Plan: | Buitengebied N324 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.BUbpN324GrBrug-VA01 |
De provincie Gelderland werkt op dit moment aan de voorbereiding van het periodiek groot onderhoud aan de provinciale weg, N324, tussen Nijmegen en Grave. Naast het vervangen van asfalt op een deel van het traject worden gelijktijdig ook enkele aanpassingen uitgevoerd ter verbetering van de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling.
De voorliggende toelichting heeft betrekking op een kleiner gedeelte van de weg, namelijk het wegvak, gelegen tussen de Drutenseweg (N845) en de Graafse Brug (Luitenant Thomsonbrug) nabij Nederasselt.
De volgende maatregelen maken deel uit van het projectgebied;
Het projectgebied ligt op het grondgebied van de gemeenten Heumen en Wijchen. Beide gemeenten staan achter de projectuitgangspunten en zijn nauw betrokken bij het proces.
Enkele maatregelen passen voor een (relatief klein) deel niet in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daarom is het opstellen van deze toelichting voor de bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Het deel waar bestemmingsplanwijziging aan de orde is, betreft volledig grondgebied van gemeente Heumen.
De provinciale weg N324 ligt tussen Nijmegen en Grave. Voor dit project worden maatregelen genomen in het wegvak gelegen tussen de Drutenseweg (N845) en de Graafse Brug (Luitenant Thomsonbrug) nabij Nederasselt. Het plangebied heeft betrekking op de kleine locaties waar de bestemming gewijzigd moet worden. Dit zijn de plekken waar maatregelen worden genomen die op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet mogelijk zijn. Deze afwijkingen zijn zichtbaar in onderstaande afbeeldingen.
Figuur: Het projectgebied gelegen tussen de Drutenseweg (N845) en de Graafse Brug (Luitenant Thomsonbrug)
Figuur: Plangebied
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
De provinciale weg N324 begint ter hoogte van het knooppunt Paalgraven (A50). De N324 loopt langs de kernen Oss, Schaijk, Reek, Velp, Grave, Nederasselt, Alverna en Wijchen naar Nijmegen. De totale lengte van het traject bedraag 22 kilometer. Voor dit project worden maatregelen genomen tussen de Drutenseweg (N845) en de Graafse Brug (Luitenant Thomsonbrug) nabij Nederasselt. Het plangebied betreft de locaties waar de bestemming gewijzigd moet worden. Deze afwijkingen zijn zichtbaar in onderstaande luchtfoto.
Figuur: Plangebied
In overleg met gemeente Heumen is vastgesteld dat de volgende onderdelen van het project niet mogelijk zijn op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan:
Ten behoeve van deze afwijkingen wordt een bestemmingsplan opgesteld. Het gaat hier om kleine locaties en niet het gehele wegvak tussen de Drutenseweg (N845) en de Graafse Brug (Luitenant Thomsonbrug).
In onderstaande afbeelding is inzichtelijk gemaakt op welke plekken de projectgrens van de N324 de huidige begrenzing van de bestemming verkeer overschrijdt. Ter plaatse van deze overschrijdingen (rode vlakken in de figuur) vigeren de volgende bestemmingsplannen:
De rode vlakken zullen doormiddel van een bestemmingsplanwijziging gewijzigd worden in de bestemming 'Verkeer'.
Figuur: Overschrijdingen (rode vlakken) ten opzichte van bestemming 'Verkeer' in de vigerende bestemmingsplannen
Binnen het projectgebied worden de volgende maatregelen getroffen:
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst de ambities van het Rijk op ruimtelijk- en mobiliteitsvlak voor Nederland in 2040.
De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De structuurvisie heeft betrekking op:
Met de SVIR stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan de provincies.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Deze ladder is op dit plan overigens niet van toepassing.
Nationale belangen
Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Deze toelichting heeft raakvlakken met de volgende nationale belangen:
Nationaal belang 1: een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren
Het Rijk geeft, conform het coalitieakkoord, prioriteit aan het oplossen van bereikbaarheidsknelpunten voor de main-, brain- en greenports (inclusief achterlandverbindingen). De wijziging van de N324 draagt daarom positief bij aan het vervullen van dit nationale belang.
Nationaal belang 5: een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
De focus van dit nationaal belang is het bewerkstelligen van een verbeterd mobiliteitssysteem als geheel én de versterking van multimodale knooppunten (voor personen en goederen) daarbinnen. De wijziging van de N324 draagt daarom positief bij aan het vervullen van dit nationale belang.
Nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem
Kleine infrastructurele aanpassingen (o.a. voor wegen), innovatieve verkeersmanagementsystemen en versterking van de schakels en knooppunten tussen de verschillende systemen zijn onderdeel van het programma Beter Benutten. Dit betreft o.a. de inzet van slimmere transportmanagement-oplossingen. De Verkeersregelinstallaties (VRI's) die aangelegd worden in het kader van dit project kunnen hierin een positieve bijdrage leveren.
Nationaal belang 7: het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen
Het Rijk is verantwoordelijk voor het beheren en instandhouden van de weginfrastructuur. De wijziging van de N324 draagt daarom positief bij aan het vervullen van dit nationale belang.
Nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
De SVIR stelt dat milieukwaliteit een grote samenhang kent met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en schade te voorkomen, dienen de milieueffecten van ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig te worden afgewogen. Deze afweging wordt mede gemaakt op basis van het Milieueffectrapport (MER). Als deel van deze toelichting is gekeken naar eventuele negatieve milieueffecten in relatie tot het project. Hiermee wordt voldaan aan nationaal belang 8 van de SVIR.
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane Rijksbeleid.
De Omgevingsverordening (1 januari 2018) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. Zo heeft de Omgevingsverordening ook de status van Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet. De Omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in de bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op provinciale wegen en luchthavenbesluiten, waaronder:
In 2018 is de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is vastgesteld op 19 december 2018. Het document schetst een toekomstbeeld, en benoemt een aantal waarden en kwaliteiten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de provincie Gelderland. Deze waarden en kwaliteiten zijn vervolgens vertaald naar een aantal onderwerpen, zoals volgt:
Bereikbaarheid en mobiliteit zijn belangrijke thema's in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie stelt dat naar verwachting de vervoersstromen in Gelderland met 40% toe zullen nemen richting 2040. Dit betreft verschillende vormen van vervoer, zowel door mensen als bij het vervoeren van goederen. Dit zet druk op het Gelderse mobiliteitsnetwerk.
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane provinciale beleid, des te meer omdat het de wijziging van een provinciale weg betreft.
Op 29 maart 2012 is de 'Strategische visie gemeente Heumen 2020' vastgesteld door de gemeenteraad van Heumen. Dit document bevat de belangrijkste speerpunten voor de ontwikkeling van de gemeente Heumen, en schetst een beeld van deze ontwikkeling tot het jaar 2020. Deze visie bevat richtinggevende ideeën over de verschillende beleidsterreinen voor de nabije en verdere toekomst. Een belangrijk speerpunt in de 'Strategische visie gemeente Heumen 2020' is dat de dorpen goed bereikbaar zijn. Doordat het autogebruik blijft toenemen, komt de bereikbaarheid binnen de gemeente onder druk te staan.
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane lokale beleid, des te meer omdat het onderhoud betreft van een provinciale weg.
Wettelijk kader
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r.-procedure staat nooit op zichzelf maar is altijd gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure' of 'hoofdprocedure'. Naast de eisen van de 'moederprocedure' moet ook worden voldaan aan de eisen van de m.e.r.-procedure, bijvoorbeeld bij het opstellen van een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunningaanvraag.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk voor een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als indicatieve richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, moet plaatsvinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiele effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan-m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming (art. 2.8, lid 1) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r.
Toetsing
De activiteit, het wijzigen van het wegontwerp, staat niet vernoemd in het Besluit m.e.r.. De weg kwalificeert niet als zijnde autoweg als bedoeld in dit besluit.
Conclusie
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet nodig. De milieugevolgen van het project zijn in beeld gebracht door middel van onderzoeken behorende bij deze toelichting.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het doel van het Bevi is om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegenplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In deze regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieen (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergegeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Toetsing
Voor de wegaanpassing van de N324 is de invloed op het milieuaspect externe veiligheid onderzocht. Hierbij is conform de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten en het Bevt getoetst aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico. Uit de toetsing blijkt dat de N324 geen PR10-6 risicocontour heeft. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan. De hoogte van het groepsrisico neemt door het plan licht toe doordat de weg verbreed wordt (kleiner dan 10%). Tevens blijft het groepsrisico onder de 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Conform de beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming de bescherming van bos en houtopstanden. De Wet natuurbescherming legt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen bij de provincies. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Soortenbescherming
Dit deel van de Wet natuurbescherming betreft het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Dit deel vervangt de Flora- en Faunawet, en regelt soortenbescherming op een soortgelijke manier. Het verschil is dat verstoren niet langer strafbaar is onder de Wet natuurbescherming als dit zonder opzet gebeurt.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming in het kader van gebiedsbescherming. In tegenstelling tot de voorgaande wetgeving, genieten de zogeheten 'Beschermde Natuurmonumenten' niet meer speciale bescherming. Provincies hebben wel de bevoegdheid om aanvullend provinciaal beleid te ontwikkelen om deze gebieden te beschermen.
