Plan: | Drielanden - Groene Zoomweg 49 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00302-0002 |
De initiatiefnemer is voornemens om de locatie ter plaatse van de Groene Zoomweg 49 en Fokko Kortlanglaan 137 te ontwikkelen voor woningbouw. Het plan voorziet in de realisatie van 98 woningen. Het betreft een variëteit aan twee-onder-een-kap woningen, rijtjeshuizen, rug-aan-rug woningen en bebo's/appartementen. Het gebied wordt ingericht met veel ruimte voor groen. Het plangebied grenst aan relatief open gebieden met enkele woonhuizen.
Het doel van het onderhavige bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' is het juridisch en planologisch verankeren van de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de realisatie van een nieuwe gebiedsontwikkeling voor 98 woonhuizen. Het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' vervangt bij inwerkingtreding het geldende bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom'.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van Harderwijk en wordt globaal begrensd door de Groene Zoomweg in het noordwesten en de gemeentegrens met Ermelo en de Fokko Kortlanglaan aan het zuidoosten. Ten noorden van het plangebied liggen enkele woningen, die op hun beurt aan de noordkant begrensd worden door de Kolbaanweg. Aan de zuidkant van het perceel zijn eveneens woningen aanwezig, samen met akkerbouwgebied. Voor dit akkerbouwgebied is in juni 2021 een wijzigingsplan vastgesteld om het gebied te transformeren naar een woongebied met 7 vrijstaande woningen op ruime kavels. Het plangebied is kadastraal bekend Harderwijk, sectie K nummers 179, 188, 1095 en 1096. Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied globaal weergegeven, met de gemeentegrens in geel aangegeven en een afbeelding van de kadastrale percelen van het plangebied.
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Kadastrale percelen in het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' heeft als IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00302-0001 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en een digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (.pdf of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Op de verbeelding is de nieuwe bestemming van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoomweg 49' bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende visies. Een doorwerking van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan die noodzakelijk is voor het opstellen van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op het voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Conclusie
De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Conclusie
Het Barro doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
Het doel van de Ladder is het bewerkstelligen van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de NOVI binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mits het gaat om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen sec die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. In de Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015, nr. 201407135/1/R1).
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 98 woningen. Woningen zijn als een stedelijke functie aangemerkt. Om deze reden dient een toetsing aan de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' plaats te vinden. In dat kader worden de volgende stappen doorlopen:
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
In de eerste plaats dient onderzocht te worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De realisatie van woningen is primair aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder is noodzakelijk.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
In de tweede plaats moet onderzocht worden of de stedelijke ontwikkeling nieuw is. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat een stedelijke ontwikkeling met woningen als nieuw is aan te merken wanneer er sprake is van 12 of meer woningen. Dat is hier het geval. Een verdere toetsing is noodzakelijk.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
De woningen voorzien in de invulling van een lokale woningbehoefte. Het verzorgingsgebied vult een behoefte in voor de gehele gemeente Harderwijk en een deel van het omliggende gebied. Uit de Woonvisie Harderwijk blijkt een duidelijk tekort aan woningen in het sociale koopsegment (Tot 216.500 euro, prijspeil 1-1-2022). Deze ontwikkeling voorziet in 30 goedkope koopwoningen die in deze prijsklasse liggen. Daarmee wordt bijgedragen aan het verkleinen van het genoemde tekort en wordt uitvoering gegeven aan het woonbeleid van de gemeente.
4. Is er behoefte aan de ontwikkeling?
Op basis van de woonvisie blijkt dat behoefte is aan meer woningen passend bij de doelgroepen in de gemeente Harderwijk. Deze behoefte wordt verder beschreven in paragraaf 2.2.3.3.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De ambitie om in het plangebied woningbouw mogelijk te maken komt voort uit de vastgestelde structuurvisie 'De Groene Zoom'. De Groene Zoom wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied voor Ermelo en Harderwijk, met daarin recreatieve functies die overeenkomen met de schaalgrootte van het gebied. Het groene karakter dient daarbij te overheersen. Nieuwe 'rode' functies moeten passen binnen dit groene karakter en vormen de financiële drager van deze groene functies.
Daarbij is het van belang dat de rode ontwikkelingen aansluiten bij het behoud van het groene karakter en bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het plangebied ligt in deelgebied E. In de structuurvisie is voor deelgebied E gesteld dat er een gezichtsbepalend bedrijf is gevestigd dat niet passend is voor de Groene Zoom. In de visie van de gemeente is het wenselijk om dit bedrijf op termijn te laten verdwijnen. Om dit financieel haalbaar te kunnen maken zou nog een laatste brinkdorp met eigen identiteit en ruimtelijke karakteristiek en aansluitend aan de bestaande bebouwing ten noorden van het bedrijf kunnen worden gerealiseerd.
Uitsnede Structuurvisie Groene Zoom
Conclusie
Geconcludeerd mag worden dat er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. In de provinciale Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de fysieke leefomgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening wordt vooruit gelopen op de aankomende Omgevingswet, die in 2023 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is worden onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening geactualiseerd. Ook zal de Omgevingsverordening anticiperen op de eisen van de Omgevingswet.
De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties: het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier toepassing aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente de gemeentelijke woonvisie 2017-2027 opgesteld. De woningen in het huidige planvoornemen passen binnen deze plannen. Dit wordt toegelicht in paragraaf 2.2.3.3.
Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de Omgevingsvisie van Gelderland.
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in vier ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie functioneert als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie is:
Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is de Groene Zoom aangegeven als 'Groene stadsrand'. Dit geeft invulling aan de doelstelling uit de structuurvisie: 'Het waarborgen van een goede kwaliteit van de leefomgeving'.
Plekken die een belangrijke publieke en/of toeristische functie hebben en het openbaar groen langs de hoofd-, recreatieve én cultuurhistorische infrastructuur alsmede de in deze structuurvisie benoemde ontmoetingsplekken krijgen een hogere onderhoudskwaliteit. Van belang voor de kwaliteit van de leefomgeving zijn ook de waterbelvedères en het groen in en om de stad die op de beleidskaart staan aangegeven, zoals de Poort naar de Veluwe, de Groene Zoom en de Natura-2000 gebieden.
De algemene doelstelling is het realiseren en in stand houden van een aantrekkelijke stad om in te wonen, werken, leven en verblijven. Ieder ruimtelijk initiatief draagt bij aan de kwaliteit van de woonomgeving. De wijze waarop dat wordt bewerkstelligd, is mede door:
Toetsing aan de Structuurvisie Harderwijk 2031
Voorliggend plan betreft de planologische toevoeging van 98 woningen. Deze woningen worden ingepast in een kwalitatief hoogwaardige, groene omgeving. Met deze ontwikkeling wordt een kwaliteitsverbetering van de leefomgeving bereikt en een versterking voor het landschap in de omgeving.
In de structuurvisie Harderwijk 2031 wordt het gebied een overgangslandschap, een 'stadsrandzone' genoemd. In dit stedelijk uitloopgebied overheerst het groene karakter, maar zijn rode elementen mogelijk, mits ze op een verantwoorde manier worden ingepast in het groene kader. Deze stedenbouwkundige visie gaat over het toevoegen van rode ontwikkelingen maar het is de ambitie om daarbij een grote verbetering te bereiken in de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Dit wordt nagestreefd door te kiezen voor een agrarisch landschap als onderlegger van de rode ontwikkelingen met daaraan toegevoegd een flora en fauna laag. De structuurvisie stelt heel duidelijk dat nieuwe groene ontwikkelingen ook een recreatieve waarde dienen te krijgen. De inrichting van het landschap in deze stedenbouwkundige visie krijgt daarom ook een stelsel van wandel en fietspaden. De forse huidige 'agrarische' bebouwing wordt gesloopt. Aan de noordzijde van het gebied wordt een geluidsscherm van vier meter hoog gerealiseerd.
Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de structuurvisie Harderwijk 2031.
Begin jaren negentig is voor de Groene Zoom een intergemeentelijke studie gemaakt. Doel van deze studie was het door de gemeenten Harderwijk en Ermelo gezamenlijk opstellen van een ruimtelijke visie op het gebied, zodat ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar konden worden afgestemd. Op 21 juni 2001 is tussen de gemeenten Harderwijk en Ermelo een convenant gesloten over de Groene Zoom. In het convenant is een gezamenlijke ruimtelijke visie vastgelegd op de invulling van het gebied.
Op 20 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Harderwijk de structuurvisie Groene Zoom vastgesteld. Deze structuurvisie is in samenwerking met de gemeente Ermelo opgesteld. De centrale doelstelling voor het gebied luidt:
“Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader”.
De visie, om bovenstaand doel te bereiken, is:
De Groene Zoom wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied. Deze uitloopfunctie is bedoeld voor de bewoners van Ermelo en Harderwijk. In de praktijk zal de Groene Zoom in eerste instantie een uitloopfunctie vervullen voor de in- en omwonenden van het plangebied.
