direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00155-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bewoners uit de wijken Drielanden en Stadsweiden hebben het initiatief genomen om de locatie van de voormalige wijkpost Rietmeen te transformeren naar een omgeving die in het teken staat van duurzaamheid, groen, burgerschap en talentontwikkeling. Het moet een groene plek worden waar mensen van alle leeftijden en achtergronden elkaar kunnen ontmoeten en vooral samen actief zijn, elkaar helpen en vaardigheden en kennis kunnen overdragen. De initiatiefnemers hebben een stichting opgericht, genaamd Stichting Rietmeen, die geen winstoogmerk heeft.

Het gaat in hoofdzaak om maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van bijvoorbeeld tuinieren, sport en spel. In ondergeschikte mate zijn enkele commerciële functies voorzien in het kader van de financiële haalbaarheid. In hoofdlijnen zijn de volgende functies voorzien:

Maatschappelijk

  • (moes)tuinen
  • verkeersplein c.q. sportplein
  • picknickplek
  • speelplek voor kinderen
  • kleinschalige en/of ambachtelijke bedrijfjes

Commerciëel

  • ondergeschikte verkoopmogelijkheid voor eigen producten
  • ondergeschikte horeca
  • ondergeschikte zalenverhuur
  • evenementen

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het plan.

1.2 Doel

Het geldende bestemmingsplan is bestemmingsplan "Stadsweiden" dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 1 juli 2010, door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 17 december 2010 en onherroepelijk is geworden op 17 juni 2011. Hierin heeft het plangebied de bestemming Nutsdoeleinden waarbij in de doeleindenomschrijving is opgenomen dat het specifiek bedoeld is voor opslag- en werkruimten voor gemeentewerken. Deze bestemming staat de in paragraaf 1.1 genoemde functies niet toe.

Op 28 juli 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het plangebied ten behoeve van tuinen, verkeersplein, picknickplek, speelplek, kleinschalige opslag van boten en surfplanken, kleinschalige detailhandel en kleinschalige evenementen. De omgevingsvergunning was noodzakelijk, omdat dit gebruik strijdig is aan het bestemmingsplan "Stadsweiden". Voorliggend bestemmingsplan "Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen" legt deze functies juridisch-planologisch vast.

Een groot deel van het gebruik dat in voorliggend bestemmingsplan is geregeld, is dus al mogelijk gemaakt middels de verleengde omgevingsvergunning. Ten opzichte van de omgevingsvergunning is in dit bestemmingsplan ondergeschikte horeca, ondergeschikte zalenverhuur en kleinschalige en/of ambachtelijke bedrijfjes (zonder of nagenoeg zonder winstoogmerk) toegestaan en is het aantal evenementen uitgebreid (zie de bestemmingsomschrijving in lid 3.1 van de planregels). Voorliggend bestemmingsplan "Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen" maakt deze functies juridisch-planologisch mogelijk.

Hieronder is het plangebied globaal weergegeven op een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0001.png"

Ligging plangebied (rode cirkel) in zijn omgeving

Het bestemmingsplan "Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen" vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan "Stadsweiden" voor voorliggend plangebied.

1.3 Plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de wijk Stadsweiden. Het betreft de locatie van de voormalige wijkpost Rietmeen. Het adres is Ouverturebaan 1, 3844 HW Harderwijk. Kadastraal is het plangebied bekend als sectie F nr. 02295.

Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de A28 (in oost-westrichting). Ten westen ligt een kwekerij met kassen. Ten oosten ligt een woonwagenkamp met negen standplaatsen (aan Wikkemeen). Aan de noordwest- en noordoostzijde liggen de straten Rietmeen respectievelijk Stadswei. Op circa 300 m ten oosten van het plangebied loopt een spoorlijn (in noord-zuidrichting). Aan de noordzijde liggen woningen. De locatie is centraal gelegen tussen de wijken Drielanden (ten zuiden van de A28) en Stadsweiden (ten noorden van de A28).

Hieronder is een kaartje opgenomen met de plangrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0002.jpg"

Plangrenzen

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00155--0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke structuur aan bod;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van het plan behandeld. Er wordt beschreven wat het plan precies inhoudt;
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Om de ontwikkeling van de wijk Drielanden mogelijk te maken, heeft de gemeente Harderwijk in de jaren tachtig van de 20e eeuw de gemeentewerf verplaatst naar een stuk grond in Stadsweiden. Het terrein aan de Rietmeen werd ingericht als wijkpost in combinatie met een gemeentekwekerij. Op basis van nieuwe inzichten en tendensen is op een zeker moment besloten dat een gemeentekwekerij niet meer paste in de tijd en werd de ruimte van de kwekerij ingericht als composteerinrichting. In 2014 is de wijkpost Rietmeen wederom verplaatst en is het terrein ontruimd. Door bewoners uit de wijken Drielanden en Stadsweiden zijn initiatieven genomen om een nieuwe invulling te geven aan het terrein. Dit met ondersteuning van de wijkverenigingen Stadsweiden en Drielanden.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is circa 14.800 m2 groot en bestaat uit een voormalige wijkpost Het plangebied is grotendeels verhard en was bedoeld voor opslag van bouwmaterialen, strooisel en snoeihout. Er is één gebouw aanwezig van zo'n 5 m hoog. Langs de randen is een ruige vegetatie aanwezig. Er staan middenin het terrein enkele solitaire bomen.

Hieronder zijn enkel foto's opgenomen van de bestaande situatie (juni 2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0004.jpg"

Foto's bestaande situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.


De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.


In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).

Het Barro geeft geen regels die specifiek van toepassing zijn op het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duuzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is een instrument dat moet worden toegepast bij een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De definitie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling luidt (art. 1.1.1 Bro): 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, kan niet beschouwd worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan is daarvoor te kleinschalig. Het plan betreft met name een functiewijziging (van gemeentewerf naar wijkmoestuin en -ontmoetingsplek). Het plan voorziet in een beperkte uitbreiding van de bebouwing. Volgens jurisprudentie is de bouw van 6 woningen, waarvan 3 middels een wijzigingsbevoegdheid, geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State 201302867/1/R4). De ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan kan in dat licht evenmin als een nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd worden.

