direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterfront-Zuid - Waterfrontpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00272-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Harderwijk werkt al vanaf 1996, in nauw overleg met andere overheden en betrokkenen, aan plannen voor een ingrijpende transformatie van het Waterfront. Nadat achtereenvolgens een Strategisch plan en een Masterplan zijn opgesteld en vastgesteld heeft de gemeenteraad in 2004 het Structuurplan Waterfront vastgesteld. Dit vormde de planologische basis voor alle vervolgstappen.

Het gehele project Waterfront strekt zich uit van de wijk Stadsweiden (aan de zuidzijde van Harderwijk tot de Hierdense Beek (de noordelijke gemeentegrens). Het project Waterfront behelst een complexe ruimtelijke operatie, die primair is gericht op een grondige kwaliteitsimpuls van de gebieden ten noorden en ten noordoosten van de historische binnenstad. In deze gebieden doen/deden zich hier veel knelpunten voor, die onder meer te maken hebben/hadden met bereikbaarheid, parkeren, belevingswaarde, (woon)milieu, het verouderde industrieterrein Haven en bodemverontreiniging. Het project Waterfront is gericht op een structurele verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de Boulevard en omgeving en van het gebied waar tot voor kort het industrieterrein Haven lag. Het gehele industrieterrein is inmiddels verdwenen om plaats te maken voor een nieuwe invulling: de woonwijk Waterfront. Het voorliggende bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" heeft betrekking op een deelplan behorende tot fase 2.

Een uitvoerige beschrijving van het gehele project Waterfront is te vinden in de Nota van Uitgangspunten Waterfront Harderwijk, die te vinden is op de website www.WaterfrontHarderwijk.nl.

Voor het te realiseren Waterfrontpark geldt nog het bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 februari 2008. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk sinds 22 december 2009. Het plangebied is bestemd als 'Gemengd - Uit te werken'. Pas nadat het bestemmingsplan door burgemeester en wethouders nader is uitgewerkt kan het park worden ingericht. Het voorliggende bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" betreft dit nieuwe bestemmingsplan. In het park wordt een kleinschalige horecavoorziening mogelijk gemaakt. Ook zijn kleine evenementen toegestaan.

1.2 Doel

Het belangrijkste doel van het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" is het planologisch-juridisch mogelijk maken van de gewenste inrichting van het Waterfrontpark. In dit bestemmingsplan is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woonomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid voor de omgeving.

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" vervangt bij inwerkingtreding (delen van) het bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad (2008).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0001.png"

Globale aanduiding plangebied

1.3 Plangebied

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" heeft betrekking op een gebied dat centraal gelegen is in de nieuw woonwijk. Het ligt aan de Waterstadshaven tussen het woongebied De Eilanden en het Dolfinarium. Ten zuidoosten sluit het gebied aan bij het nog te ontwikkelen gebied Kop Stadswerven. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0002.png"

Plangrenzen

Voor het te realiseren Waterfrontpark geldt nog het bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 februari 2008. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk sinds 22 december 2009. Het plangebied is bestemd als 'Gemengd - Uit te werken'. Pas nadat het bestemmingsplan door burgemeester en wethouders nader is uitgewerkt kan het park worden ingericht. Het voorliggende bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" betreft dit nieuwe bestemmingsplan.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00272-0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 worden de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van het plan gegeven.
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

In de eerste helft van de 20e eeuw was het plangebied grotendeels in agrarisch gebruik. De toenmalige kustlijn liep ter hoogte van het voormalige terrein van Bruil (Havendijk 29) van west naar oost. Op het terrein van Bruil was voorheen Asbestona (asbestfabriek) gevestigd. De Flevoweg bestond toen nog niet. Naast het agrarisch gebruik werd het gebied ter plaatse van de brandweerkazerne en de gemeentewerf in de periode tot circa 1950 gebruikt als (niet reguliere) stortplaats.

Vanaf circa 1955 vestigden zich ten zuiden van Bruil ook andere bedrijven aan de Havendijk. Aan de noordwestzijde van Bruil was een werkhaven aangelegd ten behoeve van de toenmalige Zuiderzeewerken. Hieromheen was een klein gebied opgespoten.

Tussen 1958 en 1961 is de Lelyhaven aangelegd. Daarbij is het oostelijk deel van het Schiereiland en het gebied van de huidige Flevoweg opgespoten tot een hoogte van circa 1,3 m boven NAP. Hierna nam de bedrijvigheid snel toe. In 1966 is het gehele schiereiland als bedrijfsterrein in gebruik genomen. Het bedrijventerrein aan de Flevoweg is vanaf de tweede helft van de jaren zestig van de 20e eeuw in gebruik.

Vanaf 2012 is het gebied gewijzigd. Om woningen te kunnen realiseren zijn deze bedrijven verplaatst. Om deze bedrijfsverplaatsingen mogelijk te kunnen maken is in 2011 gestart met het aanleggen van het nieuwe bedrijventerrein Uitbreiding Lorentzhaven in Waterfront-Noord. Door de voormalige asbestfabriek was de bodem zwaar verontreinigd met asbest. Door bedrijvigheid is de bodem op verschillende andere plekken ook verontreinigd. De bodem is gesaneerd en geschikt gemaakt voor woningbouw. De eerste woningen in het Waterfront zijn in 2014/2015 gebouwd.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied Waterfront-Zuid - Waterfrontpark is momenteel een braakliggend bouwterrein met verharding voor de verkeersafwikkeling. Voor de bouw van de woningen en parkeergarage op de Kop Stadswerven wordt een deel van het plangebied ingericht als tijdelijke bouwplaats. Daarnaast bevinden zich er nog tijdelijke speelvoorzieningen en een tijdelijke weg om het Waterfront te verbinden met de binnenstad. Als de bouw van de Kop Stadswerven is afgerond zal het Waterfrontpark definitief worden ingericht.

Ten zuiden van het plangebied leggen rondvaartboten aan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

Met ingang van 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Door het overgangsrecht van de Omgevingswet kan dit plan nog als bestemmingsplan worden vastgesteld. Het rijksbeleid is geactualiseerd. Voor het gemeentelijk beleid is zowel het nu nog geldende beleid opgenomen, als de in het najaar van 2024 vast te stellen Omgevingsvisie Harderwijk 2040. Deze omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Harderwijk 2031 en integreert en actualiseert andere beleidsstukken zoals de Mobiliteitsvisie en het GVVP, het Waterplan, de Woonvisie, de Nota Sociaal Domein en andere visies met ruimtelijke (fysieke) aspecten.

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.

Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.

Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficient en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De voorgenomen inrichting van het Waterfrontpark is niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening / Besluit Kwaliteit Leefomgeving

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is het Barro komen te vervallen. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl). In het Bkl staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.

Het Barro en Bkl bevatten geen regels die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om de ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan die ontwikkeling (trede 1) worden aangetoond. Indien die stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien (trede 2). Het begrip stedelijke ontwikkeling wordt daarbij als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Uit het participatieproces met de inwoners van Harderwijk blijkt dat een kleinschalige horecavoorziening in het Waterfrontpark wenselijk is. Deze kleinschalige horecagelegenheid wordt niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. In het nog uit te werken bestemmingsplan Waterstad is een oppervlakte aan horeca mogelijk gemaakt. De beoogde kleinschalige horecavoorziening past ruimschoots binnen deze uitwerkingsregels.

3.2.4 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. Deze zijn op 1 maart 2019 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de Omgevingsvisie is onder andere opgenomen dat één van de opgaven voor de regio Noord-Veluwe is om de bestaande kwaliteiten, zoals water, natuur en steden, te behouden, versterken en benutten. In de visie wordt ook gerefereerd aan de Regionale Woonagenda die de gemeenten in de Noord-Veluwe in 2011 hebben opgesteld. Hierin agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Samen met de provincie worden afspraken gemaakt, onder andere over woningaantallen. Hieronder wordt hierop nader ingegaan.

Omgevingsverordening Gelderland
In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

Ten aanzien van de molenbiotoop wordt het volgende voorgeschreven vanuit de Omgevingsverordening: "Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt."

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0003.png"

Uitsnede uit Kaart 7: Regels erfgoed (uit Omgevingsverordening Gelderland)

De molenbiotoop heeft een straal van 400 m vanaf de molen. Een groot deel van plangebied Waterfront-Zuid - Waterfrontpark ligt binnen de zone van 400 m. Het functioneren van de molen wordt echter niet belemmerd door deze planontwikkeling, zijnde een groen park met een kleinschalige lage horecavoorziening. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de molenbiotoop.

Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de doelen uit de Omgevingsvisie en met de regels uit de Omgevingsverordening.

3.2.5 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.

De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:
    "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen:
    "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken:
    "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid:
    "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

De ontwikkeling van de woningbouw in Waterfront en daarmee ook het Waterfrontpark past binnen de visie om bijzondere woonmilieus te realiseren: waterrijk wonen.

