direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veldweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbpVeldweg1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Veldweg 1 in Malden is een agrarisch bedrijf gestopt met zijn bedrijfsactiviteiten. Alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt met uitzondering van 150 m² bebouwing dat als bijgebouw van de bestaande woning mag worden benut. De bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen wordt omgezet naar een burgerwoning. Naast de bestaande woning wil de eigenaar een nieuwe woning realiseren, door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Omdat het initiatief kan voldoen aan de in het beleid vastgestelde voorwaarden, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Veldweg 1 ten noorden van de kern Malden in het buitengebied van de gemeente Heumen. Globaal ligt het plangebied tussen de Rijksweg en het natuurgebied Heumensoord. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpVeldweg1-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: Openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het voormalig agrarisch bedrijf ligt aan de Veldweg net ten noorden van de kern Malden. De Veldweg is een onverharde, onverlichte weg, bereikbaar vanaf de Rijksweg. Het is geen doorgaande route. De weg ontsluit enkele woningen en de percelen gelegen tussen de Rijksweg en het natuurgebied de Heumensoord. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere burgerwoningen, een hoveniersbedrijf en een tuincentrum gelegen.

De weides behorende bij Veldweg 1, ten oosten van het plangebied, zijn onderdeel van een relatief open gebied tussen de Rijksweg en het Heumensbos. Daardoor zijn in het gebied doorzichten aanwezig. Door dit gebied lopen enkele wandelroutes richting de Nertsweg en de Bosweg. Het gebied is voornamelijk in gebruik door hobbyboeren en paardenhouders en heeft vanwege de aanwezige routes een beperkte recreatieve functie.

Op het perceel Veldweg 1 is een voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig evenals een aantal bijgebouwen waarvan een groot deel verouderd is. Het bijgebouw met rode dakpannen is een schuur met een karakteristieke uitstraling. De woning is in het verleden omgezet naar een burgerwoning. Aan de achterzijde van de woning is een paardenbak aanwezig. Het terrein is deels verhard en betreft deels een grasveld. Op bijgevoegde luchtfoto's is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpVeldweg1-VA01_0003.png"

Luchtfoto met plangebied rood omlijnd

2.2 Toekomstige situatie

Het plan betreft de sloop van alle agrarische bebouwing in het plangebied, met uitzondering van 150 m² bebouwing die als bijgebouw van de huidige woning geldt, en de bouw van één nieuwe woning. De te slopen bijgebouwen beslaan een oppervlak van meer dan 750 m². Het karakteristieke bijgebouw blijft behouden. De nieuwe woning wordt ten oosten van de bestaande woning gerealiseerd, op de plaats van de te slopen schuur aan de oostzijde van het plangebied. Met deze verkavelingsopzet blijft de bebouwing geconcentreerd op de plek van het huidig bouwperceel en blijft het gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland onbebouwd.

De nieuwe woning heeft een volume van maximaal 800 m³. Het nieuwe woonperceel krijgt een eigen inrit. De onverharde, onverlichte weg waarop de percelen ontsloten worden, behoudt zijn karakter. Op beide erven dient voldoende ruimte te zijn om met een auto te kunnen keren. Op beide percelen is voldoende ruimte voor parkeren op eigen erf. Aan de voorzijde van het erf blijft een strook vrij van bebouwing, omdat hier kabels en leidingen komen te liggen, die voor onderhoud toegankelijk dienen te zijn. Onderstaande afbeelding toont een schetsontwerp van de toekomstige situatie, welke tevens in bijlage 1 met legenda is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpVeldweg1-VA01_0004.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie

De gewenste beeldkwaliteit van de ontwikkeling is vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen in bijlage 2. De algemene sfeer van het plan is landelijk wonen als overgang tussen het bebouwd gebied van Malden en het open weide gebied. De verdere uitwerking is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. Deze wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan als welstandskader vastgesteld op basis van artikel 12a van de Woningwet.

Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is met legenda opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Uitgangspunt is dat waardevolle bestaande bomen rond de voormalige agrarische bedrijfswoning gehandhaafd blijven. Daarnaast worden er een aantal nieuwe groenelementen gerealiseerd. De landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Het plangebied ligt voor een gedeelte in een gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Het NNN is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen, wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied. Het NNN heeft geen externe werking. De voorgenomen ontwikkeling omvat geen bouw- of sloopwerkzaamheden binnen het NNN. De gronden binnen het NNN behouden een agrarische bestemming.

Ladder duurzame verstedelijking

Aangezien het initiatief slechts de ontwikkeling van 1 woning betreft, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro, zo blijkt uit jurisprudentie. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

 

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het weiland in het oosten van het plangebied is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ecologische hoofdstructuur. Zoals in paragraaf 3.1 reeds is toegelicht, heeft onderhavig plan geen invloed op het NNN.

Daarnaast is het plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Onderhavig plan heeft geen invloed op de kwaliteit van het grondwater.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing (zie paragraaf 3.1).

Het initiatief sluit aan bij uitgangspunten van het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heumen 2025

Voor het grondgebied van de hele gemeente Heumen is de structuurvisie Heumen 2025 opgesteld (vastgesteld 13 februari 2014). In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Hierbij worden onder andere wonen en werken, recreatie en toerisme, natuur en landschap, verkeer, cultuurhistorie en duurzaamheid belicht.

Landschapszone Malden-Noord

De Landschapszone Malden-Noord bevindt zich ten noorden van Malden en grenst aan Heumensoord, de stad Nijmegen en het Maas-Waalkanaal. Het is een oud historisch gebied met historische erven en een gevarieerd landschap dat meer open is naar het kanaal toe en half besloten is richting Nijmegen en Heumensoord. In het gebied bevinden zich landgoed De Elshof en het kleinere landgoed Grootstal. Het gebied kent een overwegend agrarisch gebruik, alhoewel in de laatste jaren ook meer recreatieve, sport en woonfuncties in het gebied zijn terechtgekomen. Met name nabij Nijmegen ten oosten van de Rijksweg zijn activiteiten aanwezig, zoals horeca (MacDonalds), sportpark Union en de Intratuin, waarbij de relatie met het buitengebied niet aanwezig is. Verder worden de waarden van natuur en landschap in dit gebied juist in hoge mate gewaardeerd.

Ruimtelijke visie

De volgende ruimtelijke ontwikkeling wordt voor dit gebied voorgestaan:

  • natuur en landschap vormen de belangrijkste kwaliteiten van het gebied en worden verder versterkt op basis van de gebiedseigen waarden en karakteristieken;
  • de recreatieve ontwikkeling van het gebied wordt verder gestimuleerd. Dit geldt zowel de recreatieve padenstructuur, als recreatieve voorzieningen in bestaande bebouwing. Nieuwe recreatieve activiteiten zijn mogelijk, mits kleinschalig en bijgedragen wordt aan de natuur- en landschapswaarden;
  • voor de landbouw is er ruimte voor verbreding. Er is geen ruimte voor nieuwvestiging;
  • de Landschapszone Malden-Noord wordt aangemerkt als een gebied van kwaliteit. Een welstandstoets is hier noodzakelijk;
  • ter plaatse van de aanduidingen 'De dorpsranden', 'Zoekgebied nieuwe landgoederen', 'Ecologische verbindingszone' en 'Multifunctionele zone Rijksweg' geldt een aanvullende of afwijkende visie.

Relatie met ambitie

Met de visie op de Landschapszone Malden-Noord wordt op de volgende wijze invulling gegeven aan de ambities van de structuurvisie:

  • het geeft een invulling aan de landelijke en groene uitstraling van de gemeente;
  • het levert een bijdrage aan de versterking van de recreatieve structuur binnen de gemeente;
  • het levert een bijdrage aan het behouden en versterken van de cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • het levert een bijdrage aan het versterken van de ecologische structuur binnen de gemeente;
  • het draagt bij aan de overgang van het stedelijk gebied van Nijmegen met het meer landelijke gebied van Malden;
  • het levert een bijdrage aan het verweven van dorp en buitengebied met elkaar.

