direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parapuplan verlegging gasleiding Nederasselt (N-576-75)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbpGasNederasselt-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Voorliggend paraplubestemmingsplan heeft betrekking op het gedeeltelijk dieper in de bodem leggen van de N576-75 gasleiding (van Nijmegen naar Nederasselt) van Gasunie nabij Nederasselt. Daarnaast wordt de gasleiding ter hoogte van het agrarisch bedrijf aan de Baron van Brakelstraat 5 verlegd, zodat dit agrarisch bouwvlak geheel buiten het leidingtrace valt. In dit plan wordt zowel het nieuwe tracé mogelijk gemaakt als het opheffen van het thans bestaande tracé zodat de beperkingen voor die locatie ook wegvallen wanneer de leiding verlegd is.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan ' Parapuplan verlegging gasleiding Nederasselt (N-576-75)' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen. Alle onderliggende bestemmingen worden gehandhaafd, zoals ze in het vigerende bestemmingsplan golden. Derhalve betreft die een paraplubestemmingsplan dat enkel ziet op de nieuwe ligging van het tracé en het opheffen van het bestaande tracé.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied Parapuplan verlegging gasleiding Nederasselt (N-576-75) ligt in de gemeente Heumen en betreft een lengte van circa 1350 meter. Het aan te passen deel van het tracé loopt gezien vanuit het noorden ruwweg vanaf de kruising met de Zeedijksche Leigraaf in zuidwestelijke richting tot de Baron van Brakelstraat en eindigt iets ten noorden van de Broekstraat.

Het plangebied is globaal weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpGasNederasselt-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Globale ligging van het leidingtrace N576-75.

Dit bestemmingsplan ziet uitsluitend op de verlegging van de gasleiding N576-75 en het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van de overige bestemmingen.

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Op het volledige tracé van de huidige en toekomstige ligging van de gasleiding is het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' van kracht, zoals vastgesteld op 16-12-2010. De gronden waarop het nieuwe tracé is voorzien, laten de aanleg van een gasleiding niet direct toe en bieden geen bescherming voor de gasleiding.

Voor het huidige, te verwijderen, tracé geldt dat de beschermingszone, die beperkingen oplevert voor het bouwen ter plaatse daarvan, verwijderd kan worden wanneer deze leiding buiten gebruik en verwijderd is. In dit bestemmingsplan wordt eveneens bepaald dat deze beperkingen op deze gronden opgeheven worden.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ' met identificatienummer NL.IMRO.0252.BUbpGasNederasselt-VA01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De gasleiding N576-75 is een bestaande leiding van Gasunie die loopt van Nijmegen naar Nederasselt welke het gasontvangststation van Liander belevert.

2.2 Nieuwe situatie

De nieuwe gasleiding volgt grotendeels hetzelfde trace als de bestaande leiding, maar wordt ten noorden van Nederasselt vanaf iets ten noorden van de kruising met de Zeedijkse Leigraaf tot ongeveer ter hoogte van het perceel aan de Broekstraat 17 dieper gelegd en daarom schuift de leiding ook beperkt op (dat varieert in de orde van grootte van enkele tientallen centimeters tot 2 meter). Daarnaast wordt de bestaande leiding om het agrarisch bouwvlak aan de Baron van Brakelstraat 5 gelegd, de oude (nu bestaande) leiding wordt verwijderd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Conclusie
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2) .

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:

  • 1. Er moet worden nagegaan of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Als het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden beschreven dat er daadwerkelijk voldoende vraag bestaat naar deze ontwikkeling.
  • 3. Als er voldoende vraag naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat, moet de vraag worden beantwoord of bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) de ruimte voor deze ontwikkeling niet kan bieden.

In paragraaf 4.1 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen.

In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.4 Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.

3.1.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:

- met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;

- stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;

- focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;

- door middel van 7 ambities verder verdiepen van de focus.

De 7 ambitities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.

De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt geregeld geactualiseerd. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van 19 december 2018.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale Omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

De verlegging van de gasleiding heeft betrekking op 2 belangen die zijn opgenomen in de omgevingsverordening:

- Groene ontwikkelingszone

- Realisatie van waterfuncties

Overige belangen die opgenomen zijn in de verordening zijn niet relevant voor de verlegging van de gasleiding.

Groene ontwikkelingszone

De Groene ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuur netwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden. In de GO heeft de provincie de volgende doelstellingen:

- de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;

- ruimte bieden voor de ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen.Vooral de niet-stedelijke functies landbouw, het landgoedbedrijf en dagrecreatie;

- kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;

- beschermen van bos;

- specifieke weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermen.