In dit bestemmingsplan wordt daarom geen verdere aandacht besteed aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het plangebied is de tweede centrale doelstelling relevant. De realisatie hiervan betekent onder andere:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provincie vindt het van belang dat een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving behouden en ontwikkeld wordt, waarin het prettig wonen en werken is. Het initiatief in het plangebied past bij deze doelstelling.

 
Omgevingsverordening

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

In de Omgevingsverordening is onder andere bepaald (artikel 2.3.3.1) dat geen nieuwe locaties voor detailhandel mogelijk worden gemaakt die leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur. In de toelichting van een bestemmingsplan moet worden aangegeven hoe een nieuwe detailhandelontwikkeling zich hiertoe verhoudt. De detailhandel die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Er gaat geen autonome werking vanuit. Omdat de detailhandel van beperkte en ondergeschikte aard is, leidt het niet tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels uit de Omgevingsverordening.

3.2.5 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

In de visie zijn 3 scenario's uitgewerkt (behouden, verdiepen of verbreden). Het gemeentebestuur heeft gekozen voor het scenario "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken. De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema's:

  • woonklimaat: "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen: "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken: "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid: "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In het gekozen scenario is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen.

De planontwikkeling past bij dit scenario, aangezien het bijdraagt aan een prettig woonklimaat voor alle doelgroepen. Het draagt bij aan de realisatie van een bijzonder woonmilieu dat uniek is in de regio.

3.2.6 Structuurvisie Harderwijk 2031

De gemeenteraad heeft op 20 december 2012 de Structuurvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde Stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economisch, sociaal en ruimtelijk beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad. De structuurvisie fungeert als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is.

Op de waarderingskaart van de structuurvisie is het plangebied gewaardeerd als laag dynamisch. Dat wil zeggen dat de gemeente geen voornemens heeft om een actieve rol te nemen. Wel staat de gemeente open voor nieuwe ontwikkelingen of concepten waarmee programmatisch geen rekening is gehouden, mits economisch uitvoerbaar en niet concurrerend met hoog dynamische gebieden.

Op de visiekaart Zorgzame stad valt het plangebied binnen het aandachtsgebied kwetsbare objecten ten aanzien van luchtkwaliteit als gevolg van de A28.

De planontwikkeling past bij de Structuurvisie Harderwijk 2031. De gemeente Harderwijk staat open voor het initiatief van de bewoners om het plangebied te transformeren naar een groene, multifunctionele ontmoetingsplek. De functies concurreren niet met andere functies. Wel dient rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit (zie paragraaf 5.5.3).

3.3 Archeologie en monumentenbeleid

3.3.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.

In paragraaf 5.2 wordt nader op de cultuurhistorische waarden in het plangebied ingegaan.

3.3.2 Archeologienota

Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.

Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.

In paragraaf 5.2 wordt nader op de archeologische verwachting in het plangebied ingegaan.

3.4 Milieubeleid

3.4.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.2 Milieugebiedvisie

In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor het voorliggende plangebied zelf is geen milieugebiedsvisie opgesteld, maar het ligt wel in het invloedsgebied van de A28 waarvoor wel een milieugebiedsvisie is opgesteld. De milieugebiedsvisie van de A28 is opgenomen in bijlage 1. Aandachtspunten hierin zijn externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid. Hierop wordt in paragraaf 5.5 ingegaan.

3.5 Waterbeleid

3.5.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

3.5.2 Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

3.5.3 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.


De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.5.4 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.


De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet


Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd.

In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

3.5.5 Nationaal Bestuursakkoord Water 2011

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

3.5.6 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

3.5.7 Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.


Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.


Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.


Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.


Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

3.5.8 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen. In het plangebied is de westelijk gelegen duiker aangegeven waarbij maatregel K2.7 hoort, zie afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0005.png"

Uitsnede kansen- en knelpuntenkaart

Maatregel K2.7 hoort bij het thema Waterkwantiteit en luidt als volgt: "Optimaliseren van de waterverdeling, automatiseren van peilbeheer en het creëren van meer doorspoeling leidt tot een robuuster watersysteem, een betere benutting van het beschikbare water en verbetering van de waterkwaliteit."

De duiker wordt met dit bestemmingsplan niet aangetast.

3.5.9 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:


Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.


Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).


Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.


Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.


Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.5.10 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.4 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.6 Verkeers- en vervoersbeleid

3.6.1 Verkeersstructuurplan

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het VSP bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie 2030 en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan (GVVP). In het VSP is een aantal streefbeelden opgenomen over de richting waarin Harderwijk zich op langere termijn wil ontwikkelen/positioneren voor wat betreft verkeer en vervoer. Belangrijk streven is dat bestemmingen voor autoverkeer goed bereikbaar zijn en op de bestemming in principe ook voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Het in het VSP omschreven beleid heeft voor wat betreft de ontsluiting e.d. van dit onderhavige plan, geen noemenswaardige invloed. In het plangebied zelf komen geen wegen voor.

In paragraaf 5.7.1 wordt nader ingegaan op verkeer.

3.6.2 Parkeernormennota

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk. Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

Voor bedrijven en instellingen is het uitgangspunt dat het parkeren zoveel mogelijk plaatsvindt op eigen terrein. In paragraaf 5.7.2 wordt nader ingegaan op parkeren.

3.7 Economisch beleid

3.7.1 Detailhandelsvisie

Op 13 september 2012 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie Harderwijk 2020 vastgesteld. In de Detailhandelsvisie worden de kaders geschetst voor de toekomstige ontwikkeling van de detailhandel in Harderwijk. Deze visie geeft antwoord op de volgende hoofdvraag: "Wat is de meest optimale, evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelsstructuur in de gemeente Harderwijk gegeven de grote ambities als regionaal centrum? Wat is de omvang en functie van de verschillende winkelgebieden in die structuur? En welke acties en (beleids)maatregelen zijn nodig of gewenst, zowel generiek als voor de onderscheiden winkelgebieden, om de gewenste structuur te bereiken?"

Over ondergeschikte detailhandel is het volgende opgenomen in de Detailhandelsvisie. Vormen van detailhandel die ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en die een gemaksfunctie hebben voor de bezoekers van de betreffende voorziening, zijn toegestaan. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat van het detailhandelsaanbod een autonome attractie uitgaat op de consument die elders verblijft.

In het onderhavige plangebied is ondergeschikte detailhandel aanwezig. Conform de visie is dit toegestaan. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het detailhandelsbeleid is.

