direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kruksebaan 64
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De familie Lamers, hierna initiatiefnemer, is voornemens om op het adres Kruksebaan nummer 64 een vrijstaande woning te bouwen. In 2012 heeft het college een principeakkoord gegeven op dit initiatief. Voor dit plan is wel een bestemmingsplanherziening nodig.

Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kruksebaan in de dorpskern Breedeweg, behorende tot de gemeente Groesbeek. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0002.jpg"  
bron: Bing Maps  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Onderhavig plangebied betreft een kavel aan de Kruksebaan: een extensief gebruikte weg in de dorpskern van Breedeweg. Oorspronkelijk betrof dit een landweg waarlangs verspreid enkele boerenbedrijven gevestigd waren. In de loop der tijd is deze weg binnen de dorpskom komen te liggen, hetgeen geresulteerd heeft in verdichting van de bebouwingsstructuur ter plaatse. Deze bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woonhuizen. Ter hoogte van het plangebied is de bebouwingsdichtheid relatief laag gebleven. Een deel van de kavels is onbebouwd gebleven en in gebruik als tuin, weide of boomgaard.

De functie van de aanwezige bebouwing in de omgeving is overwegend die van woning, echter een klein deel heeft een agrarische functie: ter hoogte van de kruising Kruksebaan/Knapheideweg. Overige agrarische functies bevinden zich in het huidige buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0003.jpg"

foto 1: wegprofiel met woningen aan de Kruksebaan foto 2: agrarische (bedrijfs)bebouwing aan de Kruksebaan/ Knapheideweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0004.jpg"

foto 3: zuidwestzijde onderhavig plangebied foto 4: oostzijde onderhavig plangebied

Onderhavig plangebied betreft een tot op heden onbebouwd gebleven kavel tussen twee vrijstaande woningen van recente datum. Het is momenteel in gebruik als weide. Het plangebied ligt aan de Kruksebaan 64, een perceel dat gelegen is tussen 78 en 62. Onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0005.jpg"

Kruksebaan 64, gelegen tussen nr 78 en 62. afbeelding: bingmaps.com

2.2 Visie Wonen Werken

Tot voorkort was de de gemeentelijke 'Visie Wonen Werken' van toepassing op het plangebied. Deze is in juni 2004 vastgesteld en vormde de basis voor de strategische planning van de gemeente Groesbeek met betrekking tot de woningvoorraad en bedrijventerrein. Op 21 juni 2012 is deze visie vervangen door de 'Strategische visie Groesbeek 2025'. Op deze laatstgenoemde wordt dieper ingegaan in hoofdstuk 3.

De Visie Wonen Werken is voor onderhavig plan toch relevant omdat het plangebied hierin binnen het 'zoekgebied verstedelijking' valt. Hierop is ook het principeakkoord afgegeven.

Het beleid is opgebouwd rondom de volgende vier ambities:

  • Passende huisvesting voor alle inwoners;
  • Het bestaande contourenbeleid wordt gerespecteerd;
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding;
  • Elk kerkdorp dient mogelijkheden voor woningbouw te houden;

Ten aanzien van woningbouw in de kern Breedeweg zijn in de visie de ambities en mogelijkheden verkend: Om een gelijkblijvend aantal inwoners te behouden, is in de visie becijferd dat Breedeweg 131 woningen aan de voorraad moet toevoegen. Ook de mogelijkheden om hiertoe zijn onderzocht. Woningbouw is voorzien binnen de bestaande dorpskern, waaronder ook een aantal onbebouwde terreinen aan weerszijden van de Kruksebaan. Door deze terreinen te bebouwen kunnen de planmatige woonwijken afgerond worden. De bestaande wegenstructuur van deze wijken is al hierop gericht. Het plangebied is als locatie 12 terug te vinden in onderstaande kaart. De visie vermeldt hierover: "Recentelijk heeft ten westen/noorden van de Beukstraat een sterke verdichting van het zeer extensieve bebouwingslintje plaatsgevonden. Ook de omgeving is dicht bebouwd. Aanvullende extensieve bebouwing is derhalve mogelijk.Op deze locatie kan maximaal 1 twee-onder-één-kap of eventueel 2 vrijstaande woningen gebouwd worden."

