direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drielanden - Horloseweg 36
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00178-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan zijn voor tien locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsgebieden voorzien onder andere in de ontwikkeling van nieuwe woningen. De voor dit perceel opgenomen wijzigingsbevoegdheid is niet toereikend. Er is hierom een verzoek ingediend voor een herziening van het bestemmingsplan.

Op 26 maart 2015 heeft het college van B&W de bereidheid uitgesproken om medewerking te verlenen aan het - door middel van een herziening van het bestemmingsplan - toestaan van de bouw van een reguliere woning in plaats van de dienstwoning zoals bedoeld in wijzigingsgebied 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 8' in het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom. Gelijktijdig komt de agrarische bestemming voor het gehele perceel en de aanduiding paardenhouderij te vervallen.

Voor de Horloseweg 36 (wijzigingsgebied 8) zijn de plannen inmiddels concreet. Initiatiefnemer heeft aan de gemeente het verzoek ingediend om de functie van één extra dienstwoning, die door middel van een wijzigingsbevoegheid mogelijk zou kunnen worden gemaakt, te wijzigen naar een reguliere woning. De gemeente heeft aangegeven geen bezwaar te hebben om de functie van beoogde dienstwoning te wijzigen in een reguliere woning. Deze extra dienstwoning is destijds in het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom mede opgenomen om een bijdrage te kunnen leveren aan de sociale controle op het bestaande fietspad (en de nog aan te leggen oost-west langzaamverkeersverbinding). De gemeente oordeelt dat door de wijziging van het gebruik er geen afbreuk wordt gedaan aan het veiligheidsaspect. Voor de wijziging van een dienstwoning naar een reguliere woning is een herziening noodzakelijk van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom.

In voorliggend bestemmingsplan zal de agrarische bestemming komen te vervallen en een woonbestemming worden opgenomen voor de bestaande woning en de nieuw te realiseren woning. Tevens wordt de aanduiding 'paardenhouderij' van het perceel verwijderd. Er is dan nog uitsluitend hobbymatig houden van paarden toegestaan.

In onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied in rood aangegeven. De locatie is gelegen ten zuiden van de Groene Zoomweg en ten noorden van de Horloseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0001.jpg"

  Globale ligging plangebied

1.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0002.jpg"

Luchtfoto met globale plangrens (bron: Google earth)

Het plangebied ligt nabij de gemeentegrens van Ermelo en omvat het perceel Horloseweg 36. Aan de zuidzijde ligt de Horloseweg en aan de noordzijde de Groene Zoomweg.

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0003.jpg"

Kadastrale gemeente : Harderwijk

Sectie : I

Perceel : 5343, 6458 en 6460

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Drielanden - Horloseweg 36" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00178-0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.

Op de verbeelding is de nieuwe bestemming van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Drielanden - Horloseweg 36" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod; Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 5 worden kort de woonbestemming en de juridische planopzet behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Ligging en beschrijving plangebied

Op een fraai perceel (kadastraal 5343) van 8.040 m2 ligt de locatie, gelegen in de Groene Zoom, praktisch op een steenworp afstand van de bebouwde kom. Het perceel bevat een fraaie villa (2001) met een grote schuur met daarin o.a. 9 paardenboxen, een zadelkamer en een afspuitplaats. Op het terrein bevinden zich tevens een rijbak (40 x 20 meter), 2 paddocks, een longeercirkel en nog een paar kleine opstallen. De staat van onderhoud van het geheel is buitengewoon goed te noemen. De kadastrale percelen 6458 en 6460 zijn groene weilanden.

Foto impressie bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0004.jpg"

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de ontsluitingsweg van de wijk Drielanden, en aan de zuidzijde aan de Horloseweg. Aan de oostzijde van de kavel bevindt zich een fietspad, welke de verbinding vormt met de wijk Drielanden. Mede daardoor is de locatie van het plangebied zo belangrijk, omdat deze dient als entree voor de mensen die vanuit Drielanden het stedelijk uitloopgebied inkomen.

Het plangebied bevindt zich op de overgang van het stedelijk naar landschappelijk gebied. Verder zijn in de omgeving veel (voormalig) boerenerven te vinden, met de daarbij behorende groenstructuren. Het gebied kenmerkt zich door open en gesloten delen, wat het gebied aantrekkelijk maakt om in te verblijven.

De huidige situatie bestaat uit de woning van de initiatiefnemer met de daarbij behorende schuur. Verder bevindt zich aan de oostzijde een singel met eiken en onderbeplanting. Aan de westzijde bevindt zich een bosperceel. In dit bosperceel is een dassenburcht gelegen. De omgeving rondom het plangebied bestaat uit weiland met een agrarische bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0005.jpg"

Huidige situatie

2.2 Het plan

In maart 2019 is door Buro Ruiter een inpassingsplan opgesteld. Dit plan is als Bijlage 2 Inpassingsplan toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

2.2.1 Visie en uitgangspunten

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0006.jpg"

Op basis van het plan ‘De Groene Zoom’, waarin een open- en gesloten structuur een kernpunt is, is de nieuwe kavel ingepast. Deze steekt in het landschap waardoor de genoemde structuur wordt versterkt.

Groenstructuur

In het naastgelegen bosperceel bevindt zich een dassenburcht. Deze ligt op een afstand van meer dan 100 meter van het plangebied. Uitgangspunt is dat er geen sprake mag zijn van een negatief effect op de aanwezige dassenburcht. In het nieuwe plan wordt aangesloten op de bestaande en waardevolle groenstructuur. Verder wordt de bebouwing op een dusdanige landschappelijke manier ingepast, dat dit niet afdoet aan het gewenste landschappelijke beeld. Daarnaast worden er groenstructuren toegepast rondom de nieuw te bouwen woning en langs de randen van de omliggende paarden weiden. Aan de westzijde van de nieuw toe te voegen woning en langs de randen van de paardenweiden wordt een lage knip- of scheerheg aangeplant. Hierdoor wordt de biodiversiteit in het gebied vergroot. Dit heeft een positief effect voor het leefgebied van de das.

Bebouwing

De bebouwing wordt zoveel mogelijk naar het noorden geschoven, zodat er sociale controle is voor de mensen die uit de wijk Drielanden het stedelijk uitloopgebied in komen. De inwoners van Drielanden kunnen via het fietspad de Groene Zoom bereiken. Door het toevoegen van woonbebouwing aan dit fietspad wordt de ruimtelijke beleving en de sociale controle vergroot.

2.2.2 Inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0007.png" Inrichtingstekening

Groenstructuur

Om het fourageergebied van de das zo min mogelijk aan te tasten en waar mogelijk juist te versterken, wordt er aan de westzijde van de woning een lage knip- of scheerheg aangeplant. Daarnaast is aan de voorzijde van de woning (noord) een lage haag ingepast, zodat het zicht op het tunneltje behouden blijft. Verder wordt de bouwmassa aan de oostzijde omsloten door een houtsingel en wordt er aan de zuidzijde nog grasland /een hoogstam fruitboomgaard aangelegd. Door het toevoegen van woonbebouwing aan het fietspad wordt de ruimtelijke beleving en de sociale controle vergroot.

