direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hierden Dorp - Zuiderzeestraatweg 95
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.WP00221-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een particuliere initiatiefnemer is voornemens een nieuwe woning te realiseren aan de Zuiderzeestraatweg 95. De locatie valt binnen het bestemmingsplangebied Hierden-Dorp 2011 binnen een wijzigingsbevoegdheid (wijzigingsgebied 5) op grond waarvan de nieuwbouw van een woning mogelijk is. Het plan past binnen de wijzigingsregels en kan worden gerealiseerd middels gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid.

Er is een wijzigingsplan benodigd om de ontwikkeling mogelijk te maken. In dit kader is onderhavig plan opgesteld.

Overigens is het ook de bedoeling de bestaande woning Zuiderzeestraatweg 95 te verplaatsen binnen het huidige perceel. Het vigerende bestemmingsplan maakt dit reeds mogelijk. Dit planonderdeel maakt daarom geen deel uit van dit wijzigingsplan. Wel wordt hierna waar relevant het totale plan in samenhang besproken.

1.2 Doel

Het doel van het wijzigingsplan "Hierden Dorp - Zuiderzeestraatweg 95" is het mogelijk maken van de nieuwbouw van een woning. Het wijzigingsplan is een wijziging van het bestemmingsplan “Hierden Dorp 2011” (wijzigingsbevoegdheid).

1.3 Ligging en beschrijving plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Zuiderzeestraatweg 95 in de kern Hierden. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in de kern Hierden aangeduid met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0001.jpg"

Weergave ligging plangebied op topografische kaart

In paragraaf 2.2 is de globale ligging en begrenzing van het plangebied nader omschreven. Voor de exacte ligging en begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Algemeen

De geldende bestemmingsplannen voor onderhavig bestemmingsplan zijn 'Hierden Dorp 2011' en 'Reparatieplan Hierden Dorp 2011'. Het eerstgenoemde bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk op 22 september 2011. Naar aanleiding van een tussenuitspraak van de Raad van State op 23 mei 2013 is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 16 oktober 2013. Het reparatieplan is vastgesteld op 30 april 2015 en wijzigt de manier waarop een aantal aspecten geregeld is.

Het bestemmingsplan is voor het merendeel een consoliderend bestemmingsplan. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan voor 16 locaties een wijzigingsregeling opgenomen. Voor onderhavig plan is het wijzigingsgebied 5 van toepassing.

Wijzigingsbevoegdheid

In het vigerende bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die onder voorwaarden de bouw van woningen mogelijk maken. De relevante regeling voor wijzigingsgebied 5 (artikel 26.5) is hierna opgenomen, tezamen met artikel 26.17 waarin een aantal algemeen geldende voorwaarden is opgenomen.

26.5 Wro-zone - wijzigingsgebied 5 (Zuiderzeestraatweg 95)  
Ten aanzien van 'Wro-zone - wijzigingsgebied 5' gelden de volgende voorwaarden:  
a.   het totale aantal toe te voegen woningen bedraagt niet meer dan 1;  
b.   de breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 9 m en 12 m;  
c.   de goot- en de bouwhoogte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;  
d.   het ontwerp-besluit voor het wijzigingsplan mag niet voor 1 januari 2014 ter visie worden gelegd.  
   
26.17 (Algemene regeling)  
Wijziging als bedoeld in lid 26.1 tot en met 26.16 mag uitsluitend plaatsvinden indien:  
a.   voldaan kan worden aan de in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan opgenomen parkeernormen;  
b.   door middel van een watertoets is aangetoond dat de waterhuishouding op aanvaardbare wijze wordt vormgegeven;  
c.   wordt voldaan aan de relevante wet- en regelgeving op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie alsmede flora en fauna;  
d.   de economische haalbaarheid is verzekerd.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0002.jpg"

Uitsnede uit plankaart vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (omkaderd met rode stippellijn) en wijzigingsgebied (rode diagonale arcering en getal '5')

Onderhavig plangebied valt samen met wijzigingsgebied 5. Met onderhavig wijzigingsplan wordt hiermee voor het gehele wijzigingsgebied 5 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling.

Belangrijke voorwaarde is dat een nieuwe 'rode' ontwikkeling alleen dan ruimtelijk aanvaardbaar kan zijn, wanneer deze wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de omgeving en initiatiefnemers hieraan bijdragen overeenkomstig gemeentelijk beleid, zoals uiteengezet en vastgelegd in de “Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden”. Initiatiefnemers dragen hieraan bij door het voldoen van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van een landschapsversterkingsfonds voor de in genoemde structuurvisie omschreven projecten. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgemerkt in genoemde structuurvisie en in de toelichting van het bestemmingsplan “Hierden Dorp 2011”.

Woning Zuiderzeestraatweg 95

De bestaande woning Zuiderzeestraatweg 95 wordt binnen het bestaande woonperceel verplaatst. In het vigerende bestemmingsplan is dit reeds mogelijk (de aanduiding 'sba-hg' ligt op de beoogde nieuwe plaats van de woning). Er is dus geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Om deze reden maakt dit planonderdeel geen deel uit van dit wijzigingsplan.

1.5 Opzet van het wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Deze toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan besproken. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de wijze van bestemmen van dit plan behandeld. Hoofdstuk 6 ten slotte is gereserveerd voor de resultaten van de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderhavige plan toegelicht. Het planvoornemen voorziet in de bouw van 1 woning. In de navolgende paragraaf is een beschrijving van de ontwikkeling opgenomen. Allereerst wordt kort de huidige situatie toegelicht.

2.2 Ontstaansgeschiedenis & huidige situatie

In het westen van de kern Hierden ligt tussen de Zuiderzeestraatweg en de dorpshuisweg de locatie Zuiderzeestraatweg 95. Het betreft een voormalig agrarisch perceel dat momenteel als woning in gebruik is. Rondom het plangebied zijn woonpercelen gelegen. Op de navolgende afbeelding is de locatie van het plangebied weergegeven op een topografische kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0003.jpg"

Aanduiding plangebied (rode cirkel) op topografische kaart (bron:www.opentopo.nl, bewerking SAB)

De Zuiderzeestraatweg vormt één van de belangrijkste historische wegen waarlangs Hierden ontstaan is. De Zuiderzeestraatweg werd in 1830 aangelegd als de belangrijkste verbinding tussen Hoevelaken, Harderwijk en Zwolle. Als "grootste weg van de eerste klasse" kwam deze onder direct beheer van en in direct onderhoud bij het Rijk. Voor het grootste deel van het traject promoveerden bestaande routes tussen Harderwijk en Zwolle tot rijksweg. De Zuiderzeestraatweg is later planmatig beplant. Aan dit lint staan veel historische boerderijen op vrije kavels.