Bosbescherming
Tenslotte regelt de Wet natuurbescherming de bescherming van bos en houtopstanden. In dit kader is er een meldingsplicht en een herplantplicht; het vellen van houtopstanden moet worden gemeld, en hetzelfde areaal dient te worden herplant. Als het gaat om natuurontwikkeling bij een Natura 2000-gebied, geldt de herplantplicht niet meer.
Toetsing
Quickscan Natuur- en regelgeving
Voor dit project is een quickscan Natuurwet- en regelgeving uitgevoerd (quickscan natuurwet- en regelgeving N324, ten behoeve van ruimtelijke ingrepen, 7 januari 2020, door Royal HaskoningDHV). Uit deze quickscan blijkt het volgende:
Soortenbescherming
Gebiedsbescherming
Om te bepalen of sprake is van mogelijk negatieve effecten op geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen van habitats in Natura 2000 gebieden, is de stikstofdepositie van de aanleg- en gebruiksfase van de weg berekend met Aerius. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000 gebieden gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied is Rijntakken. Dit ligt op ruim 10 kilometer van het plangebied.
Figuur: Ligging Natura 2000 gebieden
Op basis van de aeriusberekening is vast komen te staan dat de aanlegfase, ook indien deze wordt uitgevoerd terwijl het normale verkeer doorgaat op de weg, niet leidt tot extra stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. Nadelige gevolgen zijn daarom uit te sluiten.
Houtopstanden
Er is geen sprake van een meldings- on ontheffingsplicht in het kader van het hoofdstuk Houtopstanden van de Wet natuurbescherming. Gezien de huidige discussie rondom het rooien van bomen en houtopstanden is het verstandig om de noodzakelijkheid van de kap van bomen nog eens tegen het licht te houden of ten minste te voorzien in herplant binnen het plangebied.
Gelders Natuurnetwerk
Ontsnipperingsmaatregelen ten aanzien van Das en kleine marterachtigen zoals geformuleerd onder soortenbescherming uitvoeren om zo invulling te geven aan doelen nagestreefd onder Groene Ontwikkelingszone en conflicten met dit beleid te voorkomen.
Dassenonderzoek
Ter hoogte van de dorpskern van Nederasselt is tijdens een verkennend veldbezoek een dassenburcht aangetroffen. Nader, gericht veldonderzoek is uitgevoerd om aan te tonen, dan wel uit te sluiten of de aangetroffen dassenburcht bewoond is en welke de betreffende functie de burcht heeft. Uit het onderzoek komt naar voren of de voorgenomen ontwikkelingen consequenties hebben voor de aanwezige beschermde natuurwaarden in het kader van de Wet natuurbescherming en welke vervolgstappen noodzakelijk zijn (Toetsing Wet Natuurbescherming, Dassenonderzoek N324 Nederassselt, 14 juli 2020, door Eelerwoude).
Uit het soortgericht onderzoek naar het functioneren van de aangetroffen dassenburcht is naar voren gekomen dat de betreffende burchtlocatie gedurende de gehele onderzoeksperiode is bewoond. Daarnaast is het aannemelijk dat de burcht ook als voortplantingslocatie door de das wordt gebruikt. Als foerageergebied gebruikt de soort vooral het talud aan de oostzijde van de N324, aangrenzende tuinen en verder zuidelijk gelegen terreinen. De soort steekt naar verwachting ook de N324 over richting de westzijde. Negatieve effecten op de verblijfsplaats of het functioneren hiervan zijn niet te verwachten omdat betreffende verblijfplaats gehandhaafd blijft. Ook het foerageergebied aan de gehele oostzijde van de N324 blijft behouden. Doordat er sprake is van een vergroting van de barrièrewerking is het noodzakelijk om een dassenpassage te realiseren ter hoogte van de bestaande wissel. Hierdoor kunnen foerageergebieden die aan de westzijde van de N324 bevinden voldoende bereikbaar blijven voor de soort.
Tijdelijke, negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden, bestaande uit trillingen, optische verstoring en verstoring door verlichting kunnen worden uitgesloten mits maatregelen genomen worden die dienen te worden uitgewerkt in een op te stellen ecologisch werkprotocol. De maatregelen bestaan (op hoofdlijnen) uit de onderstaande punten:
Conclusie
Soortenbescherming
Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten, onderdeel soortenbescherming, aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
Gebiedsbescherming
De voorgenomen activiteit past, met enkele aanpassingen en maatregelen ten aanzien van uitvoering, binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het project.
