Plan: | Buitengebied - Duinweg 10 en Lage Enkweg 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00198-0003 |
Voor het perceel behorende bij Duinweg 10 en Lage Enkweg 15 ligt het initiatief om op beide locaties een woning mogelijk te maken. De locatie Duinweg 10 wordt gewijzigd van recreatie naar wonen en op de locatie Enkweg 15 wordt een extra woning mogelijk gemaakt. Dit is mogelijk doordat men gebruik maakt van de 'Rood voor Rood' regeling.
Vanwege ontwikkelingen in met name de land- en tuinbouw hebben de laatste jaren veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun functie verloren. Doordat op grote aantallen landbouwbedrijven de agrarische bedrijfsvoering beëindigd wordt, staat de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied onder druk.
Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Gezien de aard, constructie, situering en dergelijke van de bebouwing is hergebruik van de aanwezige bebouwing vaak niet mogelijk, waardoor sloop en herbouw in veel gevallen gewenst is.
Nieuwe 'rode' ontwikkelingen zijn alleen ruimtelijke aanvaardbaar wanneer deze gecompenseerd worden met versterking van het landschap in de omgeving en initiatiefnemer hieraan bijdraagt overeenkomstig gemeentelijk beleid.
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Buitengebied - Duinweg 10 en Lage Enkweg 15" is het scheppen van een ruimtelijk kader om de functieverandering naar wonen mogelijk te maken.
Ligging plangebieden (bron: google earth)
A: Duinweg 10
B: Lage Enkweg 15
De locatie Duinweg 10 is gelegen op de hoek Duinweg - Paasloweg te Hierden.
Ligging plangebied Duinweg 10 met globale begrenzing
De locatie aan de Lage Enkweg is gelegen achter huisnummer 15, ter plaatse van de huidige chaletwoning te Hierden.
Ligging plangebied Lage Enkweg 15
Voor beide locaties is het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2014", welke op 7 mei 2015 is vastgesteld van toepassing.
A: Locatie Duinweg 10
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde Openheid landschap' en de aanduiding 'recreatie woning'. Binnen deze bestemming is een reguliere woning niet mogelijk.
B: Locatie lage Enkweg 15
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde Openheid landschap'. Binnen deze bestemming is een tweede woning niet mogelijk.
Om de woningen voor beide locaties mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan "Buitengebied - Duinweg 10 en Lage Enkweg 15" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen worden "gelezen". Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het bestemmingsplan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied - Duinweg 10 en Lage Enkweg 15" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleid voor de voorliggende ontwikkeling. Hoofdstuk 4 gaat in op de toekomstige ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu. In hoofdstuk 6 wordt kort ingegaan op de bestemmingen en de juridische planopzet. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan en tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.
A: Locatie Duinweg 10
Uit kaartmateriaal van topotijdreis.nl blijkt dat de locatie vanaf 1900 altijd in gebruik is geweest als bos c.q. bosrijk gebied. In 1932 is er ter plaatse sprake van kleinschalige bebouwing. Tot eind jaren '50 is er consequent bebouwing ingetekend. In latere jaren is er soms wel en soms niet bebouwing ingetekend. Volgens gegevens van de BAG viewer is de huidige recreatie bungalow gebouwd in 1955.
B: Locatie Lage Enkweg 15
Vanaf 1900 is er ter plaatse van de Lage Enkweg 15 sprake van bebouwing langs de doorgaande weg. De locatie van de beoogde nieuwe woning is bebouwd vanaf 1987.
A: Locatie Duinweg 10
De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 3.400 m2 en betreft een recreatiewoning met erf en schuurtjes op een bosrijk perceel. Rond de bungalow is in beperkte mate sprake van straatwerk. Het overige deel van het terrein is onverhard.
Foto van de woning en schuurtjes
B: Locatie Lage Enkweg 15
Het onderzoeksterrein heeft een oppervlakte van circa 748 m2 en bestaat uit het noordelijk deel van het perceel aan de Lage Enkweg 15 te Hierden. Ter plaatse is sprake van een stacaravan en een deel van garage. Rond de bebouwing is sprake van verharding bestaande uit grind en ten dele straatwerk. Het overige deel van bestaat uit tuin c.q. groen.
Hierna volgen enkele foto's van de bebouwing
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante ruimtelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
In de Structuurvisie wordt onder meer gesteld dat een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid nodig was, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit waren gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'. In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Voor de gebieden gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
In het voorliggende bestemmingsplan is de ladder dan ook niet verder doorlopen.
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze wordt regelmatig geactualiseerd. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie zijn de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze twee doelen zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan lopende activiteiten op het gebied van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in de provincie Gelderland:
Woningbouw
Een fijne plek om te wonen, voor iedereen, nu en in de toekomst; dat heeft de provincie voor ogen. Samen met bewoners, gemeenten, ontwikkelaars en andere partijen kijkt de provincie voor elk gebied wat er nodig is om dit te realiseren. De provincie ontwikkeld programma’s om de leefomgeving te versterken. Zo voorkomen men leegstand, die ontstaat als oude woningen niet meer worden verkocht omdat er zo veel nieuwe woningen komen. Ook wordt zo het risico op onrendabele investeringen verkleind. Nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen moeten passen bij de afspraken die de provincie met de andere partijen in de regio heeft gemaakt.
