direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Oude Kleefsebaan nr. 69
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0241.418-VSG1

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';

met de daarbij behorende voorzieningen zoals (bedrijfs)woningen, tuinen, erven, achterpaden, opritten, parkeerplaatsen en bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Bouwvlak

Op de gronden gelegen binnen het bouwvlak zijn uitsluitend toegestaan:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. (bedrijfs)woningen;
  • c. kelders;
  • d. bijgebouwen;
  • e. aan- en uitbouwen
  • f. andere bouwwerken.
3.2.3 Aanduiding "bijgebouwen"

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" zijn uitsluitend toegestaan:

  • a. kelders;
  • b. bijgebouwen;
  • c. aan- en uitbouwen;
  • d. andere bouwwerken.
3.2.4 Buiten bouwvlak en "bijgebouwen"

Op de gronden gelegen buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding "bijgebouwen", zijn uitsluitend toegestaan:

  • a. aangebouwde kleinere bouwwerken zoals portieken, erkers en balkons;
  • b. andere bouwwerken.
3.2.5 Bestaande bebouwing

Bijgebouwen die een andere maatvoering hebben dan is omschreven en bestaand waren ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, en die zijn gebouwd op grond van en conform een rechtsgeldige bouwvergunning, mogen in die maatvoering behouden blijven.

3.2.6 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen";
  • b. de gronden binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" mogen volledig worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan in het bouw- of aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven.
3.2.7 Portieken, erkers en balkons

Voor aan de naar de weg gekeerde zijde van de gevel aangebouwde bouwwerken, zoals portieken, erkers en balkons geldt, voor zover deze voor de voorgevelrooilijn worden opgericht, dat:

  • a. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 3 m2 en 6 m2 voor erkers;
  • b. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • c. de breedte van de erker niet meer mag bedragen dan 3/5 van de oorspronkelijke voorgevel waaraan de erker wordt gebouwd;
  • d. de afstand van de erker tot de naar de weg gekeerde erfgrens dan wel –grenzen mag niet minder bedragen dan 2,5 m.
3.2.8 Andere bouwwerken voor voorgevelrooilijn

Voor andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten maximaal 5 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van aan de naar de weg gekeerde zijde van de gevel aangebouwde bouwwerken zoals portieken en erkers maximaal 3 m mag bedragen.
3.2.9 Andere bouwwerken achter voorgevelrooilijn

Voor andere bouwwerken achter de voorgevelrooilijn geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van carports niet meer dan 3 m mag bedragen en de bebouwde oppervlakte niet meer dan 20 m²;
  • b. onder een gebouw maximaal één kelderbouwlaag is toegestaan.
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.3.1 Ontheffing erfafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.8 ten behoeve van het oprichten van erfafscheidinge voor de voorgevelrooilijn tot een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid plaats;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig karakter ter plaatse.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. bewoning, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen.