Molenhoek nabij het Maas-Waalkanaal. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Heumen, sectie C, perceelsnummer 3047. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de Oosterkanaaldijk in Heumen geldt het bestemmingsplan 'Bredeweg 2/Oosterkanaaldijk 7'. Het bestemmingplan 'Bredeweg 2/Oosterkanaaldijk 7' is door de gemeenteraad van Heumen op 12-02-2014 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Bredeweg 2/Oosterkanaaldijk 7' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied zijn de bestemmingen 'Wonen' met bijbehorend bouwvlak, 'Groen - Landschappelijke inpassing' en 'Agrarisch' toegekend met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1', 'vrijwaringszone - dijk - 2' en gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie respectievelijk bestemd voor woonhuizen met bijbehorende bouwwerken, landschappelijke beplanting en voorzieningen voor de waterhuishouding, en het uitoefenen van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf.
Het geldende bestemmingsplan biedt middels de wijzigingsbevoegdheid onder artikel 5.5.1. mogelijkheden voor het verplaatsen van de woning. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
5.5.1 verplaatsing van de woning
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Met het onderhavige wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, nabij Oosterkanaaldijk 9' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmings- cq. wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Op het perceel aan de Oosterkanaaldijk 7 is sprake van een voormalig agrarisch erf dat inmiddels is omgezet naar 2 bouwkavels op basis van de regeling Ruimte voor Ruimte van de gemeente Heumen. Een deel van de sloopschuren waren gesitueerd op het erf Oosterkanaaldijk 7 en zijn inmiddels gesaneerd. Deze sloopschuren zijn nog deels zichtbaar op onderstaande luchtfoto.
Figuur 2.1: luchtfoto Oosterkanaaldijk met daarop sloopschuren nog zichtbaar (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op het perceel aan de Oosterkanaaldijk 9 is reeds woonbebouwing gerealiseerd. Op het perceel van initiatiefnemers, de oostelijke compensatiekavel, moet de woning met bijgebouwen nog gerealiseerd worden. De grond is in de huidige situatie nog onbebouwde weidegrond. Een recente luchtfoto van de locatie is weergegeven in figuur 2.2. Op deze luchtfoto is te zien dat de voorheen aanwezige (agrarische) opstallen reeds gesloopt zijn. Inmiddels is de bebouwing op het westelijke woonperceel aanwezig, dit is nog niet zichtbaar op deze luchtfoto.
Figuur 2.1: luchtfoto recente situatie Oosterkanaaldijk met locatie rood omlijnd (bron: Google Maps)
Aan de Oosterkanaaldijk nabij nummer 9 is men voornemens om een woonhuis met bijgebouwen te realiseren. Het vergroten van de bouwvlak maakt het mogelijk om het woonhuis verder van de perceelgrens met de Oosterkanaaldijk 9 te situeren zodat er geen afbreuk van de ruimtelijke structuur ontstaat door het te bouwen woonhuis op een te korte afstand te situeren van reeds bestaande bebouwing. Daarnaast bestaat er hiermee meer ruimte om bijgebouwen te realiseren.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Building Design)
Voor het onderhavige plan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5.5.1 van het vigerende bestemmingsplan. De wijziging zal bestaan uit het uitruilen van de bestemmingen 'wonen' en 'groen' op de desbetreffende locaties op het perceel, zodat er een groter woonvlak ontstaat en te realiseren woning verplaatst kan worden. In figuur 2.3 is de uitruil van de twee bestemmingen te zien. De woonbestemming aan de zuidzijde van het bouwvlak wordt verplaatst naar de oostzijde van het woonperceel. Hiermee wordt het woonvlak breder, waardoor er meer ruimte is om de bebouwing te situeren. Overigens blijft het bouwvlak in oppervlakte gelijk, maar wordt het verplaatst zichting het oosten en om de beoogde situering van de bebouwing gelegd. Zie de verbeelding voor de exacte situeringvan het bouwvlak. Een uitgebreidere motivering van de toekomstige situatie wordt verstrekt in Bijlage 1.
Bijkomstig aan het voornemen voor een gewijzigd woonvlak is een gewijzigde landschappelijke inpassing gewenst. In het kader hiervan heeft Landschapsbeheer Gelderland een rapportage opgesteld, deze is bijgevoegd in Bijlage 2 en een indicatie van deze landschappelijke inpassing is eveneens weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4: landschappelijk ontwerp aan de Oosterkanaaldijk (bron: Landschapsbeheer Gelderland)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De procesvereiste ziet er als volgt uit:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het voorliggende plan voorziet in een verplaatsing van een bestaande woonbestemming. Hieruit volgt dat er geen sprake is van een vergroting van de totale oppervlakte aan woonbestemming en/of bouwvlak, er is enkel sprake van een uitwisseling van gronden. Het voornemen draagt niet bij aan extra ruimtebeslag. Een nadere toetsing aan de ladder duurzamelijke verstedelijking is daardoor niet noodzakelijk.