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering. Voor de provincie betekent dit:
De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:
Nieuwbouw blijft nodig om de woonconsument goed te bedienen en de energietransitie door te voeren. Innovatieve, flexibele en tijdelijke concepten verdienen hierbij meer aandacht. Zo wordt ervoor gezorgd dat er alleen nieuwe woningen worden gebouwd die een daadwerkelijke aanvulling zijn op wat er staat en die ook passen bij de behoefte van de toekomst. Voor nieuwbouw geldt dat een nieuwe woning de totale opgave om te verduurzamen niet groter mag maken. Gasloos en energieneutraal zijn het uitgangspunt. De provincie wil het stedelijk gebied optimaal benutten en zijn terughoudend met ontwikkelingen in de open en groene ruimte. Hierbij heeft men oog voor aspecten als wateropvang, hittestress en leefbaarheid.
Kwaliteitsverbetering in deze casus wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering). De rood-rood- en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
Beide woningen worden mogelijk gemaakt doordat ter compensatie diverse bestaande schuren (2.470 m2) op de percelen Beekhuizerweg 3 en 5 worden gesaneerd en een bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen ex artikel 6.24 lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking wordt voldaan.
Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied moeten deze worden afgewogen in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit beleid geldt ook voor initiatieven in het kader van functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen kunnen worden gelokaliseerd. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) moeten worden aangetoond. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen worden gebouwd.
Voor deze twee locaties geldt dat in beide situaties ter plaatse permanent werd gewoond in strijd met het bestemmingsplan. Om beide locaties ter plaatse op te lossen en tegelijkertijd voor een landschappelijke verbetering van het landschap te streven is besloten om mee te werken aan een 'Rood voor Rood' regeling en is de gemeente bereid om extra woningen uit het woningbouwprogramma toe te kennen.
Dit is in afstemming op het provinciale woonbeleid, waarbij de provincie van gemeenten verlangt de regionale behoefte aan landelijk wonen in het buitengebied in beginsel in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied accommoderen. Er is ter plaatse sprake van een kwaliteitsverbetering door sloop van gebouwen en herinrichting van de percelen aan de Beekhuizerweg 3 en 5. Tevens worden de nieuwe woningen en de percelen ingepast in hun omgeving.
Uitsnede Natuur Omgevingsverordening Gelderland
Uitsnede Landschap Omgevingsverordening Gelderland
A: Duinweg 10
B: Lage Enkweg 15
C: Beekhuizerweg 3 en 5
Uit vorenstaande afbeeldingen blijkt dat de locaties niet gelegen zijn in het 'Gelders Natuurnetwerk' en de 'Groene Ontwikkellingszone'. De locatie Duinweg 10 grenst aan de 'Groene Ontwikkelingszone'. Alle drie locatie zijn gelegen in 'Waardevol open landschap'.
Door het verwijderen van 2.470 m2 gebouwen aan de Beekhuizerweg 3 en 5 en de landschappelijke inrichting van de percelen Duinweg 10, Lage Enkweg 15 en Beekhuizerweg 3 en 5, wordt het Nationaal Landschap Veluwe versterkt.
Er zijn vanuit de omgevingsvisie geen tegenstrijdige belangen waarmee in de voorliggende ontwikkeling rekening moet worden gehouden. De voorliggende ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
In de structuurvisie staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 voor het wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen.
De structuurvisie bevat geen concrete uitspraken over de initiatieven aan de Duinweg en de Lage Enkweg, maar geeft wel aan dat bij ontwikkelingen duurzaamheid moet worden meegenomen als medesturend principe. Dat betekent dat ontwikkelingen die aansluiten op de behoeften van het heden, niet het vermogen van toekomstige generaties in gevaar mogen brengen om in hun eigen behoeften te voorzien.
Voor het buitengebied geldt specifiek beleid, vastgelegd in de Visie op hoofdlijnen. Met de visie beoogt de gemeente Harderwijk een robuust en duurzaam ruimtelijke structuur voor het buitengebied te realiseren, resulterend in onder andere een versterking van de ruimtelijke identiteit met aandacht voor rust, ruimte en landelijkheid en de instandhouding van de leefbaarheid door middel van het zorgvuldig en afgewogen bieden van ruimte aan nieuwe economische dragers (beleid voor functieverandering). De gemeente wil in principe medewerking verlenen om de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk te maken, onder de voorwaarden dat ter compensatie diverse bestaande schuren (2.470 m2) op de percelen Beekhuizerweg 3 en 5 worden gesaneerd en een bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen ex artikel 6.24 lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking wordt voldaan.
Bijdragen ruimtelijke ontwikkeling
Artikel 6.24, lid 1, sub a van de Wro is in deze wet terechtgekomen op basis van de motie Geluk. Geluk wilde gemeenten en marktpartijen laten meewerken aan integrale gebiedsplannen waarin de productie van woningen en bedrijventerreinen wordt gecombineerd met de aanleg van maatschappelijke functies. Artikel 6.24 Wro maakt het mogelijk in een overeenkomst over een planologische wijziging voor rode functies te bepalen dat door de ontwikkelaar ook andere ruimtelijke en maatschappelijk belangrijke functies zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen worden gedekt/ gefinancierd. Voorwaarde voor afspraken over een bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling is dat er een structuurvisie als basis moet zijn. Verdere vormvoorschriften zijn er niet en de gemeenten moeten zelf invulling geven aan de onderbouwing. De gemeente Harderwijk mag in een anterieure grondexploitatieovereenkomst ex artikel 6.24, lid 1 van de Wro afspraken maken over bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk via het verplichte kostenverhaal of via een posterieure overeenkomst. De gemeente Harderwijk gaat in een aantal gevallen een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling vragen. Er kan een mêlee aan overwegingen gelden bij de oordeelsvorming in welke mate in een specifiek geval de bijdrage in redelijkheid en billijkheid kan worden verlangd. Mogelijke overwegingen kunnen zijn: de marktconformiteit en de economische uitvoerbaarheid. De gemeente zal in een individueel geval de bijdrage toetsen aan het principe van marktconformiteit. In bepaalde gevallen zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden vereist, omdat anders de economische uitvoerbaarheid van het plan vanuit de gemeente bezien in het geding komt.