Bebouwing

De woning wordt zoveel als mogelijk in de noordoosthoek van het bouwvlak (ruim 2.000 m2) gepositioneerd, om de sociale controle te waarborgen.

Ontsluiting

De ontsluiting zal plaatsvinden via de bestaande inrit van Horloseweg 36 en door middel van een privé wandelpad naar de langzaamverkeerroute.

Das

De das wordt niet gehinderd doordat de nieuwe woning zich op ruim honderd meter uit de burcht bevindt. Het gebied wordt aantrekkelijker voor de das gemaakt door het aanbrengen van lage hagen rond de woning en langs de randen van de omliggende paardenweiden. Ook worden er op enkele plekken dasdoorgangen aangelegd. Ook wordt er aan de oostzijde van de woning nog een houtsingel aangeplant. Door deze maatregelen wordt het leefgebied van de das verbeterd (zie ook 4.3).

Parkeren

Op eigen terrein worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit wordt bij de bouwaanvraag weergegeven op de tekening.

2.2.3 Beeldkwaliteitscriteria woning

Door bureau Ruiter zijn de volgende beeldkwaliteitscriteria opgesteld:

  • Met de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten bij de kenmerken van de ‘oude’ agrarische bebouwing.
  • De woningen krijgen een forse kap, die bij voorkeur aan de zijkant van de woning doorloopt.
  • Het evenwicht tussen het inpassen in de omgeving en de individuele uitstraling is van belang.
  • Toevoegingen per pand ondergeschikt aan de hoofdstructuur.
  • Woning dient een lage goothoogte te hebben.
  • De gevelindeling mag een eigentijds karakter hebben.
  • Materiaalgebruik wordt afgestemd op het karakter van het historisch dorpsgebied.
  • Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen.
  • In hoofdzaak baksteen en (gebakken) dakpannen of riet toepassen. Op sommige plaatsen kan hout of stucwerk in de gevel verwerkt worden. Het gebruik van (semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan.
  • Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren, in combinatie met antracietgrijze / rode dakpannen of riet.
  • Kleuren dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0008.jpg"

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom zijn ook beeldkwaliteitscriteria door de gemeenteraad vastgesteld, die zijn toegevoegd aan de Welstandnota. Dit document ('beeldkwaliteitcriteria Groene Zoom') is ter verduidelijking in Bijlage 1 Beeldkwaliteitcriteria Groene Zoom van dit plan opgenomen.

In dit document worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de openbare ruimte in het plangebied “Groene Zoom”. Het document geeft een ruimtelijk kader op basis waarvan architecten de woning in het plan kunnen gaan ontwerpen. Daarnaast geeft dit document criteria waaraan de commissie ruimtelijke kwaliteit het bouwplan kan toetsen.

Bij het indienen van de omgevingsvergunning zal worden aangetoond dat zoveel mogelijk wordt voldaan aan de hiervoor genoemde criteria. In de regels is bepaald dat de goothoogte maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 9 meter mag bedragen.

2.2.4 Energie / duurzaamheid

De woning zal gasloos worden gebouwd. Voor de energiebehoefte zal een all-electric oplossing worden toegepast. De verwarming van de woning en tapwater zal middels een warmtepomp gebeuren.

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1', de functieaanduiding 'paardenhouderij' en de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 8'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0009.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan.

In de planregels gelden ten aanzien van ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 8’ de volgende voorwaarden:

Ten aanzien van ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 8’ gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. op het perceel kan één dienstwoning worden toegevoegd;
  • 2. de bestaande dienstwoning kan worden bestemd als bedrijfswoning, zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (plattelandswoning);
  • 3. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' kan worden gewijzigd, of er kunnen aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden toegevoegd;
  • 4. de woning en bijbehorende bouwwerken dienen geplaatst te worden binnen het bestaande bouwvlak;
  • 5. de breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 15 m;
  • 6. de goot- en de bouwhoogte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m.
  • 7. er vindt landschappelijke versterking plaats door in ieder geval de realisatie van een openbaar toegankelijk fiets-/wandelpad;
  • 8. ter verzekering van de landschappelijke versterking kunnen voorwaardelijke bestemmingen worden opgenomen.

Er wordt één nieuwe woning gerealiseerd en de bestaande bedrijfswoning wordt een reguliere woning. De nieuwe woning met bijbehorende bijgebouwen vindt plaats binnen het bestaande bouwvlak. De goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 3,5 en 9 meter. Er is sprake van landschappelijke versterking.

Het plan voldoet dus aan een groot aantal voorwaarden, uitgezonderd de punten 1 en 2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Voor het overige beleidskader wordt verwezen naar het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.

In de Structuurvisie wordt onder meer gesteld dat een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid nodig was, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit waren gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.

De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.

Conclusie

In het SVIR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk.

3.2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Sinds 1 maart 2019 gelden de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de geactualiseerde Omgevingsverordening. Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten deze vast en deze is op 1 maart 2019 in werking getreden.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt.

Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van ons land; een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio’s – Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). We zijn daarmee uitstekend verbonden en werken daarmee samen, net zoals met onze buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland – haar natuur, groene steden op menselijke schaal, kennisinfrastructuur, cultuur, recreatie en toerisme en sport – kan de provincie zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie om te werken en te wonen. Met een brede blik op de leefomgeving geeft de provincie dan ook een krachtige impuls aan de regionale economie en arbeidsmarkt. Zo kunnen mensen in Gelderland zich ontplooien, ontspannen en ontwikkelen.

Conclusie

De ontwikkeling van de woning draagt bij aan de recreatieve waarde en sociale veiligheid van De Groene Zoom. De voorgestane ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsvisie.

3.2.3 Geconsolideerde Omgevingsverordening (december 2018)

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van zijn taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening heeft de provincie alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in de verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.

Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

De provincie heeft enkele wijzigingen van de Omgevingsvisie en -Verordening doorgevoerd. Doel van deze wijzigingen is dat de provincie een sterkere rol kan vervullen bij regionale programmering voor met name werken en winkelen. De belangrijkste wijzigingen in de verordening zijn:

  • in elke regio moet binnen 2 jaar (na vaststelling Verordening) een Regionaal Programma Werklocaties (RPW) komen. Werklocaties betreffen bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel;
  • er moet regionale afstemming zijn over het RPW;
  • in het RPW moeten afspraken staan over deprogrammeren;
  • uitwerkings- en wijzigingsplannen moeten passen in het RPW;
  • supermarkten die mogelijk gemaakt kunnen worden als kruimelgeval, moeten voor goedkeuring langs de provincie;
  • solitaire bedrijvigheid in buitengebied is uitsluitend onder voorwaarden toegestaan.

Conclusie

Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2016-2024 opgesteld. De te realiseren woning in dit plangebied past binnen dit meerjarenprogramma.

3.2.4 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken. De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema's:

  • woonklimaat:

"Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";

  • maatschappelijke voorzieningen:

"Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";

  • werken:

"Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";

  • bereikbaarheid:

Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

Conclusie

De realisatie van dit plan is niet in strijd met de Stadsvisie 2031.

3.2.5 Structuurvisie Harderwijk 2031

In de structuurvisie staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 voor het wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is de Groene Zoom aangegeven als 'Groene stadsrand'. Dit geeft invulling aan de doelstelling uit de structuurvisie: 'Het waarborgen van een goede kwaliteit van de leefomgeving'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0010.jpg"

Plekken die een belangrijke publiek en/of toeristische functie hebben en het openbaar groen langs de hoofd-, recreatieve én cultuurhistorische infrastructuur alsmede de in deze structuurvisie benoemde ontmoetingsplekken krijgen een hogere onderhoudskwaliteit. Van belang voor de kwaliteit van de leefomgeving zijn ook de waterbelvedères (de belevingsplekken van Harderwijk als stad aan het water) en het groen in en om de stad die op de beleidskaart staan aangegeven, zoals de Poort naar de Veluwe, de Groene Zoom en de Natura2000 gebieden.

Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is de Groene Zoom aangegeven als gebied voor recreatieve doeleinden. In het kader van de regionale visie 'Carevalley' investeert de gemeente in de recreatie- en zorgsector. De regio heeft in deze sectoren veel te bieden en de gemeente wil dat accentueren door recreatieve- en zorgfuncties te situeren in de nabijheid van de hoofdinfrastructuur. De in de visie aangewezen zone, waaronder de Groene Zoom is aangewezen als bedoeld voor te ontwikkelen of te revitaliseren recreatieve functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0011.jpg"

Bijdragen ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 6.24, lid 1, sub a van de Wro is in deze wet terechtgekomen op basis van de motie Geluk. Geluk wilde gemeenten en marktpartijen laten meewerken aan integrale gebiedsplannen waarin de productie van woningen en bedrijventerreinen wordt gecombineerd met de aanleg van maatschappelijke functies. Artikel 6.24 Wro maakt het mogelijk in een overeenkomst over een planologische wijziging voor rode functies te bepalen dat door de ontwikkelaar ook andere ruimtelijke en maatschappelijk belangrijke functies zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen worden gedekt/ gefinancierd. Voorwaarde voor afspraken over een bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling is dat er een structuurvisie als basis moet zijn. Verdere vormvoorschriften zijn er niet en de gemeenten moeten zelf invulling geven aan de onderbouwing. Onze gemeente mag alleen in een anterieure grondexploitatieovereenkomst ex artikel 6.24, lid 1 van de Wro afspraken maken over bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk via het verplichte kostenverhaal of via een posterieure overeenkomst. De gemeente Harderwijk gaat in een aantal gevallen een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling vragen. Er kan een mêlee aan overwegingen gelden bij de oordeelsvorming in welke mate in een specifiek geval de bijdrage in redelijkheid en billijkheid kan worden verlangd. Mogelijke overwegingen kunnen zijn: de marktconformiteit en de economische uitvoerbaarheid. De gemeente zal in een individueel geval de bijdrage toetsen aan het principe van marktconformiteit. In bepaalde gevallen zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden vereist, omdat anders de economische uitvoerbaarheid van het plan vanuit de gemeente bezien in het geding komt.

Bijdrage landschappelijke versterking

Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk - voor het bestaand bebouwd gebied wordt verwezen naar de Beleidskaart Aantrekkelijke stad - dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Bij elke nieuwe toevoeging - het gaat hierbij niet om reeds bestaande bouwrechten, c.q. bouwrechten waarover reeds schriftelijke afspraken zijn gemaakt - wordt landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een financiële bijdrage. De landschappelijke versterking zal plaatsvinden buiten het hiervoor genoemde bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk, welk gebied grofweg gezegd uit vijf deelgebieden bestaat, te weten Groene Zoom, Zuidelijke Stadsrand, Hierden Bosch, Hierden en Buitengebied.

Deze landschappelijke versterking dient, mede gebaseerd op provinciaal beleid en de provinciale ruimtelijke verordening, plaats te vinden vanuit de gedachte dat door toevoeging van rode ontwikkelingen het landelijk gebied afneemt en daarmee de omgevingskwaliteit (denk aan verdichting van het landschap), terwijl de druk op het resterende gebied toeneemt; hiervoor zullen compenserende maatregelen moeten worden getroffen, omdat toevoeging van rode ontwikkelingen anders niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Compenserende maatregelen vinden in hetzelfde deelgebied plaats waarin de rode ontwikkeling zich bevindt. De deelgebieden zullen mogelijk nog worden opgedeeld in subdeelgebieden. De regeling inclusief de hoogte van de bijdrage zal per gebied nog inzichtelijk worden gemaakt.

De brug naar overige structuurvisies

De volgende gebiedsstructuurvisies zijn al vastgesteld conform de nieuwe Wro:

  • Stationsomgeving.
  • Groot Sypel.
  • Dorpsomgevingsplan Hierden.
  • Groene Zoom.
  • Drielanden West.

De wijze van kostenverhaal zoals opgenomen in de structuurvisie 2031 - zie paragraaf 6.12 'de omgang met bovenplanse kosten' en paragraaf 6.13 'de bijdragen ruimtelijke ontwikkeling' - vormt een aanvulling op bovenstaande structuurvisies.

3.2.6 Structuurvisie Groene Zoom

Op 20 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Harderwijk de structuurvisie Groene Zoom vastgesteld. Deze structuurvisie is in samenwerking met de gemeente Ermelo opgesteld. De centrale doelstelling voor het gebied luidt:

"Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."

De Groene Zoom wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied. Deze uitloopfunctie is bedoeld voor de bewoners van Ermelo en Harderwijk. In de praktijk zal de Groene Zoom in eerste instantie een uitloopfunctie vervullen voor de in- en omwonenden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0012.png" Nieuwe initiatieven

Voor de beoordeling van nieuwe initiatieven is gebruik gemaakt van een aantal criteria:

  • ontwikkeling tot stedelijk uitloopgebied;
  • behoud en versterking groen karakter;
  • vergroting ruimtelijke en functionele samenhang;
  • toevoegen rode functies daar waar het bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit.

Nieuwe 'rode' ontwikkelingen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid van een nieuwe 'rode' ontwikkeling is namelijk dat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt.