3.7.2 Paracommercie

In afdeling 8A van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Harderwijk zijn regels opgenomen over het schenken van alcoholhoudende dranken in paracommerciële inrichtingen. Dit zijn inrichtingen waarbij het schenken van alcoholhoudende dranken geen hoofdfunctie is, maar slechts als incidentele nevenfunctie aanwezig is. Te denken valt aan sportclubs, culturele en recreatieve instellingen. In de Harderwijkse APV is opgenomen dat deze inrichtingen maximaal 12 maal per jaar alcoholhoudende dranken mogen schenken bij bijeenkomsten van persoonlijke aard of van derden.

Dit betekent het volgende. Het plangebied wordt beschouwd als paracommerciële inrichting. In het kader van de eigen activiteiten is er geen beperking ten aanzien van de frequentie van het schenken van alcoholhoudende dranken. De bovengenoemde beperking ten aanzien van alcoholhoudende dranken is wel van toepassing bij bijeenkomsten van persoonlijke aard of van derden. Voorbeelden zijn feesten, verjaardagen en bruiloften. In de planregels is weliswaar opgenomen dat de ruimte het gehele jaar door verhuurd mag worden, maar maximaal 12 maal per jaar mogen dus alcoholhoudende dranken geschonken worden bij bijeenkomsten van persoonlijke aard of van derden.

De bevoegdheid om bij gemeentelijke verordening (APV) regels te stellen, zoals hierboven is omschreven, is verankerd in de Drank- en Horecawet. Daarnaast zijn in deze wet regels opgenomen die direct van toepassing zijn op paracommerciële inrichtingen, bijvoorbeeld ten aanzien van sociale hygiëne.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de doelstellingen van het plan, de functies, de bebouwing en de inrichting van het perceel.

4.2 Doelstellingen

Het doel is om het plangebied te ontwikkelen tot een omgeving die in het teken staat van duurzaamheid, groen, burgerschap en talentontwikkeling. Deze ontwikkeling bevordert betrokkenheid in de wijken. Men helpt elkaar, een ieder draagt bij naar kunnen en wens, de een wat meer de ander wat minder. Daarbij geldt: 'kennis delen, is kennis vermenigvuldigen'.

Het doel is om een groene plek te creëren die duurzaam ontwikkeld wordt en waar mensen van alle leeftijden en achtergronden elkaar kunnen ontmoeten en vooral samen actief zijn. De bewoners leren elkaar beter kennen wat de sociale cohesie in de wijken bevordert.

Mensen zetten vanuit goed burgerschap hun vaardigheden en kennis in. Er wordt gewerkt aan overdracht van talent en kennis, door generaties heen. Groen en duurzaamheid zijn leidende factoren. Door samen te bouwen aan deze droomplek, wordt dit voor bewoners van Drielanden en Stadsweiden realiteit.

De initiatiefnemers hebben een stichting opgericht, genaamd Stichting Rietmeen. In de voorbereidende fase van het project hebben een aantal wijkbewoners zich aangesloten en zijn enkele werkgroepen opgericht. Zij zijn begonnen de plannen verder uit te werken. Alle wijkbewoners zijn op vrijwillige basis actief. De benodigde werkzaamheden, zoals het aanleggen van de tuinen en de inrichting van het bestaande gebouw, worden voornamelijk door de wijkbewoners zelf uitgevoerd.

4.3 Functies

Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven, is de maatschappelijke functie de hoofdfunctie. Daarnaast worden enkele kleinschalige commerciële functies toegestaan, zodat de Stichting Rietmeen financiële middelen kan genereren om te kunnen voorzien in de kosten voor bijvoorbeeld de aanleg en het onderhoud van de tuinen.

De volgende functies zijn voorzien:

Maatschappelijk

  • 1. vlindertuin, pluktuin, kruidentuin en moestuin: een groot deel van het plangebied is bedoeld voor tuinen, zodat buurtbewoners gezamenlijk kunnen tuinieren en kennis over groente en fruit met elkaar kunnen delen;
  • 2. verkeersplein: dit is bedoeld als oefenplein voor kleine kinderen om te leren fietsen en voor ouderen om te oefenen met hun scootmobiel. Hier kan ook gesport worden;
  • 3. picknickplek;
  • 4. speelplek voor kinderen: speeltoestellen worden gemaakt van duurzame materialen;
  • 5. scholen en zorginstanties: schoolklassen kunnen er tuinieren, studenten kunnen er een stageplek krijgen en cliënten van zorginstanties kunnen er een bezigheidsplek krijgen;
  • 6. gezamenlijk koken: er kunnen door en voor de vrijwilligers maaltijden gemaakt worden van eigen geteelde groente en fruit;
  • 7. kleinschalige en/of ambachtelijke bedrijvigheid: de bedoeling is dat wijkbewoners bijvoorbeeld meubels repareren of ambachtelijk bezig kunnen zijn. Een kleine vergoeding kan gevraagd worden, bijvoorbeeld om de kosten te dekken. Het is niet de bedoeling dat dit leidt tot commerciële bedrijvigheid;

Commerciëel in ondergeschikte vorm

  • 8. opslag van bootjes en surfplanken: er is hiervoor een gebied ter grootte van 400 m2 in de zuidwestelijke hoek aangewezen. De hoogte is maximaal 4 m;
  • 9. verkoopmogelijkheid voor eigen producten, zoals groente, fruit en bloemen en daarnaast een kopje koffie of frisdrank voor bezoekers. Er wordt verkocht vanuit een klein kraampje vlakbij het bestaande gebouw. De oppervlakte is maximaal 50 m2 (inclusief de uitstalling van de producten). Deze detailhandel wordt gezien als een ondergeschikte nevenactiviteit;
  • 10. zalenverhuur: er kunnen feesten gegeven worden, maar uitsluitend voor leden van de Stichting Rietmeen. Ook kan de ruimte verhuurd worden aan externe partijen, bijvoorbeeld voor cursussen en workshops. Het is echter niet de bedoeling dat dit een hoofdfunctie wordt. De hoofdfunctie blijft maatschappelijk van aard;
  • 11. horeca: als de vrijwilligers gezamenlijk koken, kunnen ook andere bewoners tegen geringe vergoeding aanschuiven. Het betreft een ondergeschikte horecafunctie ten dienste van de maatschappelijke functie;
  • 12. evenementen: maximaal 10 evenementen zijn toegestaan waarvan 4 meerdaags (maximaal 3 dagen per evenement excl. op- en afbouwdagen en zonder overnachtingsmogelijkheden). Een kermis en circus zijn expliciet uitgesloten in de planregels. Voor evenementen moet altijd gekeken worden naar de eisen uit de Algemene Plaatselijke Verordeningen. Het kan voorkomen dat een vergunning nodig is, ook al wordt voldaan aan bovenstaande eisen.

Functioneel

  • 13. waterpomp;
  • 14. parkeerplaatsen en fietsenstalling: op dit moment zijn op de inrichtingsschets 50 parkeerplaatsen ingetekend. De gehele zuidelijke strook (asfaltstrook) kan gebruikt worden voor parkeren op piekmomenten (in onderstaande tekening aangeduid als “P overloop”). Er is dus dubbelgebruik van de zuidelijke strook, waar onder andere het verkeersplein zit, mogelijk. In totaal zijn circa 150 parkeerplaatsen mogelijk. Direct naast de entree is voldoende ruimte voor het stallen van fietsen.

4.4 Bebouwing

In de huidige situatie is er een gebouw aanwezig van circa 275 m2. In de planregels is de mogelijkheid opgenomen om extra bebouwing te realiseren. In totaal is 700 m2 aan bebouwing toegestaan binnen het bouwvlak met een goothoogte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m. Het bouwvlak is gesitueerd rondom het huidige gebouw.

Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bijbehorende bouwwerken toegestaan voor bijvoorbeeld een fietsenstalling, kas of bergingen voor tuinmaterialen. Deze gebouwen mogen in totaal maximaal 200 m2 bedragen en maximaal 5 m hoog zijn.

4.5 Inrichting van het perceel

Hieronder is een inrichtingsschets opgenomen van het plangebied. Bovengenoemde functies zijn op onderstaande schets ingetekend. Aan de oostzijde is een groenwal beoogd ter afscherming van de woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0006.png"

Inrichtingsschets plangebied

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt op cultuurhistorie en archeologie ingegaan. Met ingang van 1 januari 2012 heeft er een aanpassing plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening. Vanaf dat moment dient op grond van artikel 3.1.6, lid 2, sub a een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige en/of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

5.2.2 Cultuurhistorie

Buiten de naamgeving verwijst vrijwel niets meer in de wijk naar het voormalige weidegebied van de gemeente Harderwijk. Stadsweiden bestond voornamelijk uit weiland dat aan de waterkant werd begrensd door rietkragen. Dwars door de wei liep een pad. Langs dit pad stonden bomen (elzen). Delen van de rietkraag en van het pad zijn bewaard gebleven (bij Weideheem ter plaatse van de dierenweide, via het Blankenhampad naar Edampad). Voor een gedeelte is hier ook sprake van de oorspronkelijke beplanting. Cultuurhistorische elementen komen vrijwel niet voor. Dit is mede een gevolg van het ontbreken van bebouwing in het gebied. Alleen de Stadswei functioneerde als ontsluitingsweg, dwars door het gebied. De huidige Stadswei lijkt in profiel en verkeersintensiteit echter in geen enkel opzicht meer op het vroegere landbouwweggetje. Ook in landschappelijk opzicht is weinig bewaard gebleven. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

Er kan geconcludeerd worden dat er geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

5.2.3 Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij het wijzigen van de bestemming van gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. De gemeenteraad heeft op 7 april 2011 het Archeologiebeleid 2011-2015, en als onderdeel daarvan de Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Conform dit beleid vindt er bij (grootschalige) ontwikkelingen in een vroegtijdig stadium archeologisch vooronderzoek plaats. Op basis van dit onderzoek wordt bekeken of er archeologische waarden in het geding zijn.

Uit de Beleidskaart Archeologie 2011 kaart blijkt dat het gehele plangebied is aangemerkt als een gebied met een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt het volgende:

  • planbeleid: archeologisch vooronderzoek bij plangebieden groter dan 5000 m2;
  • vergunningenbeleid: archeologisch vooronderzoek bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 5000 m2.

Het planbeleid is van toepassing. Het plangebied is circa 14.800 m2 groot, maar niet het gehele plangebied wordt geroerd. Aan de regio-archeoloog is d.d. 2 juni 2015 de vraag gesteld of daadwerkelijk een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd moet worden. De verwachting is namelijk dat de grond ter plaatse in het verleden al dusdanig verstoord is dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn. De regio-archeoloog heeft als volgt gereageerd.

De planlocatie ligt volgens de archeologische beleidskaart van Harderwijk in een zone met een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Geomorfologisch wordt het gebied omschreven als een veengebied dat is afgedekt met klei.

Direct ten zuiden van de snelweg is voorafgaand aan de ontwikkeling van de wijk Drielanden een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat deze zone ten zuidwesten van Harderwijk een nat gebied was. Van oost naar west neemt het maaiveld in hoogte af (verschil circa 4 meter) en zodoende lag het gebied tussen twee watergebieden in: de Zuiderzee en de beken vanaf de Veluwe. De bodem bestaat dan ook uit veen en klei, maar ook uit opgebracht zand om de natte delen te verstevigen. De resultaten van het onderzoek gaven aanleiding om het gehele plangebied Drielanden vrij te geven.

Historische kaarten laten goed zien dat het gebied rondom het plangebied pas laat ontgonnen is. De luchtfoto uit 1949 toont een gebied waarin diverse waterstroompjes te zien zijn.

Bij de aanleg van de Rijksweg A28 is een strook aan weerszijden van de weg geroerd. De aanwezigheid van de gemeentewerf heeft er in geresulteerd dat de bovengrond op delen van het terrein geroerd is. Eventuele archeologische waarden zijn daarbij verstoord. De bodem is gelijk aan de bodem in de westelijke helft van de wijk Drielanden. Ook hier zal veen en klei in de ondergrond te vinden zijn. Dat is de reden dat het gebied een lage verwachting heeft meegekregen.

Hoewel voor het plangebied wel een aanlegvergunning geldt, zijn bovenstaande feiten aanleiding om voor de nieuwe bestemming en de nieuwe ontwikkeling van het gebied geen aanvullend archeologisch onderzoek te verlangen. Het is niet noodzakelijk om een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0007.jpg"

Luchtfoto 1949

Op bovenstaande luchtfoto is duidelijk te zien dat het gebied nagenoeg niet ontwikkeld is. Waarschijnlijk was het te nat.