Bijdrage landschappelijke versterking
Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk - voor het bestaand bebouwd gebied wordt verwezen naar de Beleidskaart Aantrekkelijke stad - dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Bij elke nieuwe toevoeging - het gaat hierbij niet om reeds bestaande bouwrechten, c.q. bouwrechten waarover reeds schriftelijke afspraken zijn gemaakt - wordt landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een financiële bijdrage. De landschappelijke versterking zal plaatsvinden buiten het hiervoor genoemde bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk, welk gebied grofweg gezegd uit vijf deelgebieden bestaat, te weten Groene Zoom, Zuidelijke Stadsrand, Hierden Bosch, Hierden en Buitengebied.
Deze landschappelijke versterking dient, mede gebaseerd op provinciaal beleid en de provinciale ruimtelijke verordening, plaats te vinden vanuit de gedachte dat door toevoeging van rode ontwikkelingen het landelijk gebied afneemt en daarmee de omgevingskwaliteit (denk aan verdichting van het landschap), terwijl de druk op het resterende gebied toeneemt; hiervoor zullen compenserende maatregelen moeten worden getroffen, omdat toevoeging van rode ontwikkelingen anders niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Compenserende maatregelen vinden in hetzelfde deelgebied plaats waarin de rode ontwikkeling zich bevindt.
De visie voor de dorpsomgeving van Hierden stelt het landschap centraal. Insteek is de karakteristieken van de verschillende landschapstypen verder te versterken en de recreatieve toegankelijkheid van het gebied te vergroten. Dit betekent dat per deelgebied wordt voortgebouwd op de karakteristieke beplantingsstructuren, ontsluiting en occupatiepatronen zoals die uit de analyse naar voren zijn gekomen. Daarbij kan ruimte worden gevonden voor nieuwe rode functies, of uitbreiding van bestaande functies, al naar gelang de draagkracht van het landschapstype. De eventuele nieuwe rode functies worden ingezet om de ruimtelijke kwaliteit van het landschap te versterken.
Toetsing
Er is rekening gehouden met de uitspraken uit de structuurvisie op welke wijze kan worden voorzien in een landschappelijke versterking.
In 2008 heeft de gemeente de Nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Monumentenverordening 2011. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij het bestemmingsplan.
De gemeente Harderwijk heeft in 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld. In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Op de beleidskaart Archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is doorvertaald in bestemmingplannen waarin een dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen met bijhorende bouwregels en vergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen. Zie voor een nadere beschrijving hiervan paragraaf 5.2 Archeologie.
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
Het is van belang een groenstructuur te ontwikkelen die “typisch Harderwijks” is; dat juist die kwaliteiten worden ontwikkeld die specifiek voor Harderwijk zijn. Daarmee draagt de groenstructuur bij aan het versterken van de eigen identiteit van Harderwijk.
De groenstructuur zal robuust moeten zijn. Stad en landschap zijn volop in ontwikkeling en in een dergelijke dynamische omgeving is het van belang dat een groenstructuur voldoende weerstand kan bieden. Vanuit ruimtelijk en ook ecologisch oogpunt is het gewenst een samenhangende, stevige structuur te ontwikkelen.
Het voornemen vindt niet plaats op gronden die zijn aangewezen als groene mal. Er is/wordt voor beide percelen een inrichtingsplan opgesteld. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met voorgenoemde belangen.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.
Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Voor woningen zijn gelet op de functie verschillende parkeernormen opgenomen.
De Noord-Veluwse gemeenten (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) leggen in de beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vast. In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid.
Externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken van risico's die ontstaan door vervoer, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen. 100% veiligheid bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.
De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af. De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn.
Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden:
Het thema "inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie" heeft tot doel een helder overzicht te geven van het huidige landelijk externe veiligheidsbeleid en de te verwachten toekomstige ontwikkelingen hierin. Het beleidsplan geeft ook inzicht in de regionale externe veiligheidssituatie met een beschrijving van de aanwezige risicobronnen en hun uitwerking op de omgeving.
Het thema "keuzes maken" heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden.
Het thema "samenwerken" heeft als doel hoofdlijnen vast te leggen hoe de beleidsvisie geïmplementeerd wordt in de gemeentelijke organisatie, en hoe interne en externe samenwerking dient te verlopen.
In het kader van deze beleidsvisie zijn voor de risicobronnen drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron.
In beleidsvisie zijn, afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van de objecten, drie ruimtelijke verantwoordingsniveaus vastgesteld. Deze verantwoordingsniveaus zijn een invulling van de verplichte elementen van groepsrisicoverantwoording.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd.
De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden, en sindsdien regelmatig geactualiseerd. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening heeft de status van:
In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied).
Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.
Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
Algemene regels
Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.
Verantwoordelijkheden
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen. Op deze kaart is te zien dat de locaties Duinweg 10 en Lage Enkweg 15 buiten de grondwaterfluctuatiezone vallen.
Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater. Bij nieuwbouw dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van het bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn.
Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:
Stedelijk Afvalwater
Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33.
Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.
Hemelwater
Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.
Grondwater
De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.
In september 2017 is de Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017 vastgesteld.