Realisatie van waterfuncties

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening.

Deze aanduiding is opgenomen voor onderhavig gebied om in te zetten op het thema 'water als verbinder'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpGasNederasselt-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: ligging 'groene ontwikkelingszone' en 'zone realisatie waterfuncties'

De geplande ingreep, de verlegging van de gasleiding, is slechts van tijdelijke aard en vindt op een beperkt oppervlak van de beide zones plaats. Na afronding van de werkzaamheden wordt de situatie (zoveel mogelijk) in oorspronkelijke staat hersteld. Het agrarische landschap met bijbehorende waarden en potenties voor verdere ontwikkeling blijft in tact en de Zeedijkse Leigraaf wordt niet aangetast. Leefgebied dat conform flora en fauna onderzoek mogelijk geschikt is voor soorten als bijvoorbeeld de das, blijft gehandhaafd. De verlegging van de gasleiding heeft geen invloed op toekomstige realisatie van waterfuncties

Conclusie

Door de verlegging van de gasleiding ontstaan er geen significantie effecten op de doelstellingen van beide relevante zones uit de omgevingsvisie en omgevingsverordening en is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heumen

In de 'Structuurvisie Heumen 2025' (vastgesteld op 13-2-2014) is de visie op het ruimtelijk beleid tot 2025 neergelegd. Deze structuurvisie is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Heumen. De structuurvisie geeft een beeld hoe de gemeente zich in de toekomst (tot 2025), ruimtelijk denkt te ontwikkelen. Het geeft het kader aan waarbinnen deze ontwikkeling plaats dient te vinden.

Binnen de structuurvisie maakt het plangebied uit van 'De oeverwwallen' en 'het Neder- en Overasseltse Broek'. De ruimtelijke visie voor deze gebieden is in de volgende punten samengevat:

Oeverwallen

- de landbouw, het historische cultuurlandschap met historische bebouwing en de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone tussen het Heumensbos en de Heumense Kolken zijn de belangrijkste waarden voor het gebied;

- voor de landbouw is er ruimte voor verbreding. Incidenteel is ruimte voor schaalvergroting op de randen van het kommengebied en met in achtneming van landschappelijke en ecologische waarden;

- in het gebied is ruimte voor kleinschalige recreatieve ontwikkelingen. Dit geldt zowel de recreatieve padenstructuur, als recreatieve voorzieningen in bestaande bebouwing. Nieuwe recreatieve activiteiten en bebouwing zijn mogelijk, mits kleinschalig en mits bijgedragen wordt aan de natuur- en landschapswaarden. Nieuwe recreatieve voorzieningen zijn direct gerelateerd aan het vennengebied of de Maas/Maasdijk;

- Binnen het gebied van de oeverwallen worden de buurtschappen aangemerkt als gebieden van kwaliteit. Een welstandstoets is hier noodzakelijk;

- ter plaatse van de aanduidingen 'Ruimtelijke verbinding', 'Zoeklocatie woningbouw' en 'Ecologische verbindingszone' geldt een aanvullende of afwijkende visie.

Neder- en Overasseltse Broek

- de landbouw wordt gezien als de belangrijkste waarde in het gebied, tezamen met de ecologische verbindingszone Heumen-Horssen in relatie tot de Wetering;

- voor de landbouw is er ruimte voor verbreding en schaalvergroting. Vrijkomende agrarische bebouwing wordt bij voorkeur ingezet voor bestaande en eventueel nieuwe agrarische bedrijven. Er vindt onder voorwaarden (landschappelijke inpassing en economische haalbaarheid) nieuwvestiging plaats op nieuwe bouwkavels;

- de ecologische verbindingszone wordt ontwikkeld langs de Wetering conform het model Das. De Wetering is hierin het centrale element waarlangs de natuurontwikkeling wordt geleid en wordt voorzien van natuurvriendelijke oevers. Waar mogelijk vindt hierlangs recreatief medegebruik plaats;

- er worden geen nieuwe woningen in het gebied toegevoegd;

- ter plaatse van de aanduiding 'Ecologische verbindingszone' geldt een aanvullende of afwijkende visie.