3.2.6 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.


De structuurvisie zal fungeren als beoordelings- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

In de structuurvisie wordt Waterfront genoemd als een belangrijk project voor Harderwijk. Het voorziet in een aanzienlijk deel van de woningbehoefte. Het brengt de beleving van het water terug naar de stad.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het gebied van bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Waterfrontpark aangewezen voor waterrijk wonen. Daarnaast is er aangegeven dat het bestaand bebouwd gebied betreft en op de kop van 'Stadswerven' is een Waterbelvédère. Het water in de Vissershaven en in de Lelyhaven is aangemerkt als 'Oppervlakte water hoofdstructuur'. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

Op de visiekaart 'Zorgzame stad' staat het Waterfront aangewezen voor 'asbestsanering'. Voorheen stond op Stadswerven de asbestfabriek Asbestona. Hierdoor is de bodem vervuild geraakt. Inmiddels is de bodem van het land, maar ook de bodem van de havens gesaneerd en geschikt gemaakt voor woningbouw.

  • 1. Op de visiekaart 'Ondernemende stad' heeft het plangebied een aanduiding voor 'Hoofdfietsstructuur'. Deze ligt op 'De Kades' naast de N302. Ook naast de N302 is een blok aangewezen voor 'Kantoorlocatie'. De N302 maakt onderdeel uit van de 'Hoofdwegenstructuur', net als de Burgemeester de Meesterstraat. Naast de Burgemeester de Meesterstraat ligt ook een fietspad dat onderdeel uitmaakt van de 'Hoofdfietsstructuur'.

In het voorliggende bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Waterfrontpark wordt voorzien in een park met een kleinschalige horecavoorziening. Er wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.2.7 Omgevingsvisie Harderwijk 2040

De 'Omgevingsvisie Harderwijk 2040, Een stap verder: van groei naar bloei' is de visie over de toekomst van de stad Harderwijk, het dorp Hierden en het buitengebied inclusief natuurgebieden. In de omgevingsvisie wordt beschreven hoe omgegaan wordt met uitdagingen, zoals de woningvraag, gezondheid, bereikbaarheid, toegankelijkheid en duurzaamheidsopgaven. De omgevingsvisie is het leidende en integrerende beleidsdocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen van Harderwijk. Kortom over alles wat een plekje moet hebben in de hele gemeente en de samenhang daartussen. Er wordt uitgelegd hoe de gemeente om wil gaan met de maatschappelijke opgaven, hoe de gemeente verschillende initiatieven gaat beoordelen en hoe wordt geprioriteerd.

De Omgevingsvisie is opgebouwd uit 3 invalshoeken:

  • 1. Er is rekening gehouden met natuurlijke systemen, zoals bodem, water, natuur en klimaat. Dat heeft geleid tot het eerste principe, namelijk dat natuurlijke systemen leidend zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.
  • 2. De wensen uit de samenleving zijn belangrijk. Gezondheid en leefstijl, ontmoeting en verbinding, kwetsbare inwoners en bestaanszekerheid bepalen daarmee het 2e leidende principe: het welbevinden van onze inwoners staat voorop.
  • 3. Hoe bereiken we dat? Moeten we wegen uitbreiden of juist afwaarderen, geven we fietsers en voetgangers meer ruimte, moeten er scholen bij, zijn de voorzieningen voldoende, moet er nog ruimte komen voor nieuwe bedrijven of kantoren of hotels, waar bouwen we woningen en waar beslist niet, hoe houden we rekening met nieuwe energiesystemen? Dat betekent keuzes maken: de ruimtepuzzel.


Thematische benadering

Om het Harderwijk en Hierden van 2040 te schetsen worden alle aspecten van de fysieke leefomgeving thematisch beschreven. Ieder thema begint met een opsomming van principes. Deze ontwerpprincipes worden gehanteerd bij locatieonderzoeken, het toetsen van initiatieven van derden en bij het opstellen van beleids- en gebiedsuitwerkingen, programma’s of plannen. Een deel van deze principes zijn op hoofdlijnen geborgd in de basisstructuur. In de gebiedsgerichte benadering in hoofdstuk 5 wordt de komende jaren in overleg met inwoners en belanghebbenden verder uitgewerkt wat dat op gebiedsniveau concreet kan gaan betekenen. De thematische en gebiedsgerichte benadering vormen samen de omgevingsvisie. Realisatie van onderdelen uit de omgevingsvisie wordt mogelijk verder uitgewerkt in programma’s zoals bedoeld in de Omgevingswet.

Gebiedsuitwerking Waterfront

...voor een natuurlijk systeem

Over het Waterfront wordt vermeld dat de bouwgrond deels is gesaneerd en deels kunstmatig is aangelegd op de voormalige zeebodem. Van natuurlijke systemen is nauwelijks sprake. Het faciliteren van ligplaatsen ten behoeve van historisch varend erfgoed die refereren aan het scheepvaartverleden van Harderwijk dragen bij aan het karakter en de identiteit van de Hanzestad. De combinatie van de ligplaatsen van de bruine vloot (botters) met de scheepswerf, visafslag, botterloods en molen leveren in dit deel van de haven een belangrijke bijdrage aan een historisch en sfeervol beeld.

...voor het welbevinden van onze inwoners

De wijk ligt aan de N302 waar middelhoge tot hoogbouw zorgt voor een geluidsluwe binnenzijde (zuidwest). De gevels aan de N302 zijn daarom geluidsdicht gemaakt. Het verblijfsgebied en de openbare ruimte in het Waterfront ondervindt hierdoor minder hinder van geluidsoverlast en ook de binnenstad profiteert. De gemiddelde leeftijd is laag, het aandeel sociale huur is na gereed komen van de wijk laag. Dat heeft te maken met de hoge ontwikkelkosten van deze wijk. De wijk heeft door zijn ligging aan de binnenstad vrijwel geen eigen voorzieningen behalve in de komende jaren aan de te ontwikkelen plint aan de Burg. De Meesterstraat.

2040: voor het Waterfront betekent dat:

  • Het realiseren van de laatste deelgebieden van Waterfront met ruimte voor maarschappelijke doeleinden aan de Burg. De Meesterstraat;
  • Het ontwikkelen van plannen voor het Dolfinariumeiland;
  • Het historisch havenkwartier rondom molen, visafslag en botterloods een herkenbaar toeristisch punt wordt.

Aandachtspunten Waterfront:

  • Speel- en sportvoorzieningen voor de jeugd worden gemist;
  • Er is sprake van verkeer (hardrijders, parkeer) overlast;
  • Herstructurering Dolfinariumeiland is gewenst.

De omgevingsvisie zegt niet specifiek iets over het Waterfrontpark. Omdat de in het Waterfront gewenste speel- en sportvoorzieningen in het park mogelijk worden gemaakt, wordt naadloos aangesloten bij de Omgevingsvisie Harderwijk.

3.3 Archeologie en Erfgoedbeleid

3.3.1 Archeologienota

De Erfgoedwet, juncto Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting"). In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Op grond van de Erfgoedwet, juncto monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (omgevingsvergunning aanlegactiviteiten), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.

In paragraaf 5.2.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.3.2 Erfgoed

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast de ondergrondse (te verwachten) cultuurhistorische waarden (archeologie), ook een beschrijving moet worden gegeven van de bovengrondse cultuurhistorische waarden, zoals (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. In de toelichting van de aanpassing, is aangegeven dat de bovengrondse cultuurhistorische waarden niet alleen de beschermde monumenten betreffen.

De gemeente Harderwijk heeft daarom in 2015 een inventarisatie laten uitvoeren naar alle bovengrondse cultuurhistorische waarden en deze opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart.

In paragraaf 5.2.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.4 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.


In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.


In de welstandsnota is het volgende opgenomen over Waterfront-Zuid waar voorliggend bestemmingsplan onderdeel van is: "De gemeente Harderwijk en het Consortium Waterfront hebben gezamenlijk een supervisor aangesteld die zorg draagt voor de ruimtelijke kwaliteit van Waterfront-Zuid. Alle ontwikkelde bouwplannen voor Waterfront-zuid worden getoetst door de supervisor Waterfront aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront-Zuid. Indien de supervisor van oordeel is dat het bouwplan voldoet aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront-Zuid en daarmee ook voldoet aan redelijke eisen van welstand, wordt het bouwplan ambtelijk afgedaan. Indien de supervisor van mening is dat het bouwplan niet voldoet aan het beeldkwaliteitsplan vraagt hij tevens advies aan de CRK, die hij in zijn eindadvies verwerkt."

Voor Waterfront-Zuid is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat onderdeel is van de welstandsnota. In het beeldkwaliteitsplan voor Waterfront-Zuid uit 2013 is aangegeven dat voor de bebouwing en voor de inrichting van de openbare ruimte in Waterfront-Zuid wordt uitgegaan van een hoog ambitieniveau. Daarbij wordt gestreefd naar een herkenbare relatie met het water (een ‘nautisch karakter’). Ten aanzien van het Waterfrontpark is nog aangegeven dat sprake is van een hoogteaccent. Nu dit hoogteaccent niet meer aan de orde is en er uitsluitend een kleinschalige horecagelegenheid wordt gerealiseerd, zijn nadere beeldkwaliteitseisen niet meer aan de orde.