Voor de structuurvisie zijn een aantal basisprincipes uitgewerkt voor de ontwikkeling van de Groene Zoom:
Toetsing Structuurvisie Groene Zoom
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 98 woningen binnen zone E, zoals te zien is op onderstaande uitsnede. Deze zone is aangewezen voor de mogelijke realisatie van een brinkdorp. Ook is expliciet aangegeven dat het gezichtsbepalende bedrijf dat hier nu gevestigd is niet passend is voor de Groene Zoom
De woningen worden gerealiseerd door het creëren van twee brinken. Hiermee wordt het initiatief passend gemaakt bij de omgeving en sluit het aan bij de basisprincipes van de structuurvisie. Het plangebied is in de huidige staat volledig verhard en er is weinig groen aanwezig. Door de beoogde inrichting en inpassing van voorliggend plan wordt een prettige woonomgeving gecreëerd met meer water en meer groen. Hiermee past het plan binnen de visie zoals vastgelegd in de Structuurvisie Groene Zoom.
Uitsnede structuurvisiekaart Groene Zoom (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 24 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. De woonvisie wordt in 2023 herzien. Onderstaande tekst vat het huidige beleid samen en gaat ook in op de aspecten die in 2023 in het beleid worden opgenomen.
Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.
Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk de komende decennia blijven groeien. Het aantal inwoners nu is 49.000 en zal naar verwachting toenemen tot 55.000 in 2040. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog ruim 4.000 woningen bijbouwen (conform het aanbod aan provincie in het kader van de Nationale Woon- en Bouwagenda van september 2022). Voor ongeveer 3.400 woningen is inmiddels plancapaciteit beschikbaar. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid maar ook op tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften en gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.
Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:
Nieuwbouw
Bestaande woningvoorraad
Wijken en buurten
Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.
Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid, wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energieopwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.
De ontwikkeling van het planvoornemen voorziet in de realisatie van 98 nieuwe koopwoningen. Er wordt ingespeeld op de nieuw te verwachten ontwikkelingen door woningen aan te bieden voor verschillende doelgroepen, dus zowel in de goedkope (31%), middeldure (14%) als vrije sector (55%).
Het aspect duurzaamheid staat hoog in het vaandel bij de ontwikkeling van het planvoornemen, de nieuwe woningen zijn aardgasvrij. Daarnaast draagt de brink-structuur van het plan bij aan het creëren van sociale cohesie tussen bewoners. Het plangebied wordt een aantrekkelijk gebied waarin royaal ruimte voor groen en onverhard gebied gecreëerd wordt, zodat wordt bijgedragen aan een rustige en gezonde leefomgeving.
Conclusie
Met het realiseren van 98 nieuwe woningen voorziet het plan in een deel van de woonbehoefte van de gemeente Harderwijk, zoals deze is geïdentificeerd in de Woonvisie. Daarnaast draagt het planvoornemen bij aan een prettige leefomgeving en speelt het in op aanvullende wensen rondom de onderwerpen duurzaamheid en voldoende groen in de directe omgeving.
In de gemeente Harderwijk is het beleid rondom (afval)water vertaald in het Waterplan Harderwijk (2013-2018) en het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan Waterschap-Harderwijk-Ermelo-Putten (ZAP WHEP 2016-2023). In het Waterplan zijn de benodigde maatregelen uitgewerkt voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem, met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Het ZAP WHEP heeft de status van een verbreed gemeentelijke rioleringsplan (vGRP). Hier staat dan ook in uitgewerkt hoe de gemeente invulling geeft aan de gemeentelijke zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in de ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 4.3 wordt dit aspect verder beschreven.
De Duurzaamheidsvisie De Duurzame Stad -Duurzaam Harderwijk is vastgesteld op 25 juni 2020 door de gemeenteraad van Harderwijk. De basis van de visie bestaat uit de mondiale Sustainable Development Goals (deze duurzame ontwikkelingsdoelen zijn in 2015 door de Verenigde Naties opgesteld) die vertaald zijn naar vier lokale pijlers; circulariteit, biodiversiteit, klimaatadaptatie en energietransitie. Iedere pijler heeft een eigen doelstelling:
Samen vormen de pijlers de integrale visie op duurzaamheid voor de gemeente Harderwijk. De duurzaamheidvisie omvat verschillende beleidsvelden. Aan het ene beleidsveld zoals de energietransitie wordt al jarenlang gewerkt, terwijl het andere beleidsveld, zoals circulariteit nog geheel aan het begin van ontwikkeling staat en er eerst een nulmeting moet worden uitgevoerd. De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen zijn uitgewerkt in 17 doelen en hebben betrekking op zowel het sociale domein, het fysieke domein als het bestuurlijke domein. Ze hebben aandacht voor vrede en veiligheid, economische ontwikkeling en milieuthema’s.
In 2022 zijn de geformuleerde klimaatambities herijkt. Hierin zijn enkele nieuwe doelen opgenomen met betrekking tot de verwachte klimaatproblematiek:
Bij de inrichting van het plangebied is zorgvuldig rekening gehouden met bovenstaande ambities: de verharding neemt af, de ruimte wordt op een groene manier ingericht waardoor bijgedragen wordt aan de koelte eilanden waarover gesproken wordt. Daarnaast wordt er een nieuw rioolstelsel aangelegd dat voldoet aan de geldende eisen. In Hoofdstuk 4 wordt uitgebreider ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en hoe hier rekening mee is gehouden in dit plan.
Ligging en omgeving
Het plangebied is gelegen aan de Groene Zoomweg 49 en Fokko Kortlanglaan 13 in Harderwijk. Het perceel is momenteel in gebruik door een hoveniersbedrijf, waarbij het bouwvlak volledig is bebouwd en het bijbehorende terrein is verhard voor parkeren en bedrijfgerelateerde zaken. De andere helft van het perceel heeft een groenbestemming. De omgeving van het plangebied kent een diversiteit aan functies, met name agrarisch en woningbouw.
Huidige situatie in vogelvlucht, gezien vanaf de Fokko Kortlanglaan (bron: initiatiefnemer)
In de nieuwe situatie worden 98 woningen gerealiseerd. Het concept is gebaseerd op het idee van wonen in een brink. Er zullen twee brinken worden gerealiseerd, omgeven door groen en bomen. Een agrarisch woonlandschap is het gevolg: een woonmilieu dat een sterke harmonie kent met flora en fauna en klimaatadaptatie. De bebouwing en de openbare buitenruimte dragen bij aan biodiversiteit en woon- en recreatiegenot. Daarnaast draagt de inrichting met bomen bij aan het tegengaan van hittestress in warmere perioden. De huidige situatie heeft een groot percentage verharding, wat in de nieuwe situatie aanzienlijk minder is. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de beoogde eindsituatie.
Ontwerp plangebied in vogelvlucht (bron: initiatiefnemer)
Ontwerp plangebied gezien van bovenaf (bron: initiatiefnemer)
Het gebied zal voor gemotoriseerd verkeer worden ontsloten via de Groene Zoomweg. Voetgangers en fietsers hebben tevens de mogelijkheid om via de zuidzijde het gebied te benaderen en via de Fokko Kortlanglaan.
Er zal een variëteit aan huizen gebouwd worden, voor verschillende prijsklassen en met verschillende uitstralingen. Zo komen er rug aan rug-woningen, twee-onder-een-kap woningen, rijwoningen en beneden/bovenwoningen. Alles wordt vervlochten met royaal groen en water om het plangebied een uniform en prettig leefklimaat te geven. Onderstaande afbeelding geeft inzicht in de doelgroepen voor de woningen. Daarnaast is de groenstructuur van het plangebied afleesbaar.
Uitsnede plangebied met type woningen aangegeven (bron: initiatiefnemer)
Het gehele plan is zorgvuldig ingepast in de omgeving. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Een van de uitgangspunten hierbij is het behoud van de al aanwezige bomen in het plangebied. Hiervoor is een bomen effect analyse uitgevoerd (zie Bijlage 4en Bijlage 5). De resultaten zijn vertaald in het definitieve ontwerp.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de woningen die in het plangebied komen te staan. Gezamenlijk vormen zij een harmonieus geheel, individueel verschillen zij in onder andere goothoogte en structuur.
Overzicht van alle woningtypen (bron: initiatiefnemer)
Impressie 2-onder-1-kap woning in noordwestelijk deel van het plangebied, gezien vanuit
noordoostelijke richting (bron: initiatiefnemer)
Impressie rug-aan-rugwoning met twee 'torentjes', gezien in vogelvlucht vanuit oostelijke
richting (bron: initiatiefnemer)
De Groene Zoomweg, die het plangebied ontsluit, is een drukke weg met veel dagelijkse verkeersbewegingen. Om geluidsoverlast vanwege deze weg te voorkomen en zo een goede leefomgeving te creeëren, wordt een vier meter hoog geluidsscherm gerealiseerd aan de westrand van het plangebied. Deze wordt landschappelijk ingepast.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Biodiversiteit is belangrijk voor de natuur. Sommige soorten zijn extra kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter inventarisatie is een ecologische quickscan en een stikstofberekening uitgevoerd, om te onderzoeken of er beschermde natuurwaarden zijn die mogelijk een negatief effect van het planvoornemen kunnen ondervinden (zie Bijlage 2 en Bijlage 3). Hieronder zullen beide typen bescherming individueel besproken worden.