In de structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden wordt de omgeving van het plangebied gekenschetst als “de Stadslanderijen”. Dit is het gebied ten noorden en oosten van het dorp Hierden, de Zuiderzeestraatweg en de Molenweg. Het gebied vormt de overgangszone tussen de hoger gelegen enken en de lage natte Mheenlanden en de Hierdense beek. De verkaveling is regelmatig en recht. In het verleden maakten vele houtwallen op de kavelgrenzen dit tot een karakteristiek gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0005.jpg"

Historische kaarten plangebied en omgeving

De kavelstructuur van gebied nabij de Zuiderzeestraatweg is orthogonaal en staat haaks op de Zuiderzeestraatweg. Langs de Zuiderzeestraatweg is in de loop van de tijd een lint van woningen en boerderijen ontstaan met daartussen enkele waardevolle open ruimtes. Woonerven liggen verspreid in het landschap met daartussen veel open weitjes. De woningen zijn zowel haaks op de Zuiderzeestraatweg georiënteerd als parallel. De woningen zijn vrijstaand en hebben meestal een vrij forse tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0006.jpg"

Zuiderzeestraatweg t.h.v. plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0007.jpg"

Dorpshuisweg t.h.v. plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0008.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: GoogleMaps, bewerking SAB)

Onderhavig plangebied betreft momenteel een onderdeel van het perceel Zuiderzeestraatweg 95 en heeft een totale oppervlakte van ongeveer 3.430 m2. De locatie is in gebruik als tuin en centraal in het plangebied is een garage aanwezig. De verbeeldingen in deze paragraaf geven een impressie van de huidige situatie in het deelgebied. In de volgende paragraaf is een verbeelding opgenomen met de huidige opstallen en de oppervlakten daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0009.jpg"

Foto zicht op plangebied vanaf de Dorpshuisweg (bron: GoogleStreetview)

2.3 Het plan

2.3.1 Uitgangspunten

Met onderhavig wijzigingsplan wordt wijzigingsgebied 5 uit het bestemmingsplan Hierden Dorp 2011 ontwikkeld. In dit vigerende bestemmingsplan is de visie op de wijzigingsgebieden opgenomen en wordt voor elk gebied een visie gepresenteerd. Voor onderhavig plangebied geldt de volgende visie:

5. Zuiderzeestraatweg 95
Deze aanvraag betreft een oud agrarisch perceel. Indien de bestaande agrarische opstallen verwijderd worden is op het perceel ruimte voor één nieuwe vrijstaande woning. Wanneer nieuwe bebouwing gebouwd wordt dient deze altijd, net als een monumentaal erf, een ensemble te vormen samen met het bestaande woonhuis. Het bestaande woonhuis is daarbij de belangrijkste, de overige opstallen zijn qua maat en vormgeving ondergeschikt aan het bestaande woonhuis, ze worden sober vormgegeven geïnspireerd op de oude schuren in het gebied. De nieuwe woning zal geplaatst worden aan de Dorpshuisweg. Het nieuwe erf is qua opzet vergelijkbaar met een oud boerenerf. Naast het slopen van landschapsontsierende bedrijfsbebouwing is een groene inrichting van het erf van groot belang. Aan de achterzijde van het erf wordt een groene, robuuste erfafscheiding gecreëerd, met behulp van een houtwal, hoogstamboomgaard en/of boomgroepen. De voorzijde van het erf vormt de entree. Deze is transparanter, bestaat uit lage hagen, siertuinen met solitaire bomen en eventueel ook een kleine hoogstamboomgaard.  

Bij de planontwikkeling is met de voornoemde uitgangspunten rekening gehouden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden alle aanwezige opstallen gesloopt. Op onderstaande verbeelding is weergegeven om welke opstallen het gaat en welke oppervlakte deze hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0011.jpg"

Overzicht te slopen opstallen met oppervlakten (bron: Kooij en Deker ingenieursbureau, bewerking: SAB)

2.3.2 Algemene planbeschrijving

Het plan betreft de realisatie van een nieuwe woning op een perceel naast de bestaande woning Zuiderzeestraatweg 95. In dit kader wordt het bestaande perceel van de woning Zuiderzeestraatweg 95 verkleind en opnieuw ingericht. Dit betekent dat er schuren worden gesloopt en worden herbouwd. Ook de bestaande woning Zuiderzeestraatweg 95 wordt verplaatst. Dit is evenwel zoals gesteld reeds mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan.

De nieuwe woning zal worden ontsloten via de Dorpshuisweg. De bestaande inrit op de Zuiderzeestraatweg, ten behoeve van de bestaande woning, zal worden verplaatst. De nieuw te realiseren woonkavel is ca. 1.050 m2 groot. Op het nieuwe perceel is voldoende ruimte voor parkeren (minimaal 2 parkeermogelijkheden).
De navolgende afbeelding geeft de beoogde inrichting weer, zowel van het nieuwe perceel als van het te herinrichten bestaande woonperceel Zuiderzeestraatweg 95.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0012.jpg"

Situatietekening toekomstige situatie (bron: Kooij & Dekker Ingenieursbureau)

Er is nog geen specifiek bouwplan uitgewerkt voor de woning en bijgebouwen. In de regels worden wel duidelijke kaders voor de woning en bijgebouwen gegeven:

  • de breedte en diepte van de woning zijn resp. max. 9 en 12 m;
  • de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 3,5 m;
  • de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 9 m;
  • de goothoogte van bijgebouwen, bedraagt maximaal 3 m;
  • de bouwhoogte van bijgebouwen, bedraagt maximaal 4,5 m.

Bovenstaande verbeelding toont een impressie van de toekomstige situatie. Daarop is te zien dat het bijgebouw, en bijhorend verbindende deel met de woning, ten westen van de huidige woning komt te liggen.