3.5 Milieubeleid

3.5.1 Milieubeleidsplan Harderwijk

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.5.2 Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite (https://www.harderwijk.nl/milieu-en-duurzaamheid/milieu).

In hoofdstuk 5 is nader ingegaan op de milieuthema's.

3.5.3 Duurzaamheid Harderwijk 2020

De Duurzaamheidsvisie De Duurzame Stad-Duurzaam Harderwijk is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. De basis van de visie bestaat uit de mondiale Sustainable Development Goals (deze duurzame ontwikkelingsdoelen zijn in 2015 door de Verenigde Naties opgesteld) die vertaald zijn naar vier lokale pijlers; circulariteit, biodiversiteit, klimaatadaptatie en energietransitie. Iedere pijler heeft een eigen doelstelling:

  • Circulariteit: Afvalstoffen worden grondstoffen en we sluiten kringlopen.
  • Biodiversiteit: We behouden en verbeteren de natuur.
  • Klimaatadaptatie: We beperken hittestress en droogte en voorkomen wateroverlast (de effecten van klimaatsverandering).
  • Energietransitie: In 2031 is de CO2 uitstoot met 45% verminderd.


Samen vormen de pijlers de integrale visie op duurzaamheid voor de gemeente Harderwijk. De duurzaamheidvisie omvat verschillende beleidsvelden. Aan het ene beleidsveld zoals de energietransitie wordt al jarenlang gewerkt, terwijl het andere beleidsveld, zoals circulariteit nog aan het begin van ontwikkeling staat. De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen zijn uitgewerkt in 17 doelen en hebben betrekking op zowel het sociale domein, het fysieke domein als het bestuurlijke domein. Ze hebben aandacht voor vrede en veiligheid, economische ontwikkeling en milieuthema’s.

In 2022 zijn de geformuleerde klimaatambities herijkt. Hierin zijn enkele nieuwe doelen opgenomen met betrekking tot de verwachte klimaatproblematiek:

Wateroverlast

  • 1. Wateroverlast accepteren we volgens de wateroverlast-acceptatiecriteria
  • 2. De kans op falen van vitale functies door extreme buien is kleiner dan 1 keer per 100 jaar
  • 3. Al het bebouwde areaal (binnen de bebouwde kom) heeft een ontwateringsdiepte van tenminste 0,7 m.

Droogte

  • 1. Minimaal 40% van het oppervlak is onverhard (privaat en openbaar); en/of
  • 2. minimaal 50% van de wijk heeft een duurzaam gescheiden rioolstelsel

Hittestress

  • 1. In het openbare gebied is minimaal 20% schaduw, op een onbewolkte midzomerdag tussen 12:00 en 18:00u.
  • 2. Iedere inwoner woont binnen 300m afstand tot een koelte-eiland.

Bij de nadere uitwerking en inrichting van het plangebied wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bovenstaande ambities.

In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op duurzaamheid in relatie tot het plangebied.

3.6 Bodembeleid

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

In paragraaf 5.6.3 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.7 Waterbeleid

3.7.1 Algemeen

Het waterbeleid wordt vanuit Europa in de vorm van kaderrichtlijnen aangestuurd en vertaald in Nederlands en regionaal waterbeleid. De uitvoering van het waterbeheer is in handen van Rijkswaterstaat en de Waterschappen. De gemeenten spelen naast de waterschappen een belangrijke rol in het beheer van de afvalwaterketen terwijl zij ook een belangrijke zorgplicht hebben bij grondwateroverlast en de verwerking van regenwater. Het waterbeleid, de zorgplichten en concrete richtlijnen komen in deze paragraaf aan de orde. De concrete invulling van watermaatregelen voor deze ontwikkeling wordt besproken in paragraaf 5.5.

3.7.2 Europees en Nationaal beleid

Water is geen gewoon handelswaar, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd (Europese Kaderrichtlijn Water, 2003). Vanuit de Kaderrichtlijn Water wordt dan ook het kader gegeven voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Met als doel om de aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, te behoeden voor verdere achteruitgang. Tevens om de emissies te verbeteren, duurzaam gebruik van water te bevorderen en te zorgen voor aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater. Het Nationaal Waterprogramma (NWP 2022-2027) stelt als doel een veilige en klimaatbestendige delta, nu en in de toekomst. Het NWP is dan ook te lezen als een structuurvisie. Met water als ordenend principe.

Water als ordenend principe loopt als een rode draad door al het Nederlandse waterbeleid. Met als doel een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam (beheer van het) watersysteem.

3.7.3 Provinciaal en Regionaal beleid

De doelen voor het waterbeheer zijn vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening. Net als de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie deze gaat uitvoeren. Als waterbeheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit, heeft waterschap Vallei en Veluwe dit verder uitgewerkt. Dat is gedaan in het Blauw Omgevingsprogramma (2022-2027). Om de taak als waterbeheerder uit te kunnen voeren heeft het waterschap twee instrumenten: de keur en de legger.

De keur is een verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Hieruit volgt dan ook of voor bepaalde werkzaamheden een watervergunning aangevraagd dient te worden. Dat kan via het omgevingsloket.

De legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken, waterlichamen en onderhouds- en beschermingszones. In deze legger wordt daarnaast aangegeven wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Eventueel andere bestaande infrastructuur zoals transport- en persleidingen voor stedelijk afvalwater met beschermingszones zijn opgenomen onder het hoofdstuk "kabels en leidingen".

3.7.4 Lokaal waterbeleid

In de gemeente Harderwijk is het beleid rondom (afval)water vertaald in het Waterplan Harderwijk (2013-2018) en het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan Waterschap-Harderwijk-Ermelo-Putten (ZAP WHEP 2016-2023). In het Waterplan zijn de benodigde maatregelen uitgewerkt voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem, met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Het ZAP WHEP heeft de status van een verbreed gemeentelijke rioleringsplan (vGRP). Hier staat dan ook in uitgewerkt hoe de gemeente invulling geeft aan de gemeentelijke zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.

3.7.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.5 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.8 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel). Het Watrefrontpark is een voorbeeld van een groengebied dat tevens een gebruikswaarde vertegenwoordigt.

3.9 Verkeers- en vervoersbeleid

3.9.1 Verkeer

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

3.9.2 Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Harderwijk is van oudsher onlosmakelijk met het water verbonden. In vroeger tijden vormden handel en visserij een belangrijke bron van inkomsten. Na de aanleg van de Afsluitdijk en de drooglegging van Flevoland ligt de stad aan het Wolderwijd en het Veluwemeer. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw werd de historische binnenstad geleidelijk van het water afgesneden door de toenemende druk van bedrijvigheid en recreatie en de hiermee samenhangende verkeers- en parkeerproblemen. Aan de binnenstad grensde het verouderde en vervuilde industrieterrein Haven. Om het tij te keren ontwikkelt gemeente Harderwijk, in nauwe samenwerking met andere partijen, het project Waterfront. Een veelomvattend project dat de stad volop toekomst biedt als toeristische trekpleister, als aantrekkelijke woonstad en als regionaal economisch centrum. Met het Waterfront wordt de relatie tussen de stad en het water hersteld en ontstaat een nieuwe aantrekkelijke kustlijn die berekend is op de eisen van de moderne tijd, met respect voor de natuur en het historische karakter van Harderwijk.


Dit bestemmingsplan maakt de inrichting van het Waterfrontpark mogelijk, waaronder een kleinschalige horecagelegenheid. Daarnaast zijn kleine evenementen toegestaan. In dit hoofdstuk wordt de inrichting van het Waterfrontpark nader toegelicht.

4.2 Waterfrontpark

Waterfrontpark

Centraal gelegen in het Waterfront zal het Waterfrontpark worden aangelegd. Dit park heeft een oppervlakte van ruim 14.000 m² en zal fungeren als groene verblijfsruimte voor de bewoners van het Waterfront, maar ook voor bewoners van de binnenstad en bezoekers van Harderwijk. Het park zal grotendeels 'groen' worden ingericht met verblijfsruimten (ligweides, banken etc), maar er zullen ook enkele speelvoorzieningen worden aangelegd voor zowel jonge als oudere kinderen. Hierbij kan gedacht worden aan diverse speeltoestellen, maar ook aan bijvoorbeeld een voorzieningen ten behoeve van skaten en een (verhard) voetbal- of basketbalveldje. Ook wordt er de mogelijkheid gecreëerd voor een kleinschalige horecagelegenheid. Aan de zuidzijde kunnen rondvaartboten en fietsvakantieschepen afmeren en hun bezoekers afzetten voor een bezoek aan de stad. Op de kop van het park is een plek bedacht met aflopende treden richting het water waardoor het water optimaal beleefbaar wordt.