In de welstandsnota staat beschreven welke criteria er worden gehanteerd bij de welstandstoets voor bouwwerken en handelsreclame Zo ontstaat een transparantere advisering en heeft een aanvrager vooraf inzicht of zijn plan kans van slagen heeft.
Doel van welstandsnota
Hoe de gebouwen en omgeving eruit zien is niet alleen een zaak van de eigenaar zelf. Het uiterlijk van gebouwen en de omliggende ruimte vormt ook de dagelijkse leefomgeving van overige inwoners en de bezoekers van Harderwijk. De criteria in de welstandsnota zijn opgesteld om een aantrekkelijke gebouwde omgeving te realiseren en te behouden. Om onnodige regeldruk te voorkomen is er differentie in de criteria aangebracht afhankelijk van de omgeving en de situering.
Welstandscriteria voor het buitengebied
Bij beoordeling van bouwplannen voor het buitengebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
In aanvulling op de algemene aandachtvelden voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets gelden voor het buitengebied de volgende specifieke welstandscriteria:
Situering
Massa en vorm
Gevels
Afwerking erven
Kleurgebruik
Materiaalgebruik
Detaillering
In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven. De beschrijving van de bestaande situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk 2.
Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van een functieverandering op het perceel Duinweg 10 en Lage Enkweg 15 te Hierden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de regeling Rood voor Rolod.
Ter compensatie worden diverse bestaande schuren (2.470 m2) op de percelen Beekhuizerweg 3 en 5 gesloopt. Ten behoeve van deze locatie is door Stichting Landschapsbeheer Gelderland een inrichtingsplan opgesteld, waardoor deze ruimtelijke ontwikkelingen zorgen voor een versterking van het landschap. Dit inrichtingsplan is als Bijlage 1 Inrichtingsplan Beekhuizerweg 3 - 5 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Ook voor de percelen waar de nieuwe woningen komen is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Deze zijn als Bijlage 2 Inrichtingsplan Duinweg 10 en Bijlage 3 Inrichtingsplan Lage Enkweg 15 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Hierna wordt de voorgevel en de linkerzijgevel weergegeven. Deze zijn nog indicatief.
Voorgevel en linkerzijgevel (indicatief)
Materiaal en kleurgebruik
Omschrijving | Materiaal | Kleur |
gevels | baksteen | antraciet/bruin |
kozijnen | aluminium | antraciet |
draaiende delen | aluminium | antraciet |
voordeur | hout | naturel |
waterslagen | aluminium | antraciet |
dakbedekking | keramische pannen | antraciet |
kolommen / liggers | hout | naturel |
timmerwerk | hout | antraciet/bruin |
goten / hwa | zink | zink |
.Hierna wordt een 3D-impressie weergegeven. Deze is nog indicatief.
De plangebieden maken onderdeel uit van de door het Rijk aangewezen twintig karakteristieke gebieden die in Nederland zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Zeven hiervan bevinden zich in de provincie Gelderland. De plangebieden zijn gelegen in het Nationaal Landschap Veluwe.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de verordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.
Daarom zijn voor beide alle 3 de percelen ten behoeve van de ontwikkelingen door Stichting Landschapsbeheer Gelderland ter versterking van het landschap voor beide locaties inrichtingsplannen opgesteld. De beplantingsplannen voor de percelen Beekhuizerweg 3-5, Duinweg 10 en Lage Enkweg 15 zijn een samensmelting van een drietal ontwerpprincipes en uitgangspunten. Zo heeft de erfadviseur de analyse van het landschap waarin de percelen liggen en de bijbehorende cultuurhistorische principes gekoppeld aan de wensen en ideeën van initiatiefnemers. Uiteraard is er gekozen voor de aanplant van inheemse, lokaal passende boom- en struiksoorten.
Door het verwijderen van 2.470 m2 gebouwen aan de Beekhuizerweg 3 en 5 en de landschappelijke inrichtingsplannen voor de percelen Duinweg 10, Lage Enkweg 15 en Beekhuizerweg 3 en 5, wordt het Nationaal Landschap Veluwe versterkt.
De inrichtingsplannen zijn als Bijlage 1 Inrichtingsplan Beekhuizerweg 3 - 5, Bijlage 2 Inrichtingsplan Duinweg 10 en Bijlage 3 Inrichtingsplan Lage Enkweg 15 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
In september 2017 is de Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017 vastgesteld.
Deze welstandsnota beschrijft hoe de welstandtoetsing en het welstandstoezicht in de gemeente Harderwijk plaatsvindt. In de welstandsnota staat beschreven welke criteria er worden gehanteerd bij de welstandstoets voor bouwwerken en handelsreclame.
Doel van welstandsnota
Hoe de gebouwen en omgeving eruit zien is niet alleen een zaak van de eigenaar zelf. Het uiterlijk van gebouwen en de omliggende ruimte vormt ook de dagelijkse leefomgeving van overige inwoners en de bezoekers van Harderwijk. De criteria in de welstandsnota zijn opgesteld om een aantrekkelijke gebouwde omgeving te realiseren en te behouden. Om onnodige regeldruk te voorkomen is er differentie in de criteria aangebracht afhankelijk van de omgeving en de situering.
Toetsniveaus
De gemeenteraad van Harderwijk heeft er voor gekozen om niet overal in de gemeente hetzelfde niveau van welstandstoetsing te hanteren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende gebieden waarvoor verschillende niveau van toetsing geldt.
Onderscheiden worden:
Voor de bebouwing voor de twee percelen, gelegen in het buitengebied geldt de gemiddelde welstandstoets. Voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets is het beleid gericht op het behoud van de aanwezige kwaliteiten.