Op 9 juli 2014 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Op 18 oktober 2014 is de Omgevingsvisie en –verordening in werking getreden. Een eerste actualisatie was gericht op het onderwerp windenergie. Een tweede en derde actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Tevens is er nog een actualisatieplan vastgesteld op 1 maart 2017.
De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Het vertrekpunt voor de Omgevingsvisie waren de maatschappelijke opgaven geweest die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd. De gedeelde opgaven in deze Omgevingsvisie zijn de uitkomst van een evenwaardige uitwisseling tussen deze partijen (co-creatie). De provincie kiest er met de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze hoofddoelen zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn op hun beurt weer vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel:
Bij de omgevingsvisie hoort ook een kaart waarop per locatie staat weergegeven welke thema's relevant zijn. Voor de locatie Oosterkanaaldijk in Heumen gaat het om de volgende thema's:
Steden en regio's die elkaar versterken
De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing, speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad.
Voorliggende ontwikkeling is dermate kleinschalig van aard dat deze geen afbreuk doet, noch bijdraagt aan dit thema.
Wonen en werken in het 'buitengebied'
De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Dat betekent:
Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
Bij voorliggend plan is in het verleden reeds sprake geweest van de herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf tot woonerf. De eerste kwaliteitsverbetering bestaat daarbij uit de sloop van de landschapontsierende agrarische bebouwing. De tweede kwaliteitsverbetering is gelegen in de vormgeving van het erf en de nieuwe gebouwen (woning en bijgebouw) waardoor het nieuwe erf opgaat in de landelijke omgeving. Dit blijft ook door voorliggend plan gewaarborgd.
De provinciale belangen waarvan directe doorwerking is gewenst zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. De regels in de verordening vormen daarmee het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Bij voorliggend plan zijn de volgende regels uit de verordening van toepassing:
Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Voor de onderhavige locatie is reeds een woonbestemming toegekend door herontwikkeling tot woonerf. De met dit plan voorgenomen ontwikkeling voorziet in een aanpassing van het woonvlak voor deze locatie aan de Oosterkanaaldijk nabij nr. 9. Per saldo is er geen sprake van een toename van het aantal woningen. Het plan is passend binnen de regels van de omgevingsverordening.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Gelderland verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Heumen de structuurvisie Heumen vastgesteld. Deze structuurvisie bevat op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid (tot 2025) voor de gehele gemeente. In de structuurvisie is de gemeente Heumen ingedeeld in verschillende deelgebieden. De locatie maakt deel uit van het gebied "Het Lierdal".
Het gebied
Het Lierdal is het gebied tussen de kernen Malden en Molenhoek. Het strekt zich uit van het Maas-Waalkanaal tot aan de spoorlijn bij het Maldensvlak. Het gebied kent grotendeels een relatief lage ligging. Dat valt met name aan de oostzijde langs de stuwwalflank op. Hier ligt de 'Kuil', het resultaat van een zandafgraving. Het Lierdal beslaat het grondgebied van twee gemeenten: de gemeente Heumen en de gemeente Mook en Middelaar.
Het grondgebied is nog grotendeels agrarisch, maar er komen ook andere functies voor. Zo ligt in de Kuil sportpark De Lier bij Molenhoek en ligt bij Malden een manage. De Rijksweg loopt van noord naar zuid dwars door het gebied. Langs deze weg zijn verschillende functies gevestigd, zoals woningen, horeca, kantoren en bedrijvigheid. Aan de westzijde vormt d Molenweg een bebouwingslint door het gebied tot aan het Maas-Waalkanaal.
Positiebepaling
Ruimtelijke visie
Voor het gebied 'Lierdal' is de Structuurvisie 'Het Lierdal 2010-2020' opgesteld (februari 2010). Vanuit het proces van de Structuurvisie Heumen wordt geen aanleiding gezien de structuurvisie voor het Lierdal aan te passen. Daarmee wordt voor de ruimtelijke visie dan ook verwezen naar de Structuurvisie 'Het Lierdal 2010-2020', die daarmee wordt herbevestigd met dien verstande dat de looptijd wordt verlengd van 2020 naar 2025.