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunningaanvraag moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming aan de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Plangebied
Om de aanwezigheid van soorten in het plangebied te inventariseren is een verkennend onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn te lezen in Bijlage 2. Er is geconstateerd dat er geen geschikte habitats in het plangebied zijn van soorten met jaarrond beschermde verblijfplaatsen. Er zijn tijdens het veldonderzoek evenmin waarnemingen gedaan in het plangebied van beschermde soorten met jaarrond beschermde verblijfplaatsen. Ook zijn er geen sporen van soorten gevonden die tot deze categorie worden gerekend.
Er is geen aanleiding voor een nader soortgericht onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming.
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Plangebied
De gevolgen van het planvoornemen op het gebied van gebiedsbescherming zijn verkend. Hierbij is voornamelijk ingezoomd op stikstofemissie. Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe, gelegen op een afstand van 1,3 km. Gezien deze afstand, de tussenliggende infrastructuur en bebouwing en de aard van de ingreep zijn geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied te verwachten. Wat betreft stikstofemissie kan het volgende geconcludeerd worden:
Aanlegfase
De conclusie is dat de aanlegfase beoordelingsvrij is. Als deze zekerheidshalve wel beoordeeld wordt, is er eveneens geen sprake van significant negatieve effecten en is de gebruikte interne saldering vergunningsvrij. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Gebruiksfase
De conclusie is dat in de gebruiksfase geen sprake is van significant negatieve effecten. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Naast een ecologische quickscan is ook een bomen effect analyse (BEA) uitgevoerd in het plangebied. De centrale vraag bij een BEA is: zijn de bomen duurzaam inpasbaar in het nieuwbouwplan? Het doel van deze BEA is te beoordelen of de bomen duurzaam inpasbaar zijn en zo ja, aanbevelingen te doen over de randvoorwaarden waaronder deze bomen ingepast kunnen worden.
Hiervoor zijn alle bomen in het projectgebied, visueel gecontroleerd op mechanische kwaliteit, conditie en resterende levensverwachting. Daarnaast heeft ondergronds onderzoek plaats gevonden naar de beworteling. Hiervoor zijn die plaatsen bekeken waar de nieuwe ontwikkeling van invloed kunnen zijn op de te behouden bomen.
Geconcludeerd is dat dertig van de eenendertig onderzochte bomen veilig zijn te handhaven nadat bij twee bomen maatregelen zijn genomen. Het ontwerp is getoetst op inpasbaarheid van de bomen. De meeste bomen zijn inpasbaar. Bij enkele bomen zijn aanbevelingen gedaan voor de aanpassing van het initiële ontwerp, waarmee een duurzame inpassing beter gewaarborgd is. Deze aanpassingen zijn uitgevoerd. Hiermee zijn de bestaande bomen nagenoeg allemaal inpasbaar in het planvoornemen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijke structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.
De in de nabijheid van het plangebied gelegen Fokko Kortlanglaan maakt onderdeel uit van het historische wegenpatroon in dit landschappelijk gebied tussen Harderwijk en Ermelo. De Fokko Kortlanglaan is een lange straat die vanaf de N303, de oude Zuiderzeestraatweg, kaarsrecht naar het zuidwesten loopt tot de Julianalaan. Daar buigt de straat naar het noordwesten af om vervolgens weer met een bocht naar het zuiden te gaan. De weg vormde de verbinding tussen Harderwijk en 's-Heerenloo en staat als onverharde weg al op de kaarten van De Man uit 1810. De verharding is omstreeks 1910 aangebracht. De weg heette toen nog Koesteeg. Het is een vrij smalle klinkerweg met laanbeplanting langs een groot deel van het tracé. In het plangebied zelf of in de directe omgeving zijn geen beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig of panden die zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Op basis van de Erfgoedwet moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde, een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Deze verplichting geldt niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m².
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.
Plangebied
Op de beleidskaart archeologie is het plangebied aangewezen als gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Bijbehorend geldt dat archeologisch vooronderzoek nodig is bij plangebieden groter dan 1.000 m2. Aangezien het planvoornemen dit oppervlak overschrijdt is archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is te lezen in Bijlage 6.
Het gebied bestaat uit dekzandwelvingen, waar op de hogere delen archeologische waarden zijn te verwachten. Er is een aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd, welke direct grenzen aan het plangebied. Deze onderzoeken hebben aangetoond dat het gebied overwegend te nat is geweest om in (pre-) historische perioden te wonen. Archeologische waarden zijn dan ook niet aangetroffen. Het deel dat in 1832 in gebruik was als bouwland is nu bebouwd. Het westelijk deel was in gebruik als hakhout en is nu grasland. In 1916 zag het gebied er anders uit. Het hele perceel is dan bebost. Archeologisch onderzoek en historische kaarten leren dat de kans om archeologische waarden aan te treffen niet groot is. Bodemkundig lijkt het gebied niet aantrekkelijk geweest voor bewoning en ook het historisch grondgebruik is niet bevorderlijk geweest voor eventuele waarden. Met de huidige bebouwing is de bodem ook danig verstoord.
Tijdens het booronderzoek is het beeld dat in het verleden natte omstandigheden geheerst hebben bevestigd. De natuurlijke ondergrond bestaat uit slecht gesorteerd, verspoeld dekzand zonder pod-zolbodem. De verspoelde aard van het zand, plaatselijk sterke roestvorming en de restanten van een venige A-horizont die in enkele boringen is aangetroffen, duidt erop dat in het verleden sprake was van een laaggelegen, nat gebied met ongunstige bewoningsomstandigheden. Bovendien is de bodem in het gehele plangebied verstoord tot in de C-horizont. Eventuele vindplaatsen in de top van het dekzand zullen hierdoor grotendeels verloren zijn gegaan.
Op basis van het booronderzoek worden geen archeologische vindplaatsen meer in het plangebied verwacht.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's.
Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap. Meerdere handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Het Waterbesluit bevat bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Bij een watertoets moeten de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld worden gebracht. Voor het plangebied is de watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In dat kader is het plan voorgelegd aan het waterschap. Het resultaat van de watertoets is te vinden in Bijlage 7.
Waterinclusieve bebouwde omgeving
Stedelijke in- en uitbreiding, ten behoeve van de groeiende bevolking, moet worden gekoppeld aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven. Dit biedt enorme kansen om de stad aantrekkelijker te maken. Idealiter wordt overal waar wordt gebouwd, rekening gehouden met het aspect water(waterinclusief bouwen) en wordt de buffercapaciteit van de bodem verbeterd waarbij het risico op wateroverlast door extreme neerslag tot een acceptabel niveau beperkt blijft: de stad als spons. Groenblauwe dooradering in de openbare ruimte en op de daken houdt de stad bovendien leefbaar bij toenemende hittestress en heftige regenval. Dit vraagt om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de garantie op voldoende ruimte bij binnenstedelijke verdichting.
In het plan moet rekening gehouden worden met de volgende drie aandachtspunten:
Toename verharding
Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem. Het hemelwater wordt opgevangen op de dakvlakken, daarna stroomt het via de gevels op eigen terrein verder af het agrarisch woonlandschap in. Hierbij wordt voldaan aan de door het waterschap gestelde regel om minimaal 60 mm berging te realiseren (60 liter per aangesloten vierkante meter (dak)verharding). Deze berging mag een combinatie zijn van voorzieningen op private en openbare ruimte, mits het duurzaam in stand gehouden kan worden. In het agrarisch woonlandschap is een waterbuffer opgenomen die tevens als speelvoorziening kan dienen. Verder wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van halfverharding op de parkeerplaatsen en in de straten.
Leggerwatergang
In de Keur en de legger van het waterschap is informatie vastgelegd over de bestaande watergangen. Het is van belang dat het plan geen negatieve invloed heeft op de aan- en afvoerfunctie van de watergang en de watergang bereikbaar is voor onderhoud. Om A- en B-watergangen te kunnen onderhouden, moet er bijvoorbeeld een vrije ruimte (onderhoudsstrook) van minimaal 5 meter aan één of beide kanten (afhankelijk van breedte watergang) van de watergang beschikbaar zijn. In overleg met het waterschap is bekeken wat in de huidige situatie van belang is en hoe binnen het plan omgegaan kan worden met de aanwezige watergang(en). De adviezen van het overleg van het waterschap zijn meegenomen in het planontwerp en de benodigde afstanden zijn aangehouden.