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0006.jpg"

Deelgebied 'kern Breedeweg' uit de Visie Wonen Werken (2004)

2.3 Toekomstige situatie

Stedebouwkundige inpassing

De locatie 12 uit de woonvisie wordt nu deels bebouwd. Aangezien voor onderhavig plan een deel van de totale locatie wordt benut en er geen courante maat over blijft is nu 1 woning mogelijk. Onderhavig plan betreft de bouw van deze ene woning, inclusief de mogelijkheid om bijgebouwen te realiseren. Deze woning zal gelegen zijn in een omgeving waar de woonfunctie dominant is; zowel naast- als tegenovergelegen percelen hebben allen een woonfunctie, waarmee in functioneel opzicht aansluiting wordt gezocht met de plek.

Bebouwing

Het betreft een vrijstaande woning. De woning is gericht op de straat en de rooilijn ligt in lijn met die van de aanpalende woningen. Dit deel van de Kruksebaan kent geen planmatige woningbouw en is derhalve een aaneenschakeling van individuele initiatieven. Deze initiatieven onderling kennen geringe verschillen in maatvoering en materialisering. De bouwhoogte is maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 6 meter, gemeten vanaf het maaiveld. Met maaiveld wordt bedoeld de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein. Met deze bouw- en goothoogte wordt aangesloten op de omgeving. De bebouwing ligt op minimaal 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens.

Verkeer en parkeren

Aan de oostzijde van het perceel is een oprit voorzien welke voldoende ruimte biedt om de voertuigen op eigen erf te kunnen stallen. Deze inrit is ontsloten op de Kruksebaan.

Erfinrichting

Qua erfinrichting wordt aangesloten bij de omgeving, met een groene tuinachtige inrichting. Bijgebouwen zijn toegestaan vanaf 3 meter achter de voorgevel, waarmee voorkomen wordt dat deze in de voortuin komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0007.jpg"

uitsnede van de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief valt hier niet onder. Het Barro stelt in die zin geen regels voor het plangebied. Wel is gekeken naar de ladder van duurzame verstedelijking. Het project betreft de bouw van één woning in bestaand stedelijk gebied. Doordat het project slechts de bouw van één woning betreft, is stap 1 van de duurzaamheidsladder niet van toepassing. Daarnaast vindt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied plaats. Hiermee is het plan verenigbaar met de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief is niet strijdig met geldend rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland 2005

Op 29 juni 2005 is het streekplan door de provincie Gelderland vastgesteld. In het document wordt de ruimtelijke hoofdstructuur uit de Nota Ruimte, als centraal element aangehouden voor de ontwikkeling van de Provinciale ruimtelijke hoofdstructuur.Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van haar grondgebied versterken door in te zetten op de kenmerken en waarden die de provincie van belang acht. Het gaat om natuur en water, maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen van stedelijke functies en infrastructuur. Oftewel, de provincie zal zich sterk maken voor het ‘groenblauwe raamwerk’ en het ‘rode raamwerk’. De overige gebieden behoren tot het multifunctioneel gebied waar gemeenten, in regionaal verband, een grotere rol in toegewezen krijgen.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen ‘bestaand bebouwd gebied’ en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Planspecifiek

Het beleid uit het Streekplan Gelderland wordt concreet gemaakt in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie volgende paragraaf).

Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is enkel een juridische vertaling van dit beleid; er is geen nieuw beleid toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en nationale landschappen.

Op 27 juni 2012 volgde de eerste herziening van de RVG. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). De eerste herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij provinciaal belang speelt, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Het deel van het programma voor wonen en werken dat binnen dit bestaand bebouwd gebied wordt geprojecteerd draagt bij aan de doelstellingen van de provincie voor intensivering en optimalisering van het gebruik van het bestaand gebied . Het gebied bevat geen cultuurhistorisch waardevolle structuren en/of gebouwen. Het plangebied grenst direct aan een woonwijk. Het plangebied is op de beleidskaart ruimtelijke structuur gelegen in bestaand bebouwd gebied en valt binnen het 'internationaal stedelijk netwerk met bebouwd gebied 2000'. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Onderhavig plan sluit aan op de doelstellingen van het Streekplan Gelderland en de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Ontwerp omgevingsvisie en verordening Gelderland 2014

Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan ligt de Omgevingsvisie en Verordening van Gelderland ter visie. Deze verordening is nog niet bindend maar zal in het najaar van 2014 wel leidend worden met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en verordening gaan het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland vervangen.

Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan lopende activiteiten op het terrein van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:

  • de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en de Stedendriehoek)
  • de Gelderse corridor (de spoor-, weg en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied)
  • de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied
  • de krimp van de bevolking in de Achterhoek.

De omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
  • een gezonde en veilige leefomgeving.

Omgevingsverordening

Op 1 oktober 2014 wordt de nieuwe Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Gelderland vastgesteld. De regels in de omgevingsverordening zijn gebaseerd op de hierboven vermeldde omgevingsvisie. Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch gewaarborgd.

De provincie en haar partners streven samen naar behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing, ontgroening en krimp speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad. De provincie wil de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen waar mogelijk behouden en versterken. Dit vergt een evenwichtige benadering van stedelijke functies. De ambitie is te zorgen voor een optimale kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen, niet om alle voorzieningen te behouden.

Ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De Gelderse Ladder voor Duurzaam Ruimtegebruik bestaat uit de volgende stappen:

  • a. is er sprake van een actuele behoefte?
  • b. is in de actuele behoefte te voorzien door herstructurering, transformatie of anderszins van bestaande gebouwen in bestaand stedelijk gebied?
  • c. Indien bovenstaande vraag negatief wordt beantwoord: is in de actuele behoefte te voorzien door nieuwbouw binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • d. Indien bovenstaande vraag negatief wordt beantwoord: is in de actuele behoefte te voorzien in het landelijk gebied door hergebruik, herstructurering, transformatie of anderszins, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld ?
  • e. Indien uit bovenstaande blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet middels benutting van bestaande bebouwing in het buitengebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties aansluitend op het bestaand stedelijk gebied die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld?
  • f. Indien uit bovenstaande blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet aansluitend op het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties die niet aansluiten op het bestaand stedelijk gebied, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de bouw van één woning in bestaand stedelijk gebied. Het is daarmee niet strijdig met het beleid uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening geeft geen gebiedsspecifieke kenmerken voor onderhavig plangebied. Ook wat de verordening aangaat zijn er geen strijdigheden.

De ontwikkeling van één woning heeft nagenoeg geeft invloed op de (regionale) behoefte naar woningen en het woningaanbod dat reeds aanwezig is. Een uitgebreide toets aan de ladder is hierdoor niet aan de orde. Wel kan worden gesteld dat het een binnenstedelijke locatie betreft waarmee in ieder geval op een duurzame en compacte manier met de grond wordt omgegaan. Het plan sluit daarom aan bij de doelen van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

3.3 Regionaal Beleid

Verstedelijkingsvisie Stadsregio: 'Van Koers naar Keuze' 2011

In de Verstedelijkingsvisie Stadsregio, vastgesteld 30 juni 2011, geeft de stadsregio een nadere uitwerking van de regionale verstedelijkingsopgave voor de periode 2010-2020. Het 'Regionaal Plan' (2006) is hierbij als uitgangspunt genomen. De voorlopige resultaten van subregionale afstemming over woningbouw krijgen in deze visie een belangrijke plaats. Hieruit blijkt dat gemeenten elkaar weten te vinden en afspraken maken hoe zij de komende jaren met elkaar willen werken aan opgaven in deze regio.

‘Van Koers naar Keuze’ kiest voor één sterke stadsregio, een volwaardig samenhangend stedelijk netwerk, met een sterke (inter)nationale concurrentiepositie. De regio benut de economische kracht van de grote steden, zet het landschap in als kwaliteit en speelt in op de vraag van de consument op het gebied van wonen, werken en mobiliteit. Daarnaast is de visie ‘Van Koers naar Keuze’ het regionale kader voor onderlinge afspraken tussen overheden en andere partners.

Planspecifiek

De volgende beleidsuitgangspunten hebben betrekking op onderhavig plan:

  • Voor gemeenten staan de woonconsument en het bouwen voor de eigen behoefte centraal. Bij het bouwen voor de bovenlokale vraag is subregionale afstemming noodzakelijk. Complementair bouwen is daarbij van belang om te komen tot een gevarieerd woningaanbod binnen de regio.
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding, dus herstructurering en transformatie moeten voorrang krijgen. Woningbouw vindt zoveel mogelijk plaats op door openbaar vervoer goede bereikbare locaties.
  • De ‘contour woningbouw’ uit het Regionaal Plan blijft ongewijzigd.
  • Bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties wordt tijdig en nadrukkelijk de relatie gelegd met andere beleidsvelden.
  • De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de kwalitatieve afspraken over betaalbare woningen uit het Regionaal Plan. Daarbij geldt dat gemeenten een inspanningsverplichting hebben om het totale aantal nieuwe woningen op subregionaal niveau voor 50 procent in het betaalbare segment bouwen (tot €172.000 V.O.N. of tot de huurtoeslaggrens binnen de huursector). Dit betreft alle nieuwe woningen binnen de ‘Contour woningbouw’ en overige toevoegingen aan de woningvoorraad in het landelijk gebied, inclusief nieuwe woningen door verbouw van bestaande bebouwing.

