Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Windpark Deil
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0236.BUIwindparkdeil-VSG1
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Windpark Deil van gemeente Geldermalsen
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand van gemeente Geldermalsen als NL.IMRO.0236.BUIwindparkdeil-VSG1 met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.
 
1.6 archeologisch onderzoek
onder archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een archeologisch onderzoek, in de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.10 bedrijfswoning
een woonruimte in of bij een gebouw of bouwwerk of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw, bouwwerk of het terrein noodzakelijk is.
 
1.11 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
 
1.12 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder en een zolder voor zover die gelet op de bouwtechnische eisen in het Bouwbesluit onbruikbaar zijn geworden.
 
1.13 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.17 compact transformatorstation
bouwwerk behorend bij een windturbine ten behoeve van het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windpark.
 
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.19 landschappelijke waarde
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin.
 
1.20 maaiveld
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden. 
 
1.21 natuurversterkingsplan
plan dat maatregelen bevat ter compensatie van het verlies aan natuurwaarden als gevolg van de bouw en het gebruik van windturbines binnen gebieden die zijn aangewezen in het kader van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
 
1.22 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers en bemalingsinstallaties.
 
1.23 opstelplaats
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine.
 
1.24 peil
  1. voor gebouwen binnen 5m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.25 rotor
Het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub of wiekenas van een windturbine.
 
1.26 rotordiameter
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.
 
1.27 schakel-/inkoopstation
bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet.
 
1.28 toetsingskader defensieradar
het geheel van regels en beleid als genoemd in het Barro en het Rarro waarmee wordt bepaald of de verstoring van het radarbeeld als gevolg van de oprichting van windturbines aanvaardbaar is of niet.
 
1.29 veiligheidszone Gasunie
de veiligheidszone die aangehouden wordt bij windturbines in de nabijheid van ondergrondse buisleidingen voor aardgas en aardolieproducten met een werkdruk van meer dan 15 bar.
 
1.30 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht. 
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderbovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ondergrondse bebouwing en bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud van een bouwwerk.
 
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.5 hoogte van een windturbine
vanaf bovenkant windturbinefundatie tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.6 hoogte van een windturbinefundatie
vanaf het peil tot de bovenkant van de windturbinefundatie.
 
2.7 veiligheidszone Gasunie
de afstand die overeenkomt met de werpafstand bij nominaal toerental, gerekend vanaf het hart van de mast of toren van de windturbine.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘verkeer’: tevens voor wegen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines met een maximum breedte van 5 meter, alsmede voor kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 kraanopstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1.500 m2;
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is toegestaan, mits:
  1. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:
  1. boomgaarden binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzienin-gen, behoudens bestaande en vervanging van bestaande boom-gaarde;
  2. het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren;
  3. het opslaan van goederen van derden en het stallen van caravans;
  4. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  5. mestverwerking.
Artikel 4 Bedrijf - Windturbine
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Bestemming
De voor ‘Bedrijf – Windturbine’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines;
  2. Kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 kraanopstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 2.000 m2 voor opstelplaats en windturbinefundament
  3. Wegen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines met een maximum breedte van 5 meter;
  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch’: tevens voor de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1;
  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’ tevens voor de functie als bedoeld in artikel 5.1;
  6. Bij deze bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen: compacte transformatorstations, een of twee schakel-/inkoopstations, kabels en leidingen en onderhoudswe-gen.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
  1. windturbines;
  2. compacte transformatorstations;
  3. schakel-/inkoopstations
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
 
De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
 
4.2.1 Aantal windturbines
  1. Per bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan.
4.2.2 Maatvoering windturbines
  1. de minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' aangegeven bouw-hoogte;
  2. de maximale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouw-hoogte;
  3. de rotordiameter van een windturbine bedraagt tenminste 120 meter;
  4. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten hoogste 140 meter;
  5. elke windturbine heeft drie rotorbladen;
  6. de bouwhoogte, rotordiameter en uiterlijke verschijningsvorm van de windturbines dienen hetzelfde te zijn.
4.2.3 Overige bouwwerken
  1. de oppervlakte van een compact transformatorstation bedraagt ten hoogste 10 m²;
  2. de bouwhoogte van een compact transformatorstation bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. het aantal compacte transformatorstations bedraagt ten hoogste één per windturbine;
  4. de oppervlakte van een schakel-/inkoopstation bedraagt ten hoogste 150 m2;
  5. de bouwhoogte van een schakel-/inkoopstation bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstand dat de maximale bouwhoogte voor bliksemaf-leiders 15 meter bedraagt;
  6. het aantal schakel-/inkoopstations ten behoeve van het windpark bedraagt ten hoogste twee;
  7. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  8. de bouwhoogte van bouwwerken, geen windturbines of gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Toetsingskader defensieradar
Windturbines waarvoor na toetsing aan het Toetsingskader defensieradar, verzorgd door de initiatiefnemer, geen positief advies is ontvangen van het Ministerie van Defensie, zijn niet toegestaan.
 