Ook zijn kleine evenementen toegestaan in het park zoals bijvoorbeeld een buurt- en straatfeest of barbecue, of bijvoorbeeld een kleinschalige kortdurende niet versterkte muziekoptreden of voorstellingen, sponsorloop, een paar kraampjes of partytenten voor stichtings-, verenigings-, wijk-, educatieve of kerkelijke activiteiten, danwel daarmee vergelijkbare kleinschalige activiteiten.

Het ontwerp voor het Waterfrontpark moet nog verder worden uitgewerkt. In onderstaande afbeelding zijn een aantal impressies opgenomen van toekomstige beelden en functies in het park. Deze geven niet de toekomstige situatie weer maar wel de eerste ideeën. Samen met omwonenden zullen ontwerpsessies worden georganiseerd die helpen bij de verdere invulling van het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0004.png"

4.3 Duurzaamheid

Met betrekking tot duurzaamheid zijn ambitieuze doelstellingen gesteld. Deze kunnen onderverdeeld worden in vier thema's:

  • Aardgasloos en energieneutraal bouwen
  • Water, klimaatadaptatie en biodiversiteit
  • Circulair bouwen
  • Mobiliteit

Bij de inrichting van het Waterfrontpark zijn vooral de thema's "water, klimaatadaptatie en biodiversiteit"en "circulair materiaalgebruik" relevant. Er wordt gestreefd naar een klimaat adaptieve stad. Het voorkomen van wateroverlast en hitte stress, het beperken van droogte en het stimuleren van biodiversiteit door slimme (groen)toepassingen in, aan en om de woningen is noodzakelijk om dit doel te realiseren en bewoners tevens meer woongenot te bieden. Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre er concreet invulling kan worden gegeven aan circulair materiaalgebruik. Gestreefd wordt naar hergebruik van materialen en/of duurzaam materiaalgebruik en het nu voorkomen dat materiaal in de toekomst gerecycled moet worden.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Archeologie en erfgoed

5.2.1 Archeologie

Het plangebied is in de beleidskaart Archeologie aangemerkt als een gebied zonder archeologische verwachting, omdat de bodem is verstoord (ter plaatse van de Lelyhaven) of diep is vergraven onder archeologisch niveau. In dit plangedeelte behoeft geen archeologisch (voor)onderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.2 Erfgoed

Het huidige plangebied is recent geheel gesaneerd, waarbij alle bebouwing en infrastructuur is gesloopt en verwijderd. Om deze reden bevinden er zich geen cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er qua cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor dit plan.

5.3 Molenbiotoop

De molen De Hoop staat aan de Vissershaven, Havendijk 9. Na een intensieve locatiestudie naar een beschikbare plek nabij de binnenstad met voldoende windbelasting, werd in 1995 aan de Vissershaven met de opbouw van de molen begonnen. Op 18 september 1999 is molen ‘De Hoop’ in bedrijf gesteld. Ondertussen is de molen op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst.

De korenmolen ‘De Hoop’ is een achtkante stellingmolen. Een dergelijke molen staat op een verhoging, de stelling, om ook in de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen om te kunnen draaien. De stellinghoogte van de molen ‘De Hoop’ bedraagt 9,10 meter. Met het plaatsen van molen ‘De Hoop’ is een molenbiotoop ontstaan.

Zoals in paragraaf 3.2.4 is uiteengezet, is de molenbiotoop een zone van 400 m vanaf de molen. In onderstaande afbeelding is de molenbiotoop met de rode arcering aangegeven. Hieruit blijkt dat het Waterfrontpark nagenoeg geheel binnen de molenbiotoop ligt. Omdat er uitsluitend een kleine horecagelegenheid tot een hoogte van maximaal 4 meter wordt gerealiseerd wordt het functioneren van de molen (windvang) niet beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0005.png"

Molenbiotoop (rood) ten opzichte van het plangebied (blauw)

5.4 Ecologie

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.

In 2010 is voor het gehele project Waterfront een zogenoemde 'Passende beoordeling' opgesteld, een integraal ecologisch onderzoek naar effecten te verwachten effecten van het project Waterfront op de
natuurwaarden in de Natura-2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren. In 2013 is deze 'Passende
beoordeling' geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0006.png"

Ligging plangebied (blauw) ten opzichte van Natura 2000-gebied (rood)

Op basis van de geactualiseerde Passende Beoordeling heeft de provincie Gelderland in 2014 een
Natuurbeschermingswet-vergunning verleend voor de realisering van alle onderdelen van het project
Waterfront waarvoor niet al eerder een Nb-wet-vergunning was verleend.

Vanwege de mogelijke veroudering van deze geactualiseerde passende beoordeling heeft Tauw (opnieuw) onderzoek gedaan naar de consequenties van de Wet natuurbescherming. De effecten als gevolg van het project Waterfront zijn getoetst aan de hand van de relevante instandhoudingsdoelen. Hieruit blijkt dat effecten op habitattypen, habitatrichtlijnsoorten, broedvogels en niet-broedvogels zijn uitgesloten. De geactualiseerde Passende Beoordeling is opgenomen als bijlage 1.

Ten aanzien van stikstof is in de Nb-vergunning van 2014 ook toestemming verleend voor de realisatie- en gebruiksfase qua stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 is een verstrekkende uitspraak gedaan door de Raad van State omtrent stikstof. Deze uitspraak zorgde er voor dat alle projecten die onder het PAS (in werking per 1 juli 2015) zijn vergund opnieuw beoordeeld moeten worden.

De in 2014 verleende Nb-vergunning voor Waterfront wordt niet door deze uitspraak geraakt, dus de vergunning is nog steeds van toepassing. Voor geheel Waterfront geen sprake van een stikstofprobleem. Dit is door de provincie bevestigd per mail van 1 december 2020.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.

Het plangebied ligt niet in GNN- of GO-gebied, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0007.png"

Ligging plangebied t.o.v. GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen), bron: Omgevingsverordening Gelderland

Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.

In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Quickscan

Er is een quickscan uitgevoerd om te beoordelen of en welke soorten aanwezig zijn in het plangebied en welke maatregelen daarvoor getroffen kunnen en/of moeten worden. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 3. Op basis van de quickscan is geconcludeerd dat broedvogels hinder zouden kunnen ondervinden van de planontwikkeling.

Om negatieve effecten te voorkomen dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Er is dan geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming en het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.

Met inachtneming van de in de quickscan beschreven mitigerende maatregelen zijn negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten uitgesloten.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan vanuit ecologisch oogpunt voldoet aan wet- en regelgeving.

5.5 Watertoets

5.5.1 Inleiding

In het kader van bestemmingsplannen is een Watertoets vereist. De Watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten.

Voor het project Waterfront is al in oktober 2002 gestart met de procedure voor de Watertoets. In de afgelopen jaren heeft hierover regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Harderwijk, Waterschap Veluwe (sinds 2013 "Waterschap Vallei en Veluwe", na een fusie met "Waterschap Vallei en Eem") en Rijkswaterstaat Midden Nederland. Resultaten zijn vastgelegd in verschillende Watertoetsdocumenten en in de waterparagrafen van opgestelde bestemmingsplannen en MER-documenten. Hierbij is sprake van een 'aangroeidocument', waarbij steeds verdieping heeft plaatsgevonden aansluitend bij het proces in de ruimtelijke planvorming (Masterplan à bestemmingsplan à uitwerkingsplan).

In 2009 is met alle partijen overleg gevoerd en is een overkoepelend 'Basisdocument watertoets Waterfront Harderwijk' (12 januari 2010) opgesteld. In het Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk (het MER, d.d. februari 2010), deel B, wordt in hoofdstuk 7 uitvoerig ingegaan op het aspect water. In het MER deel B, hoofdstuk 7, paragraaf 5 zijn aanbevelingen ('bouwstenen') opgenomen voor het 'Meest Milieuvriendelijk Alternatief' (MMA).

In 2012 is met de 'waterpartners' overleg gevoerd over diverse wateraspecten van het gehele plan Waterfront. Hierbij is afgesproken dat er voldoende aan de doelstelling van het watertoets proces is voldaan (het vroegtijdig betrekken en informeren), en dat toetsing van de nadere uitwerking plaats kan vinden in de reguliere vergunningprocedures (waterwetvergunning). Gelet op het al gevoerde overleg, het beschikbare materiaal en het globale karakter van dit uitwerkingsplan Waterfront-Watersportboulevard was er geen aanleiding meer om specifiek voor dit bestemmingsplan afzonderlijk overleg over de watertoets te voeren.

Het overkoepelend bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad is in februari 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In de toelichting bij dat bestemmingsplan is een uitvoerige paragraaf over de waterhuishouding opgenomen.