Toetscriteria voor gebieden met een gemiddelde en zware welstandstoets
Relatie met de omgeving
Aansluiten bij de kenmerken van het gebied en de omliggende bebouwing, daarbij wordt gelet op:
Het bouwplan op zichzelf
Detaillering
Welstandscriteria voor het buitengebied
Bij beoordeling van bouwplannen voor het buitengebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
Beide plannen zijn door de welstand positief bevonden.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.
Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
De raad van de gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld. Op de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Uitsnede archeologische beleidskaart
Locatie A: Duinweg 10
Locatie Duinweg 10 is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt dat er archeologisch vooronderzoek bij plangebieden groter dan 1.000 m² noodzakelijk is. Het plangebied is 3410 m². Van dit beleid kan echter worden afgeweken, indien de omvang van de planwijziging niet in verhouding staat tot de omvang van het totale plangebied. In dit geval is hier sprake van en er kan worden afgeweken van het archeologiebeleid. Er hoeft geen archeologisch vooronderzoek plaats te vinden. De archeologische dubbelbestemming in het vigerende bestemmingsplan wordt daarom wel opgenomen in dit bestemmingsplan.
Locatie B: Lage Enkweg 15
Locatie Lage Enkweg 15 is gelegen in een gebied met een een hoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt dat er archeologisch vooronderzoek bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² noodzakelijk is.
In december 2017 is door Salisbury een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (BO+IVO) uitgevoerd.
Bureauonderzoek
Doel van het bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische resten in en in de omgeving(onderzoeksgebied) vanhet plangebied. Op basis van de verkregen informatie wordt een archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Hierin wordt beschreven of er archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn in het plangebied, wat de potentiële aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden.
Inventariserend veldonderzoek
Het doel van het inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O) is om het verwachtingsmodel te toetsen en door middel van boringen vast te stellen in welke mate de bodemopbouw intact is.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied laag en kan het gebied worden vrijgegeven voor de voorgenomen ingreep.
Met betrekking tot de aanbevelingen/bevindingen uit dit onderzoek dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente Harderwijk. Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Archeologisch onderzoek Lage Enkweg 15 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Voor beide locaties is het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Ook komen veel soorten buiten natuurgebieden voor. De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten.
De Flora- en Faunawet beschermt soorten, niet individuele planten of dieren, om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit.
Doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het Nee, tenzij principe. Dit betekent dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Heel vaak gaan activiteiten en de bescherming van soorten prima samen. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.
In de Flora- en Faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Op basis van de onderzoeksplicht (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij het maken van bestemmingsplannen beoordeeld te worden of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan.
A: Locatie Duinweg 10
In juli 2017 is door Ecogroen een natuurtoets uitgevoerd om te beoordelen of de beoogde plannen conflicteren met de wettelijke bescherming en beleidsmatige bescherming van natuurwaarden.
De Wet natuurbescherming en beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek vindt, ten behoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming, een toetsing plaats aan de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
Soortbescherming
B: Locatie Lage Enkweg 15
In juni 2017 is door Ecogroen een natuurtoets uitgevoerd om te beoordelen of de beoogde plannen conflicteren met de wettelijke bescherming en beleidsmatige bescherming van natuurwaarden.
Gebiedsbescherming
De voorgenomen plannen hebben naar verwachting geen significant negatief effect op Natura 2000-gebied Veluwe en het Gelders natuurnetwerk (GNN), onderdeel van het Nationaal natuurnetwerk (NNN), tot gevolg.
Soortbescherming
Het aspect ecologie vormt voor beide locaties geen belemmering.
Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie automatisch een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is;
Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Bij uitvoering van eventuele werkzaamheden in de periode tussen half juli en half december, is het wel van belang om na te gaan of nog bewoonde nesten van bijvoorbeeld Houtduif aanwezig zijn binnen de invloedsfeer van de plannen. Houtduif kan tot half november broedend aanwezig zijn.
De uitgevoerde onderzoeken zijn als Bijlage 5 Quickscan Natuurtoets Duinweg 10 en Bijlage 6 Quickscan Natuurtoets Lage Enkweg 15 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven (zie paragraaf 3.5). Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
In februari 2017 is door EDOK-RO, voor beide locaties de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat beide locaties zich bevinden binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.
Op basis van de watertoets is voor beide plannen, de korte procedure van toepassing. Dit houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.
Beoordeling
In de plangebieden liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat beide plannen geen essentiële waterbelangen raken. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor beide plannen een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand bevindt zich ter hoogte van de Duinweg op 4,3 m. t.o.v. NAP. en ter hoogte van de Lage Enkweg op 3,7 m. t.o.v. NAP. De plangebieden liggen niet in de grondwaterfluctuatiezone. Om wateroverlast te voorkomen moet het vloerpeil 0,9 m. boven de GHG liggen.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat het water voor de locatie duinweg zich bevindt op 2,30 m-mv en voor de Enkweg op 2,10 m-mv en dat beide locaties gelegen zijn in zandgronden.
Er zijn geen maatregelen nodig om grondwaterneutraal te bouwen. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn niet nodig en er worden geen kelders toegepast.
Regenwaterzorg
Met deze ontwikkelingen wordt niet meer verhard oppervlak gerealiseerd dan dat er aanwezig was. Het regenwater wordt door middel van bodeminfiltratie met daarbij een overloop in de richting van de openbare weg afgevoerd. Er worden geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water.
Afvalwater
Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. De verwachting is dat de toevoeging van 1 woning bij een eventuele toename van de (piek)belasting het bestaande stelsel toereikend is. Op bijgevoegd kaartje is de ligging van het rioolstelsel zichtbaar.