Er kan geconcludeerd worden dat archeologie geen belemmeringen vormt voor het plangebied.

5.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Binnen een afstand van ca. 650 meter van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. De Veluwerandmeren ontstonden bij de drooglegging van de polders van Flevoland vanaf 1957 en worden gevormd door vier ondiepe zoetwatermeren op de overgang van de Veluwe naar Flevoland. Op een afstand van 1,8 kilometer van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. De Veluwe bestaat uit gevarieerde bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met zogenaamde externe werking van de beide Natura 2000-gebieden. Dat wil zeggen dat ook op afstand van de aangewezen Natura 2000 gebieden geen sprake mag zijn van significante gevolgen voor de in deze gebieden beschermde flora en fauna. De ontwikkeling in het plangebied is dusdanig klein van schaal en aard dat er geen invloed is op de natuurwaarden van genoemde Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Er is een ecologisch onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of c.q. welke beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied (Quickscan samenvatting gemeentewerf Ouverturebaan 1, Harderwijk, Ecogroen, kenmerk 15-237, 30 juni 2015). Het ecologisch onderzoek is opgenomen als bijlage 2. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt.

Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen waarvoor een vervolgtraject nodig is. Wel moet bij het opruimen van de gemeentewerf rekening worden gehouden met broedvogels. Dat kan door buiten de broedtijd te werken.

De gemeentewerf heeft een hele rijke plantenflora. Er is tientallen jaren lang grond, maaisel en ander groen aangevoerd vanuit de hele stad. Daardoor zijn er allerlei plantensoorten aangevoerd, maar geen beschermde. Het gaat om zeldzamere soorten als Slangenkruid, Grijskruid en Zandblauwtje. Dat levert wettelijk gezien geen problemen op, maar het is de moeite van het behouden waard. Deze soorten groeien allemaal in de randzone van de werf.

Er geldt vanuit de Flora- en faunawet altijd een algemene zorgplicht. Dit betekent dat handelingen waarvan iemand weet of kan vermoeden dat ze schadelijk zijn voor soorten of hun directe leefomgeving, achterwege gelaten moeten worden. De wet beschouwt namelijk alle dieren en planten (ook de niet-beschermde) als waardevol.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen vanuit ecologisch oogpunt bestaan. Het voorgenomen plan heeft geen significante invloed op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Er worden geen beschermde soorten verstoord. Te allen tijde moet rekening gehouden met de algemene zorgplicht.

5.4 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 2 juni 2015 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten zijn opgenomen in voorliggende waterparagraaf.

Uit de watertoets bleek dat binnen het plangebied mogelijk primaire waterbelangen worden geraakt. In de zuidwestelijke punt van het plangebied loopt namelijk een 'leggerwatergang met beschermingszones', zie onderstaande afbeelding. Het betreft hier een ondergrondse watergang (duiker) die de singel van Drielanden verbindt met de Weibeek onder de A28 door.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0008.png"

Ligging leggerwatergang met beschermingszone

Het waterschap Vallei en Veluwe hanteert een beschermingszone met beperkende voorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld bouwen, graven, boren, heien en planten van bomen. Indien de belangen hiervan mogelijk geschaad worden, wil het waterschap betrokken worden bij het project. De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, hebben echter geen betrekking op de gronden waar de leggerwatergang is gelegen. De primaire waterbelangen worden niet geraakt.

Middels de waterpomp wordt grondwater onttrokken. Hiervoor gelden de “Algemene Regels Keur Waterschap Vallei en Veluwe”.

Het waterschap geeft nog een aantal algemene aandachtspunten.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor het project.

5.5 Milieu

5.5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

5.5.2 Geluidhinder

In het plangebied worden geen geluidgevoelige objecten, zoals woningen en scholen, gerealiseerd. Er hoeft dus geen geluidonderzoek gedaan te worden in het plangebied zelf als gevolg van de activiteiten.

Bij de uitvoering van de bovenomschreven plannen is geen geluidsoverlast voor de omgeving te verwachten. Er ontstaan maximaal 50 verkeersbewegingen met personenauto's verspreid over de dag en 250 verkeersbewegingen met personenauto's bij evenementen. In verkeerstermen is dit zeer beperkt. Het aantal autoverkeersbewegingen blijft beperkt, omdat het bewoners uit de nabij gelegen woonwijken betreft die voornamelijk met de fiets of lopend komen. De verkeersaantrekkende werking van de inrichting wordt lager ten opzichte van de vorige inrichting (wijkpost) en de voertuigcategorie wordt lichter, aangezien er (zo goed als) geen vrachtwagens de inrichting zullen bezoeken. Dit betekent dat de geluidsituatie ten opzichte van de voormalige functie gunstiger is.

De activiteiten, zoals het tuinieren en het gebruik van het verkeersplein en speelterrein, genereren op sommige momenten geluid. Er zijn niet altijd mensen aanwezig en het geproduceerde geluid is in de regel beperkt. Verwacht wordt bovendien dat de A28 deze geluiden overstemt. Daarnaast omheinen bomen en struiken het gehele terrein en wordt aan de oostzijde een groenwal aangelegd, waardoor geluiden gedempt worden. In de winter zijn veel van deze bomen en struiken kaal en klinken geluiden beter door naar de omgeving. Hier staat tegenover dat het terrein in de winter minder intensief gebruikt wordt dan in de overige seizoenen. Er wordt in de winter met andere woorden minder geluid geproduceerd.

Bij evenementen zorgt de stichting Rietmeen ervoor dat er geen geluidhinder voor de omgeving ontstaat. Dit is conform artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Dit artikel luidt: 'Het is verboden op een openbare plaats op een zodanige wijze toestellen of geluidapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt'. In de Algemene Plaatselijke Verordening is aangegeven bij welke geluidwaarden in dB(A) sprake is van geluidhinder.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat geluid geen belemmering vormt voor het plan.

5.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.

De werkzaamheden binnen het plangebied hebben geen verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg. De werkzaamheden worden grotendeels door personen verricht in de vorm van handkracht. Incidenteel kan het voorkomen dat er gebruik wordt gemaakt van een machine om een werk te realiseren. Dit wordt tot een minimum beperkt. Ook de invloed van verkeer van en naar het plangebied op de luchtkwaliteit is van beperkte omvang. Het betreft immers bewoners uit de nabij gelegen woonwijken. Zij komen voornamelijk met de fiets of lopend. De situatie ten aanzien van luchtkwaliteit is gunstiger dan de voormalige situatie van de wijkpost Rietmeen. Het aantal verkeersbewegingen is afgenomen wat een plaatselijke verbetering betekent voor de luchtkwaliteit.

Wat betreft luchtkwaliteit moet daarnaast gekeken worden naar een zone van 300 meter aan weerszijden van de rijksweg A28. Wanneer in een zone binnen 300 meter van de rijksweg kwetsbare groepen worden geprojecteerd kan er een knelpunt ontstaan. In het plangebied zijn af en toe kwetsbare groepen aanwezig (kinderen en ouderen). De mensen die het terrein betreden, zijn daar echter niet aaneengesloten dagen aanwezig. De te verwachten periodes zijn dagdelen van een aantal uur. Bovendien worden langs de A28 geen grenswaarden overschreden (bron: Milieubeleidsplan 2009-2012, gemeente Harderwijk). Nader luchtkwaliteitonderzoek wordt niet nodig geacht.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het project.

5.5.4 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Daarom is een bodemonderzoek uitgevoerd ('Eindsituatie-bodemonderzoek Ouverturebaan 1 te Harderwijk', Certicon, proj.nr. P2015-1062 - versie 1, 29 juli 2015), zie bijlage 3. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Tijdens het veldwerk is aan het maaiveld ter plaatse van de asfaltverharding een stukje asbestverdacht materiaal aangetroffen. Direct ten westen van de locatie zijn asbestverdachte buizen waargenomen. In het opgeboorde materiaal zijn plaatselijk resten puin, baksteen en plastic aangetroffen. In het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • Analytisch zijn in de grond plaatselijk licht verhoogde arseen- en PCB-gehaltes gemeten.
  • In het grondwater zijn analytisch licht verhoogde gehaltes barium en chroom aangetroffen.
  • De analyseresultaten van dit onderzoek komen in grote lijnen overeen met die uit 1996. Daarom kan gesteld worden dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet hebben geleid tot een verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse.

De aangetroffen lichte verhogingen zijn geen probleem voor het gebruik als moestuin. Het is te adviseren om tijdens het leegruimen van de locatie er op te letten dat geen verdachte materialen achterblijven en de buizen onbeschadigd blijven.

Er kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit voldoende onderzocht is en geen probleem vormt voor de planvorming.

5.5.5 Externe veiligheid

Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Beleid en regelgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Het Projectbureau externe veiligheid van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de ontwikkeling van de planlocatie Rietmeen. In bijlage 4 is een uitgebreide beoordeling van de nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen.

Onderzoeksresultaten
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0009.png"

Overzicht risicobronnen omgeving plangebied

Stationaire risicobronnen

Er zijn geen stationaire risicobronnen binnen / nabij het plangebied gelegen.

Mobiele risicobronnen

Plaatsgebonden risico mobiele risicobronnen

Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort en Rijksweg A28. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, alsmede de Rijksweg A28 geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormen. Wel dient rekening gehouden te worden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A28 (30 meter). Activiteiten binnen het plangebied zullen buiten de PAG-zone worden gerealiseerd.

Groepsrisico

Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Met de komst van de nieuwe ontwikkeling zal het groepsrisico beperkt toenemen (0,04%).

Verantwoording Groepsrisico

Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:

  • Noodzaak deze locatie, ruimtelijke veiligheidsmaatregelen en bronmaatregelen
  • Noodzaak en mogelijkheden te treffen objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen
  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.


Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Noodzaak deze locatie, ruimtelijke veiligheidsmaatregelen en bronmaatregelen

De gemeente Harderwijk heeft geen alternatieve locaties voor het wijkinitiatief onderzocht. Gezien de geringe toename van het groepsrisico en de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is verder onderzoek hiertoe niet nodig.

De activiteiten binnen het plangebied vinden plaats buiten de PAG-zone en zoveel mogelijk aan de noordkant van het plangebied. Daarnaast is het aantal evenementen dat per jaar plaats zal vinden beperkt tot maximaal 10 per jaar over het gehele plangebied en bevindt de zaallocatie zich in het noordwesten van het plangebied.

Noodzaak en mogelijkheden te treffen objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen

Wanneer de plannen in de fase van uitvoering komen en het bekend wordt welke gebruiksfuncties er worden geplaatst binnen het plangebied dan zal rekening moeten worden gehouden met de mate waarin verminderd of -niet zelfredzame personen gebruik gaan maken van de functionaliteiten. Er wordt geadviseerd het brandweercluster Veluwe West hierbij te betrekken.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid ten aanzien van het spoor worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Daarnaast gaat de VNOG er vanuit dat niet alle gebruikers zelfredzaam zijn, zie objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid wordt ingestemd met de voorgenomen ontwikkeling. Het voornemen past binnen de normen. Afhankelijk van de precieze gebruikers dient, in overleg met het brandweercluster Veluwe West, rekening gehouden te worden met de mate waarin verminderd of -niet zelfredzame personen gebruik gaan maken van de functionaliteiten.

5.5.6 Bedrijvigheid

VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen, uitgaande van het referentie-omgevingstype "rustige woonwijk". Tevens is aangegeven voor welke milieuaspecten gecorrigeerd kan worden in geval van een ander omgevingstype.

In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het milieuadvies aangegeven.

Ligging planlocatie
 
  Korte toelichting keuze  
Rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
Nee    
Gemengd gebied   Ja   Gelegen nabij weg en tussen woningen en bedrijvigheid  
Correctie mogelijke?   Ja    

Resultaat onderzoek

Milieuzonering bedrijven

Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) is één bedrijf gelegen. Ten westen van het plangebied ligt een kwekerij met kassen ten behoeve van de teelt van potplanten. Ook is er een winkel aanwezig waar planten en accessoires verkocht worden. Voor zowel een kwekerij als een tuincentrum geldt volgens de VNG uitgave een maximale afstand van 30 m vanwege geluid (milieucategorie 2). De kortste afstand van de perceelsgrens van de kwekerij tot het plangebied is ruim 65 m. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG handreiking. Het project wordt niet gehinderd door de kwekerij. Omgekeerd geldt dat het project de bedrijfsvoering van de kwekerij niet belemmert.