4.3.2 Agrarisch gebruik
Met betrekking tot de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten geldt dat dit gebruik niet mag leiden tot een verminderde bereikbaarheid en toe-gankelijkheid van de windturbines.
 
4.3.3 Buisleidingen
Het plaatsen van een windturbine waarvan de veiligheidszone zoals gedefinieerd in artikel 1.29 en berekend overeenkomstig artikel 2.7 groter is dan de afstand van die windturbine tot een ondergrondse buisleiding voor aardgas of aardolieproducten met een werkdruk van meer dan 15 bar is niet toegestaan.
 
4.3.4 Natuurversterking
De inrichting en ingebruikname van gronden met de bestemming ‘’bedrijf-windturbine’’ conform de bestemming is alleen dan toegestaan indien de maatregelen in het als bijlage 1 bij de regels opgenomen natuurversterkings-plan zijn uitgevoerd.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor afwijken van de gebruiksregels
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.3 onder 4.3.3 voor het toestaan van een windturbinetype dat niet aan de daar gestelde afstandseis voldoet, met inachtneming van het volgende:
  1. Uit onderzoek blijkt dat afwijken niet leidt tot onaanvaardbare externe veiligheidsrisico’s; en
  2. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder.
Artikel 5 Natuur
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur (ecologie, flora en fauna) en de bijbehorende natuurlijke groeiplaats;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuur-, cultuurhistorische en landschapswaarden, inclusief de bijbehorende abiotische waarden;
  3. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  4. behoud en herstel van geïsoleerde wateren zoals vennen en poelen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. Ter plaatse van de aanduiding ‘verkeer’: tevens voor wegen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines met een maximum breedte van 5 meter, alsmede voor kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 kraanopstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1.500 m2.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen
  1. Voor het bouwen van kleinschalige bouwwerken ten behoeve van bos-, groen en/of natuurbeheer gelden de volgende voorwaarden:
    1. de hoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
    2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 16 m²;
    3. het aantal kleinschalige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 per 1,5 ha.
  2. De hoogte van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  3. De hoogte van erf- en terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen van hulpgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 5.2.1 voor het bouwen van hulpgebouwen, onder de volgende voorwaarden:
  1. Het bouwen moet ten dienste zijn van de bestemming.
  2. De oppervlakte van hulpgebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte van hulpgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.
  3. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden, natuurwaarden en/of hydrologische waarden door het verlenen van de afwijking niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.
5.3.2 Afwijken ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 5.2.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, onder de volgende voorwaarden:
  1. Het bouwen moet ten dienste zijn van de bestemming.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m.
  3. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden, natuurwaarden en/of hydrologische waarden door het verlenen van de afwijking niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met betrekking tot deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:
  1. Het opslaan, storten of bergen van materialen.
  2. Verblijfsrecreatie (kamperen).
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen deze bestemming de volgende werken en werkzaam-heden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het verlagen, vergraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en/of diepwoelen van de bodem van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,40 m onder maaiveld.
  2. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem.
  3. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
  4. De aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om het vervangen een reeds bestaande drainage.
  5. Het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen.
  6. Het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren.
  7. Het beplanten van gronden met bos, hoger dan 2,5 m, opgaand houtgewas in verband met boomteelt of houtteelt.
  8. Het verwijderen van onverharde wegen/paden, alsmede het aanleggen/verharden van wegen/paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
5.5.2 Uitzonderingen
Het in 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  2. Krachtens een verleende vergunning reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. Betrekking hebben op windturbines en daartoe behorende voorzieningen als bedoeld in art. 4.1.
5.5.3 Toelaatbaarheid
De in 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:
  1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de betrokken bos-, groen- en/of natuurwaarden, inclusief de bijbehorende abiotische waarden.
  2. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden dienen alleen bij projecten in het kader van de Tracéwet en projecten met een omvang van meer dan 11.000 m² te worden onderzocht op eventuele archeologisch waardevolle resten.
  
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Vrijwaringszone - windturbine
 
Op gronden met de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ is overdraai van de rotor van een windturbine toegestaan.
 
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen.
 
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsver-gunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Windpark Deil'.