Oppervlaktewater
Er is geen oppervlakte in de nabijheid van beide percelen aanwezig.
Watervergunning
Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Bij beide plannen is hier geen sprake van, een watervergunning van het waterschap is niet nodig.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemers de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website van het Waterschap.
Tot slot
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Informatie over een watervergunning is te vinden op de website van het waterschap (www.vallei-veluwe.nl/loket).
"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Vallei en Veluwe en geeft voor beide plannen een positief wateradvies".
Het onderzoek voor de Duinweg 10 is als Bijlage 7 Watertoets Duinweg 10 en Bijlage 8 Samenvatting watertoets Duinweg 10 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Het onderzoek voor de Lage Enkweg 15 is als Bijlage 9 Watertoets Lage Enkweg 15 en Bijlage 10 Samenvatting watertoets Lage Enkweg 15 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
A: Locatie Duinweg 10
In juni 2018 is door Windmill Milieu en Management een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de realisatie van een woning aan de Duinweg 10 te Hierden. Conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige wegen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Duinweg en de Paasloweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. In voorliggende rapportage zijn de uitgangspunten, rekenresultaten en conclusies van het onderzoek beschreven.
Ten gevolge van het wegverkeer op de Duinweg en de Paasloweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh niet overschreden.
Hoewel de planlocatie niet is gelegen in de zone van de A28, is in het kader van goede ruimtelijke ordening deze weg ook beschouwd. De gemeente Harderwijk neemt in het bestemmingsplan de minimale gevelwering op om te zorgen dat het binnenniveau van 33 dB wordt gegarandeerd voor Duinweg 10. De gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh vanwege alle relevante wegen (in dit geval zowel de Duinweg en de Paasloweg, als de A28) is hierbij uitgangspunt.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 55 dB(A). Bij de omgevingsaanvraag zal worden aangetoond dat aan het binnenniveau van 33 dB wordt voldaan.
Het onderzoek is als Bijlage 11 Akoestisch onderzoek Duinweg 10 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
B: Locatie Lage Enkweg 15
In junii 2018 is door Windmill Milieu en Management een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de realisatie van een woning aan de Duinweg 10 te Hierden. Conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige wegen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Lage Enkweg en de Beekhuizerweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. In voorliggende rapportage zijn de uitgangspunten, rekenresultaten en conclusies van het onderzoek beschreven.
Ten gevolge van het wegverkeer op de Lage Enkweg en de Beekhuizerweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh niet overschreden. Cumulatie in het kader van de Wgh is niet aan de orde
Een aanvullend onderzoek naar de gevelgeluidwering is niet noodzakelijk.
De Wet geluidhinder, het Bouwbesluit 2012 en het gemeentelijk geluidbeleid leggen verder geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai.
Het onderzoek is als Bijlage 12 Akoestisch onderzoek Lage Enkweg toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Het aspect geluid vormt voor A Duinweg 10 en locatie B Lage Enkweg 15 geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden.
Binnen het onderzoeksgebied rond beide plangebieden zijn voor beide locaties geen bedrijven gelegen.
De planlocaties zijn gelegen buiten de milieuzones van bedrijven. Door de komst van de woningen worden bedrijven niet belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het aantal woningen neemt gering toe. In paragraaf 5.7.1 is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het projectgebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een ‘gevoelige bestemming’ in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
Bodem
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
Asbest
Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.
Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.
A: Locatie Duinweg 10
In augustus 2016 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met als doel een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er geen overschrijdingen van de achtergrond en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, is de conclusie dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiênisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
In juni 2017 is door Gebouwen Inspectie Nederland een asbestinventarisatie van de bebouwing uitgevoerd. De aanleiding tot de asbestinventarisatie is het voornemen om de bebouwing te slopen.
Het doel van het asbestonderzoek is het identificeren, registreren, kwantificeren en intekenen van de in de bebouwing op het perceel aanwezige asbesthoudende en asbestverdachte materialen en objecten.
Naar aanleiding van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden.
De onderzochte gebouwen bevatten asbesthoudende materialen. Het aangetroffen asbest dient verwijderd te worden door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in de bronbladen aangegeven risicoklasse.
In december 2017 is door Grondvitaal BV een bodeminspectie uitgevoerd.
Het uitgevoerde onderzoek naar asbest in de bodem heeft als doelstelling het vaststellen of ter plaatse van de onderzoekslocatie, mogelijk een onaanvaardbare verontreiniging van de bodem aanwezig is met asbest.
De maximaal toegestane concentratie asbest in bodem bedraagt 100 mg/kg ds.
1. Resultaten inspectie van het terreinoppervlak en inspectiegaten
Tijdens de terreininspectie en visuele waarneming tijdens de uitvoering van het onderzoek is op het maaiveld en in de inspectiegaten visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
2. Resultaten van de uitgevoerde analyses
Uit de analyseresultaten blijkt dat in het samengestelde grondmonster van de fijne zeeffractie (<16 mm) ABM1 geen asbest is aangetroffen.
De onderzoekshypothese "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld" wordt op basis van de analyseresultaten en het berekende gewogen gehalten asbest verworpen.
Op de locatie is geen asbest aangetoond Met betrekking tot het voorgenomen gebruik van de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen bezwaren aan te geven.
B: Locatie Lage Enkweg 15
In juni 2017 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek en asbestonderzoek in bodem uitgevoerd ter plaatse van het plangebied.
Doel van het bodemonderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).
De doelstelling van het verkennend asbestonderzoek is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, plaatselijk humeus zand met daaronder matig fijn zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,1 m-mv.