In onderstaand kaartje is te zien dat de onderhavige locatie zich bevindt binnen de contour van het Regionaal Plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0008.jpg"

Uitsnede kaartje Verstedelijkingsvisie Stadsregio met plangebied (roze stip)

Onderhavig plan heeft nagenoeg geen invloed op het huidige woningaanbod en de behoefte naar een bepaald type woning. Het betreft een inbreiding, welke gelegen is binnen de bebouwingscontour uit het regionaal plan. Voorts wordt binnen het plangebied voorzien in de realisatie van één woning. Een verdeling tussen betaalbare en dure woningen is hiermee niet mogelijk. De relatie van het initiatief met relevante andere beleidsvelden wordt aangehaald binnen de toelichting van dit bestemmingsplan. Onderhavig initiatief is in lijn met het beleid uit de Verstedelijkingsvisie Stadsregio.

3.4 Gemeentelijk beleid

Strategische visie Groesbeek 2025

Op 21 juni 2012 is de strategische visie Groesbeek 2025 vastgesteld. De Strategische Visie Groesbeek 2025 vormt een integraal kader voor toekomstige beleidsopgaven en besluiten gemeentebreed. De Strategische Visie is geen blauwdruk. De koers ligt er, de weg er naar toe kan op verschillende wijzen worden ingevuld. De koers is te onderscheiden in drie ontwikkelingslijnen:

  • 1. Samen werken aan zorg: wijken op eigen kracht, zorgen voor elkaar & de gemeente als toplocatie voor zorggerelateerde instellingen en instituten.
  • 2. Jong, gezond en actief: met breedtesport en topsport investeren in ontmoeting en gezondheid, met speciale focus op de jeugd.
  • 3. Spannend landschap: het unieke en diverse landschap verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.

De derde ontwikkelingslijn bestaat uit de volgende ambities:

Werken aan: een nog mooier Groesbeek waar iedereen van kan genieten. De kwaliteit en diversiteit verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.

Inspelen op: recreatie en toerisme, ruimtelijke kwaliteit.

Voortbouwen op: de unieke kwaliteiten van dit landschap.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief is niet strijdig met het beleid uit de Strategische Visie Groesbeek 2025

Structuurvisie Groesbeek 2025

De ruimtelijke vertaling van de Strategische Visie vindt plaats in de Structuurvisie Groesbeek 2025. Het vaststellen van een of meer structuurvisies voor het grondgebied van de gemeente is wettelijk verplicht. Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid. De Structuurvisie Groesbeek 2025 is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Groesbeek. De structuurvisie heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Het geeft geen eindbeeld, maar een afwegings- en sturingskader - in feite het decor - voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Groesbeek. Het in de structuurvisie vervatte kader volgt de pijlers en ontwikkelingslijnen van de Strategische Visie.

Eén van deze pijlers is de pijler woonkwaliteit. Deze is opgebouwd rondom een viertal ambities:

  • Vergroten van de woonkwaliteit in Groesbeek en laat deze aansluiten op de vraag: door vernieuwbouw en verbetering van wijken beschikt Groesbeek ook in 2025 over aantrekkelijke woonmilieus.
  • Aandacht voor bijzondere doelgroepen. Voor senioren, starters, jonge doorstromers en zorgbehoevenden is extra aandacht.
  • Ontwikkel een gevarieerd woningaanbod. Sluit aan bij bestaande kwaliteiten en speel met nieuwbouw in op de wensen van specifieke doelgroepen. Nieuwe gebouwen zijn flexibel en toekomstbestendig gebouwd, zodat slim kan worden ingespeeld op demografische ontwikkelingen.
  • Zet in op bestaande projecten. Ontwikkel alleen bestaande locaties binnen de bebouwde kom kies niet meer voor uitbreidingslocaties.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft de bouw van een woning op een open plek. Op basis van de Visie Wonen Werken is er in 2012 reeds een principeakkoord afgegeven door de gemeente, aangaande de bouw van een woning. Ondanks dat deze locatie niet in de structuurvisie is opgenomen wordt er medewerking verleend omdat het principeakkoord dateert voor de vaststelling van de structuurvisie. Daarnaast sluit het aan op de doelstelling om voor woningbouw in eerste instantie te kiezen voor inbreiding in plaats van uitbreiding.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het “Bestemmingsplan Breedeweg” door de gemeenteraad op 30 maart 2006 vastgesteld en door Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland op 5 december 2006 goedgekeurd. Op onderhavig plangebied is in het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden' toegekend, zonder bebouwingszone. Op het onderstaand kaartfragment van het vigerende bestemmingsplan is het perceel in roze omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0009.jpg"

uitsnede verbeelding “Bestemmingsplan Breedeweg”

Planspecifiek

Het uitoefenen van de functie 'Wonen' is in lijn met het vigerend beleid. De bouw van een woning is echter strijdig. Onderhavig bestemmingsplan is erop gericht om de bouw van de woning mogelijk te maken middels het toevoegen van een bouwvlak aan de bestemming 'Wonen'.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Onderhavig plan maakt de bouw mogelijk van een woning op een perceel waar reeds de woonbestemming ligt. Het terrein is nu als weide in gebruik. Zover bekend hebben er geen bodemkwaliteit belastende activeiten plaatsgevonden en is het daarom aannemelijk dat de bodem geschikt is voor een woonfunctie. In het kader van het bestemmingsplan is geen verkennend onderzoek nodig. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag nog worden verricht.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt de oprichting mogelijk van één woning, inclusief bijgebouwen. Een project met een dergelijke beperkte omvang draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (NIBM). Verder onderzoek is niet nodig, daar aangenomen kan worden dat het plan uitvoerbaar is op het gebied van het aspect lucht.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt de oprichting mogelijk van een woning. Dit betreft een geluidsgevoelig object. In de omgeving van het plangebied bevinden zich echter geen bronnen die geluidhinder opleveren van welke aard dan ook. De enige verkeersweg is de Kruksebaan zelf, welke een rustige 30 km weg is. Voor een 30-km zone geldt in het kader van de Wet geluidhinder geen onderzoeksplicht. Het plan wordt daarom uitvoerbaar geacht op het gebied van geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De gemeente Groesbeek heeft in 2009 een gemeentelijk geurbeleid opgesteld (geurvisie en geurverordening 2009). De op dit moment vigerende normen zijn:

a Stedelijke bebouwde kom 2,0 odour units

b Landelijke bebouwde kom 3,0 odour units

c Gebied met hoofdzakelijk burger gebruik 5,0 odour units

d Gemengd gebied met burger en agrarisch gebruik 8,0 odour units

e Gebied met hoofdzakelijk agrarisch gebruik 11,0 odour units

Bij een aanvraag of wijziging van een vergunning wordt hieraan getoetst.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt de oprichting mogelijk van een woning. Dit betreft een geurgevoelig object. Er bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied een veehouderij aan de Knapheideweg 75. Het plangebied behoort volgens de geurvisie en verordening van de gemeente Groesbeek tot 'Landelijke bebouwde kom'. Hierbij is aangegeven dat de afstand tot de veehouderij 50 meter dient te zijn. Dit agrarisch bedrijf ligt op meer dan 50 meter vanaf de nieuwe woning. Het huidige leefklimaat ter hoogte van het plangebied is dan ook goed. Dit bedrijf moet in zijn bedrijfsvoering momenteel al rekening houden met woonbestemmingen die dichterbij gelegen zijn dan het plangebied. Hierdoor ondervindt het bedrijf geen hinder in haar bedrijfsvoering. Het plan is uitvoerbaar op het gebied van geur.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Er zijn in de directe omgeving geen (bedrijfs-)activiteiten aanwezig die een belemmering vormen om de beoogde woning te realiseren. Evenmin zijn er in de omgeving functies gelegen die beperkingen ondervinden van de nieuwbouw woning. Het plan is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand ziet u een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0010.jpg"

Hieruit is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, leidingen of transportassen gesitueerd zijn. Daarmee is aangetoond dat het plan uitvoerbaar is op het gebied van externe veiligheid.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterplan Groesbeek (2008)