Wettelijk kader
De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is uitgewerkt in de Monumentenwet 1988 en in de wijziging hierop; de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Een deel van de Monumentenwet is per 1 juli 2016 opgegaan in de Erfgoedwet. Het overige deel zal te zijner tijd opgaan in de Omgevingswet. Tot die tijd blijven die artikelen die niet zijn overgegaan naar de Erfgoedwet van kracht zoals ze in de Monumentenwet van 1988 zijn benoemd.
De Wamz vormde de implementatie van het Verdrag van Malta dat in 1992 door diverse Europese lidstaten is ondertekend. Hierin wordt gesteld dat het streven is archeologisch erfgoed in de bodem te beschermen en daarmee te behouden. Om dit te kunnen doen moet archeologisch erfgoed ingepast worden in de ruimtelijke ordening. Een ander uitgangspunt is dat indien behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is, de verstoorder onderzoek naar de archeologische waarden moet betalen. In de praktijk zijn dit de kosten voor de archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus).
Met de invoering van de Wamz werden gemeenten verplicht om archeologiebeleid te ontwikkelen omdat artikel 38a van de Monumentenwet 1988 bepaalde dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Met invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008) werd de archeologie definitief verankerd in de ruimtelijke ordening. Bepaald werd dat gemeenten na maximaal 10 jaar een bestemmingsplan moeten herzien of vernieuwen (daarbij rekening houdend met de archeologie op grond van de Monumentenwet 1988).
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 2010) zijn burgemeester en wethouders bevoegd gezag in het kader van de omgevingsvergunning. Op grond van de ontgrondingenwet zijn Gedeputeerde Staten bevoegd gezag in het kader van de ontgrondingsvergunning, voor andere gronden dan bij ministeriële regeling aan te wijzen rijkswateren. Ook is de provincie op grond van de Wro bevoegd gezag wanneer sprake is van een Provinciaal Inpassingsplan (PIP). Wanneer sprake is van een Rijksinpassingsplan (RIP) is het rijk bevoegd gezag. Verder is de minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd gezag ten aanzien van de bodem en oevers van rijkswateren op grond van de Waterwet. Voor werkzaamheden die een wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument wijzigen of verstoren, is een vergunning nodig van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verleent deze vergunning namens de minister.
Toetsing
Door Vestigia is een Archeologische vooronderzoek uitgevoerd (Archeologisch vooronderzoek in het kader van het groot onderhoud aan de N324 Nijmegen-Grave, wegvak Nederasselt, gemeente Heumen, ruimtelijk advies op basis van bureauonderzoek, Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie, rapportnummer V1822, datum 15 oktober 2019).
In het rapport van Vestigia wordt geconcludeerd dat over het algemeen voor het plangebied geldt een middelhoge tot hoge archeologische verwachting, voor zover het plangebied zich uitstrekt tot buiten het bestaande, tussen 1926 en 1929 aangelegde, wegtracé en de John S. Thompsonbrug. Voor het onderzochte gebied is geadviseerd archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen, ter hoogte van alle bodemroerende ingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld, voor zover deze buiten het bestaande wegcunet van de N324 en het bestaande kabels & leidingen tracé plaatsvinden.
Hamaland Advies heeft vervolgens een archeologisch bureauonderzoek conform de BRL 4002 en een verkennend booronderzoek conform de BRL 4003 uitgevoerd (Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie, plangebied N324, Graafseweg te Wijchen en Nederasselt, gemeente wijchen en gemeente Heumen, door Hamaland Advies, projectnummer 202751, datum 16 september 2020). In de berm worden namelijk sloten en kabels aangelegd over een totale lengte van 586 meter. De diepte van de geplande bodemverstoringen is tenminste 150 cm-mv. Er is onderscheid gemaakt in een noordelijk, centraal en zuidelijk deelgebied van respectievelijk 94 m², 226 m² en 266 m².
Hamaland advies heeft op grond van de resultaten van het bureauonderzoek geconcludeerd dat ter plaatse van het rivierduin in het noordelijk deelgebied van de gemeente Wijchen in potentie sprake is van een hoge trefkans op archeologische resten uit de periode van het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd, inclusief de Tweede Wereldoorlog. Voor het centrale en zuidelijke deelgebied in de gemeente Wijchen is sprake van een lage tot middelhoge verwachting voor de top van de jonge rivierkleiafzettingen onder de zandophoging die in 1929 voor de aanleg van de provinciale weg is aangebracht.