Chemische analyses
Grond:
Er zijn in de grondmonsters geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
Grondwater:
In het grondwater zijn gehalten aan barium, koper en zink gemeten boven de streefwaarden.
Asbestanalyses
Ter plaatse van deellocatie B, grindverharding, is sprake van een asbestgehalte van 31 mg/kg droge stof. Ter plaatse van deellocatie C is geen asbest aangetoond ter plaatse van het meest verdachte deel van deze locatie (onverhard maaiveld onder asbestverdachte dakbedekking).
Bodem
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde chemische parameters in relatie tot de bestemmingen van beide terreinen blijkt dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het chemisch onderzoeken vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van de terreinen.
Asbest
A; Locatie Duinweg 10
Uit het rapport blijkt dat de locatie geschikt is voor volledige renovatie of totaalsloop. Een aanvullend onderzoek is niet van toepassing. Het asbest vormt geen belemmering voor de nieuwplannen onder voorwaarde dat het wordt verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
B: Locatie Lage Enkweg 15
Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake van een asbestverontreinigingen. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie voor asbest, ter plaatse van onverhard maaiveld onder asbestverdachte daken en nabij asbestverdachte beschoeiing) (deellocatie C) wordt gelet op het niet aantreffen van asbest verworpen.
Gelet op het feit dat er ter plaatse van deellocatie B asbest is aangetoond in een gehalte kleiner dan de helft van de interventiewaarde (50 mg/kg droge stof) en er geen asbest is aangetoond ter plaatse van deellocatie C, is het statistisch aannemelijk (e.e.a. conform de NEN5897 en NEN5707) dat er in een nader onderzoek eveneens geen asbestverontreiniging wordt aangetoond. Het uitvoeren van een nader asbestonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
De uitgevoerde onderzoeken zijn als Bijlage 13 Verkennend bodemonderzoek Duinweg 10, Bijlage 14 Asbest onderzoek Duinweg 10, Bijlage 15 Verkennend asbestonderzoek Duinweg 10 en Bijlage 16 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Lage Enkweg 15 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Voor beide locaties geldt dat men alert moet zijn van het voorkomen van asbest op de locatie. Indien tijdens graafwerkzaamheden asbest verdacht materiaal wordt aangetroffen dient direct contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In december 2017 is door Windmill onderzoek gedaan naar mogelijke risicobronnen.
Transport over water
Het maximale invloedsgebied van gevaarlijke stoffen die over water worden getransporteerd bedraagt 1.070 m. Binnen deze afstand van het plangebied vindt geen structureel transport van gevaarlijke stoffen over water plaats. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over waterwegen vormen geen aandachtspunt voor het plan.
Transport over de weg
A28
Op een afstand van circa 500 meter is de rijksweg A28 (wegvak G62) gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.
De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie
N302
Op een afstand van ruim 2.500 meter is de N302 (wegvak F71) gelegen. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van deze weg is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.
De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de N302 vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Transport over het spoor
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Putten - Hattem gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 440 meter. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.
Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.
Transport door buisleidingen
Het plangebied ligt op ruim 420 meter afstand van diverse buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter | Druk | 100 % letaliteitsafstand | 1 % letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
N-570-20 | 12 inch | 40 bar | 70 m | 140 m | ca. 420 m |
A-510 | 36 inch | 66,2 bar | 180 m | 430 m | ca. 575 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Ligging t.o.v. Spoor en A28
Ligging inrichtingen ten opzichte van het plangebied (uitsnede Risicokaart)
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.
Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van deze sirenepalen. Duinweg 10 valt binnen het bereik van de WAS-palen. de Lage Enkweg niet. De gemeente zal de toekomstige bewoners er op wijzen dat zij er voor moeten zorgdragen dat ze via hun mobiele telefoon zijn aangesloten op NL-alert.
Er worden voldoende bluswatervoorzieningen getroffen.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van beide plannen niet in de weg.
De VNOG heeft aangegeven dat beide locaties voldoende bluswatervoorzieningen hebben. De VNOG merkt op dat de locatie aan de Duinweg 10 binnen het bereik ligt vaan WAS palen. De locatie aan de Lage Enkweg ligt niet binnen het bereik van WAS-palen.Toekomstige bewoners kunnen via NL-alert
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 17 Notitie Verantwoording groepsrisico toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Om de klimaatverandering tegen te gaan, heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken, zetten gemeenten, provincies en het Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van zes thema's, waaronder woningbouw, moet een bijdrage worden geleverd. Om innovatie te stimuleren, wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt. Anticiperend op het landelijk beleid zal binnen de gemeente Harderwijk de EPC ten opzichte van het vigerende bouwbesluit met 10% worden verlaagd.
De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de wettelijke eisen uit het bouwbesluit qua isolatiewaarde, k-waarde en EPC waarde.
Daarnaast neemt de gemeente Harderwijk de rol van motivator op zich. De gemeente moet invulling geven aan haar voorbeeldrol door energie te besparen en duurzame energie op te wekken binnen haar eigen organisatie. De renovatie van het stadhuis is hier een voorbeeld van. De energiebesparende maatregelen die daar worden getroffen moeten er voor zorgen dat de energierekening straks 30 à 35 procent lager gaat uitvallen.
De gemeente geeft zelf geen voorlichting. Inwoners en bedrijven uit gemeente Harderwijk kunnen voor vragen over duurzaam bouwen, energieadvies en informatie over subsidies terecht bij Veluwe Duurzaam. Veluwe Duurzaam is het regionale energieloket van diverse gemeenten, met het energieloket willen de gezamenlijke gemeenten duurzaam bouwen, wonen en leven een impuls geven.
initiatiefnemers bekijken bij de verdere uitwerking van hun plannen hoe om te gaan met de toekomstbestendigheid van hun woning. Tevens laten zij zich informeren over energiebesparende/opwekkende maatregelen.