Het doel van de Structuurvisie 'Het Lierdal 2010-2020' is te komen tot een algehele landschappelijke versterking van het gebied. Zo ontstaat een goed toegankelijk gebied als groene en aantrekkelijke buffer tussen Malden en Molenhoek.
In de Kanaalzone Lierdal wordt gesproken over herstel van het Maasheggenlandschap. Aan de noordzijde van de Kuil wordt gedacht aan het herstel van de heide en het meer laten glooien van de bosrand. Verder behoeft de overgang tussen de bebouwde kom van Malden (o.a. bij bedrijventerrein Sluisweg) en het Lierdal landschappelijke versterking. De Rijksweg speelt een belangrijke rol in het gebied. Hier wordt ingezet op verbetering van de oversteekbaarheid, zowel voor langzaam verkeer als landschapsstructuren. De weg zelf kan vergroenen middels laanbeplanting, terwijl de aangelegen erven wat betreft bebouwing en beplanting opgewaardeerd moeten worden. Ontwikkelingen in het gebied die (financieel) bijdragen aan deze landschapsversterking zijn:
Verder is het mogelijk om in het gebied te komen tot kleinschalige toeristische voorzieningen, versterking van de recreatieve structuur, verbreding van de landbouw en herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Conclusie
Het voornemen binnen het plangebied is ontstaan uit de herontwikkeling van een voormalig agarische bedrijfslocatie. Het voornemen ziet toe op een verplaatsing van het reeds aanwezige woonvlak. Het plan is daarmee in lijn met de uitgangspunten van de structuurvisie voor de gemeente Heumen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
De woonbestemming aan de Oosterkanaaldijk is reeds aanwezig. Het woonvlak wordt hiervoor enigszins aangepast, zodat het woonvlak dichter nabij een agrarisch bedrijf gesitueerd wordt. Deze milieubelastende functie nabij het plangebied is het agrarische bedrijf aan de Bredeweg 2 in Heumen. Dit bedrijf is eveneens betrokken geweest in het bestemmingsplan "Bredeweg 2 / Oosterkanaaldijk Heumen". De voorheen aanwezige varkenhouderij aan de Bredeweg 2 in daarmee verwijderd en deze opstallen zijn ingebracht in het ruimte voor ruimte initiatief.
Het bestemmingsplan geeft aan dat het bedrijf is omgevormd naar een akkerbouwbedrijf. Voor een akkerbouwbedrijf geldt op basis van de VNG-uitgave een grootsste richtafstand van 30 m voor het aspect geluid.
De gevel van de nog te realiseren woning aan de Oosterkanaaldijk ligt op circa 240 m van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Bredeweg 2, waardoor ruimschoots voldaan wrodt aan de richtafstanden. Hiermee blijft er ten opzichte van dit bedrijf sprake van een aanvaardbare situatie.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Boluwa Eco Systems BV (kenmerk: 16131, d.d. 8 juli 2016) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Zie voor de volledige rapportage Bijlage 3.
Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdachte locatie conform de NEN-5740 norm. In totaal zijn er in het plangebied 16 boringen verricht. Naar aanleiding van het onderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' te worden verworpen, aangezien de onderzoeksresultaten wijzen op licht verhoogde gehalten. Het verkennend bodemonderzoek geeft geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bouwplannen op het perceel. Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Voor het voorliggende plan is de voornaamste factor in de geluidsbelasting het gezoneerde industrieterrein "Haven te Katwijk". In het bestemmingsplan "Bredeweg 2 / Oosterkanaaldijk Heumen" is hiervoor reeds een akoestische onderbouwing verschaft (G&O Consult, kenmerk 3212ao0812, d.d. 19 juni 2012). Volledigheidshalve wordt verwezen naar de betreffende rapportage in Bijlage 4.
De rapportage geeft aan dat de locatie voor de compensatiewoningen is gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein "Haven te Katwijk". Door de zonebeheerder is een berekening van de geluidsbelasting verschaft. Deze besdraagt 52 dB((A). In het verleden is daarbij reeds door de gemeente Cuijk een positief advies afgegeven voor de realisatie van de twee woningen aan de Oosterkanaaldijk.
De mogelijkheden qua geluidsbelasting van het bedrijventerein is afgaande op de rapportage maximaal benut. De geluidsbelasting wordt zodoende niet hoger dan de actuele belasting van 52 dB(A).