2.3.3 Landschappelijke inpassing

De stedenbouwkundige inpassing is uitgewerkt in navolgend landschappelijk inrichtingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0013.jpg"

Landschappelijk inrichtingsplan met afmetingen nieuwe woning (zonder bijgebouw)(bron: Kooij & Dekker Ingenieursbureau)

In de omgeving zijn lage beukenhagen een veelvoorkomende erfafscheiding bij (vrijstaande) woningen. Aan de noordzijde grenst het planperceel aan de Dorpshuisweg. Aan deze zijde wordt voorzien in een erfafscheiding in de vorm van een lage beukenhaag. Aan de zuidzijde grenst het perceel aan de Zuiderzeestraatweg en zal er ook een erfafscheiding worden gerealiseerd middels een lage beukenhaag maar hier in combinatie met fruitbomen (boomgaard) in de tuin. Er zal worden gekozen voor een drie- of viertal hoogstamfruitbomen, bijvoorbeeld appel- of perenbomen, in een soort die passend is voor het plangebied en de omgeving. Deze zullen verspreid over het erf aan de kant van de Zuiderzeestraatweg worden geplant. De bestaande bomen langs de Zuiderzeestraatweg blijven uiteraard behouden. Hieronder worden de beukenhagen aan de noord- en zuidzijde en de fruitbomen beschreven.

Beukenhaag (laag)
- Soort: Fagus sylvatica (beuk)
- Eindhoogte: min. 0,80 meter, max. 1,00 meter.
- Totale lengte: ca. 16,88 (zuidzijde) en ca. 22,65 meter (noordzijde).
- Levermaat: min. 60-80 cm.
- Aanplanten: in 2 rijen in driehoeksverband. Per strekkende meter 10 stuks aanplanten.
- Totaal: 184 stuks.  

Fruitbomen
- Soort: Hoogstamfruitsoort (bijvoorbeeld appel of peer)
- Eindhoogte: max. 7 meter
- Levermaat: min. 170 cm
- Aanplanten: Verspreid met minimale tussenruimte van 3 meter .
- Totaal: 3 á 4 stuks  

Langs de oost- en westzijde van het perceel zal het perceel worden ingericht met een hoge erfafscheiding bestaande uit bijvoorbeeld een hoge beukenhaag of een hekwerk met hedera-beplanting.

Beukenhaag (hoog)
- Soort: Fagus sylvatica (beuk)
- Eindhoogte: min. 1,50 meter, max. 2,00 meter.
- Totale lengte: ca. 50,15 + ca. 26,72 m + ca. 28,07 meter.
- Levermaat: min. 80-100 cm.
- Aanplanten: in 2 rijen in driehoeksverband. Per strekkende meter 10 stuks aanplanten.
- Totaal: 385 stuks.  

Voor een hekwerk met hederabeplanting gelden dezelfde eindhoogte en totale lengte.

2.3.4 Woning

Er is nog geen bouwplan ontwikkeld voor de nieuwe woning die aan de oostzijde van het plangebied komt te liggen. Wel zijn er duidelijke uitgangspunten voor de vormgeving en maatvoering van de woning, die voortkomen uit de wijzigingsregels in het vigerende bestemmingsplan en de geldende beeldkwaliteitseisen.

Wat betreft de maatvoering van de woning geldt dat de breedte en de diepte van de nieuwe woning respectievelijk maximaal 9 m en 12 m zullen zijn. Deze maten zijn vastgelegd in de bestemmingsplanregels. De goot- en de bouwhoogte van de nieuwe woning zullen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m bedragen.

Wat betreft de vormgeving van de woning dient te worden aangesloten op de beeldkwaliteitseisen die op grond van het vigerende bestemmingsplan van toepassing zijn. In de navolgende paragraaf wordt hierop ingegaan.

2.3.5 Beeldkwaliteit

Op 22 september 2011 is bij de vaststelling van het bestemmingsplan Hierden Dorp 2011, door de gemeenteraad besloten om de beeldkwaliteitseisen, zoals genoemd in paragraaf 5.9.1.5 van het bestemmingsplan Hierden Dorp 2011 toe te voegen aan de Welstandsnota. Deze beeldkwaliteitsaspecten zijn op alle ontwikkelingslocaties van toepassing en dus ook op onderhavig plan.

Algemeen

Doel

In deze paragraaf worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting. Er wordt een ruimtelijk kader gegeven op basis waarvan architecten de woningen kunnen gaan ontwerpen. Daarnaast geeft het de paragraaf criteria waaraan de welstandscommissie deze bouwplannen kan toetsen.

Sfeer

De gemeente wil op een verantwoorde wijze invulling geven aan nieuwe bebouwingsmogelijkheden in Hierden Dorp, zodat wordt aangesloten bij de cultuurhistorische en stedenbouwkundige kwaliteiten van het gebied.

Nieuwe bebouwing

Voor de nieuwe bebouwing wordt verwezen naar de historische bebouwing die te vinden is in het gebied. Veel voorkomende historische bebouwing behoort tot het type “Hallehuisboerderij”. Dit type boerderij bestaat uit een bouwlaag afgedekt met een zadeldak (met wolfseind). Het kleur- en materiaalgebruik is gedekt en ingetogen. Baksteen (rood of bruin), (antracietgrijze) gebakken pannen en riet zijn de meest gebruikte materialen en kleuren. De erven zelf waren groen ingericht en kenden vaak zowel decoratieve als functionele elementen. Decoratief waren de zorgvuldig ingerichte bloemperkjes en palmheggetjes. Van functionele aard waren de moestuin, fruitbomen en leilinden. Het spreekt voor zich dat de scheiding tussen decoratief en functioneel niet zo strikt was als hier wordt voorgesteld. Als erfafscheiding werden meidoorn en heggen gebruikt. Hoge houtwallen en singels hielden de boerderijen het hele jaar door uit de wind. Voor de nieuwe ontwikkelingen is het niet noodzakelijk te bouwen in historiserende stijl. De genoemde agrarische kenmerken kunnen prima in een moderne uitvoering verwerkt worden, zoals hier navolgend is afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0014.jpg"

Impressies nieuwe bebouwing

Huizen op straathoeken

Veel aandacht moet worden gegeven aan de vormgeving van huizen op straathoeken. Zijgevels die grenzen aan een straat moeten worden vormgegeven als een aantrekkelijke straatgevel met tenminste een raamopening (bij voorkeur ook een voordeur of meerdere ramen). Zeker langs belangrijke dwarsstraten onderscheidt de vormgeving van de hoekhuizen zich van de andere huizen in dezelfde straat door vorm, maat, kleur en/of architectonisch accent. Bij vrijstaande woningen op straathoeken worden garages niet aan de zijde van de straathoek gesitueerd, maar aan de andere zijde naast de woning.