4.3.1 Conclusie
Het planvoornemen is voorgelegd aan het waterschap omwille van geldende waterbelangen. De adviezen en relevantie informatie en adviezen is meegenomen in het planontwerp. Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een plan in beeld voordat er een besluit over wordt genomen. In een milieueffectrapport worden de gevolgen voor het milieu beschreven. Zo kan de overheid die het besluit neemt de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. Het doel van m.e.r. is om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over plannen en projecten. In een m.e.r.-beoordeling kijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Wanneer speelt een m.e.r.-beoordeling?
In het Besluit m.e.r. staat wanneer m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de C- en D-lijst in de Bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.
Boven de C-drempel geldt een m.e.r.-plicht, tussen de C- en D-drempel geldt een plan-m.e.r.-plicht en onder de D-drempel geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient onderbouwd te worden of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Sinds de implementatie van de gewijzigde M.e.r.-richtlijn op 16 mei 2017 is de procedure voor de vormvrije en de formele m.e.r.-beoordeling bijna gelijk. Het enige verschil is dat van het besluit bij de vormvrije m.e.r.- beoordeling geen kennisgeving wordt gedaan.
Het m.e.r.-beoordelingsbesluit
De initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op, waarover het bevoegd gezag binnen zes weken een m.e.r.- beoordelingsbesluit moet nemen. Het bevoegd gezag motiveert het besluit door in te gaan op de selectiecriteria van Bijlage III van de M.e.r.-richtlijn. Het gaat daarbij om de hoofdcategorieën:
Voor het planvoornemen is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Het volledige bestand is te lezen in Bijlage 8. Hierin is het planvoornemen getoetst aan de hand van relevante wet- en regelgeving. Samenvattend zijn de volgende conclusies aan de toetsing verbonden.
Op basis hiervan kan, gelet op de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van potentiële effecten, worden geconcludeerd dat de voorgenomen activiteiten niet zullen leiden tot significant negatieve effecten. Vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige effecten is er geen formele beoordeling op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet onnodig worden beperkt in hun mogelijkheden.
Om mogelijke hinder van bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze richtafstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.
Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een "rustig buitengebied". Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor.
Onderzocht is of het planvoornemen voor het realiseren van woningbouw mogelijk is en of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Tevens is onderzocht of het planvoornemen belemmerend kan werken op omliggende bedrijven (omgekeerde werking). Het complete rapport hiervan is te lezen in Bijlage 9. Het onderzoek omvat niet het aspect geluid, hier wordt in paragraaf 4.4.3 separaat op ingegaan.
Het gebied is als zodanig in ruimtelijke zin te kwalificeren als een gemengd gebied met meerdere functies, waardoor de voorgeschreven richtafstanden met één afstandsstap verkleind mogen worden, met uitzondering van de richtafstand ten behoeve van externe veiligheid. Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de omgeving, waardoor hier ook geen toetsing over hoeft te worden uitgevoerd. Deze wet- en regelgeving wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.
Op basis van de verleende vergunningen en het planologische regime wordt geanalyseerd welke milieucategorie van toepassing is. De volgende afstanden zijn opgenomen, welke door het gemengde gebied dus met één categorie verlaagd kunnen worden:
In casu doen zich verschillende functies voor in de omgeving, te weten bedrijven, woningen alsmede diverse hoofdinfrastructuur. Het gebied vormt daarmee een overgangsgebied tussen stad, bedrijventerrein en infrastructuur. Een dergelijk gebied is aan te merken als gemengd gebied op basis van de VNG-brochure. Dit volgt eveneens uit een uitspraak d.d. 14 december 2016 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2016:3309, r.o. 7.3. Het plangebied is derhalve gelegen in gemengd gebied.
Plangebied
Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een aantal bedrijven in de nabijheid van het plangebied onderzocht. De volledige beoordelingen zijn terug te lezen in Bijlage 9. Hieronder zullen de belangrijkste conclusies gedeeld worden.
Lokhorstweg 27 Ermelo – Presswood / Vierhouten Groep B.V.
Het bedrijf aan de Lokhorstweg 27 ligt op ca. 500m afstand ten zuidoosten van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie zijn een spoorlijn, doorgaande weg en andere bedrijven gelegen. Het betreft een complex van gebouwen dat gebruikt wordt voor de productie en opslag van pallets en ander verpakkingsmateriaal. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 50m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. De afstand voldoet planologisch. De vigerende Omgevingsvergunning biedt evenmin een belemmering.
Lokhorstweg 34 Ermelo – Gerbuvet / Technivet Ermelo B.V.
Het bedrijf aan de Lokhorstweg 34 ligt op ca. 380m afstand ten zuidoosten van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie zijn een spoorlijn, doorgaande weg en andere bedrijven gelegen. Het betreft een complex van gebouwen dat gebruikt wordt voor de verwerking, recycling en opslag van vetproducten. De bedrijfsactiviteiten van Gerbuvet B.V. zijn gericht op de recycling van frituurolie en frituurvet. Opgewerkte frituurolie wordt gebruikt voor de fabricage van biodiesel en opgewerkt frituurvet wordt gebruikt door energiebedrijven voor de opwekking van stroom. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 200m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. De afstand voldoet planologisch. De vigerende Omgevingsvergunning biedt evenmin een belemmering.
Oude Nijkerkerweg 159 Ermelo – Timmershoeve V.O.F.
Het bedrijf aan de Oude Nijkerkerweg 159 ligt op ca. 370m afstand ten zuidoosten van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie zijn enkele andere bedrijven en de Fokko Kortlanglaan gelegen. Het betreft een agrarisch bedrijf waar vleeskalveren worden gehouden. Agrarische bedrijven worden in beginsel beoordeeld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij dan wel artikel 3.115 t/m 3.119 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (afhankelijk van de omvang). Er dient getoetst te worden aan een minimale afstand van 100m binnen de bebouwde kom. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 100m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. Daarnaast dient op de te ontwikkelen woningen sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangenomen mag worden dat hier sprake van is als de geurbelasting niet hoger is dan de toegestane norm. Met 1,3 odour op de dichtstbijzijnde woning bestaat geen belemmering voor dit plan en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afstand voldoet planologisch. De vigerende Omgevingsvergunning biedt evenmin een belemmering. De geurbelasting valt ruim binnen de norm.
Oude Nijkerkerweg 165 Ermelo – diverse bedrijven
De bedrijven aan de Oude Nijkerkerweg 165 te Ermelo liggen op ca. 280m afstand ten zuidoosten van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie zijn enkele andere bedrijven en de Fokko Kortlanglaan gelegen. Er zijn diverse bedrijven gelegen, te weten: grondwerk H. van Grevenhof, A&M occasions en Taxi Service Harderwijk. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 30m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. De afstand voldoet planologisch en vergunningstechnisch ruimschoots.
Fokko Kortlanglaan 116 Ermelo – Tomassen Duck-To B.V.
Het bedrijf aan de Fokko Kortlanglaan 116 Ermelo ligt op ca. 330m afstand ten zuiden van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie zijn de Fokko Kortlanglaan, enkele andere bedrijven en woningen gelegen. Het betreft een complex van gebouwen dat gebruikt wordt als pluimveeslachterij. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 50m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. De afstand voldoet planologisch. De vigerende Omgevingsvergunningen en meldingen bieden evenmin een belemmering.
Oude Nijkerkerweg 167 Ermelo – De Struukakkers V.O.F.
Het bedrijf aan de Oude Nijkerkerweg 167 Ermelo ligt op ca. 230m afstand ten zuiden van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie zijn de Fokko Kortlanglaan, enkele andere bedrijven en woningen gelegen. Het betreft een complex van gebouwen dat gebruikt wordt als tuincentrum. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 10m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. De afstand voldoet planologisch. Er bestaat geen aanleiding om de vigerende Omgevingsvergunningen en meldingen te analyseren.
Fokko Kortlanglaan 140 Ermelo – G.J. Groen Installatie- en Zwembadtechniek B.V.
Het bedrijf aan de Fokko Kortlanglaan 140 Ermelo ligt op ca. 60m afstand ten zuidoosten van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie is de Fokko Kortlanglaan en enkele groenstructuren gelegen. Het betreft een installatiebedrijf. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 10m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. De afstand voldoet planologisch. Er bestaat geen aanleiding om de vigerende Omgevingsvergunningen en meldingen te analyseren.
Fokko Kortlanglaan 120 Ermelo – Rozendaal Trading B.V.
Het bedrijf aan de Fokko Kortlanglaan 120 Ermelo ligt op ca. 290m afstand ten zuiden van de planlocatie. Tussen het bedrijf en de planlocatie is de Fokko Kortlanglaan en enkele groenstructuren gelegen. Het betreft een bedrijf voor handel in consumentenvuurwerk en scooters/brommers. Wanneer het plangebied in ontwikkeling wordt gebracht dient 10m afstand te worden gehouden tussen de inrichtingsgrens en de woningen om zonder nader onderzoek het plangebied tot ontwikkeling te brengen. De afstand voldoet planologisch. Er bestaat geen aanleiding om de vigerende Omgevingsvergunningen en meldingen te analyseren.