5.5.2 Beleidsmatige wijzigingen

De voor dit bestemmingsplan relevante versie (12 januari 2010) van het aangroeidocument Watertoets is opgenomen in het MER (MER deel C bijlage 13). Deze watertoets beschouwt integraal de ontwikkelingen in Waterfront Zuid en Waterfront Noord-II.

Na januari 2010 hebben op regionaal niveau de volgende beleidswijzigingen plaatsgevonden.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de periode 2016 - 2021. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en de vervanger van alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het NWP gaat over waterveiligheid, wateroverlast, droogte en waterkwaliteit. Op basis van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) heeft het NWP voor de ruimtelijke aspecten de status van rijksstructuurvisie.

In het Nationaal Waterplan benoemt het Rijk vier opgaven voor het IJsselmeergebied: waterveiligheid, zoetwater, ecologie en ruimtelijke ontwikkeling. Verbindend element voor deze opgaven is de ontwikkeling van het peilbeheer in het gebied, waarbij een keuze gemaakt dient te worden voor het meebewegen met de stijgende zeespiegel of het handhaven van het huidige peil.

In het deelprogramma Waterveiligheid is gewerkt aan nieuwe normen voor waterveiligheid. Hierbij wordt overgestapt van een overschrijdingskans benadering op een overstromingskans benadering. De hoogte van de normen (overstromingskansen) wordt onderbouwd aan de hand van de volgende doelen. Voor iedereen in Nederland die achter de dijk woont, gaat een zelfde basis veiligheidsniveau gelden. Daarbij richt men zich op een lokaal individueel risico (LIR), waarbij de kans op overlijden voor een individu ten gevolge van een overstroming niet groter mag zijn dan 1 op 100.000 per jaar. Waar grote groepen slachtoffers kunnen vallen, grote economische schade kan optreden of sprake is van ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang, wordt een hoger beschermingsniveau geboden. Drie gebieden vragen hiervoor speciale aandacht: het rivierengebied, delen van de Rijnmond-Drechtsteden en het gebied rond Almere. Ook op andere plekken, zoals het Waddengebied, het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta zal geïnvesteerd moeten worden om aan de nieuwe normen te voldoen. Tegelijkertijd zijn er ook plekken, vooral langs de kust, waar de bescherming reeds op orde is. Daar blijft goed onderhoud van belang. Voor de 'hoge gronden', waar gemeente Harderwijk ook onder valt, zijn geen normen voor overstromingskansen opgesteld.

Deltaprogramma 2019
Het doel van de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is een klimaatbestendige en waterrobuuste ruimtelijke inrichting van Nederland in 2050. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten daarom vanaf 2020 klimaatbestendig en waterrobuust handelen. In 2017 hebben de overheden afgesproken de aanpak te versnellen en te intensiveren. De versnelling is nu breed ingezet. De meeste overheden werken aan stresstesten en geven klimaatadaptatie een plaats in plannen en regels om zich aan te passen aan de potentiële effecten van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Uit het Deltaprogramma 2015 (deelprogramma IJsselmeergebied) blijkt dat het winterpeil van de Veluwerandmeren tot 2050 niet aangepast wordt (huidig streefpeil in de winter is 0,30- mNAP). Voor de periode na 2050 blijft voor het IJsselmeer de optie open om het winterpeil beperkt mee te laten stijgen met de zeespiegel (maximaal 30 cm), maar alleen als dat noodzakelijk en kosteneffectief is. Voor het Markermeer en de Veluwerandmeren wordt ook na 2050 geen stijging van het gemiddeld winterpeil voorzien: in geval van verdere stijging van het IJsselmeer na 2050 treedt het ontkoppelingsbesluit in werking. Het zomerpeil in het IJsselmeer, het Markermeer en de Zuidelijke Randmeren kan op langere termijn mogelijk een grotere bandbreedte krijgen tussen 0,40- en 0,10+ mNAP. Ook na 2050 geen verandering in het peilbeheer in de zomer optreedt in de Veluwerandmeren. Initiatiefnemers blijven zelf verantwoordelijk voor eventuele schade in buitendijkse gebieden.

De Keur van het Waterschap

Met betrekking tot het regionale waterbeleid is van belang dat per 1 januari 2014, dus na het vaststellen van het MER, de Keur van het Waterschap is geactualiseerd (de Keur is een verordening van het Waterschap die regelt wat wel en niet mag in of nabij regionaal oppervlaktewater/waterkeringen/grondwater). Met die actualisering zijn 'Algemene regels Waterschap Vallei en Veluwe' in de Keur opgenomen. Omdat het oppervlaktewater rondom het plangebied open verbinding staat met het hoofdwatersysteem, is niet het waterschap maar Rijkswaterstaat Midden Nederland bevoegd gezag. Dit betekent dat de Algemene regels van het waterschap die betrekking hebben op wat wel/niet mag in of nabij regionaal oppervlaktewater voor dit bestemmingsplan niet van toepassing zijn. De keur en algemene regels voor wat/wel en niet mag ten aanzien van het grondwater binnen het plangebied zijn wel van toepassing.

5.5.3 Relevante aspecten uit Bestemmingsplan Waterfront Zuid Waterstad

De voor dit bestemmingsplan relevante versie (12 januari 2010) van het aangroeidocument Watertoets is als bijlage opgenomen in het MER (MER deel C bijlage 13). Deze watertoets beschouwt integraal de ontwikkelingen in Waterfront Zuid en Waterfront Noord-II. In het MER is het 'Meest Milieuvriendelijk Alternatief' (MMA) aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt, wat de wateraspecten betreft, realisering van het MMA mogelijk.

In het MER wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling Waterfront Zuid een neutrale invloed zal hebben op de wateraspecten (paragraaf 4.6 van deel B-7 Water).

Opmerking: de MER-watertoets d.d. 12 januari 2010 betrof een concept document, waarop formeel geen integraal wateradvies is afgegeven. Het laatste wateradvies had betrekking op de watertoets Waterfront-Zuid d.d. 13 januari 2006. In dat advies is het verzoek geuit om in komende bestemmingsplannen een voorbeeld te geven hoe het richtinggevende karakter van de watertoets heeft doorgewerkt op de uiteindelijke inhoud van het bestemmingsplan.

Veiligheid en wateroverlast

Ten gevolge van klimaatveranderingen zal de zeespiegel in de loop van deze eeuw waarschijnlijk gaan stijgen . Omdat het IJsselmeer afwatert in de Waddenzee, heeft een zeespiegelstijging gevolgen voor de afwateringssituatie van het IJsselmeer. De lozingssituatie van het IJsselmeer bepaalt voor een belangrijk deel ook de lozingssituatie van de Randmeren.

Waterfront-Zuid wordt op een hoogte van 1,60 m+NAP aangelegd (maaiveld). Bij het bepalen van de aanleghoogte is van het volgende uitgegaan:

  • 1. Er is rekening gehouden met de verwachte ontwikkelingen tot 2050, uitgaande van het worst-case scenario. Ontwikkelingen die zich na die tijd voordoen, zijn niet meegenomen in het bepalen van de aanleghoogte;
  • 2. Daarnaast is rekening gehouden met de toekomstige gebruiksfunctie: beleving van water is een belangrijk aspect in de woonwijk, de afstand tot het water dient dan ook niet te groot te zijn;
  • 3. Omdat het plangebied wordt omsloten door de N302, het Dolfinarium terrein en een kade loodrecht op de N302, wordt het plangebied beschermd tegen golfaanval.

Uitgaande van het huidige zomerpeil van 0,05 m-NAP is er bij een peilstijging van 1 m (mogelijke situatie 2100) een drooglegging van 65 cm. Dit is gering. Uitgaande van de Deltabeslissingen zoals vastgelegd in het Deltaprogramma 2015 is de kans dat het tot een dergelijke stijging van het streefpeil in de Veluwerandmeren zal komen eerder kleiner dan groter geworden dan in 2010.

Om het gebied te beschermen tegen hoog water, bestaat de mogelijkheid om de kades die het plangebied deels omgeven, uit te breiden, zodat het gehele plangebied in de toekomst kan worden afgesloten met een waterkering.

Uit een 'stresstest' hoogwater blijkt dat de risico's op hoogwater (als gevolg van hoog peil en/of opwaaiing) of en kruiend ijs verwaarloosbaar klein zijn (zie bijlage 4).

Vuilwater (Huishoudelijk afvalwater)

Het vuilwater wordt via een gemeentelijk vuilwaterriool ingezameld en afgevoerd naar RWZI Harderwijk. Er zijn geen riooloverstorten naar oppervlaktewater opgenomen in het nieuwe (en bestaande gemengde stelsel) in plangebied (ook niet elders in Waterfront Zuid).