Erfafscheidingen

Om een landelijke sfeer te kunnen realiseren moet veel zorg worden besteed aan de erfafscheidingen tussen privé-tuinen en openbaar gebied. Waar zijtuinen grenzen aan het openbare gebied worden hagen (beuk of meidoorn) toegepast als tuinafscheiding.

Criteria

Situering

  • woningen zijn gericht naar de openbare ruimte;
  • zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg zijn als voorgevel behandeld;
  • woningen zijn niet identiek aan elkaar.

Massa en vorm

  • met de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van het gebied, de inpassing van massa en vorm tussen de bestaande bebouwing is zorgvuldig;
  • er is sprake van een compacte eenduidige hoofdbouwmassa;
  • de hoofdbouwmassa bestaat uit één bouwlaag met kap (zadeldak met wolfseind);
  • de nokrichting is haaks op de weg;
  • de bijgebouwen kennen ondergeschiktheid t.o.v. het hoofdgebouw (in positionering en volume) en hebben een zadeldak (met wolfseind);
  • de woningen krijgen een forse kap, die bij voorkeur aan de zijkant van de woning doorloopt;
  • de ruimte tussen de woningen wordt krijgt een open en ruim karakter. Garages en carports bevinden zich bij voorkeur losstaand op het achterterrein, minimaal vijf meter achter de voorgevelrooilijn;
  • Van belang is een evenwicht tussen enerzijds het inpassen in de omgeving, en anderzijds een individuele uitstraling.

Gevels

  • de gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen.

Materiaalgebruik

  • er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen of hieraan gelijkwaardige producten;
  • in hoofdzaak baksteen en gebakken dakpannen of riet toepassen. Op sommige plaatsen kan hout of stucwerk in de gevel verwerkt worden. Het gebruik van (semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan.

Kleurgebruik

  • het kleur- en materiaalgebruik is gedekt en ingetogen. Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren (rood/ bruin), in combinatie met antracietgrijze / rode gebakken dakpannen of riet;
  • kleuren van dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd.

Afwerking erven

  • bij voorkeur hagen of heggen toepassen, al dan niet voorzien van open (en donker geschilderd) sierhek;
  • gebouwde erfafscheidingen vormgeven in samenhang met de architectuur en hoofdmateriaalkeuze van het pand;
  • zijerven grenzend aan openbare ruimte als voorerf behandelen;
  • achtererven in zicht van de openbare ruimte: erfafscheidingen niet hoger dan 2 meter. Bij voorkeur worden hagen toegepast, al dan niet voorzien van open en donker geschilderd hekwerk;
  • de erven zijn groen ingericht en kennen zowel decoratieve als functionele elementen.

2.3.6 Duurzaamheid

Voor de nieuwe woning worden duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Er wordt in ieder geval minimaal 10 m2 aan zonnepanelen gerealiseerd. Met de maatregelen wordt er gestreefd naar een woning die energiezuiniger is dan de EPC-normen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Onderhavig plan betreft de verdichting van de kern Hierden met één woning. Deze inbreiding past in algemene zin in de kaders van het vastgestelde bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011'. In dat bestemmingsplan is ingegaan op de passendheid van de inbreidingslocaties binnen de geldende regelgeving en het geldende beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In algemene zin is de conclusie dat de inbreidingslocaties onder voorwaarden passend zijn binnen de geldende regelgeving en het geldende beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”.

Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland.
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Onder deze drie hoofddoelstellingen zijn 12 nationale belangen geformuleerd. De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: “Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen”.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken zoals die zijn opgenomen in de SVIR. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.  

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.2.4 Toetsing
  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder. De ontwikkeling betreft de realisatie van één woning; op basis van jurisprudentie kan deze woningbouwlocatie aan worden gemerkt als kleinschalig, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland, is op 14 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie wordt om de twee jaar geactualiseerd. In januari 2018 is er een geconsolideerde Omgevingsvisie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

“Dynamisch, mooi en divers”

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Wonen

De provincie Gelderland streeft er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is één van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van recente huishoudenprognoses. De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.

In het kader van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie binnenstedelijke locaties de voorkeur geven voor nieuwe ontwikkelingen waaronder wonen. Dit sluit tevens aan bij de 'Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking'.

Landschap

De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter-)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht.

De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0015.jpg"

Kaartbeeld Landschap uit Omgevingsvisie met aanduiding plangebied (gele ster)

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. Op 1 maart 2017 is de actualisatie van de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn vrijwel alle regels vervat die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en betreffen ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. Ze wordt ingezet ter waarborging van de doorwerking van het provinciaal beleid in onder meer bestemmingsplannen.

In Artikel 2.2.1.1 is de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

3.3.3 Toetsing

In de omgevingsvisie wordt de Gelderse Ladder genoemd. Er wordt gesteld dat onderhavig plan is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3). Hieruit blijkt dat onderhavig plan gezien de kleinschaligheid niet hoeft te worden getoetst aan de Ladder.

Hiernaast kan worden gesteld dat met dit plan één van de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' wordt uitgewerkt. In het kader van dit bestemmingsplan is reeds aangetoond dat alle wijzigingsbevoegdheden passend zijn binnen het op regionale schaal afgestemde woningbouwprogramma. De woning is hiernaast opgenomen in de actuele regionale woonagenda (zie hiervoor paragraaf 3.4).

Wat betreft de ligging nabij het nationale landschap kan worden dat gezien de beperkte schaal en aard van dit plan geen sprake is van verstoring van het nationaal landschap.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal woonbeleid

De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.

Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is

dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0016.jpg"

Regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)

Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de

regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.

Voordat de regionale woonvisie is opgesteld, is voor de gehele regio de huidige situatie op de woningmarkt en de verwachte ontwikkelingen in de toekomst geanalyseerd, op basis van het landelijke woningbehoefteonderzoek WoON 2012 en aanvullende analyses van daadwerkelijke verhuisbewegingen.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat, ondanks het feit dat de huishoudensgroei in de komende decennia afvlakt, er een behoefte blijft aan extra woningen. Op regionaal niveau zet de groei van het aantal huishoudens in de toekomst door.

