Plan: | Supermarkt Maximaplein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0236.GDMsupermMaximaPl-VSG1 |
In het voorjaar van 2009 is aan het Maximaplein te Geldermalsen een supermarkt met bovenwoningen gerealiseerd. De supermarkt heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een vaste waarde in het dorp en er is sprake van een goed lopende onderneming.
De logistiek binnen de supermarkt is echter nog sterk voor verbetering vatbaar. Naast een efficiëntere opslag en verdeling van de goederen binnen de winkel is ook ruimte nodig voor nieuwe ontwikkelingen zoals een bezorgservice, maaltijdboxen en het ophalen van boodschappen bij een Pick-up-point. Dit vraagt om een uitbreiding en transformatie van het bestaande magazijn naar een logistiek zone.
Het realiseren van de logistieke zone is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in het noordelijk deel van Geldermalsen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
ligging plangebied
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de achterzijde van de huidige Albert Heijn supermarkt aan het Prinses Maximaplein. Het betreft een perceel met daarop bedrijfsbebouwing ten behoeve van opslag, kantoor en magazijn. De bestaande bedrijfsbebouwing zal blijven staan. Het plangebied is te bereiken via de Rijnstraat ter plaatse van nummer 35. Bijgevoegde afbeelding geeft de huidige situatie weer.
ligging plangebied t.o.v. omgeving
Op navolgende afbeelding is het initiatief weergegeven (zie ook bijlage 2). De ontwikkeling vindt plaats op het aangekochte noordelijk gelegen perceel waar reeds een uitbreiding van parkeerplaatsen is gerealiseerd en een laad- en losdock. Dit laatste betekent een verbetering van de veiligheid en verkeerssituatie op het bestaande voorterrein. Meest efficiënt is de logistieke zone in het verlengde van deze nieuwe laad- en losvoorziening te situeren. Tevens zal, afgestemd op de situering van afdelingen binnen de winkel, een herschikking plaats vinden van het bestaande magazijn in samenhang met sociale ruimte en kantoor. In de plannen zal de bestaande winkelverkoopvloeroppervlakte van 1.400 m² gehandhaafd blijven. Er vindt dus geen uitbreiding plaats van het WVO van de supermarkt zelf.
schetsontwerp logistieke uitbreiding
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied.
Ladder duurzame verstedelijking
De eerste trede van de ladder heeft als doel het voorkomen van overprogrammering. Met de realisatie van de geplande nieuwbouw vindt een uitbreiding van magazijnruimte plaats van ca. 425m2 bvo. Gezien het feit dat sprake is van een bestaande supermarkt, de aard van deze uitbreiding - het betreft geen winkelvloeroppervlak - en de geringe oppervlakte is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder. Een verantwoording met betrekking tot de ladder is daarmee niet meer van toepassing.
Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Provinciale Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De inwerkingtreding van de visie is gelijk gesteld met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsverordening van Gelderland die op 24 september 2014 vastgesteld is.
De Omgevingsvisie stuurt op twee hoofddoelen om bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur.
De Omgevingsvisie geeft enerzijds richtlijnen voor de verschillende deelgebieden waarin het provinciaal grondgebied is opgedeeld. Anderzijds wordt per sector de gewenste ontwikkeling (van de deelgebieden) gegeven. De provincie kent 6 deelgebieden waar gestuurd wordt op 8 sectorale aspecten.
Provinciale Omgevingsverordening Gelderland
De Provinciale Omgevingsverordening Gelderland geeft in regels een nadere uitwerking van richtlijnen die in de Omgevingsvisie staan. Met name voor de 8 sectoren waarop de provincie stuurt. Deze regels hebben rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Planspecifiek
De provincie wil bijdragen aan een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De logistieke uitbreidingsplannen gaan juist over deze twee onderwerpen. De veiligheid ter plaatse wordt verbeterd door het laden- en lossen en het achteruitrijden van vrachtwagens tussen het winkelend publiek te voorkomen. Ook wil men met de voorgenomen ontwikkeling inspelen op nieuwe economische initiatieven zoals het bezorgen en afhalen van boodschappen.
De provinciale Omgevingsverordening Gelderland stelt geen specifieke regels ten aanzien van de ontwikkeling. Wel geeft men in de verdieping van de Omgevingsvisie voor het Rivierenland aan dat het aanpassen van de bestaande detailhandelsstructuur aan nieuwe marktontwikkelingen prioriteit heeft.