Hemelwater

Het relatief schone hemelwater van daken en extensief belaste openbare verharde oppervlakken wordt niet geloosd op een gemengd stelsel, maar via een gescheiden hemelwaterstelsel rechtstreeks geloosd op oppervlaktewater. Hemelwater vanaf private percelen wordt via oppervlak aangeboden op de perceelsgrens waardoor het risico op foutaansluitingen verwaarloosbaar klein is. Er liggen geen intensief belaste wegoppervlakken voor in het plangebied. De totale vuiluitworp naar oppervlaktewater is kleiner dan een virtueel traditioneel verbeterde gescheiden stelsel met een berging van 4 mm en een pompovercapaciteit van 0,3 mm/uur (bij traditionele verbeterd gescheiden stelsels is sprake van ondergrondse huisaansluitingen waar in de praktijk een percentage foutaansluiting in aanleg- of beheerfase onvermijdelijk is).

Er wordt gebruik gemaakt van niet uitlogende materialen ter voorkoming van diffuse verontreinigingen.

Hiermee wordt het principe 'schoonhouden, scheiden, schoonmaken' gehanteerd.

Oppervlaktewater

In het plangebied (als onderdeel van Waterfront-Zuid) wordt gewoond aan water. De watergangen worden voornamelijk stedelijk ingericht en krijgen recreatieve en gebruiksfuncties (vaarwater, kijkwater, water om langs te recreëren, uitdrukkelijk geen zwemwater). Dit betekent dat de oeverovergangen met het vasteland hoofdzakelijk zullen bestaan uit kades. Kindveiligheid is een belangrijk aandachtspunt bij de verdere uitwerking van de inrichting. De watergangen worden zo ingericht, dat varend onderhoud mogelijk is.

De watergangen in Waterfront staan in open verbinding met het water in het Wolderwijd en (indirect) het Veluwemeer. Er worden (buiten het plangebied) maatregelen getroffen om de bestaande havenarmen te doorspoelen met oppervlaktewater uit de Friesegracht. Het hemelwater van het verharde oppervlak wordt geloosd op de watergangen, waardoor 'interne' verversing en doorspoeling optreedt. Door de watergangen voldoende breed (>10 m) en diep (>1 m) uit te voeren, wordt algenbloei niet verwacht.

In het MMA wordt voorgesteld om locaties aan te wijzen waar activiteiten plaatsvinden die mogelijk verontreinigingen op de waterkwaliteit veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is een plaats waar auto's gewassen kunnen worden. Dit betekent dat op andere plaatsen in het plangebied wassen van auto's niet wordt toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan is niet zo gedetailleerd dat dit hierin kan worden geregeld.

Om het Waterfront aantrekkelijk in te richten en rekening te houden met (onvermijdelijk) contact met het oppervlaktewater is het van belang dat er niet te veel ziekteverwekkers in het water voorkomen die problemen kunnen opleveren voor de volksgezondheid. Potentiële besmettingsbronnen zijn menselijke en dierlijke ontlasting (feaces). De risico's worden onder andere beperkt door geen riooloverstorten te realiseren en geen honden uit te laten direct langs het water. Via een hemelwaterstelsel kan hondenpoep op straat ook voor afspoeling van ziektekiemen zorgen. Deze kiemen komen bij (directe) lozing vanuit het hemelwaterstelsel in het oppervlakwater terecht.

Verontreinigde (water)bodems

Ernstig verontreinigde (water)bodems in het plangebied worden als onderdeel van het integrale saneringsplan Waterfront gesaneerd. In geval van risico op verspreiding van bodem- en grondwater verontreinigingen worden tijdig passende (monitoring)maatregelen getroffen.

Grondwateroverlast en -onderlast

Grondwateroverlast in het gebied wordt voorkomen door te zorgen voor voldoende ontwatering. Als minimale ontwateringsdiepte voor nieuw stedelijk gebied geldt in principe 70 cm beneden het maaiveld bij een overschrijding van 1 maal per jaar. De ontwateringsdiepte van 70 cm beneden het maaiveld is gericht op de grondwaterstand bij gebouwen, wegen, kabels en leidingen. In parken en ander stedelijk groen kunnen hogere grondwaterstanden worden geaccepteerd; ter plaatse van bijzondere (natte) natuur binnen stedelijk gebied is een hogere grondwaterstand gewenst.

Voor Waterfront-Zuid geldt in het algemeen het volgende:

  • 1. De grondwaterstanden hebben een sterke relatie met het streefpeil van het oppervlaktewater en zijn minder gevoelig voor tijdelijke peilstijgingen.
  • 2. Bij een aanleghoogte van 1,60 m+NAP is er tot 2050 nog een drooglegging van 1,35 m. Tot 2050 zijn er dan ook geen aanvullende maatregelen voor een goede ontwatering noodzakelijk (op grond van Deltaprogramma Waterveiligheid 2015: daarna waarschijnlijk ook niet);

Beheer en onderhoud

Rijkswaterstaat is de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder van het hoofdwatersyteem waaronder de Randmeren. Op grond van het 'Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren' is Rijkswaterstaat in de huidige situatie ook beheerder van het havengebied in Harderwijk. De gemeente beheert de nautische aspecten van het havengebied en is eigenaar en beheerder van de kademuren.

Uit het watertoetsoverleg is geconstateerd dat de globale waterkwaliteit van de Veluwerandmeren momenteel met relatief geringe beheerinspanningen gehandhaafd kan worden (nadat er in de afgelopen decennia door meerdere partijen fors is geïnvesteerd om de kwaliteit substantieel te verbeteren). Mocht er door de gewijzigde inrichting en gebruiksfunctie (van industrieel havenwater naar dichtstedelijke oppervlaktewater) verhoogde beheerinspanningen noodzakelijk zijn, dan is dat in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor deze wijziging: de gemeente. Mogelijk dat hiervoor tegen een redelijke vergoeding een beroep gedaan wordt op de inzet van RWS/waterschap.

In de toekomst wordt de beheersituatie aangepast op de feitelijke veranderingen in het gebied Waterfront-Zuid. Uitgangspunt hierbij is het op orde houden van de waterkwaliteit tegen de laagste maatschappelijke kosten.

Klimaatadaptatie

Overstroming:

Uit stresstest hoogwater en kruiend ijs buitendijks gebied blijkt dat risico verwaarloosbaar klein is.

Wateroverlast (uitgangspunten rioleringsplan):

  • bij ontwerpbui met herhalingstijd van 2 jaar.
    geen water op straat in binnenhoven en achterpaden
  • bij ontwerpbui met herhalingstijd van 5 jaar.
    geen water op straat openbare ruimte
  • bij ontwerpbui met herhalingstijd van 10 jaar.
    geen water op straat openbare ruimte op primaire routes voor hulpdiensten, vluchtroutes en calamiteit verzamelplaatsen
  • bij klimaatbui met herhalingstijd van 250 jaar:
    geen langdurige maatschappij ontwrichtende effecten


Hittestress:

In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met maatregelen in openbare ruimte om hitte eiland effect door stedelijk bebouwing te beperken. Voorbeelden zijn laanstructuren langs wegen en rijke boomgroepjes bij ontmoetingsplekken in de openbare ruimte. De minimale afstand tot een koelte eiland is 300 m.

Droogte:

Door de nabijheid van het Wolderwijd en een gegarandeerde aanvoer van grondwater vanaf het Veluwmassief is de grondwaterbeschikbaarheid het hele jaar rond stabiel, ook tijdens lange perioden van neerslagtekorten. Om de waterbeschikbaarheid in de leeflaag ook bij langdurige droogte te verbeteren is aandacht nodig voor een goede 'sponswerking' van de toplaag. Bijvoorbeeld door een humusrijke bodemopbouw van groen percelen die periodiek gevoed wordt met afstromend hemelwater, waterpasserende verharding in combinatie met drainerend cunet en ondergrondse voorzieningen voor bomen die in de verharding staan. Er is in dit plangebied niet gekozen voor ondergrondse infiltratievoorzieningen is vanwege de bodemcondities (na asbestsanering) die complicaties op zouden leveren bij aanleg, beheer en onderhoud (dit geldt zowel voor openbaar als privaat gebied).

5.5.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.

5.6 Milieu

5.6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder en Wet milieubeheer), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodemkwaliteit (Wet bodembescherming), externe veiligheid (Bevi, Revi en Wet milieubeheer) en bedrijvigheid (Wet milieubeheer en VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering). Ook wordt ingegaan op de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij milieuaspecten moet zowel worden gedacht aan de geschiktheid van de locatie voor de beoogde ontwikkelingen, als aan de mogelijke gevolgen van die ontwikkelingen voor de omgeving.

Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV) heeft milieu-advies gegeven (d.d. 26 mei 2021, kenmerk ODNV2021AVIF-00194) dat in deze paragraaf integraal is verwerkt. Het gehele advies is opgenomen in bijlage 5.

5.6.2 Bedrijven

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.

Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.

Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.

Uitgangspunten

De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk / buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit advies is voor het zoekgebied uitgegaan van een rustige woonwijk.