Landschappelijk

Het groene karakter en de openheid van het gebied dient behouden te blijven als contrast met de beslotenheid van Drielanden (stedelijk) en Ermelo (bosachtig). Zoals hierboven al is aangegeven zijn nieuwe 'rode' ontwikkelingen in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Hiervoor is een concreet landschapscompensatie en –versterkingsplan gemaakt, waarin de diverse elementen waarmee de landschappelijke versterking kan plaatsvinden, zijn verwerkt. Globaal zijn deze elementen in vier categorieën te verdelen, te weten:

  • aanleg oost-west langzaamverkeersverbinding;
  • aanleg recreatief groen, bijvoorbeeld dierenweiden;
  • aanleg natuurlijk groen, bijvoorbeeld houtwallen, bosjes, bloemenvelden, paddenpoelen;
  • verplaatsing watergang.

Doel van het landschapscompensatie- en versterkingsplan is dat het gebied wordt ingericht als open natuurpark met speelweiden, natuurlijke beplanting, dierenweiden en wandel fietsroutes. Om het gebied recreatief te kunnen gebruiken en de toegankelijkheid te vergroten wordt er naar gestreefd in oost-west richting een langzaam verkeersroute te realiseren. Dit pad moet geschikt zijn als fiets- en wandelpad waaraan een aantal picknickplaatsen worden aangelegd alsmede diverse recreatieve functies al dan niet door initiatiefnemers in het gebied ontwikkeld. De bestaande beken krijgen een centrale positie in het plan. Op sommige plaatsen dient de beek te worden verlegd, parallel aan de oost-west langzaam verkeersroute, zodat de belevingswaarde ervan wordt vergroot. Ook nieuwe watergebonden natuur langs deze beken versterkt het groene karakter van het gebied. Door aanleg van groene elementen in het plangebied, een meer natuurlijke ontwikkeling van bepaalde gebiedsdelen, het aanleggen van doorlopende groenzones kan de natuurwaarde van het gebied worden vergroot. Benadrukt wordt dat de mate van planuitvoering afhangt van de mate waarin sprake is van toevoeging van 'rode' ontwikkelingen.

Nieuwe bebouwing

Nieuwe 'rode' ontwikkelingen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid een nieuwe 'rode' ontwikkeling is namelijk dat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt. Bij de situering van nieuwe bebouwing dient voldoende aandacht te zijn voor het voorkomen van negatieve effecten en overlast voor de huidige bewoners. Anderzijds kunnen functies elkaar ook positief beïnvloeden, b.v. door vergroting sociale veiligheid en veilige fietsverbindingen.

Woningbouw / brinken / erven

Nieuwe woningen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving, opdat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk wordt versterkt. De eventueel te realiseren woningen worden in principe in een brink- / boerenerfachtige setting gesitueerd. Deze brinken / erven zijn gesitueerd nabij bestaande bebouwingsmassa's en zijn gekoppeld aan de oost-west langzaamverkeersverbinding. De brinken / erven worden ontsloten met een toegangslaan (liefst bestaand) en bereikbaar via de Fokko Kortlanglaan of de Horloseweg. De woningen krijgen een landelijk karakter.

Infrastructuur

De brinken en de werklandschappen worden ontsloten via de Fokko Kortlanglaan en de Horloseweg. Dit om te voorkomen dat het gebied wordt gebruikt door doorgaand verkeer. Het gebied zou daarmee haar landschappelijke karakter verliezen. De brinken worden daar waar mogelijk gekoppeld door middel van de langzaam verkeersroute. Deze route heeft het karakter van een verhard wandel/fietspad dat qua karakter past in een landelijk gebied. De wijk Drielanden krijgt aansluiting met het gebied voor fietsverkeer via de reeds bestaande fietstunnels onder de Groene Zoomweg, te weten de bestaande fietspaden langs camping Hanenburg en aansluitend op de Horsterweg en het nog aan te leggen fietspad aansluitend op de Horsterzoomweg. Het uitgangspunt voor parkeren is dat op eigen terrein geparkeerd wordt. In de openbare ruimte kan in voorkomende gevallen op groenstroken worden geparkeerd.

Openbaar groen

De open gebieden krijgen nadrukkelijk een recreatief karakter. Het streven is om deze gebieden te laten beheren door particulieren. Voorwaarde is dat de vorm van het beheer bijdraagt aan de landelijke uitstraling van het gebied. Gedacht kan worden aan het weiden van dieren of het faciliteren van recreatieve voorzieningen, zoals bijvoorbeeld speelweiden en picknickplaatsen. Particuliere initiatieven worden gestimuleerd mits ze bijdragen bij de functie van het gebied als recreatief uitloopgebied. De schaalgrootte van dit soort initiatieven dient bij het gebied te passen. Bestaand groen wordt zoveel mogelijk behouden. Groen wordt daar toegevoegd waar het bebouwing camoufleert. Dit camoufleren gebeurt door middel van de aanleg van houtwalstructuren in noord-zuid richting parallel aan de (bestaande) lanen. De langzaam verkeer route in oost/west richting zal waar mogelijk worden gecombineerd met bestaande beken in een strook van maximaal 20 meter breed door het gebied. In deze strook ligt dan tevens het onderhoudspad voor de beken. Deze wordt zoveel mogelijk multifunctioneel gebruikt als onderhoudspad, langzaam verkeer pad en in het geval van calamiteiten door de brandweer als 2e ontsluiting richting nieuwe brinken.

Door de realisatie van dit plan wordt een positieve impuls gegeven om een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk te bewerkstelligen.

Conclusie

De woning wordt op een verantwoorde manier ingepast, waardoor het groene karakter overheerst.

3.2.7 Ladder voor duuzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI: NL: RVS: 2017: 1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het plangebied wordt één woning gerealiseerd. De nieuwe bouwmogelijkheden kunnen niet aangemerkt worden als bouwmogelijkheden van enige omvang. Het betreft een kleinschalige bebouwingsmogelijkheid die niet voorziet in een toename van het ruimtebeslag en hoeft dan ook niet gekwalificeerd te worden als een stedelijke ontwikkeling.

Gezien het feit dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, hoeft in de plantoelichting niet te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

3.3 Woonbeleid

Er is in 2019 gekozen om niet langer regionaal afspraken te maken over regionale en gemeentelijke nieuwbouwaantallen. Voortaan wordt de regionale nieuwbouwbehoefte bepaald door de nieuwbouwambities van de lokale woonvisies als uitgangspunt te nemen en op te tellen tot een regionaal totaal. Middels monitoring wordt gevolgd in welke mate bouwplannen daadwerkelijk gerealiseerd worden en hoe zich dat verhoudt tot de ontwikkelingen in andere gemeenten. De gegevens van de monitoring worden van een analyse voorzien. Als hierbij wordt geconstateerd dat een gemeente of de regio als geheel te veel uit de pas loopt, dan zal, in afstemming met de provincie, worden bepaald of bijstelling van de nieuwbouwambities noodzakelijk is.

3.3.1 Woonvisie Harderwijk

De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 24 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.

Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk de komende decennia blijven groeien. Het aantal inwoners nu is 47.000 en zal naar verwachting toenemen tot 53.000 in 2040 . Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog ruim 4.000 woningen bijbouwen. Er is voor ongeveer 3.400 woningen plancapaciteit beschikbaar of in ontwikkeling. In de Woonvisie wordt de volgende tabel gepresenteerd, waar het gaat om het planaanbod Harderwijk in de periode 2015 tot 2025 en het (verwachte) moment van benutten van deze capaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0013.jpg"

Bron: Domein Ruimte 2017

Het gebied Drielanden, de grootste uitbreidingslocatie in Harderwijk, nadert met bouw van woningen in Harderweide zijn voltooiing. Het gaat hier om een toevoeging met (uiteindelijk) 1.040 woningen. Verder is voor wat betreft het planaanbod in Drielanden een onderscheid gemaakt tussen Harderweide en overig Drielanden. Bij dat laatste gaat het om de (verwachte) ontwikkelingen in het deelgebied Groene Zoom. De locatie Horloseweg 36 is daar één van. Waterfront -een grote binnenstedelijke herontwikkeling met ruim 1.400 woningen- is daarnaast een belangrijke woningbouwlocatie binnen het totaal aan plannen in Harderwijk. Verder laat de tabel zien dat ruim een kwart van de toekomstige nieuwbouwopgave in de bestaande stad zal worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden. De verwachte productie in en rond het dorp Hierden komt vooral voor rekening van de locatie Hoge Varen, met een capaciteit van 90 woningen.

Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.

Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorgen dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.

In de woonvisie worden de volgende opgaven in het woondomein gesignaleerd:

Nieuwbouw

  • Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
  • Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
  • Her- en deprogrammering in het dure segment
  • Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
  • Inbreiding en transformatie

Bestaande woningvoorraad

  • Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
  • Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken

Wijken en buurten

  • Ontwikkelen van woonzorgzones
  • Gemixte en inclusieve wijken en buurten
3.3.2 Uitvoeringsagenda 2019 – 2022 Woonvisie Harderwijk

Bij het opstellen van de uitvoeringsagenda is het planaanbod -en de verwachte inzet daarvan in de tijd gezien- opnieuw in kaart gebracht. Het ziet er nu naar dat in de periode tot 2025 een aantal van (afgerond) 3.000 woningen aan de voorraad kan worden toegevoegd. In de uitvoeringsagenda zijn ook de vraag/aanbod situatie per woningmarktsegment opnieuw in kaart gebracht. De belangrijkste conclusies uit die exercitie waren:

  • Het totaal aan plannen voor sociale huurwoningen is op zich toereikend gezien de behoefte; wel zou een versnelling in de realisatie wenselijk zijn.
  • Het aanbod aan vrije sectorhuur met een huur tot 850 euro per maand blijft achter bij de behoefte.
  • In het koopsegment tot 200.000 euro blijft het aanbod blijft sterk achter bij de behoefte.
  • In de overige segmenten (vrije sectorhuur met een huur boven 850 euro per maand en koopwoningen met een prijs boven de 200.000 euro) is het aanbod goed afgestemd op de behoefte.

Conclusie

Het bestemmingsplan Drielanden - Horloseweg 36 past binnen de doelstellingen van de Woonvisie Harderwijk 2017-2027.

3.4 Archeologie en monumentenbeleid

3.4.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening Harderwijk 2017. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij het bestemmingsplan.

3.4.2 Archeologienota

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in juli 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

In paragraaf 4.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.5 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.

Voor onderhavigplan is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 2 Inpassingsplan) met daarin beeldkwaliteitscriteria voor de woning en haar omgeving. De dorpsbouwmeester heeft een positief advies gegeven.

Conclusie/toetsing

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' zijn ook beeldkwaliteitscriteria door de gemeenteraad vastgesteld, die zijn toegevoegd aan de Welstandnota. In dit document worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de openbare ruimte in het plangebied "Groene Zoom". Het document geeft een ruimtelijk kader op basis waarvan architecten de woning in het plan kunnen gaan ontwerpen. De beeldkwaliteitscriteria Groene Zoom zijn toegevoegd aan het plan.

De stedenbouwkundige opzet van het plan is door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als positief beoordeeld.

3.6 Milieubeleid

3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.6.2 Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite.

3.6.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing.
  • Opwekken van duurzame energie.
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

De nieuwe woning wordt op een alternatieve manier voorzien van energie, te denken valt aan warmte vanuit bodem en/of lucht, alsook zonnepanelen. Bij de bouwaanvraag zal worden aangegeven hoe de woning wordt voorzien van energie (zie ook 2.2.4) .

3.7 Bodembeleid

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

In paragraaf 4.8 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.8 Waterbeleid

Diverse beleidsdocumenten op verschillende bestuursniveaus liggen ten grondslag aan de uitgangspunten op het gebied van duurzaam waterbeheer:

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).
  • Zwemwaterrichtlijn

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

De provincie en het waterschap hebben deze uitgangspunten verder doorvertaald in regionaal beleid en uitvoeringsplannen. Wettelijke verankering van het waterbeleid vindt plaats in de Waterwet en onderliggende uitvoeringsregels. De regels die zijn vastgelegd in een verordening van de waterschappen, worden 'de Keur' genoemd. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben. De Waterwet kent één watervergunning, de voormalige Keurvergunning is hierin opgenomen.

Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

3.8.1 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2023 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.
  • Bij nieuwbouw ligt de bodem van de kruipruimte minimaal 0,2 m boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.8.2 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 4.4 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.9 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel). Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen werkt beplanting ook snelheidsverlagend, en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.

3.10 Verkeers- en vervoersbeleid

3.10.1 Verkeer

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015). Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

3.10.2 Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk. Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

In paragraaf 4.11 wordt hier kort op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.2 Cultuurhistorie

De in de nabijheid van het plangebied gelegen Horloseweg maakt onderdeel uit van het historische wegenpatroon in dit landschappelijke gebied tussen Harderwijk en Ermelo.

In het plangebied zelf of de directe omgeving zijn geen beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig of panden die zijn aangeduid als 'karakteristiek'.

De gemeente Harderwijk heeft een cultuurhistorische waardenkaart. Op de betreffende locatie zijn de Horloseweg, de boerderij Hooge Geest (Horloseweg 38), de woning aan de Horloseweg 40, de woning aan de Horloseweg 20 en de woning aan de Horloseweg 16 zijn benoemd als cultuurhistorisch waardevol.