Planspecifiek

Onderhavig plan is gelegen in het gebied 'Lanschapszone Malden-Noord'. Door de sloop van de voormalig agrarische bebouwing en door de landschappelijke inpassing van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan de landelijke en groene uitstraling van de gemeente en daarmee aan de ambities van de Structuurvisie Heumen. Op bijgevoegde uitsnede van de structuurvisiekaart is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpVeldweg1-VA01_0005.png"

De Structuurvisiekaart (bron: gemeente Malden)

3.3.2 Woonvisie gemeente Heumen

In 2017 heeft de gemeente een woonvisie vastgesteld met als kernvisie: prettig wonen in een groene en landelijke omgeving. Hiermee wil de gemeente richting geven aan de gewenste ontwikkeling van de lokale woningmarkt. Om de kernvisie te bereiken zijn vier ambities geformuleerd:

  • 1. De gemeente Heumen wil een samenleving zijn waar mensen uit alle levensfasen en inkomensklassen de kans hebben om prettig te wonen.
  • 2. Gemeente Heumen wordt gezien als koploper in de verduurzaming van de woningvoorraad.
  • 3. Mensen met een zorg- of ondersteuningsbehoefte kunnen zo lang als mogelijk zelfstandig wonen.
  • 4. De groene omgeving en de leefbare kernen maken onze gemeente een prettige plek om te wonen.

Op basis van deze ambities is een richting gegeven aan de woningbouwontwikkelingen door in een woningbouwprogramma tot en met 2021 een verdeling over huur/koop, prijsklassen en woningtypen te maken. Tot en met 2021 is er ruimte om circa 215 woningen toe te voegen in de gemeente.

Planspecifiek

In de woonvisie is een differentiatie opgenomen tussen huur en koopwoningen. Hierbij is aangegeven dat er tot 2021 ruimte is voor in totaal 30 duurdere woningen. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee niet in strijd met de woonvisie van de gemeente Heumen.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009', vastgesteld op 16 december 2010. Bijgevoegd een uitsnede van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpVeldweg1-VA01_0006.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied rood omlijnd. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het bestemmingsplan heeft het gedeelte van de bestaande woning een woonbestemming. Het deel waarop de schuren staan heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschap en natuur’.

De weides ten oosten van de schuren hebben eveneens de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschap en natuur’ met de aanduiding 'EHS – verbinding'. De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'EHS Verbinding' zijn, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden. Direct ten zuiden van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Binnen deze gronden mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die nieuwbouw van woningen mogelijk maakt na sloop van agrarische bijgebouwen onder de voorwaarde dat hergebruik van de bedrijfsgebouwen niet wenselijk is vanwege de slechte beeldkwaliteit van de gebouwen, of fysiek niet mogelijk is vanwege de maatvoering en het materiaalgebruik van de gebouwen.

Daarnaast worden de volgende voorwaarden gehanteerd:

  • 1. alle aanwezige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt, met uitzondering van monumentale of karakteristieke bebouwing;
  • 2. de nieuwbouw omvat maximaal twee woongebouwen met een totale oppervlakte van maximaal 50% van de oorspronkelijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
  • 3. de nieuwbouw omvat maximaal één vrijstaande woning bij een sloop van minimaal 750 m² bedrijfsbebouwing;
  • 4. de nieuwbouw omvat maximaal twee vrijstaande woningen bij een sloop van minimaal 1.500 m² bedrijfsbebouwing;
  • 5. de inhoud van elke afzonderlijke woning bedraagt minimaal 400 m³ en maximaal 800 m³;
  • 6. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m² per woning.

De ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid. Het karakteristieke bijgebouw met rode dakpannen blijft behouden. De overige bedrijfsgebouwen (circa 900 m²) worden gesloopt en daarvoor in de plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd met een inhoud van maximaal 800 m³. Bij de nieuwe woning is 50 m² aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen toegestaan.

Burgemeester en Wethouders hebben voor de uitvoering van hun wijzigingsbevoegdheid op 5 oktober 2017 beleid vastgesteld voor de omschakeling van (agrarisch) bedrijf naar wonen. Initiatieven worden aan de regels uit dit beleid getoetst (zie onderstaande tabel).