Omgekeerde werking
Bij de realisatie van gevoelige functies nabij bedrijven moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de betreffende woningen. Naast dit ‘beschermingsniveau’ voor het nieuwe plan dienen omliggende bedrijven niet onevenredig in hun belangen te worden geschaad.
Milieuwetgeving werkt niet rechtstreeks door in het bestemmingsplan, nu dit gescheiden wetgeving betreft. Door echter te toetsen aan hoe de nieuwe functies van invloed zijn op de omliggende bedrijven kan wel worden bepaald of er sprake is van negatieve omgekeerde werking. Dit begrip bepaalt of de nieuwe functie het bedrijf als zodanig belemmert, wanneer het zijn vergunde rechten zou willen uitbreiden.
Van belang daarbij is dat dergelijke voorgenomen ontwikkelingen van de bedrijven voldoende concreet en bepaalbaar zijn. Een en ander is niet gebleken en bij een dergelijke beoordeling mogen planologische maar ook privaatrechtelijke belemmeringen worden betrokken. De mate waarin bedrijven al dan niet belemmerd worden is opgenomen in de toelichting per bedrijf in hoofdstuk 3. Daarbij is van belang dat bij alle bedrijven reeds bestaande woningen dichter op de bedrijven zijn gelegen en derhalve reeds belemmerd worden.
De boogde ontwikkelingen passen binnen de kaders en daarbij behorende afstandscriteria van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Daarmee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.
Het wettelijk kader voor het berekenen en beoordelen van de geluidbelasting door wegverkeer wordt in grote lijnen bepaald door de Wet Geluidhinder (Wgh), de Wet Ruimtelijke ordening (Wro) en het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Er ligt langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen veelal een planologisch aandachtsgebied, de geluidzone. Binnen deze zone biedt de Wet Geluidhinder (Wgh) in een aantal gevallen bescherming tegen verkeerslawaai aan geluidgevoelige bestemmingen. Er ligt geen geluidzone langs 30/km/uwegen en langs wegen op een woonerf. Het beschermingsniveau voor nieuwe geluidgevoelige objecten is beschreven in de Wet Geluidhinder en in het Besluit Geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting bedraagt 48 dB op de gevels van de woning t.g.v. een weg (Wgh art 82) en eveneens 48 dB op andere geluidgevoelige gebouwen (Bgh art 3.1). Het bevoegd gezag kan van dit beschermingsniveau afwijken door voor woningen een hogere waarde vast te stellen tot ten hoogste de maximale ontheffingswaarde. Een hogere waarde voor wegverkeer mag alleen worden vastgesteld als maatregelen om de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde te beperken onvoldoende doeltreffend zijn of als deze maatregelen ernstige bezwaren hebben van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (Wgh art 110-a).
De gemeente Harderwijk heeft haar criteria voor het afgeven van een hogere grenswaarde vastgelegd in de “Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent de Beleidsregels wegverkeerslawaai Gemeente Harderwijk” van 1-10-2010.
Wegen
De breedte van de geluidzone is omschreven in Wgh art 74 en is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving, te weten stedelijk of buitenstedelijk gebied. Binnenstedelijk gebied is het gebied binnen de bebouwde kom, buitenstedelijk gebied is het gebied buiten de bebouwde kom. De zone langs een auto(snel)weg is echter altijd buitenstedelijk gebied, ongeacht of deze zone binnen of buiten de bebouwde kom ligt.
Spoorwegen
Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in art. 1.4a van het Besluit Geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond.
Industrieterreinen
De zone rond een industrieterrein is vastgelegd in een bestemmingsplan. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde terrein. Binnen de zone rond het industrieterrein kunnen geluidgevoelige bestemmingen liggen waarvoor een maximale hogere waarde kan worden vastgesteld.
Warmtepompen
In het plangebied worden 50 warmtepompen gerealiseerd. Om te onderzoeken of een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsniveaus als gevolg van de aanwezigheid van de aangegeven hoeveelheid warmtepompen.
Toetsing wegverkeer
De ontwikkeling bestaat uit het realiseren van woningbouw. De woningen liggen binnen de bebouwde kom van Harderwijk binnen de geluidzone van de Groene Zoomweg, op ten minste 40 m uit de wegas en van de Kolbaanweg, op ten minste 75 m uit de wegas. De woningen liggen tevens binnen de zone van de Fokko Kortlanglaan. Dit is een weg met een zeer lage verkeersintensiteit, deze weg is daarom akoestisch niet relevant. De woningen liggen tevens binnen de geluidzone van de spoorlijn, op ten minste 100 meter (tot 300 m voor de meest westelijk gelegen woningen) vanaf het spoor.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Groene Zoomweg bedraagt op de gevels van de woningen ten hoogste 54 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh in de situatie zonder extra scherm en ten hoogste 53 dB met extra scherm. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt in de situatie zonder extra scherm in 7 rekenpunten overschreden en met extra scherm in 5 rekenpunten. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Kolbaanweg bedraagt op de gevels van de woningen ten hoogste 48 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden.
Toetsing railverkeer
De geluidbelasting door railverkeer op de ontwikkeling bedraagt ten hoogste 61 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt op de woningen op 4 rekenpunten overschreden.
Toetsing cumulatief
De voorkeursgrenswaarde wordt in geen van de rekenpunten voor zowel wegverkeer als railverkeer overschreden. Er hoeft daarom geen gecumuleerde geluidbelasting te worden bepaald. Vanuit het geluidbeleid is deze cumulatie echter gewenst, deze is weergegeven in tabel V.1
Een hogere waarde voor de geluidbelasting op de Groene Zoomweg kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Maatregelen wegverkeer
Er wordt een extra scherm langs de Groene Zoomweg aangebracht met een hoogte van 4 meter. Het realiseren van een geluidwal, al of niet met een topscherm is niet goed mogelijk vanwege de ligging van een gasleiding. Bij een scherm speelt dit probleem niet. Berekend is daarom het effect van een geluidscherm met een hoogte van 4 meter. Uit vergelijking van de geluidbelastingen in tabel III.3 en tabel III.7 blijkt dat door deze maatregel de geluidbelasting direct achter het scherm op de begane grond tot 14 dB afneemt en op de 1ste verdieping tot 8 dB. Er is nagenoeg geen effect op de 2de verdieping. Om ook de 2de verdieping af te schermen zou een scherm nodig zijn met een hoogte van ten minste 7 meter. Een dergelijk hoog scherm is op deze locatie niet haalbaar uit stedenbouwkundige overwegingen.
Voor de gevels van de woningen met een geluidbelasting van meer dan 48 dB na aftrek, dient voor de situatie met extra afscherming een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 53 dB door wegverkeer op de Groene Zoomweg conform tabel V.2 in Bijlage 10.
Toetsing RO
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij bovengenoemd toetsingskader van de Wgh en het hogere waardenbeleid van de gemeente. Aan deze kaders wordt voldaan na het treffen van maatregelen als hierboven omschreven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of alle woningen een geluidluwe gevel en buitenruimte hebben. Daarbij is ook de geluidbelasting door de ontsluitingsweg en de interne wegen beschouwd. De geluidbelasting ligt in alle rekenpunten beneden de 53 dB zonder aftrek (zie tabel III.9 van het akoestisch onderzoek). Er is dus voor deze wegen sprake van geluidluwe gevels en buitenruimte. Zoals blijkt uit tabel V.1 in en uit figuur 4 in Bijlage II hebben ook gecumuleerd alle woningen een geluidluwe gevel en buitenruimte. Van geen van de woningen ondervinden alle gevels een geluidbelasting van meer dan 53 dB.
Het is de gemeentelijke ambitie om door het treffen van maatregelen een GES score van 1 (= goed) te behalen op woningbouwplannen in gebied B van de Groene Zoom. Figuur 4 in Bijlage II en figuur 6 in Bijlage III geven een overzicht van de GES score voor wegverkeer en railverkeer. In kleur is de GES score op de hoogste verdieping weergegeven.
Een GES score van 1 wordt voor wegverkeerslawaai gehaald bij een geluidbelasting zonder aftrek van ten hoogste 47 dB. Op alle hoogst geluidbelaste woningen wordt een GES score van 1 bereikt op de begane grond (zie tabel III.10 in Bijlage 10) na het aanleggen van een geluidscherm met een hoogte van 4 meter. Om op de verdiepingen van deze woningen ook een GES score van 1 te bereiken zou een nog veel hogere afscherming nodig zijn. Het aanleggen van een dergelijke afscherming stuit echter op stedenbouwkundige bezwaren.