Dolfinarium

Binnen het onderzoeksgebied is het Dolfinarium, Strandboulevard Oost 1 gelegen. In het onderliggende bestemmingsplan ‘Waterfront Zuid Waterstad’ vastgesteld op 5 februari 2008, onherroepelijk per 21 november 2008 is een milieucontour om het Dolfinarium vastgelegd. De Parkvilla is geprojecteerd buiten deze milieucontour.
In het akoestisch onderzoek behorend bij de omgevingsvergunning onderdeel milieu van het Dolfinarium van 9 mei 2018 zijn onderstaande geluidcontouren van het Dolfinarium opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0008.png"

Conclusie bedrijven

Uit bovenstaande geluidscontouren blijkt dat het Waterfrontpark buiten de vergunde geluidscontour van het Dolfinarium is gelegen. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat in het Waterfrontpark en het Dolfinarium wordt door de inrichting van het waterfrontpark niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

5.6.3 Bodemkwaliteit

De gehele locatie is gesaneerd. De verontreinigde toplaag met asbest is door onderzuiging van schone grond verlaagd tot 0,4 m -NAP. Daarboven is de onderliggende zandlaag opgebracht met een dikte van 2,0 m -mv. De sanering is formeel nog niet afgerond, vermoedelijk eind van 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00272-0003_0009.png"


Op grond van de beschikbare bodeminformatie wordt geconcludeerd dat herontwikkeling van het gehele onderzoeksgebied wel tot de mogelijkheden behoort. Wel moet rekening worden gehouden met de sterk verontreinigde onderlaag met asbest. Voorafgaand aan werkzaamheden in verontreinigde laag moet contact worden opgenomen met het bevoegd gezag.

5.6.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen, worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Onderzoek

Stationaire risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen relevante stationaire risicobronnen aanwezig.

Mobiele risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen relevante mobiele risicobronnen aanwezig.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

Groepsrisico

De planontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle, het groepsrisico dient beperkt verantwoord te worden.

Spoorlijn Zwolle – Amersfoort

De planontwikkeling is gelegen buiten 200 meter van de spoorlijn, maar is wel gelegen binnen het invloedsgebied (4000 meter). Conform artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp 

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Aandachtspunten uitvoering

De Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland heeft advies uitgebracht over het bestemmingsplan. Dit advies is bijgevoegd in bijlage 6 van de toelichting.

Aangegeven is dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de normen van de wet- en regelgeving over externe veiligheid. In het advies van de VNOG staan verschillende aandachtspunten beschreven ter bevordering van de zelfredzaamheid van bewoners en ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied voor geneeskundige hulpverlening in het gebied. Verder wordt ingegaan op de onderwerpen gezonde leefomgeving, energietransitie en klimaatadaptatie.

Ten aanzien van klimaatadaptatie wordt de suggestie gedaan een vergroening van de openbare ruimte en van de gebouwde omgeving. In het ontwerp voor het park vormt dit een belangrijk uitgangspunt.

Wat betreft het onderwerp 'gezonde leefomgeving' valt te melden dat het plan voldoet aan de wettelijke eisen die zijn gesteld ten aanzien van verschillende milieuthemas.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

5.6.5 Luchtkwaliteit

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer, en de bijbehorende bijlagen.
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging (<3% van de jaargemiddelde grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.


Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1.500 woningen.

Er worden in het plangebied geen woningen mogelijk gemaakt. Vastgesteld wordt dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Tevens maakt het gehele plan Waterfront onderdeel uit van het Nationale samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Conclusie luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het realiseren van woningen in het aandachtsgebied.

5.6.6 Geluidhinder

Wegverkeer

In het plangebied worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd. Nader geluidonderzoek is dan ook niet nodig. Uit het model voor de geluidonderzoeken voor Fase 3 blijkt overigens dat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai van de N302 maximaal 46 dB in het plangebied is en daarmee onder de voorkeurswaarde van 48 dB ligt.

Gezoneerd industrieterrein

Het plangebied ligt net binnen de geluidzone van het naastgelegen bedrijventerrein (Lorentz). Met behulp van hetzelfde geluidmodel als voor Waterfront fase 3 is de geluidbelasting op lagere en grotere hoogten berekend. De geluidbelasting vanwege het industrieterrein Lorentz bedraagt voor de situatie van een geheel gevuld industrieterrein (verkavelingsmodel) inclusief 1 dB aftrek vanwege redelijke sommatie, 49 dB(A). Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Conclusie geluid

In het plangebied worden geen voorkeurswaarden voor geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai of industrielawaai overschreden Er zou zelfs geen belemmering zijn voor het ontwikkelen van woningbouw op deze locatie.

5.6.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

In het kader van de wetgeving met betrekking tot de milieueffectrapportages (m.e.r.) is het van belang om te weten of de voorgenomen plannen m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Het Besluit milieueffectrapportage benoemt de activiteiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Voor Waterfront is in 2006 en 2010 een milieueffectrapportage (m.e.r.)-procedure doorlopen. In deze milieueffectrapportages is het deelgebied van het Waterfrontpark ook meegenomen. Deze milieueffectrapportages hebben ten grondslag gelegen aan het moederplan Waterfront-Zuid Waterstad (2008).


Wijziging besluit MER

In mei 2017 is een wetswijziging doorgevoerd met betrekking tot de milieueffectrapportage. Door deze wijziging zijn ook projecten die genoemd staan in lijst D van bijlage 1 van het Besluit milieueffectrapportage, m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de in kolom 2 van deze lijst genoemde gevallen/grenzen niet overschreden wordt. In deze gevallen geldt een lichtere m.e.r.-beoordelingsprocedure (vormvrije m.e.r.).

Het opstellen van een bestemmingsplan voor het wijzigen van stedelijke gebied (cat. D 11.2) is hiermee ook m.e.r.-beoordelingsplichtig.

De inrichting van het Waterfrontpark is al meegenomen in de eerdere onderzoeken. Het realiseren van een kleinschalige horecavoorziening kan niet worden beschouwd als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Een m.e.r.(-beoordelings)plicht is dan ook niet aan de orde voor dit plan.

Wel aan de orde is het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit houdt in dat gekoppeld aan het te nemen besluit (het bestemmingsplan) een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd op basis van beschikbare onderzoeken en informatie.

Beoordeling

Op grond van artikel 7.17 lid 3 Wet milieubeheer wordt bij het beoordelen of het opstellen van een m.e.r. nodig is, rekening gehouden met:

  • 1. De resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen van gevolgen voor het milieu;
  • 2. de in bijlage III bij de EEG richtlijn milieu-effectbeoordeling aangewezen criteria. Het betreft de volgende criteria:
    • a. Kenmerken van het project;
    • b. Plaats van het project;
    • c. Kenmerken van het potentiële effect.

 

  • 1. Resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen

Voor het moederplan is in 2010 een milieueffectrapport (MER) opgesteld. De wijzigingen van het plan worden in deze m.e.r.-beoordeling gelegd naast de uitkomsten van de eerder opgestelde MER.

  • 2. Criteria uit bijlage III van de EEG richtlijn milieu-effectbeoordeling
    • a. Kenmerken van het project

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • de omvang van het project en de cumulatie met andere projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

Omvang project en cumulatie met andere projecten

Het plangebied is onderdeel van het grotere plan Waterfront. Voor het gehele plan Waterfront is een MER opgesteld. In deze MER is rekening gehouden met het gehele project en de cumulatie van de verschillende deelprojecten.

Gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de productie van afvalstoffen

De kleinschalige horecagelegenheid zal gasloos zijn. Wat betreft de productie van afvalstoffen in het plangebied zijn geen bijzonderheden te verwachten.


Verontreiniging en hinder

De toename van woningen en het situeren van bedrijvigheid op andere locaties heeft invloed op het aantal verkeersbewegingen, emissies naar de lucht en de milieuzonering van de bedrijven. Het gewijzigd plangebied heeft ook gevolgen voor de invloeden van buitenaf op het plangebied: geluid (wegen en industrie) en bedrijvigheid (Lorentz, Havendijk).

Verkeer

De toename in het aantal verkeersbewegingen is meegenomen in het verkeersmodel 2030 (opgesteld in 2018). Bij het bepalen van de geluidsemissie van de wegen op de woningen is hiermee rekening gehouden.

Lucht

De bijdrage aan de luchtkwaliteit ten gevolge van de inrichting van het plangebied is "niet in betekenende mate" conform het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), omdat er minder dan 1.500 woningen worden gerealiseerd. Tevens maakt het gehele plan Waterfront onderdeel uit van het Nationale samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Milieuzonering

Er wordt geen bedrijvigheid gesitueerd binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Ook is er geen sprake van hinder van omliggende bedrijven op bijvoorbeeld Lorentz en het Dolfinarium.

Geluid

Om geruime afstand van het plangebied zijn diverse wegen gesitueerd. Tevens is het geluidgezoneerd industrieterrein "Lorentz" in de omgeving van het plangebied gelegen.

De geluidemissie van de wegen en "Lorentz" zijn inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een te hoge geluidsbelasting in het Waterfrontpark.

