direct naar inhoud van Planregels
Plan: Grondstoffenpark Rivierenland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.GDMBEDRGRONDSTPARK-VG01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Grondstoffenpark Rivierenland van de gemeente Geldermalsen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0236.GDMBEDRGRONDSTPARK-VG01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afval:

alle stoffen, preparaten of voorwerpen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen; of zich moet ontdoen, behoudens de daartoe wettelijk vastgelegde uitzonderingen;

1.6 afvalbewerking:

het behandelen van afval voor nuttige toepassing;

1.7 afvalinzameling:

het verzamelen van afval, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afval;

1.8 afvalverwerking:

het voor hergebruik, terugwinning of recycling verwerken van afvalstoffen;

1.9 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.10 antenne:

installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 archeologische waarde:

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;

1.12 archeologisch waardevol gebied:

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

het gedeelte van de oppervlakte van een bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1 m2, buiten beschouwing blijven;

1.15 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten;

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.17 bestaand:

a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 categorie:

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

1.29 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.32 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;
  • c. een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.35 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.36 milieucategorie:

milieucategorie als beschreven in de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, uitgave 2009;

1.37 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.38 passieve recreatieve activiteiten:

niet-intensieve, recreatieve activiteiten ondergeschikt aan de functie van de bestemming;

1.39 peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het gemiddeld afgewerkte bouwterrein;

1.40 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische
aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, dan wel gebruik van gronden of gebouwen ten behoeve van escortbedrijf;

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.42 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.43 zend- en/of ontvangstmast:

zend- en/of ontvangstmasten ten behoeve van radio- en/of telecommunicatie, bestaande uit antennedrager en antenne.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de hoogte van een stortheuvel:

vanaf NAP tot aan het hoogste punt van de stortheuvel, uitgezonderd eventueel daarop te plaatsen bouwwerken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Afval en energie - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Bedrijf - Afval en energie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven voor afvalinzameling, -bewerking en -verwerking, beheer van de openbare ruimte en opwekking van duurzame energie, indien en voor zover deze bedrijfsactiviteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.1, alsmede voor de daarbij behorende:
    • 1. dienstverlenende activiteiten;
    • 2. (niet-zelfstandige) kantoorfuncties;
    • 3. (niet-zelfstandige) horeca in de vorm van een kantine of bedrijfsrestaurant;
    • 4. agrarische nevenactiviteiten ten behoeve van terreinbeheer of bedrijfsvoering;
    • 5. bedrijfsgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken geen bouwwerk zijnde, installaties, terreinen, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals toegangswegen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor terreinbeheer;
    • 6. ontsluitingen ten behoeve van calamiteiten.
  • b. binnen de bestemming zijn tevens voorzieningen voor openbaar nut toegestaan;
  • c. binnen de bestemming zijn, tenzij het bestaande vergunde activiteiten betreft, uitgesloten:
    • 1. afvalstortplaatsen;
    • 2. uitingen van reclame;
    • 3. risicovolle (bedrijfs-)activiteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • 4. geluidszoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 5. activiteiten waarvoor geen m.e.r. is vastgesteld dan wel geen m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen als bedoeld in het Besluit m.e.r.;
    • 6. activiteiten indien en voor zover voor deze activiteiten een passende beoordeling nodig is als bedoeld in artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998;
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en in overeenstemming met het bepaalde in lid 3.1, met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Ten aanzien van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van licht- en overige masten mag maximaal 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bebouwingspercentage bepaald in lid 3.2.1 onder b met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage mag maximaal 35% bedragen;
  • b. vooraf dient advies te zijn gevraagd aan het Waterschap Rivierenland.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a en b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf en/of wijziging of aanpassing van een bestaande bedrijfsactiviteit, ten behoeve van de afvalverwerking, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld aan de genoemde bedrijfsactiviteiten in de bestaande categorieën.
  • b. Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 sub c, onder 6, indien door middel van een passende beoordeling in het kader van artikel 19j, lid 2 Natuurbeschermingswet 1998 is aangetoond dat:
    • 1. geen significante effecten optreden op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden;
    • 2. significante effecten op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten, maar dat hiervoor een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 16 en 19d Natuurbeschermingswet 1998;

waarbij geldt dat de onder b. bedoelde afwijkingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast indien en voor zover het activiteiten betreft als bedoeld in lid 3.1 onder a en b.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (in totaal) meer dan 500 m2 aan oppervlakteverharding;
  • b. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het aanleggen van watergangen of het afgraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
3.5.2 Uitzondering

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
3.5.3 Voorwaarden

De in 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits advies is gevraagd aan het Waterschap Rivierenland.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' het bouwvlak te vergroten. Hierbij gelden de volgende regels:

  • a. het vergroten van het bouwvlak kan alleen indien er gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegheid zoals opgenomen in lid 7.4;
  • b. de afstand van de bouwvgrens tot aan de bestemmingsgrens moet behouden blijven.

Artikel 4 Bedrijf - Afval en energie - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Bedrijf - Afval en energie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven voor afvalinzameling, -bewerking en -verwerking, beheer van de openbare ruimte en opwekking van duurzame energie, indien en voor zover deze bedrijfsactiviteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.2, alsmede voor daarbij behorende:
    • 1. opslag van goederen;
    • 2. (niet-zelfstandige) kantoorfuncties;
    • 3. (niet-zelfstandige) horeca in de vorm van een kantine of bedrijfsrestaurant;
    • 4. agrarische nevenactiviteiten ten behoeve van terreinbeheer of bedrijfsvoering;
    • 5. bedrijfsgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken geen bouwwerk zijnde, installaties, terreinen, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals toegangswegen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor terreinbeheer;
    • 6. ontsluitingen ten behoeve van calamiteiten.
  • b. binnen de bestemming zijn tevens voorzieningen voor openbaar nut toegestaan, waaronder maximaal één zend- en/of ontvangstmast;
  • c. binnen de bestemming zijn, tenzij het bestaande vergunde activiteiten betreft, uitgesloten:
    • 1. afvalstortplaatsen;
    • 2. uitingen van reclame;
    • 3. risicovolle (bedrijfs-)activiteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • 4. geluidszoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 5. activiteiten waarvoor geen m.e.r. is vastgesteld dan wel geen m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen als bedoeld in het Besluit m.e.r.;
    • 6. activiteiten indien en voor zover voor deze activiteiten een passende beoordeling nodig is als bedoeld in artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998;
4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en in overeenstemming met het bepaalde in lid 4.1, met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Ten aanzien van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. onverminderd het bepaalde in sub b mag de gezamenlijke bruto bedrijfsvloeroppervlakte voor niet-zelfstandige kantoorfuncties (als bedoeld in lid 4.1.a onder 2) en niet-zelfstandige horeca (als bedoeld in lid 4.1.a onder 3) niet meer bedragen dan 400 m² b.v.o.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van de zend- en/of ontvangstmast mag maximaal 40 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van licht- en overige masten mag maximaal 15 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen;
  • d. de hoogte van opslag van goederen mag maximaal 10 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bebouwingspercentage bepaald in lid 4.2.1 onder b met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage mag maximaal 35% bedragen;
  • b. vooraf dient advies te zijn gevraagd aan het Waterschap Rivierenland.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a en b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf en/of wijziging of aanpassing van een bestaande bedrijfsactiviteit, ten behoeve van de afvalinzameling, afvalbewerking en/of verwerking, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld aan de genoemde bedrijfsactiviteiten in de bestaande categorieën.
  • b. Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1 sub c, onder 6, indien door middel van een passende beoordeling in het kader van artikel 19j, lid 2 Natuurbeschermingswet 1998 is aangetoond dat:
    • 1. geen significante effecten optreden op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden;
    • 2. significante effecten op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten, maar dat hiervoor een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 16 en 19d Natuurbeschermingswet 1998;

waarbij geldt dat de onder b. bedoelde afwijkingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast indien en voor zover het activiteiten betreft als bedoeld in lid 4.1 onder a en b.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (in totaal) meer dan 500 m2 aan oppervlakteverharding;
  • b. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het aanleggen van watergangen of het afgraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
4.5.2 Uitzondering

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
4.5.3 Voorwaarden

De in 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits advies is gevraagd aan het Waterschap Rivierenland.

Artikel 5 Bedrijf - Afval en energie - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Bedrijf - Afval en energie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven voor afvalstort en opwekking van duurzame energie, indien en voor zover deze bedrijfsactiviteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.2, alsmede voor bijbehorende:
    • 1. stortplaatsen;
    • 2. agrarische nevenactiviteiten ten behoeve van terreinbeheer of bedrijfsvoering;
    • 3. bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken geen bouwwerk zijnde, installaties, terreinen, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals toegangswegen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor terreinbeheer;
    • 4. ontsluitingen ten behoeve van calamiteiten.
  • b. binnen de bestemming zijn tevens voorzieningen voor openbaar nut toegestaan;
  • c. binnen de bestemming zijn, tenzij het bestaande vergunde activiteiten betreft, uitgesloten:
    • 1. uitingen van reclame;
    • 2. risicovolle (bedrijfs-)activiteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • 3. geluidszoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 4. activiteiten waarvoor geen m.e.r. is vastgesteld dan wel geen m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen als bedoeld in het Besluit m.e.r.;
    • 5. activiteiten indien en voor zover voor deze activiteiten een passende beoordeling nodig is als bedoeld in artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998;
5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en in overeenstemming met het bepaalde in lid 5.1, met inachtneming van de volgende regels:

5.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd worden ten behoeve van duurzame energie;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3,50 m bedragen;
  • c. het bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m2.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  • b. bouwhoogte van licht- en overige masten mag maximaal 15 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat het bebouwingspercentage ten behoeve van zonnepanelen niet meer dan 70% van het bestemmingsvlak mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt gerekend:

  • a. stortheuvels met een hoogte van meer dan 22 meter +NAP.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a en b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf en/of wijziging of aanpassing van een bestaande bedrijfsactiviteit, ten behoeve van de afvalinzameling, afvalbewerking en/of verwerking, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld aan de genoemde bedrijfsactiviteiten in de bestaande categorieën.
  • b. Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.1 sub c, onder 5, indien door middel van een passende beoordeling in het kader van artikel 19j, lid 2 Natuurbeschermingswet 1998 is aangetoond dat:
    • 1. geen significante effecten optreden op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden;
    • 2. significante effecten op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten, maar dat hiervoor een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 16 en 19d Natuurbeschermingswet 1998;

waarbij geldt dat de onder b. bedoelde afwijkingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast indien en voor zover het activiteiten betreft als bedoeld in lid 5.1 onder a en b.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse buisleidingen en kabels voor transport van stoffen voor algemene nutsdoeleinden en daarmee verband houdende voorzieningen;
  • b. het aanbrengen van (in totaal) meer dan 500 m2 aan oppervlakteverharding;
  • c. het aanleggen van watergangen of het afgraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
5.5.2 Uitzondering

Het in lid 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
5.5.3 Voorwaarden

De in 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits advies is gevraagd aan het Waterschap Rivierenland.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 Wro de bestemming te wijzigen ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits:

  • a. de grondoppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
  • c. een goede landschappelijke inpassing kan worden gewaarborgd;
  • d. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot onevenredige aantasting van:
    • 1. de milieukundige situatie;
    • 2. het ruimtelijk beeld;
    • 3. de verkeersveiligheid (inclusief railverkeer);
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bedrijf - Afval en energie - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Bedrijf - Afval en energie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven voor
  • b. afvalinzameling, -bewerking en -verwerking en opwekking van duurzame energie, indien en voor zover deze bedrijfsactiviteiten behoren tot maximaal milieucategorie 4.1, met daarbij behorende
    • 1. voorzieningen en/of installaties voor grondwatermonitoring;
    • 2. locaties voor innovatieve activiteiten en/of -processen (pilots);
    • 3. agrarische nevenactiviteiten ten behoeve van terreinbeheer of bedrijfsvoering;
    • 4. bedrijfsgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken geen bouwwerk zijnde, installaties, terreinen, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals toegangswegen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen;
    • 5. ontsluitingen ten behoeve van calamiteiten.
  • c. binnen de bestemming zijn, tenzij het bestaande vergunde activiteiten betreft, uitgesloten:
    • 1. afvalstortplaatsen;
    • 2. uitingen van reclame;
    • 3. risicovolle (bedrijfs-)activiteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • 4. geluidszoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 5. activiteiten waarvoor geen m.e.r. is vastgesteld dan wel geen m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen als bedoeld in het Besluit m.e.r.;
    • 6. activiteiten indien en voor zover voor deze activiteiten een passende beoordeling nodig is als bedoeld in artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998;
6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en in overeenstemming met het bepaalde in lid 6.1, met inachtneming van de volgende regels:

6.2.1 Bedrijfsgebouwen

Ten aanzien van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van licht- en overige masten mag maximaal 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a en b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf en/of wijziging of aanpassing van een bestaande bedrijfsactiviteit, ten behoeve van de afvalinzameling, afvalbewerking en/of verwerking, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld aan de genoemde bedrijfsactiviteiten in de bestaande categorieën.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse buisleidingen en kabels voor transport van stoffen voor algemene nutsdoeleinden en daarmee verband houdende voorzieningen;
  • b. het aanbrengen van (in totaal) meer dan 500 m2 aan oppervlakteverharding;
  • c. het aanleggen van watergangen of het afgraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
6.4.2 Uitzondering

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
6.4.3 Voorwaarden

De in 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits advies is gevraagd aan het Waterschap Rivierenland.

Artikel 7 Groen - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. beheerszones voor watergangen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - beheerszone';
  • d. voet-, fiets- en inspectiepaden, alsmede noodwegen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. ontsluitingen ten behoeve van calamiteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. in- en uitritten, toegangswegen;
  • h. bij deze doeleinden behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse buisleidingen en kabels voor transport van stoffen voor algemene nutsdoeleinden en daarmee verband houdende voorzieningen;
  • b. het aanbrengen van (in totaal) meer dan 100 m2 aan oppervlakteverharding;
  • c. het dempen van reeds bestaande watergangen.
7.3.2 Uitzondering

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

7.3.3 Voorwaarden

De in 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits advies wordt gevraagd aan het Waterschap Rivierenland.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen, naar

de bestemming 'Bedrijf - Afval en energie - 1', mits het aanvaadbaar is uit het oogpunt van het behoud van de groenstructuur en de waterhuishouding.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - Hoog

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Hoog' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 8.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 8.2 onder b. sub 1. door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in lid 8.2, onder a. en b. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. bodemverstorende werken met een (totale) oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    • 3. bodemverstorende werken op een diepte van ten hoogste 0,3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder b. ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 8.2, onder a. en b. in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • c. een diepte betreffen van ten hoogste 0,3 m;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
8.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan een archeologisch deskundige advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 8.4.3.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - Middelmatig

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Middelmatig' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 9.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 9.2 onder b. sub 1. door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in lid 9.2, onder a. en b. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. bodemverstorende werken met een (totale) oppervlakte van ten hoogste 1000 m²;
    • 3. bodemverstorende werken op een diepte van ten hoogste 0,3 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder b. ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 9.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 9.2, onder a. en b. in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m²;
  • c. een diepte betreffen van ten hoogste 0,3 m;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
9.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan een archeologisch deskundige advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 9.4.3.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bestaande afwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een bestemmings- of aanduidingsgrens in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Vormen van verboden gebruik

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik van gebouwen, gronden en/of water:

  • a. voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  • b. als kampeerterrein en/of kampeerplaats;
  • c. voor seksinrichtingen.
12.2 Ingebruikneming gebouwen i.v.m. watercompensatie
  • a. Nieuwe gebouwen mogen niet in gebruik worden genomen voordat de daarvoor eventueel noodzakelijke compensatie oppervlaktewater binnen het plangebied is gerealiseerd.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a. indien en voor zover zwaarwegende andere belangen zich tegen handhaving van bedoeld verbod verzetten.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Veiligheidszone

In afwijking van het bepaalde in de binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemmingen, geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' zijn uitgesloten:

  • a. nieuwe gebouwen;
  • b. nieuwe kwetsbare functies als bedoeld in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze gelden ten tijde van de tervisielegging van dit plan.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Bevoegdheid tot het afwijken

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een afwijking kan worden toegestaan, is het bevoegd gezag bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan, voor:

  • a. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  • b. het in geringe mate, doch met niet meer dan 5 m afwijken van een bouwgrens of aanduidingsgrens, voorzover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
14.2 Voorwaarden waaronder kan worden afgeweken

De in dit artikel genoemde afwijkingen worden uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieukundige situatie;
  • b. het ruimtelijk beeld;
  • c. de verkeersveiligheid (inclusief railverkeer);
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Bevoegdheid overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 25 meter afwijken van een bestemmingsgrens tussen de bestemmingen Bedrijf - Afval en energie - 1, Bedrijf - Afval en energie - 2, Bedrijf - Afval en energie - 3 en Bedrijf - Afval en energie - 4, voorzover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 17.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 17.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 17.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 17.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

18.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Grondstoffenpark Rivierenland.