Voorwaarden beleid   Toetsing  
a. Beëindiging bedrijf
Het bedrijf dient ter plaatse beëindigd te zijn of vast moet staan dat het bedrijf beëindigd wordt. Alle milieuvergunningen moeten ingetrokken worden.  
a. Het bedrijf staat niet meer geregistreerd bij de ODRN. Alle vergunningen voor het bedrijf zijn in 2006 ingetrokken.  
b. Sloop van alle voormalige bedrijfsopstallen en kassen
1. Alle aanwezige bedrijfsgebouwen en kassen worden gesloopt. Monumentale of beeldbepalende bebouwing wordt meegerekend bij het aantal te slopen m2, maar mag behouden blijven. Na ingewonnen advies van het Gelders Genootschap besluit de gemeenteraad of er sprake is van monumentale of beeldbepalende bebouwing.

2. Bij sloop van minimaal 750 m2 aan bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde, mag één vrijstaande woning worden opgericht. Bij sloop van 1500 m2 of meer aan bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen, mogen maximaal twee vrijstaande woningen worden opgericht.

3. Bij sloop van minimaal 2.500 m2 aan kassen mag één vrijstaande woning worden opgericht; bij sloop van minimaal 8000m2 aan kassen mogen maximaal twee vrijstaande woningen worden opgericht.

4. Van de voorgeschreven maatvoering kan worden afgeweken als er sprake is van aanzienlijke kwaliteitswinst. Het moet bijvoorbeeld gaan om gebouwen die niet passen in de omgeving, zoals industrieachtige loodsen en vervallen gebouwen.  
b.

1. Alle aanwezige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met uitzondering van één bijgebouw met een oppervlakte van 150m2 dat behouden blijft als bijgebouw van de bestaande woning (maximaal 150m2 aan bijgebouw is vergunningvrij). Het totaal oppervlakte aan gebouwen, schuren en stallen dat gesloopt wordt is 837m2.
Bij de nieuw te bouwen woning mag maximaal 150m2 bijgebouw vergunningvrij worden opgericht.

2. Het totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen is meer dan 750m2. Er mag één vrijstaande woning worden opgericht. In praktijk zal in totaal 837m2 van de 987m2 bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

3. N.v.t.

4. N.v.t.  
c. Ruimtelijke zonering
Wanneer het om agrarische bedrijfsbeëindiging gaat wordt de ruimte voor ruimte regeling in beginsel alleen toegepast buiten het primair agrarisch gebied. Dus niet in de Teerse Sluispolder en het Neder- en Overasseltse Broek.  
c. Het bedrijf aan de Veldweg 1 ligt buiten het primair agrarisch gebied.  
d. Landschappelijke inpassing
Zowel de bestaande als de nieuwe woonbebouwing wordt landschappelijk ingepast. Als referentie voor streekeigen aanplant geldt het natuurbeheerplan Gelderland. Een strook grond ter breedte van minimaal 5 meter langs de erfgrenzen van de nieuwe burgerwoningen wordt bestemd tot “Groen-landschappelijke beplanting, zodat op deze strook geen schuttingen en hekwerken kunnen worden geplaatst.  
d. Landschappelijke inpassing
Zowel de bestaande als de nieuwe woonbebouwing wordt landschappelijk ingepast. Als referentie voor streekeigen aanplant geldt het natuurbeheerplan Gelderland. Een strook grond ter breedte van minimaal 5 meter langs de erfgrenzen van de nieuwe burgerwoningen wordt bestemd tot “Groen-landschappelijke beplanting, zodat op deze strook geen schuttingen en hekwerken kunnen worden geplaatst.  
e. Verevening
1. Naast landschappelijke inpassing vindt tevens verevening plaats middels de aanleg van landschapselementen. De mate van verevening is mede afhankelijk van de te realiseren landschappelijke inpassing.