3.4.2 Regionale woonagenda

Gesteld kan worden dat met onderhavig plan een nieuwe woning wordt gebouwd op basis van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan Hierden-Dorp 2011. In dit plan is aangegeven dan vanaf 1 januari 2014 er ruimte in de woningbouwprogrammering is voor de effectuering van deze woningbouwmogelijkheden. Hiermee kan worden gesteld dat de nieuwe woning past binnen de geldende woningbouwprogrammering en hiermee automatisch ook deel uitmaakt van de regionale woonagenda.

3.4.3 Toetsing

Uit de regionale woonvisie blijkt dat er een duidelijke behoefte blijft in de regio aan extra woningen. Met onderhavig plan kan aan deze behoefte invulling worden gegeven.

Verder is de woning reeds in het kader van het geldende bestemmingsplan Hierden-Dorp 2011 opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en past het hiermee automatisch in de regionale woonagenda. Wat betreft het woonbeleid wordt geconcludeerd dat onderhavige woning duidelijk voldoet aan de vraag; deze wordt immers specifiek voor de particuliere initiatiefnemer gerealiseerd.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden

Voor de ontwikkelingslocaties zoals opgenomen binnen het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011', waaronder ook onderhavige locatie, geldt dat het toevoegen van nieuwe 'rode functies' gepaard dient te gaan met landschappelijke versterking, omdat zonder landschappelijke versterking er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In de structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden wordt aangegeven op welke wijze het landschap in en rondom Hierden versterkt kan worden en wordt een relatie gelegd tussen het toevoegen van nieuwe 'rode' functies en de daarmee noodzakelijke landschappelijke versterking.

Toetsing

Er is rekening gehouden met de uitspraken uit de structuurvisie op welke wijze kan worden voorzien in een landschappelijke versterking. De agrarische opstallen worden gesloopt en de nieuwe ontwikkeling sluit aan op de omgeving. Daartoe wordt de groene inrichting zo ingericht dat deze aansluit bij de groenelementen en beplantingsstructuren die de Zuiderzeestraatweg typeren, waaronder de robuuste erfafscheiding in de vorm van een beukenhaag en hoogstamfruitbomen. Er zal een bijdrage aan het landschapsversterkingsfonds worden gedaan.

3.5.2 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.

Door de gemeenteraad zijn aanvullende beeldkwaliteitseisen vastgesteld voor alle ontwikkellocaties die vallen binnen de gronden van het bestemmingsplan Hierden Dorp 2011. In paragraaf 2.3.5 zijn deze eisen toegelicht.

3.5.3 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een

duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite.

Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel; In 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject.

Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

In paragraaf 2.3.6 is nader ingegaan op het aspect duurzaamheid in relatie tot dit plan.

3.5.4 Gemeentelijk woonbeleid

De ontwerp woonvisie Harderwijk 2017 (door B en W vastgesteld op 3 oktober 2017) laat zien dat in het nieuwbouwprogramma tot 2025 voor deze locatie een aantal van 1 woning is opgenomen, en wel voor de jaarschijf 2019 (oplevering).

Hoofdstuk 4 Planologische haalbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Algemeen

Beleid gemeente

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d. 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

Verkennend bodemonderzoek

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie in 20121. Wanneer bodemonderzoek ouder is dan 5 jaar dient te worden aangetoond dat er geen bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden sinds het onderzoeksjaar. Aangezien het gebruik van de gronden en de opstallen niet is gewijzigd sinds 2012 is de uitkomst van het onderzoek nog steeds geldig. Het onderzoek is uitgevoerd conform de onderzoeksstrategie NEN5740. Het betreft een onverdachte locatie. Na veldbezoek is deze hypothese formeel verworpen, aangezien er licht tot sterk verhoogde gehalten in de bovengrond zijn aangetroffen en licht tot matig verhoogde gehaltes in het grondwater. Van de bovengrond is tevens een indicatief mengmonster (want niet conform NEN 5707) geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Uit de resultaten blijkt dat er geen asbest aanwezig is in het grondmonster.

Wat betreft de verontreiniging van de bodemgrond wordt een verontreiniging verwacht van ca. 50 m3 groot. De verontreiniging is waarschijnlijk geheel of grotendeels ontstaan voor 1987 en wordt derhalve beschouwd als 'historisch'. Omdat de verontreiniging groter is dan 25 m3, is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging die dient te worden gemeld bij de provincie. Voor aanvang van de bouwwerkzaamheden zal deze verontreiniging moeten worden gesaneerd.

Wat betreft het grondwater wordt gesteld dat het een verhoogde waarde betreft die plaatselijk veel voorkomt. Een nader onderzoek naar deze verontreiniging wordt niet zinvol geacht.

Bodemsanering

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn er voor de bodem op de geplande nieuwbouwlocatie milieuhygiënische bezwaren voor het toekomstig gebruik. De aangetoonde bodemverontreiniging in de bovengrond in het westelijk deel van de bouwlocatie zal eerst moeten worden verwijderd. In dit geval kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de verkorte bodemsaneringsprocedure, een zogenaamde BUS-sanering. Pas nadat de provincie de saneringsevaluatie heeft goedgekeurd mag met de bouwwerkzaamheden worden gestart.

Conclusie

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dan dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dan dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee de onderzoeken is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

Het aspect bodem vormt, na sanering op het perceel Zuiderzeestraatweg 95, geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.

4.1.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren, moet bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden aangetoond dat sprake is van een aanvaarbare binnenwaarde (bijvoorbeeld 33 dB bij woningen).

Onderhavig project betreft de realisatie van een geluidgevoelige bestemming in de nabijheid van diverse wegen, waar sprake kan zijn van geluidshinder wegverkeer. Om die reden is onderzoek benodigd.

Algemeen onderzoek

Het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' voorziet middels enkele wijzigingsbevoegdheden in een aantal nieuwe ontwikkelingen. De gemeente Harderwijk heeft in het kader van dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek de akoestische situatie wat betreft verkeerslawaai en industrielawaai voor de wijzigingsgebieden globaal in beeld gebracht. Dit onderzoek is overigens niet toegevoegd als bijlage, aangezien het onderzoek gedateerd is en er inmiddels specifiek en actueel onderzoek is uitgevoerd (zie hierna). Het onderzoek geeft wel een goede eerste indicatie. Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkelingslocatie niet is gelegen binnen de zone van het gezoneerde bedrijventerrein Lorentz of de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Ten aanzien van het wegverkeerslawaai blijkt uit de beoordeling dat in het gemeentelijk Milieubeleidsplan voor Hierden Dorp een ambitiewaarde van maximaal 53 dB is vastgelegd.