Een GES score van 1 wordt voor railverkeerslawaai gehaald bij een geluidbelasting zonder aftrek van ten hoogste 57 dB. Doordat de woningen reeds zijn afgeschermd van het spoor met een geluidwal met een topscherm wordt op alle hoogst geluidbelaste woningen een GES score van 1 bereikt op de begane grond (zie tabel IV.1). Om op de verdiepingen van de hoogste geluidbelaste woning (rekenpunt 60 en 62) ook een GES score van 1 te bereiken zou een veel hogere afscherming nodig zijn. Het aanleggen van een dergelijke afscherming stuit echter op stedenbouwkundige bezwaren.
Aan de gemeentelijke ambitie van een GES score van 1 wordt op de begane grond van alle woningen voldaan. Op de verdiepingen kan daaraan niet worden voldaan waardoor voor dit aspect een ontheffing nodig is van de gemeentelijke ambitie.
Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als daarnaast voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Toetsing warmtepompen
Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek, zoals opgenomen in Bijlage 11, blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle warmtepompen gezamenlijk in de immissiepunten 1 - 8 bij de bestaande woningen in de omgeving hooguit 15 dB(A) overdag, 16 dB(A) in de avond en 10 dB(A) in de nacht bedraagt. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden. De installaties zullen bij de omliggende (bestaande) woningen niet hoorbaar zijn.
De richtwaarden voor de langtijdgemiddelde (en maximale) geluidniveaus worden bij de woningen niet overschreden. Er is in de omgeving dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Voor een deel van het plangebied geldt dat de geluidsnormen overschreden worden. Alle woningen hebben, conform de eisen uit het geluidbeleid van de gemeente, een geluidluwe gevel. De woningen hebben tevens een geluidluwe buitenruimte aan de geluidluwe zijde. Daarnaast komt tussen de Groene Zoomweg en het plangebied een geluidsscherm van vier meter hoog. Voor verschillende gevels dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor het overschrijden van de geldende verkeerswaarden. De aanwezigheid van de warmtepompen in het plangebied heeft geen negatieve invloed op het goede woon- en leefklimaat.
Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het RIVM zijn op een schaal van vierkante kilometervlakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Binnen het kilometervak waarin de locatie is gelegen blijkt dat de achtergrondconcentratie ruim voldoet aan de grenswaarde van de Wet Milieubeheer en de WHO-advieswaarde.
De bijdrage van het project als zodanig en de al dan niet daarmee gepaard gaande 'bedreiging' voor een goede luchtkwaliteit moet eveneens beoordeeld worden. De Regeling NIBM geeft voor specifieke projecten kwantitatieve grenzen. Zo is een nieuwbouwproject met maximaal 1500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) per definitie NIBM (niet in betekenende mate). Met andere woorden: een project van ca. 100 woningen met een ontsluitingsweg is niet betekenend en dit onderdeel hoeft niet nader te worden onderbouwd.
Voor toekomstige bewoners dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met een zo laag mogelijke blootstelling aan fijnstof. In dit kader heeft de gemeente Harderwijk in het milieubeleid vastgelegd dat kwetsbare groepen zoveel mogelijk beschermd moeten worden tegen ongezonde lucht en geldt de volgende ambitie: "Geen nieuwe scholen, kinderdagverblijven en zorginstellingen binnen 50 meter van provinciale wegen en de snelweg. Binnen de zone van 50 tot 300 meter vanaf de snelweg is dit alleen mogelijk als hiervoor zwaarwegende financiële, landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige redenen zijn om deze functies hier te plaatsen. Het college van burgemeester en wethouders beslist of hieraan wordt voldaan." Er is in dit plan geen sprake van de genoemde functies.
De GGD adviseert om nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, bij voorkeur niet binnen 300 m van de snelweg te bouwen, onafhankelijk van de vraag of aan de grenswaarden wordt voldaan. De locatie ligt op ca. 1 km van de snelweg A28. Er hoeft dan ook niet nader getoetst te worden aan dit voorkeursadvies. Daarnaast adviseert de GGD om nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, bij voorkeur niet binnen 50 m van provinciale wegen te bouwen en niet direct aan drukke binnenstedelijke wegen, waarbij 'druk' gedefinieerd is als een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal. Het plan is niet gelegen binnen 50 m van een provinciale weg. Er hoeft dan ook niet nader getoetst te worden aan dit voorkeursadvies.
Het plangebied is wel gelegen aan en nabij de Groene Zoomweg met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 mvt/e. De woningen, zullen, met name gelet op de ligging van de hogedruk aardgasleiding, niet op een kleinere afstand dan ca. 30m van de weg komen te liggen. Dit kan niet worden gedefinieerd als 'direct aan'. Het merendeel van het plangebied wordt op een veel grotere afstand van de weg ingericht. Er wordt derhalve voldaan aan het voorkeursscenario van de GGD.
Het plangebied ligt op een afstand van minimaal 57 m van de Kolbaanweg. De Kolbaanweg is ook een weg met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 mvt/e. Deze afstand is groter dan de voorkeursafstand bij provinciale wegen, waar een voorkeursafstand van 50 m wordt gehanteerd. Er wordt derhalve voldaan aan het voorkeursscenario van de GGD.
Het plan zelf draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan de bovenwettelijke adviesrichtlijn van de GGD gevolgd worden. Dienovereenkomstig is op het onderdeel luchtkwaliteit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Plangebied
In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit vast te stellen en om vast te stellen of het plangebied acceptabel is voor de beoogde nieuwe bestemming. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in Bijlage 12. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen worden hieronder besproken.
De onderzoekshypothese 'onverdacht' kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters heel strikt genomen niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie 'verdacht' van toepassing.
In totaal zijn er 6 bovengrondmengmonsters en 5 ondergrondmengmonsters geanalyseerd. Alleen in bovengrondmengmonster mm1 is een licht verhoogd gehalte kobalt en in bovengrondmengmonster mm5 is een licht verhoogd gehalte PCB (som 7) aangetroffen. In geen van de overige mengmonsters zijn de geanalyseerde stoffen (standaard NEN5740 stoffenpakket) boven de achtergrondwaarde aangetroffen.
In het grondwater zijn enkele zware metalen (nikkel, barium, molybdeen, koper en zink) licht verhoogd aangetroffen. Tevens is in twee peilbuizen een sterk verhoogd gehalte arseen aangetroffen. Arseen komt in deze regio vaker (sterk) verhoogd voor (natuurlijke oorzaak), derhalve is nader/aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Met betrekking tot de voorgenomen onroerend goedtransactie van de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven. Aanbevolen wordt dit rapport te gebruiken bij de overdracht van het perceel en een mogelijke aanvraag van een bestemmingsplanwijziging naar wonen van de onderzoekslocatie.
Vanwege de hoge aangetroffen concentraties arseen die van nature in het grondwater voorkomen op de onderzoekslocatie, wordt geadviseerd geen grondwater te gebruiken als drinkwater of beregeningswater.
De resultaten zijn voorgelegd aan de Omgevingsdienst Noord-Veluwe. Door haar is geadviseerd een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren naar bestrijdingsmiddelen.
Dit aanvullende bodemonderzoek is te lezen in Bijlage 12. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieutechnische belemmeringen aan te geven zijn in het plangebied, de onderzochte verdachte locaties in het plangebied zijn niet verontreinigd gebleken.
Het aspect bodem vormt, afgezien van het advies om geen grondwater als beregenings- of drinkwater te gebruiken, geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
Plangebied
Binnen de omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarsiche bedrijvigheid uit omliggende gebieden wordt niet verkleind.
Het milieuaspect geurhinder vormt wel/geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiliheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijk stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge va neen ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg). Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand met worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Voor het plangebied zijn de risico's voor het aspect geïnventariseerd en onderzocht. Het volledige rapport is in Bijlage 13 te lezen. Op de volgende kaart zijn de rondom het plangebied aanwezige risicobronnen aangegeven, te weten de hogedruk-aardgasleiding A-510 (rode stippellijn) en het spoorwegtraject Zwolle-Amersfoort (geel gearceerd).
Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied
De aardgastransportleiding A-510 (druk 66 bar, diameter 36 inch) heeft een 99% letaliteitsgrens op 170 meter en 1% letaliteitsgrens op 450 meter.
Op circa 100 meter van de grens van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Dit is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over dit spoor worden brandbare vloeistoffen, brandbaar gas, toxische vloeistoffen en toxisch gas vervoerd. Er is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaven. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt op 1 meter. Het plangebied ligt binnen de verantwoordingszone voor het groepsrisico (200 meter).
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is onder andere verwoord dat de hoogte van het groepsrisico verantwoord moet worden. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt.
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken.
Het verschil tussen zwaar en licht verantwoorden (verantwoordingsniveau 1 en 2) wordt gevormd door de intensiviteit van de onderbouwing van mogelijke maatregelen, nut en noodzaak, en omvang/inrichting van het plan.