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
De planvoornemens blijven onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemens geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt.
Voor beide plannen hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling.
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.
Het is zaak voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige, ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.
Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied - Duinweg 10 en Lage Enkweg 15' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2017-03. .
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsregels. Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte.
De goot- en bouwhoogten zijn geregeld in de regels.
Ook wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals bed & breakfast en bedrijvigheid aan huis.
Bed&breakfast
Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfast ruimten. De voorwaarden voor het toestaan van een bed & breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals webwinkels.
Om ervoor te zorgen dat het binnenniveau van 33 dB voor de te realiseren woning Duinweg 10 wordt gegarandeerd, is in de planregels opgenomen dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de oostgevel van de woning niet kleiner dan 22 dB mag zijn en van de zuidgevel niet kleiner dan 21 dB.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden op het perceel. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en een aanlegvergunningenstelsel. Dat wil zeggen dat een omgevingsvergunning nodig is om bepaalde werken en werkzaamheden op het perceel uit te voeren.
De voor 'Waarde - Openheid landschap' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de instandhouding van de natuur- en landschapswaarden.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn.
Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Collegeprogramma 2014 - 2018
In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.
Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.
Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in, bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Met de initiatiefnemers wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst leggen de initiatiefnemers zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplichten de initiatiefnemers zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking.
De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al dan niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al dan niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).
Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties.
Het bestemmingsplan "Buitengebied - Duinweg 10 en Lage Enkweg 15" is aan onderstaande instanties en overheden toegestuurd met het verzoek om eventuele op- en/of aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan door te geven:
De provincie en de Veiligheidsregio hebben een reactie gegeven met een paar opmerkingen. De opmerking met de gemeentelijke reactie is hierna weergegeven.
Vooroverlegreactie Provincie
Opmerking 1:
De provincie merkt op dat het voorontwerp aanleiding geeft om te adviseren ten aanzien van Woningbouw en Nationaal landschap. De provincie verwacht dat de gemeente in overleg treedt met de regio-gemeenten over het toewijzen van twee woningen uit het woningbouwprogramma aan twee percelen waar sprake is van illegale permanente bewoning van een recreatieverblijf en dat de regiogemeenten hiermee instemmen.
Reactie:
De gemeente heeft afspraken met de regiogemeenten gemaakt over de voor Harderwijk beschikbaar gestelde woningaantallen. Voor het toevoegen van woningen in het Buitengebied heeft Harderwijk specifiek aantallen gereserveerd. De voorgenomen twee woningen passen binnen het beleid dat Harderwijk hanteert.
Opmerking 2:
De provincie merkt op dat in het voorontwerpplan niets vermeld wordt over maatregelen die worden getroffen om de woningen aardgasloos, energiebesparend of energieneutraal te maken. De nieuwe woningen mogen de opgave wat betreft de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad niet vergroten.
Reactie:
De initiatiefnemers bekijken bij de verdere uitwerking van hun plannen hoe om te gaan met de toekomstbestendigheid van hun woning. Tevens laten zij zich informeren over energiebesparende/opwekkende maatregelen.
Opmerking 3:
Tot slot merkt de provincie op dat door Stichting Landschapsbeheer Gelderland een inrichtingsplan is gemaakt waarin wordt voldaan aan het in stand houden van de kernkwaliteiten. Dit geldt zowel voor de percelen waar de nieuwe woningen komen als de percelen aan de Beekhuizerweg 3 en 5 (te Hierden) waar diverse bestaande schuren worden gesloopt (2.470 m2). Echter wordt er geen koppeling gemaakt tussen de landschappelijke inpassingen en het Nationaal Landschap Veluwe. Dit terwijl alle percelen uit het plan binnen het Nationaal Landschap vallen. De provincie raadt dan ook aan om een paragraaf te wijden aan het Nationaal Landschap.
Reactie:
De beplantingsplannen voor de percelen Beekhuizerweg 3-5, Duinweg 10 en Lage Enkweg 15 zijn een samensmelting van een drietal ontwerpprincipes en uitgangspunten. Zo heeft de erfadviseur de analyse van het landschap waarin de percelen liggen en de bijbehorende cultuurhistorische principes gekoppeld aan de wensen en ideeën van initiatiefnemers. Uiteraard is er gekozen voor de aanplant van inheemse, lokaal passende boom- en struiksoorten. Door het verwijderen van 2.470 m2 gebouwen aan de Beekhuizerweg 3 en 5 en de landschappelijke inrichting van de percelen Beekhuizerweg 3 en 5, Duinweg 10 en Lage Enkweg 15 wordt het Nationaal Landschap Veluwe versterkt.
Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland (VNOG)
De VNOG merkt op dat zij zich voor het grootste deel kunnen vinden in de conclusies zoals deze zijn verwoord. Het perceel Duinweg 10 valt binnen het bereik van de WAS-palen maar Lage Enkweg 15 net niet. De zelfredzaamheid van de aanwezige mensen binnen het bestemmingsplangebied kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Burgers zullen dan zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken.
Reactie:
De gemeente zal de initiatiefnemers attenderen op het gebruik maken van NL-Alert.
Bovenstaande opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied - Duinweg 10 en Lage Enkweg 15' heeft vanaf 28 juni 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend. In de Staatscourant en in het huis-aan-huis-blad is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.harderwijk.nl.