Het voor het gehele plangebied (Wijchen en Heumen) uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft aangetoond dat de bodem in het plangebied deels opgehoogd en deels relatief diep verstoord is, mogelijk als gevolg van de aanleg van de provinciale weg. De verstoringsdiepte varieert van 90 cm-mv tot maximaal 230 cm-mv. Onder de verstoring is sprake van natuurlijke afzettingen die bestaan uit een afwisseling van komafzettingen en geulafzettingen van de Maas ('Wijchens Maasje') en rivierduinafzettingen. Tevens kan er ook geconcludeerd worden dat de in het noordelijke deelgebied (in Wijchen) op grond van het bureauonderzoek verwachte rivierduinafzettingen niet aanwezig waren, maar in plaats daarvan geulafzettingen zijn aangetroffen. Tevens is sprake van een oud dijklichaam grenzend aan de Thompsonbrug bij Grave.
Op basis van deze resultaten heeft Hamaland Advies een selectieadvies gegeven. Voor alle delen van het plangebied in de gemeente Wijchen (1 t/m 9) en in de gemeente Heumen (Boring 10 t/m 33) is vrijgave geadviseerd, omdat de nieuwe bodemingrepen niet dieper reiken dan de bestaande bodemverstoringen of plaatsvinden in bodems die archeologisch gezien minder relevant zijn (matig gerijpte komafzettingen en grofzandige geulafzettingen van de Maas).
De resultaten en aanbevelingen uit de concept-rapportage versie 1.3 zijn op 18 augustus 2020 getoetst door het bevoegd gezag, de Gemeente Wijchen (mevr. E. van der Linden). In het conceptrapport zijn enkele opmerkingen en vragen geplaatst, die verwerkt zijn in deze definitieve versie 2.0. De conclusie en het advies voor de deelgebieden binnen Wijchens grondgebied worden onderschreven, zodat er conform het selectieadvies in het rapport van Hamaland, geen vervolgonderzoek nodig is. De werkzaamheden kunnen zonder archeologische beperkingen of verplichtingen voor het Wijchense grondgebied worden uitgevoerd.
De resultaten en aanbevelingen uit de concept-rapportage versie 1.3 zijn op 16 september 2020 getoetst door de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag (mw. E. Mietes), namens de Gemeente Heumen (dhr. I. Verploegen). In het conceptrapport zijn enkele opmerkingen en vragen geplaatst, die verwerkt zijn in deze definitieve versie 2.0. De conclusie en het advies voor de deelgebieden binnen Heumens grondgebied worden onderschreven. Gezien de mate van verstoring is er geen aanleiding voor het uitvoeren van een archeologische begeleiding. In de vergunning dient een verwijzing naar de wettelijke meldingsplicht opgenomen te worden.
De meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming blijft van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische toevalsvondst wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort en de verantwoordelijke ambtenaar van de gemeente Wijchen (mw. E. van der Linden) en de gemeente Heumen (dhr. I. Verploegen).
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidbelasting op de gevels van bestaande geluidgevoelige objecten ten gevolge van de wijziging van een weg. Op grond van afdeling 4 van hoofdstuk VI van de Wgh moet onderzoek worden verricht naar de te wijzigen weg(vakken). Van deze wegen moet de geluidbelasting vóór de wijziging van de bestaande wegen en de toekomstige geluidbelasting na wijziging van deze wegen worden onderzocht.
Het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (Rmg2012) stelt de regels voor het bepalen van de geluidbelastingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidbelasting is volgens het Rmg2012 het zogenoemde maatgevende jaar. In beginsel is dit het 10de jaar na realisatie van de wijziging aan de weg. De toekomstige geluidbelastingen zijn bepalend voor het treffen van eventuele geluidmaatregelen. Ten aanzien van de wijzigingen aan de bestaande wegen dient ook de heersende geluidbelasting te worden bepaald. Dit is de geluidbelasting die optreedt één jaar vóór de wijziging aan de weg plaatsvindt.
De Wet geluidhinder is slechts van toepassing voor zover het gaat om geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van de wegen. Binnen deze zones wordt de geluidbelasting getoetst aan de grenswaarden. De grenswaarden zijn opgenomen in de Wgh en Besluit geluidhinder (Bg).
Tot het wettelijk kader behoort ook een beoordeling van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. Het akoestisch onderzoek toont aan of de gevolgen aanvaardbaar zullen zijn.
Toetsing
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder uitgevoerd ('Aanpassing N324, traject Drutenseweg (N845) – Graafse Brug, Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder', Royal HaskoningDHV, 13 januari 2020).