Conclusie

De verlegging van de gasleiding past binnen het gemeentelijk beleid. Doordat de gasleiding om een bestaand agrarisch bouwvlak gelegd wordt, wordt er meer ruimte gerealiseerd voor de agrarische functie, welke in dit gebied als belangrijkste waarde wordt weergegeven. De natuurlijke waarden worden, blijkens het flora&fauna onderzoek, niet aangetast.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Aangezien de verlegging van de gasleiding geen extra verstedelijking mogelijk maakt of bebouwing toevoegd en er dus geen nieuw beslag is op ruimte, is er geen enkele twijfel dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd.
In het kader van het bestemmingsplan Parapuplan verlegging gasleiding Nederasselt (N-576-75) zijn deze aspecten, wegverkeers- en spoorweglawaai, niet van toepassing.

Conclusie

De verlegde gasleiding is geen geluidsgevoelig object of de aanleg of herstructurering van wegen en veroorzaakt geen geluidsbelasting. Het aspect geluid is geen belemmering om de gasleiding te verleggen.

4.3 Luchtkwaliteit; Niet in betekenende mate

Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijke plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties:
    100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw:
    1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

In dit geval worden enkel een bestaande gasleiding verlegd. Deze ontwikkeling valt, zowel in de realisatiefase als in de exploitatiefase, ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Conclusie
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de verlegging van een gasleiding niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4 Bodemkwaliteit

In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Daarom is historisch onderzoek uitgevoerd om te achterhalen of er informatie is met betrekking tot de bodemkwaliteit ter hoogte van de voorgenomen werkzaamheden. Het volledige onderzoek is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

Uit het vooronderzoek volgt dat ter hoogte van en nabij de te verleggen gasleiding geen verdachte activiteiten bekend zijn die aanleiding geven tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.

Een bodemonderzoek naar de aanwezigheid van PFAS en GenX is niet noodzakelijk. Mocht blijken dat grond gaat worden afgevoerd dan dient wel een onderzoek naar PFAS plaats te vinden. Onderzoek naar GenX is ook bij grondafvoer niet noodzakelijk.

Conclusie
Het perceel is niet verdacht voor bodemverontreiniging en de bodemkwaliteit vormt geen belemmering om de gasleiding te verleggen.

4.5 Natuurwaarden

4.5.1 Algemeen

Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.

4.5.2 Natuurtoets

In het kader van onderhavig bestemmingsplan is een Natuurtoets Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd. Dit met als doel om vooraf vast te stellen of de werkzaamheden impact kunnen hebben op beschermde soorten, gebieden en habitats, zoals die zijn geformuleerd in de Wnb of in de beleidsregels voor het NNN. Het natuuronderzoek voldoet aan de eisen voor ecologisch onderzoek. De natuurtoets is als Bijlage 2 in de toelichting opgenomen.

In de natuurtoets zijn een aantal mitigerende maatregelen opgenomen, op basis waarvan de gasleiding verlegd kan worden.

Tevens is geconstateerd dat het verspreidingsbeeld van drijvende waterweegbree niet compleet is. Vervolgonderzoek naar deze soort wordt voorgeschreven (geschikte periode mei-augustus), zodat (negatieve) effecten van de ingreep kunnen worden beoordeeld en eventuele mitigerende maatregelen kunnen worden aangegeven.

Vervolgonderzoek is voor overige soorten niet nodig.

4.5.3 Vervolgonderzoek waterweegbree

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en vergunbaarheid van de voorgenomen ingreep is een natuurtoets uitgevoerd (Van de Koppel, 2020). Hieruit is gebleken dat het verspreidingsbeeld van drijvende waterweegbree niet compleet is en dat vervolgonderzoek naar het voorkomen van deze soort nodig is.Dit vervolgonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3.

Uit dit vervolgonderzoek is gebleken dat er in de watergangen en greppels die door het tracé gekruist worden, de drijvende waterweegbree niet is aangetroffen. Het voorkomen van deze soort binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep en negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingreep zijn dan ook uitgesloten.

Verbodsbepalingen van de Wnb ten aanzien van vaatplanten worden niet overtreden. Een ontheffing van de Wnb voor vaatplanten is niet aan de orde.

Conclusie
Met inachtneming van de mitigerende maatregelen zijn er geen belemmeringen vanuit bestaande natuurwaarden om de gasleiding te verleggen.

4.6 Stikstofdepositie

4.6.1 Algemeen

In het kader van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden in verband met de beoogde extra activiteiten op grond van dit bestemmingsplan Parapuplan verlegging gasleiding Nederasselt (N-576-75).

Het doel van het stikstofdepositie-onderzoek is het beoordelen of de toekomstige activiteiten die mogelijk worden op basis van de planologische situatie mogelijk significante gevolgen heeft op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden én of het op basis van de stikstofdepositie noodzakelijk is een passende beoordeling op te stellen.