Bij een zware verantwoording worden alle mogelijke alternatieven en maatregelen beschouwd vanuit juridisch, technisch, praktisch en financieel oogpunt. In de onderbouwing wordt nader ingegaan waarom een maatregel of alternatief plan wel of niet acceptabel is.
Bij een lichte verantwoording kan worden volstaan met een eenvoudige verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing voor wat betreft nut en noodzaak van een plan van deze omvang op deze locatie, en is een algemene beschouwing ten aanzien van maatregelen mogelijk.
Groepsrisico aardgastransportleiding neemt niet toe maar toch uitgebreide
verantwoording
Allereerst moet worden opgemerkt dat het groepsrisico van de aardgastransportleiding niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Het groepsrisico is weliswaar 3,61 keer groter dan de oriëntatiewaarde, maar neemt niet toe door de voorgenomen woningbouw. Het groepsrisico is namelijk in zowel de huidige als de toekomstige situatie groter dan de oriëntatiewaarde. De 'slechtste' kilometer leiding (met het hoogste groepsrisico) blijft ook na de realisatie van dit plan de kilometer met het hoogste groepsrisico. Die 'slechtste' kilometer heeft een dermate hoger groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde, dat het groepsrisico in het plangebied niet toeneemt ondanks de stijging van het aantal personen in het plangebied. Het onderzoek opgenomen in Bijlage 13 gaat hier uitgebreid op in.
Noodzaak
Voor de noodzakelijkheid van de realisatie van het plan juist op deze locatie wordt verwezen naar paragrafen 2.2.3.1, 2.2.3.2 en Hoofdstuk 3. De woningbehoefte is groot en er is in Harderwijk een duidelijk tekort aan woningen in het sociale koopsegment (Tot 216.500 euro, prijspeil 1-1-2022). Deze ontwikkeling voorziet in 30 goedkope koopwoningen die in deze prijsklasse liggen. Daarmee wordt bijgedragen aan het verkleinen van het genoemde tekort en wordt uitvoering gegeven aan het woonbeleid van de gemeente. De 98 woningen worden op twee brinken gesitueerd zodat dit passend is binnen het gebied De Groene Zoom.
Door het grote aantal goedkope woningen ten opzichte van het totaal aantal te realiseren woningen (1/3 deel), is het plan niet haalbaar als er minder woningen worden gerealiseerd. Het verplaatsen van woningen verder van de risicobronnen af is vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet wenselijk.
Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen
In de opzet van het plan is bij de situering van de bebouwing zoveel mogelijk rekening gehouden met de externe risicobronnen, door zoveel mogelijk afstand te creëren tussen bron en bebouwing. Bovendien wordt er een 4 meter hoog geluidscherm tussen de aardgastransportleiding en de woningen gerealiseerd, waardoor de woningen ook enigszins afgeschermd worden.
Bronmaatregelen
Aardgastransportleiding
De VNOG geeft aan dat er vanwege (graaf)werkzaamheden een breuk kan ontstaan in de hogedruk aardgastransportleiding. Het aardgas stroomt er dan onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor er een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hoge warmtestraling en rook. Afhankelijk van de afstand tot het ongeval en de bescherming van bijvoorbeeld gebouwen komen mensen te overlijden of raken ze gewond: van zeer zwaargewond tot lichtgewond. De schade aan objecten varieert van onherstelbare schade tot lichte schade.
Ter hoogte van de aardgastransportleiding vinden geen graafwerkzaamheden ten behoeve van de woningen plaats. Alle gebouwen liggen op een afstand groter dan 5 meter van de bebouwingsvrije zone voor buisleidingen. Ook de bestaande aansluiting op de Groene Zoomweg blijft ongewijzigd. Wel wordt er een geluidscherm gerealiseerd. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de Gasunie. Bij de daadwerkelijke aanleg van het geluidscherm zal een verhoogd contact plaatsvinden tussen Gasunie en de initiatiefnemer. Om de risico's zoveel mogelijk te beperken wordt het geluidscherm gerealiseerd voordat de woningen worden gebouwd en bewoond.
Spoorlijn Amersfoort-Zwolle
De VNOG geeft aan dat door een ongeval op het spoor bij een ketelwagen gevuld met een toxisch gas of toxisch vloeistof de aansluiting van de afsluiter kan afbreken. Er ontstaat dan een gat waardoor in korte tijd een groot deel van het toxische gas of de vloeistof vrijkomt. De toxische vloeistof verspreidt zich over het spoorbed, dampt uit en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. De toxische wolk kan bij lage concentraties worden geroken. Hogere concentraties veroorzaken vergiftiging. Hierdoor kunnen personen in de omgeving slachtoffer worden. De omvang van de giftige wolk is afhankelijk van de inrichting van de omgeving en de weersomstandigheden.
Een warme BLEVE kan worden veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de ketel doet oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de ketel. LPG komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een warme BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken.
De initiatiefnemer heeft geen invloed op het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn. Dit is een verantwoordelijkheid van de spoorbeheerder.
Object gerelateerde veiligheidsmaatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid
De onderstaande cursieve onderwerpen worden geadviseerd door de VNOG met daaronder de verantwoording daarvan voor dit plan:
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Burgers zullen echter zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert). Daarnaast kan de zelfredzaamheid van bewoners worden vergroot door hen te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR network' [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden.
De gebouwen worden uitgevoerd met ramen, deuren en ventilatie die gesloten kunnen worden. Hierdoor kunnen bezoekers veilig schuilen bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen. Bij een wolkbrandexplosie scenario kunnen bezoekers vluchten van de risicobron af.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. In het plangebied worden eigen bluswatervoorzieningen aangelegd.
Het plangebied is via de openbare weg voldoende bereikbaar voor hulpverleningsdiensten.
Ondanks dat er door de voorgenomen ontwikkeling meer personen in het gebied zullen gaan verblijven ten opzichte van de huidige bedrijfssituatie, neemt het groepsrisico niet toe. Mogelijke incidenten kunnen veroorzaakt worden door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Daarnaast kan er een ongeval met de hoge druk aardgastransportleiding optreden. De kans op dergelijke incidenten wordt minimaal geacht, maar blijft wel aanwezig.
Het plaatsgebonden risico van de aardgastransportleiding en de spoorlijn vormt geen belemmering voor het plangebied. Ook ligt het plangebied buiten de belemmeringenstrook van de aardgastransportleiding en buiten het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn. Het groepsrisico van de aardgastransportleiding A-510 is echter in zowel de huidige als toekomstige situatie hoger dan de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de spoorlijn is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 0,1 de oriëntatiewaarde.
Het plan voldoet aan de wettelijke eisen met betrekking tot externe veiligheid. Het groepsrisico is namelijk een oriënterende waarde en geen absolute grenswaarde. Het plaatsgebonden risico wordt niet overschreden. Het groepsrisico van de aardgastransportleiding is weliswaar 3,61 keer groter dan de oriëntatiewaarde, maar neemt niet toe door de voorgenomen woningbouw. Het groepsrisico is namelijk in zowel de huidige als de toekomstige situatie groter dan de oriëntatiewaarde.
Om in het geval van een incident het aantal dodelijke slachtoffers zoveel mogelijk te beperken, worden de bovengenoemde maatregelen genomen om onder meer de bestrijdbaarheid van de calamiteit en de zelfredzaamheid van de bewoners te vergroten. Bovendien zijn de bewoners in het plangebied over het algemeen zelfredzame personen of kinderen onder begeleiding van zelfredzame personen. Er worden immers geen voorzieningen gerealiseerd die met name door niet- zelfredzame personen in gebruik worden genomen, zoals bijvoorbeeld een kinderdagverblijf of ziekenhuis.
In Nederland bestaat geen wet voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Het aspect trillingshinder is echter wel een aandachtspunt in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' in de zin van artikel 3.1, lid 1 Wro. Hiervoor wordt een aantal richtlijnen en beleidsregels gebruikt. De Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen adviseert om bij initiatieven die dichter dan 100 m van het spoor gelegen zijn een QuickScan met betrekking tot trillingen uit te voeren. Het volledige rapport is te lezen in Bijlage 14, hieronder worden de voornaamste resultaten besproken.
Plangebied
Aan de zuid-oostzijde van voorliggend plan ligt de doorgaande spoorlijn Amersfoort - Zwolle. De kortste afstand tussen de spoorlijn en een nieuwe woning bedraagt ca. 100 meter, de grootste afstand bedraagt meer dan 300 meter.
Effect trillingen: kans op schade aan gebouwen
Kans op schade aan de constructie van nieuwe woning als gevolg van trillingen door het spoor is niet aanwezig te achten omdat op een afstand van meer dan 100 meter de kritische waarde van 1 mm/s bij het fundament niet zal worden overschreden.