Het plan is conform het provinciale ruimtelijk beleid.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'. Dit plan is door de gemeenteraad van Geldermalsen vastgesteld op 28 Juni 2016. Binnen dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Bedrijventerrein'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor het gebied ter plaatse van het plangebied is een bouwvlak opgenomen met een maximum bebouwingspercentage van 60%. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10m. Navolgend is een afbeelding opgenomen van het vigerend bestemmingsplan opgenomen.
uitsnede uit vigerend bestemmingsplan
Lekker leven langs de Linge
Het document ‘Lekker leven langs de Linge 2010’, vastgesteld door de raad van Geldermalsen in februari 2010, is een gecombineerd document van de oude structuurvisie Geldermalsen 2000-2015, diverse uitwerkingen daarop (waaronder de oplegnotitie Wikken en wegen van 2005) en andere documenten met ruimtelijke gevolgen, waaronder de mobiliteitsvisie Geldermalsen van 2007 de Visie externe Veiligheid van 2007 en andere documenten. Het document geeft de ontwikkelingsrichting van de gemeente op het gebied van Ruimtelijke Ordening.
Planspecifiek
De logistieke uitbreiding die met dit plan mogelijk gemaakt wordt past in de ontwikkelingsrichting van de gemeente om het voorzieningenpeil op peil te houden in de kern Geldermalsen. Gezien de ligging buiten het centrum heeft de gemeente als randvoorwaarde bij de ontwikkeling meegegeven dat de voorziene uitbreiding niet mag leiden tot een toename van het verkoopwinkelvloeroppervlakte.
Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van ca. 19.950m2 en ligt over diverse kadastrale percelen heen. Van het bouwvlak mag 60% bebouwd worden hetgeen neerkomt op (19.950x60%) 11.970m2. Momenteel beslaat het gezamenlijk bebouwd oppervlak een maat van ca. 10.200m2. Dat houdt in dat er nog 1.770m2 aan bouwmogelijkheid resteert. De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van een vergroting van het bouwvlak van ca. 480m2. Deze vergroting is passend binnen de bouwregels van het huidig bouwvlak. Echter de beoogde uitbreiding valt buiten de aanduiding 'supermarkt' zoals opgenomen in de bestemming 'Bedrijventerrein' en is zodoende strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Om die reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
De logistieke uitbreiding betreft geen gevoelige bestemming. Het terrein heeft in het huidig gebruik ook een logistieke functie t.b.v. het in- en uitrijden van verkeer van en naar het aangrenzende pand. Het nieuwe gebruik wijzigt in die zin niet ten opzichte van het huidige gebruik. Een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de beoogde functie.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt enkel een logistieke uitbreiding mogelijk en geen uitbreiding van het winkelvloeroppervlak. De logistieke uitbreiding zorgt voor een betere interne routing en opslag van goederen. De logistieke verbetering heeft geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is nihil. Op basis hiervan is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein Lingewaarden. De logistieke uitbreiding betreft geen geluidsgevoelige functie. Tevens wordt in het voorliggende plan geen geluidproducerende functie toegelaten anders dan in de huidige situatie al mogelijk is. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor realisatie van het zonnepark.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
De logistieke uitbreiding ten behoeve van de supermarkt vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Een supermarkt kent een hindercontour van maximaal 10 meter t.a.v. de maatvoerende aspecten geluid en gevaar. Door de logistieke uitbreiding komt de functie niet dichter bij gevoelige bestemmingen te liggen. Het aspect bedrijven en milieuzonering is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van de risicokaart.
Screenshot risicokaart
Naar aanleiding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten plannen getoetst worden op de aspecten van externe veiligheid. De logistieke uitbreiding ligt niet in de buurt van een risicovolle inrichting, buisleiding of transportroute. Daarnaast zal door onderhavig plan geen risicovolle functie worden toegelaten die, in het kader van het Bevi, een belemmering zal vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied.
Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen oplevert ten aanzien van externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is het beleid Waterschap Rivierenland mede van belang. Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid.
In de huidige situatie is het plangebied geheel verhard. In de nieuwe situatie zal een deel van de bestaande erfverharding benut worden voor de realisatie van de logistieke uitbreiding. Hiermee wordt extra dakoppervlak gecreerd en neemt de erfverharding met dezelfde hoeveelheid af. Per saldo blijft het aantal m2 verhard oppervlak gelijk. Er geldt dan ook geen compensatieplicht.
