Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ridderslag 9
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0236.BUIRidderslag9-VSG1

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Ridderslag 9  van de gemeente Geldermalsen;
  
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0236.BUIRidderslag9-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen;
  
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  
1.4 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
  
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot een aan huis gebonden beroep, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is, dat de activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Onder een huisgebonden bedrijf wordt onder meer verstaan de exploitatie van een theetuin/terras, en bed & breakfast/ kamerverhuur voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  
1.6 afhankelijke woonruimte:
een (gedeelte van een) bijgebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;
  
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
  
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;  
 
1.9 bebouwingspercentage:
het gedeelte van de oppervlakte van een bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1 m2, buiten beschouwing blijven;
  
1.10 bed & breakfast/ kamerverhuur voor verblijfsrecreatieve doeleinden:
verhuur van kamers in een gebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie, waarbij het gebouw in overwegende mate zijn hoofdfunctie behoudt;
  
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
  
1.12 bestaand(e);
  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Als bestaand bouwwerk wordt ook aangemerkt een bouwwerk dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend. Onder bestaande bouwwerken worden niet verstaan bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
  
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  
1.15 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;  
 
1.16 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
  
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
  
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
  
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  
1.21 buitenopslag:
het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke;
  
1.22 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, niet zijnde een hoofdgebouw;
 
1.23 crematorium;
Inrichting voor lijkverbranding, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals aula voor uitvaartdiensten, wachtruimten, asverstrooiingsvelden, urnentuin, urnenmuren en ondersteunende horeca;
  
1.24 dakhelling:
de hoek van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel met het hellend dakvlak;
  
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  
1.27 gevel:
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
  
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
       
1.29 kantoor:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
     
1.30 kap:
een dak of een gedeelte daarvan, dat bestaat uit hellende dakvlakken;
 
1.31 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
  
1.32 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
  
1.33 NAP:
Normaal Amsterdams Peil zijnde de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd;
  
1.34 niet-woonfunctie:
een op de verbeelding aangeduide en/of een in de regels aangeduide functie van een bouwperceel, primair gericht op gebruik van de gronden en/of opstallen voor andere doeleinden dan woondoeleinden;
  
1.35 nieuw:
eerst aanwezig na de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  
1.36 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  
1.37 ondergronds:
onder het niveau van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  
1.38 peil:
Voor gebouwen:
  1. in niet geaccidenteerd terrein: 20 cm boven de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
  2. in geaccidenteerd terrein geldt het volgende:
    1. voorzover de voorgevel van het gebouw is gelegen binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied, geldt het volgende:
      1. voor het deel van het gebouw dat is gesitueerd binnen een afstand van 13 m vanaf de grens met het openbaar gebied: 20 cm boven de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
      2. voor het deel van het gebouw dat is gesitueerd op een afstand groter dan 13 m vanaf de grens met het openbaar gebied: het hoogste punt van het aan het gebouw aansluitende bestaande afgewerkte terrein;
    2. Voor zover de voorgevel van het gebouw is gelegen op een grotere afstand dan 3 meter uit de grens van het openbaar gebied: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.
Voor andere bouwwerken:
  1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein;
1.39 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
  
1.40 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
  
1.41 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  
1.42 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van dit plan;
  
1.43 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  
1.45 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
     