Specifiek onderzoek

Er is een specifiek akoestisch onderzoek uitgevoerd inzake onderhavig plan2. Het onderzoek betreft zowel de nieuwe woning (waar dit wijzigingsplan specifiek betrekking op heeft) als de verplaatsing van de woning Zuiderzeestraatweg 95, die op grond van het vigerende bestemmingsplan al mogelijk is.

Op basis van onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. De geluidbelasting vanwege de Zuiderzeestraatweg bedraagt maximaal 57 dB voor de nieuwe woning en 61 dB voor de te verplaatsen woning. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Maatregelen zijn derhalve onderzocht (zie punt 3);
  • 2. De geluidbelasting vanwege de Dorpshuisweg is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Onderzoek naar maatregelen is voor deze weg niet noodzakelijk.
  • 3. Onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen wijst uit dat deze niet voldoende soelaas bieden, financieel niet doelmatig zijn en landschappelijk en stedenbouwkundig niet mogelijk zijn. Er dient derhalve een hogere grenswaarde te worden aangevraagd waarbij tevens maatregelen aan de ontvanger zijde moeten worden getroffen om zodoende de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. Een nader gevelwering onderzoek in het kader van de omgevingsvergunning bouwen dient dit te bevestigen.
  • 4. Voor het plan dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd van maximaal 57 dB voor de Zuiderzeestraatweg voor de nieuwe woning en 61 dB voor de te verplaatsen woning.

Het plangebied is een geluidsbelaste locatie met een geluidsbelasting van meer dan 53 dB en daarom moet bij de beoordeling van het plan en bij de verlening van de hogere waarden ook nog worden gekeken naar zogenaamde compenserende factoren (aanvullende eisen ten aanzien van het wooncomfort). In dit plan kunnen de volgende zaken als compenserende factoren worden aangemerkt:

  • Alle woningen in dit plan hebben één of meerdere geluidsluwe gevels.
  • Een deel van de buitenruimte van de woningen is aan de geluidsluwe zijde van de woningen gelegen, in dit geval is dit de zijde die richting de Dorpshuisweg is georiënteerd. Het ontwerp voorziet voor de te vervangen woning in een buitenruimte waarvan het grootste deel aan de zijde van de Dorpshuisweg is gelegen. De buitenruimte behorend bij de nieuwe woning ligt echter grotendeels aan de Zuiderzeestraatweg. Een kleiner deel van de buitenruimte behorend tot de nieuwe woning ligt aan de zijde van de Dorpshuisweg en wordt voor een groot deel ingevuld door de erftoegang en parkeerplaatsen. De grote kavel, het vrijstaand wonen, en de ligging zijn echter aan te merken als compenserende factoren voor het geluid; deze leveren immers een positieve bijdrage aan het wooncomfort.
  • Minimaal één slaapkamer in de woning is gelegen aan de geluidsluwe gevel.

Vanuit een akoestisch oogpunt kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wel dient er een hogere waardenprocedure te worden doorlopen. Deze procedure kan tegelijkertijd met dit bestemmingsplan worden gevoerd.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.

Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'3. Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor inrichtingen een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, die resulteert in de zogenaamde grootste afstand. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van het milieuvergunningtraject kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.

Onderzoek

In de directe omgeving van de geprojecteerde woning op het perceel Zuiderzeestraatweg 95 zijn hoofdzakelijk woningen gelegen. Dit blijkt uit onderstaande bewerkte kaart op basis van de plankaart van het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0017.jpg"

Kaartbeeld ligging nieuwe woning (globaal aangeduid met gele ster) in omgeving geprojecteerd op verbeelding (plangebied aangeduid met lichtrode contour)

De volgende bedrijven bevinden zich in de omgeving van het plangebied:

  • 1. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich het dorpshuis Hierden. Dit is een maatschappelijke functie. De nieuwe woning ligt buiten deze zone.
  • 2. Aan de westzijde is een transportbedrijf gelegen (Van Thiel). Deze ligt op meer dan 130 m van de geprojecteerde woning.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van dit plan.

4.1.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid..

Toetsing

Stationaire bronnen

Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van stationaire bronnen. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0018.jpg"

Fragment provinciale risicokaart Gelderland
bron: www.risicokaart.nl

Mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen)

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort, op een afstand van ongeveer 1500 meter. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater. De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te kunnen brengen over de mogelijkheden van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties'4 blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie verantwoording groepsrisico

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

Advies veiligheidsregio

De veiligheidsregio heeft geadviseerd5 over het plan in relatie tot het aspect externe veiligheid. Het plangebied valt net binnen het bereik van de WAS-palen (Waarschuwings- en Alarmeringsstelsel). Om de zelfredzaamheid te vergroten kunnen toekomstige gebruikers gebruik maken van NL-alert via een mobiele telefoon.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Onderzoek

Wat betreft de toets Wet luchtkwaliteit maakt dit plan de realisatie van één nieuwe woning mogelijk. Op grond van de ministeriële regeling NIBM draagt een woningbouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet noodzakelijk.

Bij dit project wordt verder geen mogelijkheid geboden om een 'gevoelige bestemming' zoals een school, kinderdagverblijf of bejaarden-, verpleeg- of verzorgingstehuis te realiseren. Volgens de criteria uit de Wm inzake luchtkwaliteitseisen is er daardoor geen sprake van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk.

Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De concentraties luchtvervuilende stoffen blijken in het plangebied onder de grenswaarden liggen. Het RIVM verwacht dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zullen afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

4.1.6 Archeologie

Algemeen

Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0020.jpg"

Fragment Beleidskaart Archeologie gemeente Harderwijk

Toetsing

De gemeentelijke Beleidskaart Archeologie is getoetst. Hierboven is een uitsnede uit deze kaart afgedrukt en is het plangebied aangeduid. Voor het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting. Bij ontwikkelingen groter dan 1.000 m2 is archeologisch vooronderzoek nodig. Het plangebied is groter dan 1.000 m2. Om deze reden zou archeologisch vooronderzoek nodig zijn. Er is hiervoor advies gevraagd aan de regioarcheoloog. Hieruit is het volgende advies naar voren gekomen:

De huidige boerderij (1901) en andere bebouwing stond, iets noordelijker (midden) op de voormalige kavel. Dat had alles te maken met de oude Zuiderzeestraatweg die na 1830 een andere route kreeg, hetgeen het driehoekige perceel ten westen van de kavel/erf verklaart. De oude Zuiderzeestraatweg liep dwars over het huidige perceel. Dat verklaart ook dat er gronden zijn afgegraven voor de aanleg van de nieuwe straatweg. Daarom liggen de naastgelegen kavels zo laag en worden ze in de beleidskaart als mogelijk verstoord (afgegraven) aangegeven. Het oostelijke deel, daar waar de nieuwe woning is bedacht, ligt relatief laag omdat daar de oude weg heeft gelegen en is grotendeels verstoord. De nieuwe woning op het linker deel komt op de locatie van de oudere woonlocatie en is dus ook grotendeels verstoord. Om deze redenen is er geen archeologisch vooronderzoek vereist.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de plannen.

