Plan: | Wylerbaan 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0241.BPWylerbaan2-VSG1 |
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In voorliggend plan is geen sprake van een functiewijziging. Gelet op voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering bij de uitvoering van dit plan.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
De voorgenomen splitsing van de woning voegt één woning toe aan het plangebied. Met die geringe toename is voorliggend plan een NIBM-plan. De invloed van het extra verkeer door die ene woning draagt niet in niet betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Via dit bestemmingsplan wordt een nieuwe woning toegestaan (in een bestaande bouwmassa waar bestemmingstechnisch al een woning is). De Wet geluidhinder is van toepassing op deze nieuwe woning. Echter, omdat de afstand tot de Wylerbaan groter is dan de onderzoekszone van 200 m (circa 220 m) is verder akoestisch onderzoek niet nodig. Geluid staat niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg.
Van belang is voorts het geluid van de omliggende recreatieterreinen. Dat komt hierna onder 'milieuzonering' aan bod.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:
Planspecifiek
Vanuit oogpunt van milieuzonering zijn in de (wijde) omgeving mogelijk geurcontouren van agrarische bedrijven van belang. In de "Geurgebiedsvisie" is dit uitgewerkt. Bijgevoegde afbeelding is afkomstig uit dat stuk. Te zien is dat het projectgebied (groene cirkel) buiten de contour valt waardoor het aspect geur ook niet van verder belang is voor dit bestemmingsplan.
Voorts is vanuit oogpunt van zonering het bepaalde in de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van belang. Deze uitgave van de VNG geeft richtafstanden voor verschillende functies tot andere functies. Onder SBI-code '5511, 5512' worden richtafstanden gegeven voor "Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)". De grootste afstand is 50 m voor geluid. Omdat de omgeving van het plangebied geen rustige woonwijk is, is een verkleining van de indicatieve afstand tot 30 m te rechtvaardigen. De afstand tussen de hoofdmassa van de woning en de bestemmingsgrens van de naastgelegen campings is net iets meer dan 22 m. Omdat deze huidige hoofdmassa al een woning is dienen de omliggende kampeerbedrijven al rekening te houden met deze woning. De nieuwe woning komt daarmee niet dichter bij te liggen en omliggende recreatiebedrijven worden niet in hun (ontwikkelings)mogelijkheden beperkt door voorliggend plan. Evenzo geldt dat doordat de bedrijven al rekening moeten houden met de bestaande woning, om daar een voldoende goed woon- en leefklimaat te garanderen, dit ook geldt voor de nieuwe woning. Nieuwe bewoners zullen zich ervan bewust zijn in een overwegend recreatieve omgeving te wonen.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd is een screenshot van die site (plangebied met rood omcirkeld).
Op de kaart is een tankstation met LPG te zien, maar die bevindt zich op ruime afstand (>300 m) van het plangebied.
Hieruit is op te maken dat zich in de directe omgeving van het plangebied géén activiteiten met opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen bevinden. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Dit geldt noch voor het plaatsgebonden risico noch voor het groepsrisico.