Aan de oostzijde grenst het terrein aan de Wikkemeen (woonwagenkamp). De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor de gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Milieu-
categorie  
SBI-code 2008   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Veiligheid  
2   94991   Buurt-en clubhuizen   0   0   30   0  

Het bedrijf is op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzoneringen" te vergelijken met een buurthuis. Dat betreft een categorie 2 bedrijf. Verder is kleinschalige en/of ambachtelijke bedrijvigheid toegestaan, bijvoorbeeld reparatie ten behoeve van particulieren, dat hooguit categorie 2 is. Op basis van deze categorie indeling dient een afstand van 30 meter aangehouden te worden vanaf de bestemmingsplangrens tot de nabijgelegen woningen. Omdat er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' is correctie mogelijk en geldt een milieuzone van 10 meter.

Er bevinden zich een aantal woningen binnen 10 meter afstand van de planlocatie. Een klein gedeelte van de contouren van de woningen loopt over de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0010.png"

Indien de stichting werkzaamheden uitvoert binnen deze contouren kan een gezond woon- en leefklimaat niet worden gegarandeerd. Op basis van de aangeleverde schets van de planlocatie kan geconcludeerd worden dat binnen de milieuzone geen structurele milieurelevante activiteiten plaatsvinden. In de zone van 10 meter rond de woningen bevindt zich een haag en aan deze zijde wordt een groenwal aangelegd die tevens als geluidswal fungeert.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Het project valt niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Alleen ´inrichtingen´ vallen onder het Activiteitenbesluit of hebben een omgevingsvergunning milieu of omgevingsvergunning beperkte milieutoets nodig. Een bepaalde activiteit is een inrichting als voldaan is aan twee voorwaarden:

  • 1. De activiteit is een 'door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht'.
  • 2. Er moet een categorie uit bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing zijn.

Aan beide voorwaarden wordt niet voldaan. Het is geen bedrijfsmatige activiteit en het project komt niet in bijlage I van het Bor voor.

Conclusie

Het plan voor het wijkinitiatief Rietmeen in Harderwijk is op basis van het aspect bedrijven haalbaar.

5.5.7 Klimaat en energie

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid.

Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Het milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Voor het voorliggende plangebied is echter geen milieugebiedsvisie opgesteld.

Het project past binnen de gemeentelijke doelstellingen. Duurzaamheid is één van de pijlers van het project. Door het aanleggen van tuinen en het telen van biologische groente en fruit, wordt aandacht besteed en vorm gegeven aan een duurzame leefomgeving. Kennis op dit vlak wordt onderling overgedragen en ook kinderen komen in aanraking met duurzaamheid. Daarnaast wordt het gebouw verduurzaamd, onder andere door het gebouw te isoleren en door zonnepanelen te plaatsen.

5.6 Kabels en leidingen

Er is in september 2016 een KLIC-melding gedaan (KLIC = Kabels en Leidingen Informatie Centrum). Middels een KLIC-melding worden de aard en locatie van ondergrondse kabels en leidingen inzichtelijk gemaakt. De KLIC-melding gaf het volgende aan.

In de zuidwesthoek van het plangebied lopen 2 parallele riooltransportleidingen, zie onderstaande afbeelding. Riooltransportleidingen zorgen voor de afvoer van vaak grote hoeveelheden afvalwater of gezuiverd afvalwater (effluent). De aanwezigheid van deze leidingen stelt eisen aan het grondgebruik. Zo geldt bijvoorbeeld een bebouwingsvrije zone en worden eisen gesteld aan het type verharding boven een leiding. Ter plaatse van deze leiding is (deels) een asfaltlaag aanwezig. Deze laag blijft behouden. Er zijn geen consequenties voor de leiding voorzien. De leidingen zijn op de verbeelding opgenomen middels de dubbelbestemming Leiding - Riool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00155-0003_0011.jpg"

Ligging riooltransportleiding (in groene cirkel)

Verder liggen er een aantal leidingen en in het plangebied die planologisch niet relevant zijn. Te denken valt aan datatransportleidingen en laagspanningsleidingen.

In en nabij het plangebied zijn geen bovengrondse hoogspanningslijnen of hogedrukaardgastransportleidingen aanwezig.

Zodra er wordt gegraven, dient een graafmelding bij KLIC gedaan te worden. Dan wordt er nadere informatie verschaft teneinde graafschade te voorkomen.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Qua ontsluiting treden er geen problemen op als gevolg van dit project. Het verkeer zal het plangebied bereiken via de straten Rietmeen en Stadswei. Het aantal verkeersbewegingen door het gebruik van het plangebied voor tuinieren, leren fietsen, e.d. is vrij beperkt. Uitgegaan wordt van een toename van maximaal 50 verkeersbewegingen, verspreid over de dag. Het omliggende wegennet kan deze toename aan. Naast de auto is het plangebied per openbaar en fiets goed te bereiken. Naast het plangebied is er een hoofdfietsroute via de Rietmeen, tussen de wijken Stadsweiden en Drielanden. Via deze route rijdt ook het openbaar vervoer tussen de wijken Stadsweiden en Drielanden door de bustunnel onder de Rijksweg A28. Op de Stadswei zijn haltevoorzieningen aanwezig.

Ook evenementen zorgen niet voor problemen voor het omliggende wegennet. Bij evenementen zijn er maximaal circa 250 verkeersbewegingen, verspreid over de dag. Dit is in verkeerstermen een beperkte omvang.

5.7.2 Parkeren

Het project komt niet concreet voor binnen de Parkeernormennota. Binnen de context van deze nota kan worden uitgegaan van de volgende twee functies:

  • 1. Volkstuinen

De parkeernorm is 0,3 parkeerplaats per perceel. Eén volkstuin heeft een gemiddelde oppervlakte van 250 m2. De oppervlakte van de tuinen maakt de helft uit van het totale plangebied. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 14.800 m2. De helft hiervan is dus 7.400 m2. Op basis van deze normen zijn 8,9 parkeerplaatsen nodig:

(7400/250) x 0,3 = 8,9

  • 2. Sociaal cultureel centrum / wijk- / verenigingsgebouw

De parkeernorm is 2 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO. Het gebouw mag volgens de planregels 700 m2 groot zijn. Dit betekent dat er 14 parkeerplaatsen nodig zijn:(700/100) x 2 = 14.

In totaal zijn er, afgerond naar boven, 23 parkeerplaatsen nodig voor deze twee functies.

Daarnaast zijn er parkeerplaatsen nodig voor evenementen en bijvoorbeeld cursussen in het kader van zalenverhuur. Er worden maximaal 250 verkeersbewegingen verspreid over de dag verwacht per evenement of cursus. Dit betekent dat op piekmomenten maximaal 150 parkeerplaatsen nodig zijn.

Parkeren, van zowel auto's als fietsen, wordt op eigen terrein opgelost. Aan de zuidzijde zijn hiervoor 50 permanente parkeerplaatsen gesitueerd (zie de inrichtingsschets in paragraaf 4.5). Als het nodig is, wordt het terrein ten oosten van deze permanente parkeerplaatsen ingericht als parkeerterrein. Dan zijn circa 150 parkeerplaatsen aanwezig. Deze gronden hebben een dubbelfunctie. Als het niet nodig is voor parkeren, wordt het gebruikt als verkeersterrein (oefenen scootmobielen en kinderen om te leren fietsen) en als sportterrein.

Om verkeersoverlast zoveel mogelijk te voorkomen, worden bezoekers gestimuleerd om per fiets of lopend naar het terrein te komen.

Geconcludeerd kan worden dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn om aan de parkeervraag te voldoen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Aan bod komen de algemene uitgangspunten van het plan, de verantwoording van de Standaard Handboek Harderwijk, een uitleg over de bestemmingsregels en handhaving.

6.2 Algemene uitgangspunten

Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar zijn voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.

Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel met enige mate van ruimte om de planuitvoering niet onnodig te belemmeren. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2016-02.

Aan de bestemming 'Maatschappelijk' zijn ten opzichte van de standaardregels regels toegevoegd:

  • vanwege de specifieke aard van het gebruik van het plangebied is toegevoegd dat het hoofdzakelijk gaat om gemeenschappelijke tuinen en een wijkontmoetingsplek. Dit gebruik staat centraal;
  • ook is toegevoegd dat in het plangebied evenementen gehouden mogen worden;
  • er zijn enkele functies genoemd die ondergeschikt aanwezig mogen zijn, te weten detailhandel, horeca, zalenverhuur, de opslag van bootjes en surfplanken en kleinschalige en/of ambachtelijke bedrijvigheid. Van een aantal van deze functies zijn begrippen opgenomen in artikel 1. Ook is bij horeca toegevoegd dat het uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke functie is toegestaan.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Maatschappelijk

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat het plangebied gebruikt mag worden voor maatschappelijke voorzieningen waarbij de nadruk moet liggen op het gebruik als gemeenschappelijke tuinen en als een wijkontmoetingsplek. Daarnaast zijn evenementen toegestaan. In ondergeschikte mate zijn detailhandel, horeca, zalenverhuur, de opslag van bootjes en surfplanken en kleinschalige en/of ambachtelijke bedrijvigheid toegestaan.

In de bouwregels is opgenomen waar, hoeveel en hoe hoog gebouwd mag worden. Het hoofdgebouw is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Binnen het bouwvlak zijn ook bijbehorende bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, toegstaan. De oppervlakte binnen het bouwvlak is maximaal 700 m2, dus dat is voor het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken samen. Buiten het bouwvlak zijn ook bijbehorende bouwwerken mogelijk ter grootte van maximaal 200 m2.

Tot slot zijn enkele specifieke gebruiksregels opgenomen ten aanzien van evenementen. Bepaald is dat er maximaal 10 evenementen per jaar gehouden mogen worden. Vier daarvan mogen meerdere dagen duren, maar niet meer dan 3 dagen per evenement. Ook is bepaald dat de detailhandelsfunctie niet groter mag zijn dan 50 m2. Dit is inclusief de uitstalling van producten.

6.4.2 Leiding - Riool

Dit betreft een dubbelbestemming die is bedoeld voor een klein stuk riooltransportleiding in de westhoek van het plangebied. De planregels beogen deze leiding te beschermen tegen schade.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Collegeprogramma 2014 - 2018

In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Dat is bij onderhavig plan niet aan de orde, omdat de gemeente zelf eigenaar van de grond is. De grond wordt verhuurd aan de stichting Rietmeen.

De werkzaamheden worden zoveel mogelijk gedaan door vrijwilligers. De gemaakte kosten voor bijvoorbeeld de huur, tuinmaterialen en zaden worden op verschillende manieren gedekt. Allereerst worden subsidies aangevraagd bij de gemeente Harderwijk en groene instanties. Bedrijven worden gevraagd om te sponsoren. Tot slot wordt geld gegenereerd door de verkoop van eigen producten, evenementen en opslag van boten en surfplanken. Het streven van de stichting Rietmeen is het plan op den duur geheel financieel zelfstandig uit te voeren.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedekt door het heffen van leges.

De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen" heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) vanaf 10 november 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De resultaten van deze inspraakprocedure zijn als bijlage 5 van deze toelichting opgenomen. De inspraakreacties hebben geen aanleiding gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen" is in november 2016 aan de onderstaande instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Gelderland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. Waterschap Vallei en Veluwe
  • 4. Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
  • 5. Liander N.V.
  • 6. Vitens
  • 7. KPN Telecom Rayon Midden

Van deze instanties heeft uitsluitend de provincie Gelderland gereageerd. De provincie liet weten dat de in het voorontwerp aan de orde zijnde provinciale belangen in het plan goed verwerkt zijn.

De overlegreacties geven geen aanleiding om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Stadsweiden - Wijkinitiatief Rietmeen heeft met ingang van 13 april
2017 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder
schriftelijk zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Desgewenst kon ook worden volstaan
met een mondelinge zienswijze. Dit is op 12 april 2017 bekend gemaakt in Het Kontakt en in de
Nederlandse Staatscourant. De stukken waren ook raadpleegbaar op de gemeentelijke website
www.harderwijk.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl.

Binnen de terinzagetermijn is één zienswijze ingediend. Deze heeft niet geleid tot een gewijzigde vaststelling.