Geconludeerd kan worden dat het aspect geluid de realisatie van de beoogde woning niet in de weg staat. Hiervoor dient wel een hogere grenswaarde vastgesteld te zijn door de gemeente Heumen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van een bestaand woonvlak. Het voornemen draagt niet bij aan een vermeerdering van het aantal verkeersbewegingen. Op basis hiervan blijft er sprake van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft luchtkwaliteit.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Het plangebied ligt op circa 450 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Dit betreft de Rijksweg N271. Voor deze weg geldt een Risicocontour Risicoafst. (PR 10-8) [m] van 13 m. Zoals aangegeven is de afstand ten opzicht van deze weg (450 m) ruim voldoende.
De dichtstbijgelegen risicovolle inrichting ligt ten zuiden van de spoorrails. Het is de inrichting: Poelen Tankstation. Deze inrichting ligt in de gemeente Mook en Middelaar. De risicocontour 10-6 afstand bedraagt hier 110 meter. De werkelijke afstand naar de geplande vrijstaande woning bedraagt circa 900 meter.
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 450 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Toetsing
Voor het voorliggende plan heeft in het proces van het vigerende bestemmngsplan "Bredeweg 2 / Oosterkanaaldijk Heumen" reeds afstemming plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland. Door het waterschap is bij brief van 16 juli 2013 (kenmerk: 201312432/235638) aangegeven dat naar aanleiding van de planvorming in dit vigerende plan één opmerking van toepassing was. Volledigheidshalve is deze brief bijgevoegd als Bijlage 5. Deze opmerking had betrekking tot de wijze van bestemmen van de waterkering en is verwerkt in de verdere planvorming. Het waterschap heeft hiermee een positief advies afgegeven voor de realisatie van twee wooneenheden ter plaatse van de Oosterkanaaldijk.
De beoogde ontwikkeling in dit plan betreft een kleinschalige verplaatsing van het woonvlak nabij Oosterkanaalwijk nr. 9. Hierbij blijft de oppervlakte aan woonbestemmings gelijk aan de huidige situatie. Het voorliggend plan sluit daarom aan bij het vigerende bestemmingsplan "Bredeweg 2 / Oosterkanaaldijk Heumen". Er is geen sprake van een extra toename aan verharding. Er blijft voor wat betreft het aspect water sprake van een aanvaardbare situatie.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Binnen het onderhavige plangebied is in de huidige situatie reeds een woonbestemming toegekend. De gronden hebben voorheen deel uitgemaakt van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Oosterkanaaldijk 7 in Heumen. Inmiddels zijn deze gronden in gebruik als weidegrond.
Het voorliggende plan ziet toe op een verplaatsing van het reeds toegekende woonvlak. De gronden worden 1:1 uitgeruild tussen de bestemming 'Groen' en 'Wonen'. Er is zodoende geen sprake van een toename aan woonbestemming.
Zoals aangegeven zijn de gronden in het plangebied momenteel in gebruik als weidegrond welke op regelmatige basis wordt onderhouden. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden lijkt de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Beoogd wordt om met landschapsmaatregelen - e.e.a. zoals opgenomen in Bijlage 2 - juist bij te dragen aan het creëren van een geschikt leefgebied voor diverse soorten. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht. Voor het aspect 'ecologie' wordt op basis van vorenstaande geen afbreuk gedaan aan de aanwezige waarden en wordt beoogd om een positieve bijdrage te leveren.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Heumen heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart laten opstellen (kenmerk: RAAP-rapport 2739, kaartbijlage 1). Deze archeologische kaart geeft voor de gebieden binnen de gemeente Heumen de archeologische verwachting. Voor onderhavige locatie is een uitsnede van de betreffende kaart onderstaand opgenomen.
Figuur uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Raap-rapport 2739)
Toets
Voor de locatie geldt een lage archeologische verwachting. Tevens is een deel van de aanwezige gronden verstoord, het betreft een ondiep vergraven perceel. Op basis van de toegekend kenmerken
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Heumen kan worden afgeleid dat nabij het plangebied twee objecten gesitueerd zijn welke een specifieke aanduiding hebben verkregen. Aangegeven wordt dat er sprake is van een boerderij aan de Oosterkanaaldijk 7 en dat het aldaar aanwezige pand beeldbepalend / karakteristiek is.
Het voorliggende plan voorziet in een verplaatsing van het bouwvlak van de reeds toegekende compensatiekavel. Deze kleinschalige ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bestaande bebouwing en geprobeerd wordt om juist de gewenste ruimtelijke structuur te versterken. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Oosterkanaaldijk. Het voorliggende plan zorgt niet voor een toename van verkeersbewegingen, omdat er enkel sprake is van een verplaatsing van een bestaand woonvlak. De onsluiting van het erf verandert niet ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en wordt geen exploitatieplan vastgesteld.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke plannen uitgevoerd wordt door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 17 augustus 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.