Uit het onderzoek blijkt dat een reconstructie optreedt bij de woning aan Eindsestraat 2. Hiervoor moeten hogere waarden worden vastgesteld, en een onderzoek naar de geluidsbelasting binnen de woning, om te beoordelen of het noodzakelijk is geluidsisolerende maatregelen te treffen, om te voldoen aan het conform de Wet geluidhinder vereiste binnenniveau. Dit kan achterwege blijven, indien op de N324 stiller asfalt (SMA NL8G+) wordt aangelegd. De Provincie Gelderland is van plan dit toe te passen vanaf de Drutenseweg (N845) tot aan het begin van de brug over de Maas, hiermee is rekening gehouden. Hiermee treedt geen reconstructie op in de zin van de Wet geluidhinder, en hoeven ook geen hogere waarden te worden verleend.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.
In samenwerking met het waterschap Rivierenland is een waterhuishoudkundig ontwerp opgesteld. Het ontwerp wordt hieronder beschreven.
Hier wordt de huidige waterloop verlegd in westelijke richting. De huidige waterloop komt onder de wegverbreding te liggen. De nieuwe waterloop komt op eigendom te liggen van Kwekerij “Heren van Nederasselt” en wordt vormgegeven met een talud van 2:3 aan beide zijde van de watergang. Volgens zowel het waterschap als de eigenaar van de kwekerij staat er het gehele jaar vrijwel geen water in de huidige waterloop. Ook in de nieuwe situatie veranderd dat niet. Het blijft een zaksloot. De grond t.b.v. de nieuwe waterloop moet nog verworven worden. Overleg daarover met de eigenaar loopt.
In de nieuwe situatie wordt er een nieuwe duiker onder de Eindsestraat aangelegd. Die duiker zorgt dan voor de verbinding van de zaksloot zoals hiervoor beschreven onder punt a. en de nieuw te graven waterloop op de oostzijde van het perceel Eindsestraat 2.
De huidige bermsloot komt onder de wegverbreding/nieuw fietspad te liggen. Op de oostzijde van het perceel Eindsestraat 2, wordt daarom evenwijdig aan de N324, een nieuwe watergang gegraven. Deze watert af in noordelijke richting en mondt, op de eigendomsgrens met Sauna “Oase”, uit in een reeds bestaande watergang. De grond t.b.v. de nieuwe watergang moet nog verworven worden. Overleg daarover met de eigenaar loopt (zie punt d).
De afwatering van de huidige wegsloot op eigendom van Sauna “Oase” ligt deels ondergronds onder de parkeerplaats. Deze watert af in noordelijke richting en mondt, ter plaatse van de eigendomsgrens met de aanwezige kwekerij, uit in de reeds bestaande watergang. Deze watergang is tevens de bermsloot en is in eigendom van de Provincie. Dit blijft in de nieuwe situatie allemaal ongewijzigd. Voor de aansluiting van de nieuw te graven watergang, zoals hiervoor beschreven onder punt c, moet een klein oppervlakte grond van de sauna worden verworven. Overleg daarover met de eigenaar loopt. Het voornemen bestaat om het laatste deel van de nieuwe watergang op eigendom van de Sauna te voorzien van een duiker, zodat daar bovenop ruimte ontstaat voor het invullen van de parkeerplaatsbehoefte voor de Sauna.
Deze watert af in noordelijke richting en mond uit in de reeds bestaande zuidelijke bermsloot van de Drutenseweg N845.
2. Tracé aan de oostzijde van de N324.
Aan de oostzijde van de N324 wordt een geheel nieuwe waterloop gegraven omdat de huidige bermsloot onder de wegverbreding en/of onder het fietspad komt te liggen. De nieuw te graven waterloop komt op het eigendom van drie verschillende eigenaren te liggen. Overleg met hen over grondverwerving loopt. Twee van de eigenaren hebben een opstal op hun eigendom. Ten behoeve van de ontsluiting daarvan worden twee dammen, met duikers in de wegsloot aangelegd. Het derde eigendom blijft bereikbaar via de reeds bestaande ontsluiting. De nieuw te graven waterloop watert af in noordelijke richting en mondt uit in een bestaande waterloop, die vervolgens afwatert op het achterliggende gebied.
Conclusie
Met het waterhuishoudkundige ontwerp wordt voldaan aan de eisen van het waterschap.
Wettelijk kader
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit (Wlk)' genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Toetsing
De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) heeft een onderzoek uitgevoerd ten aanzien van de luchtkwaliteit.
Kruispunt N324/ Drutenseweg (N845)
Hieruit blijkt dat ter hoogte van de kruising N324/N846, ter hoogte van de Broekstraat, in de monitoringstool de volgende concentraties zijn berekend. In het jaar 2018 is de stikstofdioxide concentratie 20 ìg/m3, fijnstof PM10 concentratie 19,6 ìg/m3 en PM2,5 concentratie 12,2 ìg/m3.