4.6.2 Depositie-onderzoek

Er is depositie-onderzoek uitgevoerd om te bepalen is onderzoek uitgevoerd om te bepalen of de verlegging van de gasleiding tot gevolg heeft dat er een toename is van de stikstofdepositie op een nabijgelegen Natura 2000 gebied. Dit onderzoek is als bijlage 4 in de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat geen toename van de depositie wordt berekend op Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het project geen significant negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.

Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Om te bepalen of en wat het risico op een onveilige situatie is, is een Kwalitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Dit onderzoek is in Bijlage 5 bijgevoegd

4.7.2 Conclusie

Uit de QRA is ten aanzien van het plaatsgebonden en het groepsrisico gebleken dat er geen sprake is van onveilige situaties:

Plaatsgebonden risico

Voor de aardgastransportleiding N-576-75, zowel incl. verlegging als excl. verlegging, wordt geen PR10-6/jaar contour berekend. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR uit het Bevb.

Groepsrisico

Voor leiding N-576-75, zowel incl. verlegging als excl. verlegging, wordt geen GR berekend.

4.8 Niet gesprongen explosieven

Op basis van de Arbo-wetgeving en de Openbare Orde en Veiligheid moeten de risico's van mogelijk niet gesprongen explosieven voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden in kaart worden gebracht, waarbij de risico's zoveel mogelijk moeten worden ingeperkt. In het gebied van het nieuwe gasleiding nabij Nederasselt is een vooronderzoek gedaan naar mogelijk niet gesprongen explosieven (zie Bijlage 6).

Het doel van dit vooronderzoek Conventieonele Explosieven (CE) is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de (water)bodem zijn achtergebleven.

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied voor de verlegging van de gasleiding niet verdacht is voor CE. Op onderstaande afbeelding is weergegeven wat de onderzoekresultaten zijn, waarbij meer is onderzocht dan enkel de locatie waarop de verlegging van de gasleiding plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpGasNederasselt-VA01_0003.png"

Conclusie

Het plangebied is niet verdacht voor 'Niet gesprongen explosieven'. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het verleggen van de gasleiding.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Algemeen

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.9.2 Cultuurhistorie

De onderhavige ontwikkeling heeft geen relatie op aanwezige bebouwing of andere cultuurhistorische elementen.

Conclusie
De verlegging van de gasleiding heeft geen invloed op het aspect cultuurhistorie.

4.9.3 Archeologie

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Heumen heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden binnen de gemeente de archeologische verwachtingen in kaart gebracht. Het grootste gedeelte van het (nieuwe en bestaande) leidingtracé ligt in gronden met archeologische verwachting.

Archeologisch onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd . Dit onderzoek is als Bijlage 7 in de toelichting opgenomen.

De combinatie van de hoger gelegen gebieden en de lagere, natte zones maakt het gebied een zeer aantrekkelijke bewoningslocatie gedurende een zeer lange periode. De aanwezigheid van archeologische indicatoren bevestigt dit beeld: er is een fragment handgevormd aardewerk (ijzertijd-romeinse tijd) aangetroffen in het rivierduin, diverse spikkels houtskool in stratigrafisch van elkaar gescheiden lagen komklei in de overloopgeul die mogelijk op een afvallaag duiden, maar ook in de mogelijke crevasse-afzettingen en het kleidek. Tevens is er verbrande klei opgeboord, aangetroffen in het kleidek. Naar verwachting zijn de hoger gelegen zandkoppen meer gebruikt als nederzettingslocatie, de lager gelegen (komklei)gebieden zullen zijn gebruikt voor andere activiteiten (voedsel- en grondstofwinning en afvaldumps).

Of er al dan niet een archeologische vindplaats(en) aanwezig is binnen het plangebied kan op basis van het verkennend booronderzoek niet worden vastgesteld. Hiervoor is de methode ontoereikend en dit was ook niet het doel van het onderzoek. De archeologische verwachting voor het plangebied blijft op basis van het verkennend booronderzoek hoog.

Aangezien de nieuwe leiding tot diepte reikt (1,7-2,0 m –mv) en daarmee de potentiele archeologische niveaus zal doorsnijden (zie rode lijn op figuur 12), wordt aanbevolen de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Om de gespecificeerde verwachting te toetsen wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een karterende fase van een inventariserend veldonderzoek. Gezien de prospectiekenmerken (m.n. sporen) is een proefsleuvenonderzoek de geëigende methode voor vervolgonderzoek (zie ook https://pom.cultureelerfgoed.nl). Aanbevolen wordt de sleuven over het gehele tracé aan te leggen, hierbij rekening houdend met de exacte locatie van de nieuw aan te leggen gasleiding.