1.46 zelfstandig bewonen:
zelfstandig gebruik van een ruimte of gebouw als woning voor een afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens en/of de lengte van het overstek ten opzichte van de buitenwerkse gevelvlakken niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Een bedrijf in categorie 1 en 2 als bedoeld in de staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is opslag van goederen tevens buiten de bouwlakken toegestaan;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
3.1.2.1 Bedrijfswoning
Per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan met een inhoud van maximaal 600 m³ dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de bestemming.
3.2.2 Situering
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".  
3.2.3 Aanbouwen aan de voorzijde
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 zijn buiten het bouwvlak voor de voorgevel van een bedrijfswoning aanbouwen zoals erkers en entrees toegelaten tot maximaal 1,25 m uit de gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van de aanbouw niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.
3.2.4 Maatvoering gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bouwregels:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
3.2.5 Maatvoering opslag
de hoogte van de opgeslagen goederen, ter plaatste van de aanduiding 'opslag', mag niet meer bedragen dan de maximale hoogte die in het meest nabij gelegen bouwvlak is toegestaan.
3.2.6 Andere bouwwerken
Andere bouwwerken mogen ten dienste van deze bestemming aanwezig zijn, mits de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt, met dien verstande dat:
  1. vlaggenstokken, tuinmeubilair en antennes zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 10 m;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak en vóór de voorgevel van het gebouw dat het dichtst bij de openbare ruimte is gelegen, of vóór het verlengde van die voorgevel, niet meer mag bedragen dan 1 m;
  3. andere bouwwerken ten behoeve van zwembaden uitsluitend zijn toegestaan bij bedrijfswoningen; de bouwhoogte van deze bouwwerken mag maximaal 0,50 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning maatvoering gebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.4, ten aanzien van de voorgeschreven goot- en bouwhoogte voor gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m en de bouwhoogte maximaal 10 m;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.3.2 Omgevingsvergunning maatvoering andere bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.6, ten aanzien van de gestelde maximale bouwhoogte voor andere bouwwerken, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. groenvoorzieningen,
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  3. nutsvoorzieningen.
  4. Het gestelde onder artikel 4 lid 1 sub a tot en met artikel 4 lid 1 sub c dient uitgevoerd te zijn conform het ontwerp 'landschappelijke inrichting' welke is opgenomen als bijlage 2 bij deze regels;
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen gebouwen en of andere bouwwerken gebouwd worden.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'crematorium' een crematorium;
  2. ondergeschikte detailhandel in aansluiting op het gebruik als bedoeld in lid a;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de bestemming.
5.2.2 Situering gebouwen
  1. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
  2. Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen "bijgebouwen" tot een maximaal gezamenlijk bebouwingsoppervlakte van 150 m2 en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 7 meter.
5.2.3 Maatvoering gebouwen
Ter plaatse van de aanduidingen "maximum bebouwingspercentage (%)" en "maximale goot- en bouwhoogte (m)" mogen het bebouwingspercentage, en de goot- en bouwhoogte van gebouwen, niet meer bedragen dan met die aanduiding is aangegeven.
5.2.4 Andere bouwwerken
Andere bouwwerken mogen ten dienste van deze bestemming aanwezig zijn, mits de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt, met dien verstande dat:
  1. vlaggenstokken, tuinmeubilair en antennes zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 10 m;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 m, met uitzondering van terreinafscheidingen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Omgevingsvergunning andere bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.4 ten aanzien van de gestelde bouwhoogte van andere bouwwerken, mits:
  1. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedraagt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – strooiveld' is het uitstrooien van as maximaal 90 keer per hectare per jaar toegestaan;
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten – strooiveld' is het uitstrooien van as niet toegestaan.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 4 ten aanzien van de vorm en afmeting van de 'specifieke vorm van maatschappelijk – strooiveld', mits:
  1. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. oeververbindingen, duikers en bruggen;
  3. taluds en natuurvriendelijke oevers;
  4. voorzieningen, zoals kunstwerken en andere waterstaatwerken, en ten behoeve van de waterafvoer en waterberging.
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en met inachtneming van de Keur van het waterschap.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 2 m, gemeten vanaf het aansluitende maaiveld.
Artikel 7 Leiding - Brandstof
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn primair bestemd voor transportleiding(en) van gevaarlijke stoffen alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, ter plaatse waar deze bestemmingen samenvallen met de bestemming Leiding Brandstof (dubbelbestemming).
7.2 Bouwregels
Op de voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de andere op deze gronden liggende bestemmingen, mits de belangen van de leiding voor gevaarlijke stoffen zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de tot Leiding - Brandstof bestemde gronden zonder of in afwijking van het een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    1. het afgraven van gronden;
    2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    3. het uitvoeren van heiwerken of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    5. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    7. het aanleggen van waterleidingen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    8. het plaatsen van onroerende objecten.
  2. De werken of werkzaamheden, als bedoeld in lid a, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan de leiding.
  3. Voordat over een aanvraag wordt beslist, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen geldt dat alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat:
  1. ondergronds bouwen niet is toegestaan onder vrijstaande bijgebouwen;
  2. de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Parkeren
  1. Parkeerplaatsen op eigen erf dienen in stand te blijven;
  2. In het geval er door een ontwikkeling sprake is van een toename van de parkeerbehoefte, ten opzichte van het voorgaande gebruik of de voorgaande bebouwing, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om deze toename van de parkeerbehoefte op te vangen, een en ander conform de richtlijn van het CROW (publicatie 317);
  3. In de gevallen waarin de onder artikel 10 lid 1 sub b genoemde richtlijn niet voorziet, stelt het college van burgemeester en wethouders de parkeernorm vast.
10.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 1' overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de in de bijlage 2 'landschappelijke inrichting' aangegeven maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inrichting niet zijn gerealiseerd;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting 2' overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de in de bijlage 2 'landschappelijke inrichting' aangegeven maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inrichting niet zijn gerealiseerd;
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Omgevingsvergunning bouwvlak
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning in geringe mate afwijken van de plaats en richting van de grenzen van bouwvlakken indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situaties, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.
11.2 Omgevingsvergunning kleine gebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan ten behoeve van het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten openbare nutte, het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes, reduceerstations, c.a.i.-kastjes, abri's e.d., met dien verstande dat:
  1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
  2. de goothoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan 6 m.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 12 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Ridderslag 9.