2. In gebieden met een zeer hoge natuur waarde, zoals het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelzone worden in overleg met een deskundige op het gebied van natuur en landschap extra eisen gesteld met betrekking tot het behoud van de landschappelijke en/of natuurwaarden van dit gebied.
 
e.
1. In het schetsontwerp voor landschappelijke inpassing is in voldoende mate voorzien in de aanleg van nieuwe landschapselementen.
 
2. De huidige bedrijfsgebouwen bevinden zich niet in het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelzone. De nieuw te bouwen woning bevindt zich niet in het Gelders Natuur Netwerk en ook niet in de Groene Ontwikkelzone.  
f. Cultuurhistorische inpassing
In gebieden met een zeer hoge cultuurhistorische waarde en in waardevolle cultuurhistorische ensembles, zoals aangegeven in het cultuurhistorisch beleid van de gemeente worden in overleg met het Gelders genootschap extra eisen gesteld met betrekking tot het behoud van het cultuurhistorisch aanzien van het gebied.  
f.
Het plangebied ligt deels in een gebied dat op de cultuurhistorische waarderingskaart niet gewaardeerd is. Het gedeelte waarop de nieuw te bouwen woning gesitueerd is, heeft de waardering 'hoog' gekregen. Ook ligt dit deel in het waardevol cultuurhistorisch ensemble 6.  
g. Beeldkwaliteitsplan
De nieuwbouw moet passend in de omgeving zijn. In het bestemmingsplan wordt een beeldkwaliteitsplan opgenomen.  
g.
Een beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 2.  
h. Nabij gelegen waarden en functies
1. Nabijgelegen waarden en functies mogen niet in onevenredige mate worden aangetast of in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad.

2. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.”  
h.
1. Nabijgelegen agrarische bedrijven worden niet in hun functie geschaad. In de directe nabijheid van de nieuw te bouwen woning zijn geen agrarische bedrijven gevestigd.
2. De belangen van de eigenaren of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden door het verlenen van medewerking aan dit initiatief niet onevenredig geschaad.  

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor de voorgenomen functiewijziging is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3. Hierin zijn geen verontreinigingen aangetoond, maar wel aanwijzingen die aanleiding geven om een nader onderzoek uit te voeren met betrekking tot asbest. Dit asbestonderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat er in de inspoelingszone onder de daken asbest is aangetoond, waarvan de haltes de interventiewaarde overschrijden. Geadviseerd wordt om de asbesthoudende toplaag gelijktijdig met de werkzaamheden te ontgraven. Dit advies zal worden opgevolgd. Daarnaast is asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen op het overige terrein. Op de plaatsen waar dit is aangetroffen wordt de interventiewaarde overschreden. Op basis daarvan wordt geadviseerd nader onderzoek uit te voeren naar de aard en omvang van de geconstateerde asbestverontreiniging.

Op het gebied van bodem is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het toevoegen van 1 woning. Aangezien de ontwikkeling van één woning ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen ligt, draagt het project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor lucht is hiermee aangetoond.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt aan de Veldweg. Deze smalle, doodlopende zandweg ontsluit enkele woningen die in het achtergelegen gebied liggen en wordt dus enkel gebruikt door bestemmingsverkeer. De Veldweg komt 100 meter ten westen van het plangebied uit op de Rijksweg. De bebouwing tussen het plangebied en de Rijksweg heeft zorgt ervoor dat het geluid van wegverkeer wordt gedempt. Vanwege de beperkte verkeersintensiteit op de Veldweg en de afstand tot de Rijksweg en de tussenliggende bebouwing is het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De dichtstbijzijnde veehouderijen betreffen 2 veehouderijen met vaste afstandsdieren. De afstand tot deze bedrijven bedraagt 500 m en 580 m. Voor deze bedrijven geldt een minimale afstand van 50 m. De ligging ten opzichte van veehouderijen vormt dus geen belemmering voor het plan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Ten noorden van het plangebied is een hoveniersbedrijf toegestaan. Hiervoor geeft de VNG een richtafstand van 30 meter. De nieuwe woning wordt op meer dan 30 meter van het hoveniersbedrijf gerealiseerd. Verder is er geen sprake van milieubelastende activiteiten in de directe omgeving van het plangebied. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning en er worden geen bedrijven in de bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpVeldweg1-VA01_0007.png"

Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat op circa 10 m afstand een buisleiding ligt. Voor deze gasleiding geldt een PR10-6 contour van 0 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze leiding. Vanwege deze ligging in het invloedsgebied dient ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval en de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied. Bovendien moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterschap Rivierenland

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, schuurtjes, een enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. (Voor kleinere oppervlaktes hoeft dus niet te worden gecompenseerd, bij grotere oppervlaktes mogen de vrijgestelde oppervlaktes daarop in mindering worden gebracht).