In het kader van de waterparagraaf is de digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van de watertoets zijn als bijlage 1 Watertoets bijgevoegd in dit bestemmingsplan.
De uitkomst van de watertoets is dat het waterschap positief adviseert over het plan. Rekening houdend met de voorwaarden als genoemd in het advies is het plan uitvoerbaar op het gebied van 'Water'.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Ligging ten opzichte van beschermde natuurgebieden. Met groene arcering het NNN. (bron: synbiosys.alterra.nl)
Het plangebied ligt in de buurt van de Linge welke onderdeel uitmaakt van het NNN (voormalige EHS). Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Beschermd Natuurmonument. Gelet op de aard van de ingreep (logistieke uitbreiding) is een aantasting van de waarden van het NNN c.q. een externe werking op Natura 2000-gebieden of het Beschermd Natuurmonument niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit asfalt behorende bij het pand wat op het perceel ten noordoosten van de supermarkt gevestigd is. Dit pand blijft behouden. Voor de realisatie van het plan hoeven geen andere bouwwerken gesloopt, houtopstanden gekapt of sloten gedempt te worden. Ecologisch onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht voor dit initiatief.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van de logistieke uitbreiding.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De logistieke uitbreiding heeft juist ten doel om de verkeersstromen ter plaatse van het terrein te verbeteren. Momenteel vindt het laden en lossen plaats aan de zuidwestzijde van de supermarkt. Om deze plek te bereiken dienen de bevoorradingsvrachtwagens (achterwaarts) over het parkeerterrein te rijden. Dit kan gevaarlijke situaties tot gevolg hebben. Om de bevoorrading te scheiden van het parkerend publiek is de logistieke zone in het voorstel aan de achterzijde voorzien. Vrachtverkeer hoeft hierdoor niet meer over het parkeerterrein maar kan via een ingang aan de Rijnstraat en een nieuw gerealiseerd laad- en losdock de supermarkt bevoorraden. Via deze weg kunnen ook de laad- en los bewegingen voor boodschappenservice en pick-up point plaatsvinden.
bevoorrading en parkeren lopen door elkaar heen (bron: streetview)
Voor het bestaande winkelvloeroppervlak (dat ongewijzigd blijft) zijn reeds voldoende parkeerplaatsen aanwezig. De ontwikkeling leidt vanuit dat oogpunt niet tot een vergroting van de parkeerbehoefte. Enkel voor het pick-up point is een aantal opstelplaatsen nodig voor laden en lossen. Hiervoor is ruimte gereserveerd in het plan (zie afbeelding 2.2 Toekomstige situatie).
Planspecifiek
De logistieke zone zorgt voor een betere verkeersveiligheid ter plaatse van het parkeerterrein. Parkeren is en blijft in voldoende mate aanwezig op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de logistieke uitbreiding.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de belangrijkste aspecten met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikelingen. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke archeologische waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In dit plan zijn geen gronden, bouwwerken of landschapselementen aanwezig met een cultuurhistorische waarde. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de logistieke uitbreiding.
Archeologie
Het plangebied is in de Archeologische beleidskaart gemarkeerd als 'gebied met een hoge archeologische verwachting: algemeen'. Voor deze gronden is vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 0,3m onder maaiveld en groter dan 500m².
Archeologische beleidskaart. (bron: gemeente Geldermalsen)
De logistieke uitbreiding gaat uit van een uitbreiding van 425m2 en blijft daarmee onder de grens van 500m2. Het behoud van, in deze gronden te verwachten, archeologische waarden is daarmee veiliggesteld.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de logistieke uitbreiding.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De realisatie van de logistieke uitbreiding en de daarmee samenhangende procedurele kosten zijn geheel en al voor risico van de initiatiefnemer. Er zal een anterieure overeenkomst opgesteld worden waarin afspraken ten aanzien van planschade worden opgenomen. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd. Dit brengt met zich mee dat de vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende herziening op het vigerende bestemmingsplan:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Voorliggend bestemmingsplan is als zodanig te beschouwen waardoor overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro achterwege kan blijven.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 10 maart 2017 tot en met 20 april 2017. Er zijn geen zienswijzen ingediend en het bestemmingsplan is ongewijzigd door de gemeenteraad vastgesteld op 27 juni 2017.