De oude Hoge Geestbeek loopt oostelijk langs het plangebied

De Horloseweg loopt van de Fokko Kortlanglaan naar de Horster Engweg, over de dekzandrug van de Hooge Geest en net ten zuiden van het laaggelegen gebied van Drielanden. De weg is mogelijk van middeleeuwse ouderdom, in elk geval is hij aangegeven op kaarten uit het begin van de negentiende eeuw. Het is een smalle weg met verharding van asfalt. Deze wegen blijven in stand en het tracé wordt niet gewijzigd.

4.2.3 Onderzoek

Op de beleidskaart archeologie van de gemeente Harderwijk valt het plangebied geheel binnen een zone met een hoge archeologische verwachting. In dit gebied dient, bij plangebieden groter dan 100 m2 en voorafgaand aan bodemingrepen groter dan 100 m2, archeologisch vooronderzoek plaats te vinden. Dit beleid is tevens vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Op het plangebied rust een dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 1”. Dit houdt in dat bij werkzaamheden waarbij de bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein is vastgesteld. Omdat het plangebied groter is dan 100 m2, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.1) en het archeologiebeleid van de gemeente Harderwijk. Het onderzoek is in juli 2019 door Salisbury uitgevoerd..

Op basis van de resultaten van het adviseert Salisbury Archeologie om binnen de contouren van de geplande werkzaamheden archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Het verkennende booronderzoek heeft aangetoond dat het archeologische niveau hier intact in de bodem aanwezig is. Gezien de geringe omvang van de bouwlocatie (circa 670 m2) wordt geadviseerd hier een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) met een eventuele doorstart naar een definitieve opgraving (DO) uit te voeren. Gezien de aard en omvang van de verwachte archeologie (mogelijke losse vondsten, kleine nederzettingsterreinen en sporen van agrarische activiteiten), is een proefsleuvenonderzoek aan de hand van enkele kleine proefputjes een handige methode om de aanwezigheid van archeologische resten binnen dit deel van het plangebied vast te stellen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan twee proefputjes van 2 x 3m, of een variatie hierop. De algemene doelstelling van het proefsleuvenonderzoek is het achterhalen of er daadwerkelijk een archeologische vindplaats voorkomt. Als dit het geval is dient de aard en de begrenzing ervan nader gespecificeerd te worden. Uiteindelijk dient dit te resulteren in een waardering van de vindplaats mocht deze aanwezig zijn. In gevolg daarop kan in overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag besloten worden de vindplaats op te graven.

Aangezien in de rest van het plangebied geen bodemingrepen zullen plaatsvinden wordt geadviseerd buiten de geplande bouwlocatie geen vervolgonderzoek uit te voeren zodat eventuele archeologische resten in situ bewaard kunnen blijven. Wel zal in dit geval de dubbelbestemming “Archeologie -Waarde 1” in dit deel van het plangebied van kracht blijven, zodat bij eventuele toekomstige bodemingrepen alsnog een vervolgstap in het archeologisch onderzoek uitgevoerd kan worden.

In april 2021 is door Lycens een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn aangetroffen, voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Er wordt daarom vrijgave geadviseerd.

4.2.4 Conclusie

Cultuurhistorie

De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor de cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Archeologie is geen belemmering voor de realisatie van het plan. Ook voor vrijgegeven gebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Archeologie toegevoegd aan dit plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Inleiding

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.

4.3.2 Onderzoek

In juli 2019 is door Bureau Natuurlijk een quickscan natuurtoets uitgevoerd, hieruit volgt:

Gebiedsbescherming

Natura 2000

  • Verstoring: Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen verstoring verwacht.
  • Stikstofdepositie: een Aerius-berekening en/of ADC-toets wordt geadviseerd.

Natuur Netwerk Nederland

Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent en het plangebied buiten het NNN gelegen is, is een verdere toetsing niet aan de orde.

Toetsing

Het plangebied ligt op een afstand van circa 1 kilometer van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Veluwerandmeren ten noordwesten van het plangebied. Het plangebied ligt niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als GNN of Groene Ontwikkelingszone. Op ongeveer 1 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt het Wolderwijd waarvan het open water is aangewezen als GNN en enkele oeverzones zijn aangewezen als Groene Ontwikkelingszone.

In december 2020 is door Lycens een onderzoek ‘stikstofdepositie in relatie tot Natura 2000’ uitgevoerd (zie Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening) die de exacte gevolgen van het project op de omliggende Natura 2000-gebieden in beeld brengt.

Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.

Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de ‘omgevingsvergunning, activiteit bouwen’. Daarnaast is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb en de ontwikkelingen zijn niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Soortbescherming

Flora

Er is geen sprake van overtreding van de Wet Natuurbescherming.

Das

De das wordt niet gehinderd doordat de nieuwe woning zich op ruim honderd meter uit de burcht bevindt. Het gebied wordt aantrekkelijker voor de das gemaakt door het aanbrengen van lage hagen rond de woning en langs de randen van de omliggende paardenweiden. Ook worden er op enkele plekken dasdoorgangen aangelegd. Ook wordt er aan de oostzijde van de woning nog een houtsingel aangeplant. Door deze maatregelen wordt het leefgebied van de das verbeterd (Bron: landschappelijke inrichting Buro Ruiter).

Vleermuizen

Het leefgebied van beschermde vleermuizen bestaat uit verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. De groenstrook is onderworpen aan een visuele inspectie. Bij deze ronde tijdens het veldbezoek zijn er geen holten en spleten waargenomen die mogelijkheden verschaffen voor vleermuizen om te verblijven. Er is geen sprake van overtreding Wet Natuurbescherming.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van overige zoogdieren die zijn opgenomen op Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen. Er is geen sprake van overtreding Wet Natuurbescherming.

Vogels

Vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Dit geldt ook voor de jaarrond beschermde nesten. Hierdoor zijn er geen toegankelijke holten voor bijvoorbeeld de huismus en de gierzwaluw. Tevens zijn de aanwezige houtopstanden onderzocht. Geconcludeerd kan worden dat hierin geen nesten of holten zijn waargenomen wat zou kunnen duiden op de aanwezigheid van beschermde rust- en/of verblijfplaatsen. Er is geen sprake van overtreding Wet Natuurbescherming.

Houtopstanden

Met het uitvoeren van de werkzaamheden worden eventueel enkele bomen gekapt die vallen binnen de grenzen houtopstanden binnen bebouwde kom. Artikel 4.2. van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet van toepassing.

4.3.3 Conclusie

Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven (zie paragraaf 3.8) Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

4.4.2 Onderzoek

In april 2019 is door EDOK-RO, voor de locatie de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat de locatie zich bevindt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.

Tot slot

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Informatie over een watervergunning is te vinden op de website van het waterschap (www.vallei-veluwe.nl/loket).

4.4.3 Conclusie

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Vallei en Veluwe en geeft voor het plan een positief wateradvies".

De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 6 Watertoets en Bijlage 7 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.