Het doel van het waterplan Groesbeek is te komen tot een gezond en veerkrachtig watersysteem binnen de gemeentegrenzen met een concreet uitvoeringsprogramma als eindresultaat. Hierbij zijn goede afspraken gemaakt tussen gemeente, waterschap en andere betrokken partijen over de uitvoering, planning en financiering van de voorgenomen maatregelen. Het leeuwendeel van de maatregelen richt zich op de beleving en het bergen van regenwater. Het meest effectief is het zoveel mogelijk afkoppelen van regenwater door infiltratie, omdat de bodemgesteldheid hiervoor bijzonder geschikt is.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Onderhavig plan maakt de bouw mogelijk van één enkele woning. De toename van de verharding is minder dan 500 m2. Uit een analyse op de website dewatertoets.nl blijkt dat volstaan kan worden met de korte procedure. Er is geen uitgebreid waterhuishoudkundig plan vereist en het plan behoeft geen nadere toetsing door Waterschap Rivierenland. Het regenwater wordt afgekoppeld, conform het gemeentelijke beleid. Er zijn genoeg mogelijkheden om water te bergen op eigen terrein. Daarnaast ligt het niet in een beschermingswaardig gebied of in de buurt van belangrijke watergangen. Op het gebied van het aspect water is het plan dan ook uitvoerbaar.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Denk aan ontsluiting, wegenstructuur, parkeren en parkeerbalans aan de hand van parkeernormeringen etc.

Planspecifiek

De nieuwbouwwoning wordt rechtstreeks ontsloten op de Kruksebaan, een binnen de bebouwde kom gelegen erftoegangsweg (30 km/uur). Voor een vrijstaande woning geldt volgens CROW, publicatie 317, een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Deze dienen volledig op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het plan is goed verkeerstechnisch inpasbaar en op de kavel is voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van het aantal parkeerplaatsen.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0011.jpg"

bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied zich in Nationaal Landschap De Gelderse Poort bevindt (oranje). De bouw van een woning in een bestaande dorpskom vormt geen bedreiging voor de instandhouding van dit landschap. De bestaande dorpskernen maken, inclusief hun recentste woningbouwprojecten, immers al deel uit van dit landschap. De Natura 2000-gebieden (rood) Sint Jansberg en De Bruuk bevinden zich op ruime afstand van het plangebied (vanaf circa 930 meter), evenals de Ecologische Hoofdstructuur (groen), welke zich op circa 850 meter en verder bevindt. De uitvoerbaarheid van het initiatief op het gebied van gebiedsbescherming is hiermee aangetoond.

Op het terrein staan geen te slopen opstallen of hoog opgaande begroeiing waar beschermde soorten te verwachten zijn. Ook op het gebied van soortenbescherming zijn er daarmee geen aspecten welke de uitvoering van onderhavig plan in de weg staan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0241.BPKruksebaan64-VGS1_0013.jpg"

Het plangebied ligt in een zone met een 'hoge archeologische verwachtingswaarde', met als gevolg een verplichting tot onderzoek bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm. In onderhavig initiatief worden de genoemde grenswaarden overschreden, waardoor een verkennend archeologisch bureau- en veldonderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingplan in te zien. De conclusie van het onderzoek is dat er geen archeologische vondsten verwacht worden. De archeologische verwachting voor het plangebied wordt dan ook naar beneden bijgesteld, naar 'laag'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden' komt daarmee te vervallen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en de planontwikkelingskosten voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Met de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten om de ter plaatse benodigde afspraken en eventuele bijbehorende kosten (incl. planschade) vast te leggen. Hierdoor zijn de kosten voldoende verzekerd. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:

  • 'Wonen', waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen, waarin één vrijstaande woning gebouwd mag worden. De maximale goot- en bouwhoogte voor de woning is aangegeven in het bouwvlak;

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Vanwege de geringe omvang van het project zijn er geen significante effecten voor de waterhuishouding te verwachten (zie paragraaf 4.2) en is er geen sprake van bovenlokaal belang (zie paragraaf 3.2). Het waterschap Rivierenland en de provincie zal worden geïnformeerd bij het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan.

6.3 Verslag inspraak

In bijlage 2 zijn de inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.

6.4 Verslag zienswijzen

Er zijn geen zienswijzen ingediend.