4.1.7 Cultuurhistorie

Algemeen

In de toelichting van het bestemmingsplan dient op grond van het Bro (artikel 3.1.6, lid 2) een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Gemeentelijke nota cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.

Toetsing

Stadslanderijen

Het plangebied is onderdeel van de zogenaamde Stadslanderijen. Kenmerkende eigenschappen van de stadslanderijen zijn de hoevenstrokenverkaveling en de compartimentering van de verschillende landerijen die van elkaar gescheiden zijn door opvallende houtsingels. Deze stadslanderijen zijn echter nauwelijks meer herkenbaar. Enerzijds wordt dit veroorzaakt doordat de oorspronkelijke verkaveling en houtsingels zijn verdwenen, anderzijds omdat de dichte bebouwing het zicht op de plangebied ontneemt.

Monumenten

De huidige boerderij en bijgebouwen zijn niet aangewezen als beschermd rijks- of gemeentelijk monument.

Karakteristieke/beeldbepalende panden

De huidige boerderij is een driebeukige boerderij met een rieten wolfsdak. De boerderij is in 1901 gebouwd. De achtergevel is sterk gewijzigd door het dichtzetten van de linker staldeur, het vervangen van de deeldeuren door een kleine deur en twee vensters en het vervangen van het hooiluik door een groter raam. De boerderij is beeldbepalend langs de Zuiderzeestraatweg en kan cultuurhistorische waarden bevatten. Hiervoor is echter geen (nader) onderzoek gedaan omdat de sloop en de nieuwbouw van de woning op een andere locatie binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk is. Het wijzigingsplan heeft alleen betrekking op het toevoegen van een extra woning.

Zuiderzeestraatweg

De Zuiderzeestraatweg is een belangrijke verbindingsweg in Hierden en van grote cultuurhistorische waarde. Omstreeks 1820 maakten zeven grootgrondbezitters plannen voor de aanleg van een verharde (bestrate) weg tussen Amersfoort en Zwolle. De weg werd niet opgenomen in het rijkswegenplan van 1821, zodat de aanleg niet door het Rijk werd bekostigd (en de weg ook niet de naam Rijksstraatweg kreeg). Delen van de oude doorgaande route werden verbreed en bestraat; op sommige plaatsen werd voor een nieuw tracé gekozen. Omstreeks 1935 en in 1957 is de weg verbeterd door enkele scherpe bochten te verflauwen en deze ten zuiden van de kern van Hierden te leiden. Vanouds was de weg beplant met laanbomen, welke nog altijd voor een groot deel aanwezig zijn. Onderstaande afbeelding toont een straatbeeld van de weg met het monumentale groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00221-0002_0021.jpg"

Laanbomen langs de (oude) Zuiderzeestraatweg in Hierden, aangewezen als 'monumentaal groen'.

In dit plan is rekening gehouden met het karakter van de Zuiderzeestraatweg. Zo is er voor een erfafscheiding gekozen die aansluit bij erfafscheidingen van nabijgelegen woningen aan de Zuiderzeestraatweg. Daarnaast blijven de bomen direct aan de Zuiderzeestraatweg behouden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de plannen.

4.1.8 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Er moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden/beschermde soorten.

Onderzoek

Inleiding

Er is in het kader van onderhavig plan is er in februari 2018 een quick scan natuur6 uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.

In deze quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.

Gebiedsbescherming

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren in de buurt van het plangebied liggen. Met de geplande ruimtelijke ontwikkeling is een toename in stikstofuitstoot in het plangebied te verwachten. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe is echter door de kleinschaligheid van het project en de afstand tot de beschermde gebieden uit te sluiten. Nader onderzoek in de vorm van een voortoets Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur ligt. De bescherming van het Gelders natuurnetwerk en andere provinciaal beschermde natuur staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen de beschermde soorten als boommarter, das, edelhert, waterspitsmuis, hazelworm, levendbarende hagedis, zandhagedis, vliegend hert, verschillende soorten vleermuizen en enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het plangebied voor. Uit het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat essentiële elementen (zoals verblijf- of nestplaatsen) van deze soorten niet aanwezig zijn. Door de afwezigheid van geschikte locaties en/of habitatkenmerken kunnen deze beschermde soorten worden uitgesloten in het plangebied. Nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van deze soorten is daarom niet noodzakelijk.

Hiernaast geldt dat de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode moeten starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Indien de werkzaamheden toch binnen het broedseizoen worden uitgevoerd dient er door een ecoloog een aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de eventuele aanwezigheid van verblijf- en nestplaatsen.

Ten slotte geldt de zorgplicht waaraan moet worden voldaan.

Er worden ook enkele adviezen gedaan inzake te nemen maatregelen om lichtverstoring voor dieren rondom het plangebied te voorkomen.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.9 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

Toetsing

Onderhavig plan betreft een activiteit zoals genoemd in D.11.2 van het Besluit m.e.r. (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar blijft ver onder de gegeven drempelwaarde; met de toevoeging van 1 woning op een oppervlakte blijft de ontwikkeling ver onder de drempelwaarden;

  • de toevoeging van 1 woning is onder de drempelwaarde van 2.000 woningen;
  • de totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 3.430 m2 en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare.

Het project is verder ook inclusief de verplaatsing van de bestaande woning qua aard en omvang zeer kleinschalig te noemen; met 1 toe te voegen woning en vervanging van de huidige woning is de woningbouw van kleine omvang.

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat er in soortgelijke gevallen geen sprake is van de voornoemde activiteit. Dit betekent dat er geen beoordeling in het kader van het Besluit m.e.r. noodzakelijk is.