Conclusie
Op basis van bureauonderzoek is het mogelijk dat er archeologische waarden aanwezig zijn in de bodem waar de gasleiding aangelegd wordt.

Voor het aanleggen van de gasleiding is een omgevingsvergunning voor het voeren van werkzaamheden benodigd. Als voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is de voorwaarde opgenomen dat nader archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

4.10 Waterparagraaf

4.10.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

4.10.2 De Watertoets

Onderhavige locatie valt binnen het stroomgebied van het Waterschap Rivierenland.

Door het verleggen van de bestaande gasleiding zijn er na aanleg van de nieuwe leiding geen effecten op de waterhuishouding; er is geen extra verharding en de bestaande watersystemen kunnen op dezelfde wijze blijven functioneren.

Voor de aanlegfase zal een separaat vergunningentraject bij Waterschap Rivierenland, als bevoegd gezag, doorlopen worden.

4.11 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
In of nabij het plangebied zijn, buiten de gasleiding waar dit plan over gaat, geen andere planologisch relevante leidingen aanwezig.

4.12 Milieueffectrapportage

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is. Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op (een) activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarde vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets is een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet gewijzigd in verband met de implementatie van Europese richtlijnen voor m.e.r. Met de wijziging wordt onder meer de m.e.r.-richtlijn in lijn gebracht met de EU-regelgeving. Er worden meer eisen gesteld aan de m.e.r.-beoordelingsprocedure en de kwaliteit en de inhoud van het milieueffectrapport.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën. ' (activiteit D8.1). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een aardgasleiding die over een lengte van 5 kilometer of meer gelegen is in een gevoelig gebied.

Aangezien de totale lengte van de leiding in dit plan circa 1,3 kilometer bedraagt is dat niet aan de orde en valt dit ver onder de (indicatieve) plandrempel.

Op basis van dit hoofdstuk en meer specifiek de hieronder genoemde uitgangspunten wordt inzichtelijk gemaakt dat het initiatief geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor de omgeving en het milieu.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd:

  • de kenmerken van het project, onder andere omvang en cumulatie:
    het betreft een beperkte verlegging van een bestaande gasleiding over een lengte van circa 1350 meter.
  • de plaats van het project, de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid van de omgeving;
    de omgeving wordt in overwegende mate gekenmerkt door de aanwezigheid van agrarische functies en waarden. Het gebied is daarmee niet of beperkt kwetsbaar.
  • Kenmerken van de potentiële effecten, mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid.
    In de gebruiksfase zijn er sowieso geen effecten. Na de aanleg wordt de situatie namelijk zoveel mogelijk in oude staat teruggebracht en wanneer de leiding eenmaal in de grond ligt, heeft dit geen effect op bestaande waarden. Uit uitgevoerd flora&fauna onderzoek blijkt dat er ook in de aanlegfase geen significante effecten te verwachten zijn. In dit hoofdstuk zijn verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Het plan heeft, gezien de kleinschaligheid en tijdelijkheid van de werkzaamheden, geen negatief effect op de omgeving en het effect is ook niet onomkeerbaar.

Conclusie
Er zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten, daarnaast ligt de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde en zijn er geen gevolgen voor kwetsbare gebieden. Er is bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluitm.e.r..

Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Er zijn in dit bestemmingsplan geen hoofdbestemmingen opgenomen. De regels uit het bestemmingsplan Buitengebied Heumen met identificatienummer NL.IMRO.0252.BUbpBuitengebied09-VA01 zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3 (leiding - brandstof; de locatie van de nieuwe leiding) en 4 (overige zone - leiding-gas uitgesloten; waar de voormalige gasleiding inclusief beschermingszone lag) onverkort van toepassing.

In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).

  • 3. Algemene regels
    Hier zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de voormalige gasleiding en bijbehorende beschermingszone opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rust op de gemeente de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van bouwplannen, aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan als:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie op een andere manier is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

De ontwikkeling voorziet niet in de realisering van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Een exploitatieplan of -overeenkomst is niet nodig.

Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat de economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht. Ter beperking van het risico op planschade voor de gemeente wordt een overeenkomst gesloten. De economische uitvoerbaarheid is verzekerd.

6.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan instanties, zoals de Provincie Gelderland en het Waterschap Rivierenland.

6.3 Zienswijzen

PM