4.5 Geluid wegverkeerlawaai

4.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
4.5.2 Onderzoek

In 2017 is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe in het kader van wijzigingsplan 'Drielanden - Horloseweg 38' onderzoek uitgevoerd vanwege het wegverkeer op de Groene Zoomweg. Hieruit blijkt dat er voor een viertal woningen welke dichter bij de Groene Zoomweg zijn gelegen, dan onderhavige woning, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0014.jpg"

Het plan ligt ook binnen de geluidzone van de Horloseweg (gemeente Ermelo). De verwachte verkeersintensiteit voor 2030 bedraagt volgens het verkeersmodel van de gemeente Ermelo, minder dan 250 mvt/etmaal. De gevelbelasting vanwege de Horloseweg, zal gezien de afstand tussen de nieuwe woningen en de Horloseweg, lager zijn dan 48 dB.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen. Het uitgevoerde onderzoek voor Horloseweg 38, is als Bijlage 8 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.6 Milieu(hinder)

4.6.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.6.2 Onderzoek

In de nabij van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die een belemmering vormen voor de realisatie van de woning. Ook worden er geen bedrijven belemmerd in de uitvoering van hun bedrijf, aangezien een woning geen milieubelastende activiteit is.

Op basis van het geldend bestemmingsplan heeft het plangebied nu een agrarisch bestemming met de functieaanduiding paardenhouderij. Het houden en fokken van paarden valt onder SBI-143. Hieraan is een richtafstand van 50 m gekoppeld, waarbij geur bepalend is voor de richtafstand. Deze contour komt door deze bestemmingsplanwijziging te vervallen.

4.6.3 Conclusie

Dit aspect levert geen belemmering op de voor de realisering van de woning.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.7.2 Onderzoek

Het aantal woningen neemt gering toe. In paragraaf 4.7.1 is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het projectgebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een ‘gevoelige bestemming’ in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.7.3 Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Bodem en asbest

4.8.1 Algemeen

Bodem

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

Asbest

Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.

Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.

4.8.2 Onderzoek

In november 2011 heeft ingenieursbureau Land een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Horloseweg te Harderwijk. Het onderzoek heeft als doel het bepalen van de opbouw en milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van het terrein.

Het verkennende onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740:2009 (Bodem:Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek). Hierbij is beperkt historisch onderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5725:2009 (Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek).

Uit het onderzoek blijkt dat:

De bodem bestaat uit zwak siltig matig fijn zand, waarbij de bovengrond zwak humeus is.

In de bodem zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een verontreiniging. Op het maaiveld of in de grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

In de boven- en ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor de onderzochte stoffen aangetoond. In het grondwater is een overschrijding van de streefwaarde voor barium aangetoond.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten wordt de hypothese "onverdacht" voor het voorkomen van ernstige bodemverontreinigingen bevestigd.

De aangetoonde licht verhoogde gehaltes is er geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek. Het terrein is geschikt voor het toekomstige gebruik als wonen met tuin.

Indien er van de locatie grond moet worden afgevoerd dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

4.8.3 Conclusie

Het aspect bodem en asbest vormen geen belemmering voor de realisering van de vrijstaande woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 9 Bodem en asbest onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen  

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.9.1.1 Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.9.2 Onderzoek

Om te onderzoeken of externe veiligheid een belemmering is voor de realisatie van de woning is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00178-0003_0015.jpg"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart blijkt:

Buisleidingen 

Het plangebied ligt op circa 900 meter afstand van een hoge druk aardgasleiding. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leiding samengevat.

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding   Diameter   Druk   100% letaliteitsafstand   1% letaliteitsafstand   Afstand tot plangebied  
A-510   36 inch   66,2 bar   180 m   430 m   900 m  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van deze buisleiding is gelegen. De risico's voor het plangebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.

Transporten over de weg

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport over het spoor

Ten oosten van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied toxische wolk (4.000 meter) van de spoorlijn en op minder dan 1.500 meter afstand van het spoor. In de beleidsnota van de gemeente Harderwijk is aangegeven dat het groepsrisico dan standaard verantwoord dient te worden.

Gezien de toename van 2,4 personen is er geen sprake van een noemenswaardige toename van de hoogte van het groepsrisico (de kans dat meer dan 10 personen overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen). Daarnaast is sprake van de ligging van het plangebied op de rand van de 1.500 meter contour, waardoor de bijdrage van deze nieuwe bebouwing aan de hoogte van het groepsrisico minimaal zal zijn. In dit specifieke geval kan de verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van deze sirenepalen. De gemeente zal de toekomstige bewoners er op wijzen dat zij er voor moeten zorgdragen dat ze via hun mobiele telefoon zijn aangesloten op NL-alert.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de plannen niet in de weg.

4.10 Kabels en leidingen

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen. In het plangebied bevinden zich geen ruimtelijk relevante kabels en leidingen. Kabels en leidingen vormen derhalve geen belemmering voor het nieuwe bestemmingsplan.

4.11 Verkeer en parkeren

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de Parkeernormennota Harderwijk 2013 en de appendix "parkeernormen kleine wooneenheden". Deze parkeernormennota is opgesteld door de gemeente Harderwijk met als doel om specifieke, toepasbare en uniforme parkeernormen vast te stellen voor het gehele grondgebied van de gemeente Harderwijk.

Ten aanzien van parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm (2,0 parkeerplaatsen per burgerwoning). Bezoekersparkeren kent een norm van 0,33 parkeerplaatsen per woning. Met drie parkeerplaatsen op eigen terrein wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. Dit zal op de bouwtekening worden aangegeven.

Verkeer

Om een inschatting te maken van het toekomstig aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 317. Het aantal verkeersbewegingen bedraagt per woning maximaal 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag) per woning. Voor 1 woning leidt dit tot 7 extra verkeerbewegingen per etmaal. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per uur, tijdens de spits. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Algemeen

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.12.2 Onderzoek

Woningen zijn een activiteit die is genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 'Stedelijk vernieuwingsproject', relevante drempelwaarde: 2.000 woningen). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de omvang van het plan, die zeer ruim onder de drempelwaarde blijft en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang is verder in de vorige paragrafen voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.

4.12.3 Conclusie

Voor dit plan hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

5.1.1 Informatie bestemmingsplan

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.

Hoofdstuk opbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • 1. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • 2. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
5.1.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

5.1.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.

5.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Drielanden - Horloseweg 36' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • er is sprake van meer en minder gedetailleerde bestemmingen. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle eengezinswoningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
  • om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouwvlakken.

5.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2019-02.