Kruispunt N324 / Broekstraat (N846)
Ter hoogte van de kruising N324/N846, ter hoogte van de Broekstraat, zijn in de monitoringstool de volgende concentraties berekend. In het jaar 2018 is de stikstofdioxide concentratie 22 ìg/m3, fijnstof PM10 concentratie 19,6 ìg/m3 en PM2,5 concentratie 12,3 ìg/m3.
NSL monitoringstool
Uit de resultaat berekeningen van de NSL monitoringstool blijkt dat de lokale concentraties van alle stoffen in 2020 en 2030 verder dalen en daarmee ook in de toekomst beneden de Wettelijke grenswaarden blijven.
Stoffen | 2017 | 2020 | 2030 |
Stikstofdioxide µg/m3 jaargemiddeld | 23 | 17,7 | 11,3 |
Fijnstof PM10 µg/m3 jaargemiddeld | 19 | 18,8 | 15,7 |
Fijnstof PM10 dag gemiddeld, aantal dagen | 7 | 7 | 6 |
Fijnstof PM2,5 µg/m3 jaargemiddeld | 11,7 | 11,5 | 8,8 |
Conclusie
De aanpassing van de Verkeer Regel Installatie (VRI) voor de uitbreiding van de capaciteit, verbetert de doorstroming van het verkeer met als gevolg een positief effect op de lokale luchtkwaliteit. De wegverbreding heeft amper invloed op de lokale luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit concentraties komen overeen met de concentraties van de kruispunten. Ook na de wegverbreding blijven de concentraties ver onder de grenswaarden. Omdat er geen sprake is van toename van verkeer, blijft de luchtkwaliteit vergelijkbaar aan de voorgaande situatie en vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het project. Ook in de toekomstige situatie leveren de resultaat berekeningen van de NSL monitoringstool een beeld dat de lokale concentraties van alle stoffen in 2020 en 2030 verder dalen.
Wettelijk kader
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Toetsing
In opdracht van de Provincie Gelderland heeft Lankelma Geotechniek Zuid B.V. een verkennend (water) bodem en asbestonderzoek uitgevoerd (Verkennend (water)bodem en asbestonderzoek, tracé N324, 10 december 2019, rapportnummer: 1900835, door Lankelma Geotechniek Zuid B.V).
Verontreinigingen
Op basis van deze concept rapportage kunnen nog geen calculaties met betrekking tot hoeveelheid verontreinigde grond / hoeveelheid te saneren grond worden gemaakt. In het rapport wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de verontreinigde spots 1 en 2 zijn sterk verhoogde gehalten aan lood aangetroffen. Ter plaatse van de verontreinigde spots 4a/4b zijn sterk verhoogde gehalten zink aangetroffen. Ter plaatse van de overige verontreinigde spots zijn sterk verhoogde gehalten lood en zink aangetroffen. Indicatief kan de bodem bij spot 1 t/m 7 bestempeld worden als zijnde niet toepasbaar. Bij spot 1, 2 en 4 t/m 6 is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Conform de CROW 400 geldt dat voor de geplande werkzaamheden in de grond ter hoogte van de omschreven spots 1 t/m 7 in tabel 6.1 veiligheidsklasse rood niet-vluchtig van toepassing is. Voor de overige onderzochte en niet sterk verontreinigde (deel)locaties is geen veiligheidsklasse van toepassing. Opgemerkt wordt dat de basishygiëne en basiskennis ook van toepassing is bij werk buiten een veiligheidsklasse.
Ter hoogte van spot 3, 4 en 5 zijn nog een aantal aanvullende boringen noodzakelijk om de verontreinigingen af te perken. Tussen hectometerpalen 9.9 en 10.0 zijn de boringen B148 t/m B153 niet uitgevoerd, omdat dit deel van het tracé niet is vrijgegeven door de OCE deskundige.
Geadviseerd wordt om het bevoegd gezag middels verslaglegging (BUS-melding en -evaluatie) te verwittigen van de (voorgenomen) graafwerkzaamheden ter plaatse van de sterk verontreinigde grond.
Asbest
In de bovengrond ter plaatse van de inspectiegaten ABG01 t/m ABG07, ABG09 en ABG11 t/m ABG17 is geen verhoogde asbestconcentratie aangetoond. De concentratie ligt onder de detectiegrens. In de bovengrond ter plaatse van de inspectiegaten ABG08 en ABG10 is een licht verhoogd gehalte aan asbest aangetoond. De grenswaarde voor nader onderzoek wordt echter niet overschreden.