Effect trillingen: kans op hinder in de woning
In sommige situaties kan een waarde van 0.1 mm/s (in een woning die op korte afstand van een spoorlijn is gesitueerd) wel worden overschreden. Bij een dergelijk trillingsniveau kunnen trillingen in de woning licht worden gevoeld, als de situatie op het spoor (de bron) en de woning (de bouw van de woning) ongunstig is.
Wettelijk kader met betrekking tot trillingshinder
Op dit moment bestaat er in Nederland geen wetgeving met betrekking tot de aanvaardbaarheid van spoortrillingen. De SBR richtlijn deel B wordt wel vaak als toetsingskader gehanteerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ter voorkoming van (toekomstige) klachten is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd in de vorm van een QuickScan.
Hoewel in potentie het risico op hinder door trillingen bij een deel van de woningen binnen het plangebied aanwezig is, zorgen de afstand tot het spoor, het ontbreken van wissels en ES-lassen in de directe omgeving in combinatie met de bodem met zand (fijn) voor een beperkt risico. Ervan uitgaande dat de nieuwe woningen voldoende rigide wordt gebouwd, is de kans op trillingshinder als gevolg van spoortrillingen voor de dichtstbijgelegen nieuwe woningen binnen het plangebied naar onze verwachting beperkt en bezien op planniveau zeer beperkt.
De analyse van uitgevoerde trillingsmetingen nabij de planlocatie (op kortere afstand van het spoor) bevestigen de conclusie dat de kans op schade aan gebouwen als gevolg van treinpassages vrijwel nihil is. De kans op trillingshinder is ook zeer beperkt. Op een afstand van 100 meter of meer kan naar een grote mate van zekerheid in de nieuwe woningen binnen het plangebied worden voldaan aan de richtlijnen van de SBR-B publicatie.
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor voorliggend planvoornemen.
In de periode 1940 - 1945 tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben zich op diverse locaties oorlogshandelingen voorgedaan. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Het is van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande CE ten einde de veiligheid van personeel en (directe) omgeving tijdens de realisatiefase op een verantwoorde wijze te kunnen waarborgen.
Onderzoek
Om inzicht te krijgen in de mogelijke risico’s is een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van CE. Naast het vooronderzoek in directe nabijheid van het onderzoeksgebied zijn ook literatuur, de archieven van het NIMH en diverse luchtfoto’s over de periode september 1943 tot en met augustus 1945 geraadpleegd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 15.
Er zijn geen indicaties dat er binnen het onderzoeksgebied ten tijde van de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden die doen vermoeden dat er binnen het onderzoeksgebied ontplofbare oorlogsresten te verwachten zijn. Zodoende kan het onderzoeksgebied als niet verdacht worden beschouwd.
Het aspect explosieven biedt geen belemmeringen voor het planvoornemen.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
Door en rond Harderwijk lopen een aantal aardgastransportleidingen, één daarvan (Hogedruk aardgasleiding A-510) ligt in de nabijheid van het plangebied. Op deze leidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing, in paragraaf ‘externe veiligheid’ is dit nader uitgewerkt. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico en groepsrisico van deze risicobron geen belemmering vormt ten aanzien van de planontwikkeling.
Hoogspanningsleidingen
Direct langs het plangebied, aan de Groene Zoom, loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding. De dubbelbestemming welke is opgenomen in het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' overlapt niet in het plangebied. Echter, er dient wel rekening gehouden worden met de leiding, dit betekent dat een strook van 17,5 meter (gemeten vanuit het hart van de verbinding), vrij dient te blijven van bebouwing. Dit overlapt grotendeels met de vrij te houden zone van de buisleiding en wordt vanwege de opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Gas' al vrijgehouden. De bouwvlakken liggen op ruim voldoende afstand van de leiding.
Tevens bevindt zich op ongeveer 200 meter afstand van het plangebied bevind een bovengrondse hoogspanningsleiding. Dit heeft geen verwachte effecten op het planvoornemen.
Rioolleidingen
De huidige riolering en bemaling kan de extra belasting vanuit het plangebied niet verwerken. Er wordt een nieuw rioolstelsel aangelegd met een eigen rioolgemaal. De persleiding van dit gemaal wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel van Drielanden.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied zijn geen straalverbindingen gelegen vanaf een zendmast die een beperking kunnen stellen aan de bouwhoogte.
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015). Het VSP geeft aan dat prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken en voorkomen van verkeersonveilige situaties.
Verkeer
In het ontwerp wordt gebruik gemaakt van een bestaande ontsluiting aan de Groene Zoomweg om de wijk te ontsluiten, alle woningen in het plangebied worden via deze weg ontsloten. Aan de Fokko Kortlanglaan komt een voet- en fietsontsluiting die ook zal gelden als ontsluiting specifiek voor hulpdiensten. Om een inschatting te maken van het toekomstig aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 317.
Onderstaande tabel toont de verschillende typen woningen die gerealiseerd zullen worden, de bijbehorende norm voor de verwachte verkeersbewegingen die gegenereerd worden door het plan en het totaal hiervan.
Type woningen | Aantal | Norm | Totaal |
Bebo | 30 | 5,3 | 159 |
Rug aan rug middeldure koop | 14 | 7,5 | 105 |
Rug aan rug | 4 | 7,5 | 30 |
Rijwoningen | 21 | 7,5 | 157,5 |
Rijwoningen hoek | 14 | 7,5 | 105 |
Twee-onder-een-kap | 14 | 8,2 | 114,8 |
Vrijstaand | 1 | 8,6 | 8,6 |
Totaal | 98 | 679,9 |
Tabel gegevens verkeersgeneratie per type woning
Voor de Groene Zoomweg geldt dat de etmaalintensiteit in 2020 op 10762 verkeersbewegingen per dag ligt (zie Bijlage 10 voor uitgebreide weg- en verkeersgegevens). De verkeersbewegingen die ontstaan door voorliggend planvoornemen zijn een zeer klein aantal ten opzichte van de totale verkeersintensiteit aan de Groene Zoomweg. Aangenomen wordt dan ook dat de weg de extra verkeersbewegingen ruimschoots kan verwerken zonder negatieve effecten te ervaren voor de verkeersstroming.
Parkeren
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid. Voor vrijstaande woningen en twee-onder-een kap woningen in het buitengebied geldt dat parkeren geheel op eigen terrein moet plaats vinden.
Onderstaande figuur geeft uiteengezet naar woningtype weer wat de geldende parkeernorm is en hoe hier aan voldaan wordt.
Parkeerbalans (bron: initiatiefnemer)
In het plangebied wordt in de parkeerbehoefte voorzien door een combinatie van parkeergelegenheid in openbaar gebied en parkeergelegenheid op eigen terrein. Er wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd.
Het planvoornemen voorziet in de cumulatieve parkeervoorziening behorend bij het beoogde aantal en typen woningen. Daarnaast kan het plangebied wat betreft verkeersbewegingen goed ontsloten worden door de Groene Zoomweg zonder dat onveilige verkeerssituaties ontstaan.
In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden beheerd en eventueel worden ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
Groen (artikel 3)
Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden, om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming 'Groen' is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming.
Wonen (artikel 4)
De bestemming 'Wonen' regelt de in het plangebied aanwezige woonpercelen. Door middel van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden de locaties van de woningen aangegeven. Als voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken afwijkende goot- en/of bouwhoogtes gelden, zijn deze aangegeven op de kaart
Leiding - Gas (artikel 5)
Deze dubbelbestemming zorgt voor beschermende maatregelen voor hoofdinfrastructuur. Hiervoor is onder andere een stelsel van aanlegvergunningen (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
In 2005 is een gemeentelijke Nota integrale handhaving opgesteld, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.
In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.
Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief regels. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.
Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst legt de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten (inclusief eventueel voorschotbedrag planschade) op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. Het bestemmingsplan heeft van 7 juli t/m 17 augustus 2022 in de inspraak gelegen. Er is geen inspraakreactie binnengekomen.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties. Het plan is gelijktijdig met de inzageperiode van 7 juli tot en met 17 augustus 2022 toegestuurd aan de vooroverlegpartners.
Van de vooroverlegpartners zijn reacties ontvangen van de gemeente Ermelo, de provincie Gelderland, Tennet, Liander, KPN, Nederlandse Gasunie, ProRail, GGD Noord- en Oost-Gelderland, GHOR en de Bedrijvenkring Harderwijk. Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen. De reacties hebben niet geleid tot grote wijzigingen in het bestemmingsplan. Wel zal meest oostelijk gelegen vrijstaande woning via de Groene Zoomweg worden ontsloten in plaats van via de Fokko Kortlanglaan. Er zal dus voor deze woning dus geen eigen ontsluiting. In het document "Reacties artikel 3.1.1 Bro" zijn alle aangeschreven instanties opgenomen. De ontvangen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Dit document is als Bijlage 17 bij deze toelichting toegevoegd.
In te vullen nadat ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.