5.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

  • Groen
  • Wonen

Bij deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

5.4.1 Groen

De bestemming Groen is van toepassing op groenvoorzieningen in het plangebied en gericht op de bescherming van groene waarden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Het is niet mogelijk om binnen de bestemming 'Groen' gebouwen te plaatsen. Waar houtwallen zijn beoogd, zijn deze op de verbeelding aangeduid. Voor de kwaliteitseisen aan deze houtwallen wordt verwezen naar de beeldkwaliteitscriteria Groene Zoom dat als bijlage bij de regels is opgenomen.

5.4.2 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.

Algemeen uitgangspunt is dat bij woningwijzigingen geen verschil wordt gemaakt tussen huur- en koopwoningen, ook al zullen wijzigingen bij huurwoningen minder vaak voorkomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling.

Alleen de locatie waar de woning zelf en eventuele bijgebouwen gebouwd mogen worden zijn door middel van het bouwvlak geduid. De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' is gebruikt om de locatie van een woning plaatsvast te maken. De goot- en bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding. De oppervlakte van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 165 m2. Bijbehorende bouwwerken kunnen binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer bedraagt dan maximaal:

oppervlakte bouwperceel   maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken  
750 m2 tot 1.000 m2   90 m2  
1.000 m2 tot 2.000 m2   125 m2  
2.000 m2 of meer   150 m2  

Aangezien het perceel groter is dan 2.000 m2, mag er een bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd van maximaal 150 m2.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Bed&Breakfast en gastenverblijf

Onder wonen is Bed & Breakfast en/of een gastenverblijf mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast en gastenverblijven zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het gebruiksoppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de activiteiten geen afbreuk mogen doen aan de woonfunctie;
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Mantelzorg

Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.

5.4.3 Waarde - Archeologie 1

Voor de bescherming van mogelijk archeologische waarden in het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen.

5.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!

Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.

Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.

Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand.

Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.

Coalitieakkoord 2018-2022

In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ‘‘Aanpakken met Ambitie”, waarmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.

Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen.

Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel. Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. oor dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiency voordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in, bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is;
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
    • 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied;
    • 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden;
    • 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst legt de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al dan niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al dan niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).

Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.

Initiatiefnemer heeft contact gehad met de buren en de plannen besproken. Geen van de op afstand gelegen buren hebben aangegeven bezwaren te hebben tegen de realisatie van de woning.

Het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan zijn voor tien locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsgebieden voorzien onder andere in de ontwikkeling van nieuwe woningen. Het onderhavige plan is gesitueerd in wijzigingsgebied 8.

Ten aanzien van ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 8’ gelden de volgende voorwaarden:

  • op het perceel kan één dienstwoning worden toegevoegd;
  • de bestaande dienstwoning kan worden bestemd als bedrijfswoning, zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (plattelandswoning);
  • de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' kan worden gewijzigd, of er kunnen aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden toegevoegd;
  • de woning en bijbehorende bouwwerken dienen geplaatst te worden binnen het bestaande bouwvlak;
  • de breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 15 m;
  • de goot- en de bouwhoogte van de nieuw toe te voegen woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m.
  • er vindt landschappelijke versterking plaats door in ieder geval de realisatie van een openbaar toegankelijk fiets-/wandelpad;
  • ter verzekering van de landschappelijke versterking kunnen voorwaardelijke bestemmingen worden opgenomen.

De ontwikkeling past echter niet binnen de wijzigingsregels omdat hier sprake is twee reguliere woningen. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden.

Aangezien het onderhavige bestemmingsplan het karakter heeft van een wijzigingsplan, er reeds inspraak heeft plaatsgevonden in het kader van de structuurvisie Groene Zoom en het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom, waarvan de voorliggende wijzigingsbevoegdheid deel uitmaakt wordt inspraak niet nodig geacht.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties.

Omdat het moederplan Drielanden - Groene Zoom destijds in het uitgebreide vooroverleg is gebracht, is het voorliggende bestemmingsplan niet meer opnieuw naar deze overlegpartners toegestuurd. Er is ook geen provinciaal belang. Wel is het plan voorgelegd aan de VNOG, ODNV en de gemeente Ermelo.

Ingekomen reacties:

VNOG

De VNOG heeft aangegeven dat het aspect externe veiligheid voldoende aandacht heeft gekregen. Een verantwoording van het risico is niet noodzakelijk. Het plangebied is vanaf meerdere zijden goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. Daarnaast is de bluswatervoorziening voldoende op orde. Ter hoogte van het plangebied is een ondergrondse brandkraan aanwezig.

Omgevingsdienst

Aan de ODNV is advies gevraagd over de milieuthema’s bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geluid, vormvrije mer, bodem en ecologie. In het advies van de ODNV is beschreven welke onderdelen aanvulling of verbeteringen behoeven. Deze opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Gemeente Ermelo

De gemeente Ermelo heeft in kader van het vooroverleg opgemerkt dat het plan de belangen van Ermelo niet schaadt. De voorgenomen wijziging is geen verslechtering van de huidige wijzigingsbevoegdheid, eerder een verbetering omdat het agrarische mogelijkheden en paardenhouderij komen te vervallen.

De gemeente Ermelo ziet graag dat de inrit betreffende de 2 woningen wordt ontsluiten via 1 gezamenlijke enkele inrit met standaard breedte. De toegangsweg naar beide woningen kan dan indien gewenst verder op het perceel worden opgesplitst. De ontsluiting van het perceel zal op deze manier worden uitgevoerd.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Drielanden - Horloseweg 36' heeft met ingang van 12 november 2021 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Er is 1 zienswijze ingediend.

Naar aanleiding van de zienswijze heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen Stichting Valouwe Natuur, initiatiefnemer, gemeente Harderwijk en haar ecologisch adviseur Van Bommel FAUNAWERK. Doel van het gesprek was om samen te kijken hoe naast het realiseren van de nieuwe woning ook het leefgebied van de das kon worden verbeterd. De ontwikkeling van het plangebied is daarbij bekeken in het licht van alle nog te nemen maatregelen ter bescherming en verbetering van het leefgebied van de das in de Groene Zoom.

Naar aanleiding van dit positieve gesprek is een nieuwe inrichting voor het perceel en de oostelijk gelegen gronden -die ook in eigendom van initiatiefnemer zijn- ontworpen. Dit voorstel is opnieuw besproken met indiener en dit heeft geleid tot onderlinge overeenstemming. De inrichtingstekening in de bijlage van de planregels en de bijbehorende teksten in de Toelichting zijn hierop aangepast.

Daarnaast zijn er een tweetal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, te weten:

  • 1. De begripsomschrijving in artikel 1 wordt als volgt gewijzigd (doorgehaalde tekst komt te vervallen en vetgedrukte tekst wordt toegevoegd):

1.42 woning:

een voor bewoning wonen bestemd gebouw, bestaand uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

  • 2. Artikel 4, lid 4.1 onder a wordt als volgt gewijzigd (doorgehaalde tekst komt te vervallen en wordt vervangen door de vetgedrukte tekst):
    • a. Wonen Woningen