Conclusie
Om de verontreinigingen af te perken zijn aanvullende boringen noodzakelijk. Deze aanvullende boringen worden uitgevoerd vooruitlopend op de uitvoering. Daarnaast mist het onderdeel PFAS in het bodemrapport, dit dient ook vooruitlopend op de uitvoering meegenomen te worden.
In opdracht van de provincie Gelderland is door ECG een verkennend onderzoek gedaan naar niet gesprongen explosieven in het gebied (Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven in het onderzoeksgebied 'N324 reconstructie nabij Nederasselt', 6 juni 2019, door Explosive Clearance Group (ECG)). Het doel van het onderzoek was om, door middel van het verzamelen en verwerken van relevant historisch feitenmateriaal, gefundeerd antwoord op de volgende drie kernvragen:
Ten aanzien van deze drie vragen wordt het volgende geconcludeerd.
Op basis van literatuur- en archiefonderzoek en de luchtfotoanalyse is vastgesteld dat het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen. De Intelligence and Mission Reports beschrijven een positieve aanval op de John S. Thompsonbrug op 17 september 1944. De luchtopnamen van dezelfde datum ondersteunen deze archiefstukken. In het kaartvierkant QE.6254 zijn, volgens de archiefstukken, 348 fragmentatiebommen van 260 ponder gevallen. Conform de regelgeving van het WSCS-OCE is als gevolg hiervan een gedeelte van het onderzoeksgebied aangeduid als 'verdacht'. Zie hiervoor de CE-Bodembelastingkaart, bijlage 1 bij het onderzoek.
Op basis van contra-indicatieonderzoek is vastgesteld dat in de naoorlogse periode de navolgende werkzaamheden binnen en nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden, waarbij grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden:
De kabels en leidingen zijn geplaatst als gevolg van verbeteringen aan de N324. ECG beschikt niet over de complete informatie aangaande de maatvoeringen.
Er is sprake van een feitelijk verdacht gebied. Op basis van literatuur – en archiefonderzoek en luchtopnamen kan geconcludeerd worden dat John S. Thompsonbrug als 'Pin Point Target' getroffen is door twaalf zware bommenwerpers (B-17) op 17 september 1944. In deze Mission and Intelligence Reports wordt het aantal fragmentatiebommen en het kaliber benoemd, namelijk 348 260-ponder. In de horizontale afbakening is dus het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied verdacht op afgeworpen CE. Bij afgeworpen CE vindt er, in de verticale afbakening, een maximale indringing plaats tot de 10MPa-Laag.
Conclusie
Op grond van het verkennend onderzoek wordt geadviseerd het proces van explosievenopsporing voort te zetten op die locaties waar het onderzoeksgebied verdacht is verklaard op afgeworpen CE. Aangezien ECG niet beschikt over de complete informatie aangaande de naoorlogse maatvoeringen, is de zuidkant verdacht op afwerpmunitie in de naoorlogs ongeroerde bodem. Het verdachte gebied is in de CEBodembelastingkaart in Bijlage 1 van het onderzoek aangegeven. Het onderzoek zal vooruitlopend op de werkzaamheden worden uitgevoerd. Tevens wordt het uitvoerend personeel voorafgaand aan werkzaamheden geïnstrueerd overeenkomstig van Bijlage 6 Protocol Toevalsvondst.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De ingrepen waarin dit plan voorziet vallen niet onder één van de categorieën bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12, lid 1 Wro. Hiervoor bestaat dus niet de verplichting een exploitatieplan vast te stellen.
Tenslotte is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd, omdat de voorgenomen ontwikkelingen vallen binnen het onderhoudsprogramma van de Provincie.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden voor het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied N324 in het kader van het wettelijk verplichte artikel 3.1.1. Verder heeft het ontwerp bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zienswijzen worden ingediend.
Het bestemmingsplan is op initiatief van de provincie in samenspraak met gemeente Heumen, waterschap Rivierenland en omwonenden tot stand gekomen.
Conform artikel 3.8 Wro jo. afdeling 3.4 Awb hebben burgemeester en wethouders kennis gegeven van het voornemen om het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied N324” ter inzage te leggen. Het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied N324” heeft vanaf maandag 20 april 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingebracht. Het betreft een zienswijze van de Gasunie, deze is opgenomen in bijlage 11 Zienswijze Gasunie. De zienswijze is in bijlage 10 Nota zienswijzen samengevat en beantwoord. Aangegeven is of de zienswijze al dan niet ontvankelijk is en of de zienswijze leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. Daarbij is tevens vermeld op welke wijze het bestemmingsplan wordt aangepast.