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied sluit aan op de Dorpshuisweg, die kan worden beschouwd als een erftoegangsweg die aansluit op de Zuiderzeestraatweg (die een belangrijk doorgaand en gebiedsontsluitend karakter heeft).

Om een inschatting te maken van het toekomstig aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 317. Het aantal verkeersbewegingen bedraagt per vrijstaande koopwoning in de rest van de bebouwde kom maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag). Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de aangrenzende wegen bij het plangebied.

Parkeren

Beleid

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

Toetsing

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de Parkeernormennota Harderwijk7. Deze parkeernormennota is opgesteld door de gemeente Harderwijk met als doel om specifieke, toepasbare en uniforme parkeernormen vast te stellen voor het gehele grondgebied van de gemeente Harderwijk. Op basis van de nota geldt per vrijstaande woning in een woongebied een parkeernorm van 1,8. In de toekomstige situatie is op het erf voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Water

4.3.1 Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet

Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd.

In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Nationaal bestuursakkoord Water 2011

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.

Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Hierden Dorp staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat deels valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden. Voor de lokale afwatering (afvoer overtollig grondwater en hemelwater) spelen de watergangen langs de Molenweg een belangrijke rol. Een adequate afwatering wordt als knelpunt gezien (krappe sloten en duikers). Er moet structureel aandacht gegeven worden aan het in stand houden van de afwateringsvoorzieningen. Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk, gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater.

Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein) Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6) de gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd..

4.3.2 Watertoets

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Watertoets

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De bouw van de nieuwe woning heeft nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt.

De digitale watertoets is uitgevoerd voor onderhavig plan. Het toetsresultaat is opgenomen in de bijlagen8. Het wateradvies voor ruimtelijke plannen met een klein waterbelang (korte procedure) is van toepassing. Dit betekent kortom dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden dient te worden met de volgende zaken:

  • Algemeen: het hemelwater moet binnen eigen plangebied worden vastgehouden of geborgen. Er moet grondwaterneutraal worden gebouwd en het afstromende hemelwater mag niet vervuild raken.
  • Gebiedsspecifiek: Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone langs de flanken van het Veluwemassief, hiermee moet rekening worden gehouden.
    Aanvullende informatie gemeente: In Hierden ligt een onderbemalen rioolstelsel (vuilwaterstelsel met rioolgemaal). Dit betekent dat er geen overtollig hemelwater of grondwater (drainage) op dit stelsel geloosd mag worden.
4.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. Er is een positief advies afgegeven in het kader van de watertoets.

4.4 Kabels en leidingen

Er zijn geen planologisch relevante hoofdtransportleidingen aanwezig waarmee in het besluitgebied rekening moet worden gehouden. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het besluitgebied.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst leggen de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten (inclusief eventueel voorschotbedrag planschade) op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

4.6 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden

Hieronder vindt de toetsing plaats aan de wijzigingsvoorwaarden voor de locatie Zuiderzeestraatweg 95:

  • het totale aantal toe te voegen woningen bedraagt niet meer dan 1;
    >> hieraan wordt voldaan

  • de breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 9 m en 12 m;
    >> hieraan wordt voldaan, de voornoemde maten zijn bij onderhavig plan aangehouden

  • de goot- en de bouwhoogte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
    >> hieraan wordt voldaan; de maximale goot- en bouwhoogte worden gehanteerd.

Algemene voorwaarden

Bij de locatie wordt voldaan aan de in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan opgenomen parkeernormen (inmiddels is dit stuk overigens vervangen door de Parkeernormennota Harderwijk). Door middel van een watertoets is aangetoond dat de waterhuishouding op aanvaardbare wijze wordt vormgegeven. De locatie voldoet aan de relevante wet- en regelgeving op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie alsmede flora en fauna. De economische haalbaarheid is verzekerd (zie ook paragraaf 4.5). Zoals uit voorgaande blijkt past het wijzigingsplan binnen de kaders van het bestemmingsplan “Hierden Dorp 2011” en het bestemmingsplan “Reparatieplan Hierden Dorp 2011”.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit wijzigingsplan zijn de regels van de bestemmingsplannen 'Hierden Dorp 2011' en 'Reparatieplan Hierden Dorp 2011' van toepassing verklaard. Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het 'plan' en het 'wijzigingsplan'. Verder is in artikel 2 een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van de bestemmingsplannen 'Hierden Dorp 2011' en 'Reparatieplan Hierden Dorp 2011' (en in het bijzonder de bestemming 'Wonen - Dorpsgebied') van overeenkomstige toepassing zijn met uitzondering van een aantal gewijzigde regels. Ten slotte wordt artikel 3 afgesloten met een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.

De gewijzigde regels hebben betrekking op de hierna beschreven onderdelen. In het geldende bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' de 'specifieke aanduiding - hoofdgebouw' waarin een hoofdgebouw een maximale oppervlakte van 150 m2 mag bedragen. De wijzigingsbevoegdheid voor een toe te voegen woning wijkt hier met de maximale breedte van 9 meter en diepte van 12 meter van af. Daarom is er in de regels een verwijzing opgenomen naar afwijkende afmetingen van hoofdgebouwen op de verbeelding. Voor bijgebouwen is er een uitzondering opgenomen waarin verwezen wordt naar een afwijkende afstand tot de rooilijn voor bijgebouwen. Ook zijn er voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor de sloop van de huidige bebouwing en landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een wijzigingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over wijzigingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes). Het onderhavige wijzigingsplan is aan te merken als een postzegelplan. Om die reden is geen inspraak gevoerd.

6.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties. Het wijzigingsplan is toegezonden aan de onderstaande instanties;

  • Provinciaal Gelderland
  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • Ministerie I&M
  • Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland t.a.v. Brandweer Veluwe West, post Harderwijk
  • Politie District Noord-West Veluwe t.a.v. Team Harderwijk
  • Liander N.V.
  • Vitens
  • KPN
  • N.V. Nederlandse Gasunie, afdeling grondzaken
  • Belangenvereniging Hierden
  • VAC Harderwijk Adviescommissie Wonen
  • Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV)

In de vooroverlegnotitie die als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd, is het resultaat van het vooroverleg besproken en zijn de binnengekomen reacties beantwoord.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan Hierden Dorp - Zuiderzeestraatweg 95 heeft van 15 november voor zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.