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek laat gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

De sloop van de bedrijfsbebouwing en de bouw van 1 woning zorgt ervoor dat het verhard oppervlak in het plangebied afneemt. Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. Realisatie van het initiatief past binnen de uitgangspunten van het waterschap Rivierenland. Er zijn geen waterschapsbelangen in het geding. Al het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd. Daarvoor is op eigen terrein genoeg ruimte. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd in bijlage 5.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt de bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf gesloopt. Hiervoor is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 6. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 6,4 km afstand. Gezien deze afstand en de aard van de ontwikkeling is van externe werking geen sprake. De locatie wordt incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Daarnaast foerageren in het plangebied aannemelijk vleermuizen en zijn er geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig. Gedurende de werkzaamheden kan de rugstreeppad het plangebied koloniseren indien geen maatregelen worden getroffen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van rugstreeppad, vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze diersoorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te nemen maatregelen zijn te raadplegen in het onderzoeksrapport. Op het gebied van soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Wat betreft ecologie is het plan uitvoerbaar.

4.4 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De nieuwe woning wordt ontsloten door middel van een te realiseren inrit. Op beide woonpercelen moet voldoende ruimte aanwezig zijn om te kunnen keren met een auto. Met onderhavig plan zal het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig wijzigen. Het agrarisch bedrijfsverkeer wordt vervangen door personenverkeer, wat voor de omgeving minder belastend is.

Voor het plan wordt aangesloten bij de parkeernormen van CROW. Voor een woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen. Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen om aan deze norm te voldoen. In de regels van dit wijzigingsplan is bepaald dat de woningen op eigen terrein moeten voldoen aan de parkeernormen uit de 'CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', of de rechtsopvolger daarvan.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De bestaande woning en het bijgebouw met rode dakpannen hebben een karakteristieke uitstraling en blijven daarom behouden. Verder zijn er geen cultuurhistorische waarden aanwezig in het plangebied.

Archeologie

Ter plaatse van de te realiseren woning geldt op basis van de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde met mogelijk goede conservering. Bij een hoge verwachtingswaarde is in gemeente Heumen het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een bodemingreep met een oppervlakte van meer dan 200 m². De nieuwe woning wordt niet groter dan 200 m². Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' voor de gronden buiten de woonpercelen, waaronder de gronden binnen het NNN. De aanduiding 'overige zone - ehs verbinding' wordt overgenomen uit het geldend bestemmingsplan. Deze gronden zijn mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.
  • 'Groen - Landschappelijke beplanting' voor stroken van 5 meter breed op de perceelsgrenzen van het perceel waarop de woning wordt gebouwd zodat op deze stroken geen schuttingen en hekwerken kunnen worden geplaatst. Dit is conform het gemeentelijk beleid voor omschakeling van (agrarisch) bedrijf naar wonen.
  • 'Verkeer' voor twee kleine oppervlaktes aan de Veldseweg, waarmee de mogelijkheid tot keren van auto's wordt gewaarborgd.
  • 'Wonen' voor de twee woningen met ter plaatse van de nieuwe woning de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – nieuwe woning'. Om het karakteristieke bijgebouw te behouden is een maximum van 150 m² aan bijgebouwen toegestaan bij de bestaande woning.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het waterschap is middels de digitale watertoets betrokken bij het plan. Vooroverleg heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt er geen formele inspraakprocedure doorlopen. De initiatiefnemer informeert de buren van de voorgenomen ontwikkeling.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 augustus 2018 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.