Ecologie

Uit het uitgevoerde onderzoek (zie paragraaf 5.4) blijkt dat met in achtneming van de beschreven mitigerende maatregelen negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten zijn uitgesloten. Ook blijkt uit de geactualiseerde Passende Beoordeling dat significante effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.

Archeologie

In het kader van archeologie zijn er geen wijzigingen te verwachten ten opzichte van de onderliggende plannen. De wijzigingen hebben geen betrekking op een veranderd plangebied.

Overige aspecten

Er zijn geen bijzonderheden te verwachten die nader onderzocht moeten worden.

Risico van ongevallen

In het kader van externe veiligheid is bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de brandblusvoorzieningen en de zelfredzaamheid. De functies binnen het plangebied leveren geen extra risico's op ongevallen op.

Plaats van het project

Er vinden geen wijzigingen plaats in de locatie van het plangebied ten opzichte van het moederplan.

Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.


Zoals eerder is vermeld, blijkt uit de toetsing van het plan onder punt 1 en 2, dat de wijzigingen niet leiden tot potentieel aanzienlijke effecten ten opzichte van de eerder onderzochte milieuaspecten.

Conclusie

Er is geen aanleiding aanwezig om een milieueffectrapportage te verlangen, omdat de wijzigingen niet leiden tot significante nadelige gevolgen voor de omgeving.

5.7 Kabels en leidingen

Er bevinden zich in het plangebied geen planologisch relevante leidingen (zoals hoogspanning, gas en riool) waar op voorhand rekening gehouden moet worden. Als er met een graafmachine graafwerkzaamheden worden verricht, dient er eerst een graafmelding bij KLIC te worden gedaan. Op basis van deze melding wordt er informatie verschaft over de overige kabels en leidingen ter plaatse. Hierdoor kan schade door graafwerkzaamheden voorkomen worden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor het project vormt.

5.8 Explosieven

Het plangebied was deels verdacht op de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (rakketten 30/60 lbs en afwerpmunitie). Met betrekking tot de bouwmogelijkheden betekent een verdenking dat voorafgaand aan de werkzaamheden opsporingsonderzoek (detectie en eventuele benaderingen) plaats dient te vinden, indien grondroering plaats vindt van 0,5 m. +NAP tot 1,5 m. – NAP. Bij heiwerkzaamheden (welke trillingen veroorzaken) dient onderzoek plaats te vinden in een straal van 10 meter rondom.

In het kader van de woningbouw Waterfront heeft nader onderzoek door het gespecialiseerde bureau IDDS plaatsgevonden. Inmiddels zijn alle verdachte gebieden vrijgegeven.

Geconcludeerd kan worden dat de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven geen belemmering vormt voor het project.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

6.1.1 Informatie bestemmingsplan

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriele regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.


Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
6.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.


Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • c. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
6.1.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag onder voorwaarden afwijken met ten hoogste 10%.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Waterfront-Zuid - Waterfrontpark' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de toekomstige situatie is een belangrijk uitgangspunt in de planregels. Het stedenbouwkundig ontwerp heeft aan de basis gelegen van het bestemmingsplan;
  • er is sprake van meer gedetailleerde bestemmingen om zo meer rechtszekerheid te geven aan de omgeving over de toekomstige situatie. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2019-02.

Vanwege de ligging binnen de molenbiotoop is het begrip peil (lid 1.33) aangepast in die zin dat het peil voor gebouwen gerelateerd is aan de huidige hoogte (+1,90 NAP). Dit is 30 cm lager dan de huidige hoogte ter plaatse van de toegangsdeur van de molen (+2,20 NAP). De wijze van meten van de stellinghoogte (lid 2.6) is gekoppeld aan deze +2,20 NAP. Op deze manier zijn de toegestane hoogten van gebouwen gerelateerd aan de stellinghoogte van de molen.

Vanwege het ontbreken van dergelijke regels in het handboek zijn de volgende aanduidingen en regels toegevoegd:

  • om de molenbiotoop te beschermen is een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen (zie lid 9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop). Aan de algemene afwijkingsregels (lid 10 Algemene afwijkingsregels onder d waarin het veranderen van de maatvoering met maximaal 10% is geregeld) is toegevoegd dat de bescherming van de molenbiotoop in acht moet worden genomen;
  • in lid 10 onder e is bepaald dat bouw- en aanduidingsgrenzen onder voorwaarden overschreden mogen worden. Het doel hiervan is om enige flexibiliteit te bieden, omdat het een gebied in ontwikkeling is en bouw- en aanduidingsgrenzen in de praktijk anders kunnen uitvallen.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Groen

Het Waterfrontpark heeft de bestemming ´Groen´ gekregen vanwege de centrale functie die het park heeft binnen de wijk. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om doorgaande wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte zijn mogelijk. Ook toegangswegen, wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming.

6.4.2 Water

Het water, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp, heeft de bestemming Water gekregen. Om flexibiliteit te bieden zijn deze gronden niet alleen bestemd voor water, maar ook voor onder andere oevers, taluds steigers en verkeersdoeleinden.

6.4.3 Horeca

Binnen deze bestemming is uitsluitend horeca in de categorie 1a toegestaan met een maximale oppervlakte van 40 m2.Voor de toegelaten horeca wordt de Staat van Horeca-activiteiten van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan en is opgenomen in de bijlage bij de regels (Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten). Het oorspronkelijke bouwvlak van de Parkvilla is gehalveerd, maar nog steeds erg ruim voor de maximaal toegestane oppervlakte van 40 m2. Omdat in het verdere participatietraject over de inrichting van het park nog een keuze moet worden gemaakt over de definitieve locatie, is hiermee enige flexibiliteit mogelijk gemaakt om te schuiven. Bij de horeca is een kleinschalig terras toegestaan.

6.4.4 Kleine evenementen

Het is de wens om kleinschalige evenementen toe te staan in het park. Grotere evenementen die overlast kunnen veroorzaken zijn niet wenselijk. Hiertoe is in de algemene gebruiksbepalingen opgenomen dat onder strijdig gebruik niet wordt verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor kleine evenementen indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend, danwel een melding is gedaan.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Coalitieakkooord 2022-2026

In 2022 is het coalitieakkoord 2022-2026 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ‘‘Samen bouwen aan de toekomst”, waarrmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met het bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) vastgesteld worden. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Bij de aanbesteding voor de ontwikkeling van het Waterfront uit 2006 is er een totaalplan ingediend. Een onderdeel van dit plan is ook de aanleg van een park door ontwikkelcombinatie Waterfront Harderwijk V.O.F. (Synchroon Ontwikkeling en Koopmans Bouw). De kosten in verband met de inrichting van het park zijn dan ook voor rekening van de Ontwikkelcombinatie Waterfront Harderwijk V.O.F.. Tussen de gemeente en beide partijen is een overeenkomst gesloten waarin onder meer over planschade en kostenverhaal afspraken zijn gemaakt.

Geconcludeerd kan worden dat de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd zijn en dat het vaststellen van een exploitatieplan dan ook niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Eind 2018 is een afwijkingsprocedure opgestart voor de realisatie van een appartementengebouw van circa 30 m hoog. Een ontwerp heeft toen ter inzage gelegen en hierop zijn meerdere zienswijzen binnen gekomen. Gezien de vele zienswijzen is de procedure destijds stop gezet. Vervolgens heeft in juni 2020 een stadsgesprek plaats gevonden. Een ieder kon toen zijn idee inbrengen ten aanzien van de invulling van het gebied.

Gezien het feit dat er reeds twee maal een plan ter inzage heeft gelegen en omdat het plan in beperkte mate is gewijzigd, is er bij onderliggend bestemmingsplan voor gekozen geen inspraakprocedure te doorlopen. Op basis van artikel 2 lid 3, onder d, sub iii van de gemeentelijke inspraakverordening kan hiervoor gekozen worden.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark" is in het kader van dit wettelijke vooroverleg opgestuurd naar de relevante vooroverlegpartners.

Van vier organisaties is een reactie ontvangen. Drie hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. De vierde reactie betrof een advies van de Veiligheidsregio. Dit advies is verwerkt in het bestemmingsplan. In bijlage 7 is het verslag van het wettelijke vooroverleg opgenomen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Waterfrontpark en Parkvilla" heeft met ingang van 27 september 2021 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder schriftelijk zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Desgewenst kon ook worden volstaan met een mondelinge zienswijze. Dit is op 24 september 2021 bekend gemaakt in het Gemeenteblad.

Er zijn tijdens deze periode 21 ontvankelijke zienswijzen binnengekomen. Eén indiener van een zienswijze heeft besloten zijn zienswijze in te trekken. De zienswijzen zijn in de "Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Watefront-Zuid - Waterfrontpark" samengevat en van een beantwoording voorzien. Tevens is aangegeven of en op welke wijze een zienswijze tot wijziging van het bestemmingsplan heeft geleid. De nota is toegevoegd in bijlage 8.