direct naar inhoud van Regels
Plan: Meinte te Beesd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.BPMeinte-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Meinte te Beesd' met identificatienummer NL.IMRO.0236.BPMeinte-VSG1 van de gemeente Geldermalsen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- en uitbouwen:

een gebouw, in één bouwlaag en aangebouwd aan de (bedrijfs)woning, welk onderscheiden kan worden van de (bedrijfs)woning en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsgebouwen:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.9 bestaand gebouw:

een gebouw als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, dan wel een gebouw dat in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een vergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd;

1.10 bestaand gebruik:

het gebruik ten tijde van het inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.11 bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afmetingen:

de oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afmetingen van een bestaand gebouw;

1.12 Bevi-inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

1.13 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirecte steun vindt in of op de grond;

1.17 dagrecreatie:

vormen van recreatief gebruik van openbaar toegankelijke voorzieningen ten behoeve van fietsers, wandelaars, ruiters, watersporters en dergelijke;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.21 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.22 peil:

het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte;

1.23 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.24 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, als dan niet in combinatie met elkaar;

1.25 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vrijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hieronder wordt onder andere begrepen duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.;

1.26 waterberging:

als functie van water: het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving;

1.27 woning:

een gebouw inclusief aan- en uitbouwen, dat bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversiering, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met categorie 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten en bestaande bedrijven met een hogere categorie;
  • b. bedrijven tot en met categorie 3.1 en bestaande bedrijven van categorie 3.2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • c. groen- en civieltechnisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groen-civiel-techniek';
  • d. landbouwmechanisatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf', met de ondergeschikte verkoop van machines en aan het landbouwmechanisatiebedrijf verwante artikelen tot maximaal 500 m²;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. reclame uitingen ten behoeve van het eigen bedrijf;
  • i. erven en verhardingen;
  • j. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • k. bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Bedrijfsgebouwen:
    • 1. bedrijfsgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan aangegeven;
    • 3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan aangegeven;
    • 4. bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 10º en ten hoogste 65º bedraagt.

  • b. Bedrijfswoningen:
    • 1. bedrijfswoningen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    • 2. de inhoud mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan aangegeven;
    • 4. bedrijfswoningen worden gebouwd met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 10º en ten hoogste 65º bedraagt;
    • 5. aan- en uitbouwen worden ten minste 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd.

  • c. Bijgebouwen bij bedrijfswoning
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij bedrijfswoningen mag niet meer dan 75 m² bedragen;
    • 2. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 4. bijgebouwen worden gebouwd met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 10º en ten hoogste 65º bedraagt;
    • 5. bijgebouwen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend op het adres Meinte 2 buiten het bouwvlak een luifel is toegestaan waarvan de oppervlakte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 1500 m² en 6 m;
    • 2. uitsluitend op het adres Meinte 2 buiten het bouwvlak een reclamemast is toegestaan, waarvan de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 9 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' is een zend-/ontvangstinstallatie toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 35 m mag bedragen;
  • d. uitsluitend een bestaande hefinstallatie is toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van masten voor kleinschalige vormen van alternatieve windenergie mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de afstand tot woningen van derden niet minder dan 50 m mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • h. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 1 m bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van Bevi-inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor dag- en/of verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik voor detailhandel, uitgezonderd productiegebonden detailhandel en uitgezonderd voor zover toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • b. Het bevoegd gezag houdt bij het toepassen van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning rekening met de volgende voorwaarden:
    • 1. de omgevingsvergunning mag geen onevenredige aantasting veroorzaken van:
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie;
      • de milieusituatie;
    • 2. de bedrijven dienen, gelet op hun specifieke werkwijze of verschijningsvorm, naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met toegelaten bedrijven;
    • 3. de beoordeling van de onder 1 en 2 benoemde aspecten vindt plaats aan de hand van een door het betrokken bedrijf opgesteld milieurapport;
    • 4. voor zover noodzakelijk worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden om zeker te stellen dat de beoordeelde situatie in stand blijft.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 wetgevingszone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming 'Groen' alsmede voor het opnemen van een bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. het maximale oppervlak aan gebouwen niet meer dan 1.000 m² bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m;
  • c. gebouwen worden gebouwd met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 10º en ten hoogste 65º bedraagt;
  • d. ten minste 30% van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Groen';
  • e. bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
  • f. wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen inzake natuur- en milieuregelgeving waaronder in ieder geval wordt verstaan de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998.

3.5.2 wetgevingszone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' wijzigen in de bestemming 'Groen' alsmede voor het vergroten van de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf', met dien verstande dat:

  • a. de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf' met niet meer dan 1.000 m² mag worden vergroot, tot een maximum van 3.000 m2;
  • b. het bestemmingsvlak van de bestemming 'Groen' met 30 m in zuidelijke richting dient te worden uitgebreid;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m;
  • d. gebouwen worden gebouwd met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 10º en ten hoogste 65º bedraagt;
  • e. bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
  • f. wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen inzake natuur- en milieuregelgeving waaronder in ieder geval wordt verstaan de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. dagrecreatie;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. waterberging,

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' een zend-/ontvangstinstallatie is toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer dan 35 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en stacaravans voor dag en/of verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden voor het kweken en telen van gewassen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden - 1', de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde hoge archeologische verwachtingswaarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden - 2', de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde middelmatige archeologische verwachtingswaarden.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:

  • a. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
  • e. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder c, niet groter is dan:
    • 1. 500 m², voor zover het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden - 1';
    • 2. 1.000 m², voor zover het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden - 2'.

5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan de omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of:
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  • b. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning wint hij schriftelijk advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
    • 4. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem;
    • 5. het aanleggen van nieuwe boomgaarden.

  • b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft, die:
    • 1. bodemingrepen van niet meer dan 30 cm diep betreffen;
    • 2. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
    • 3. bodemingrepen betreffen met een oppervlakte van niet meer dan:
      • 500 m², voor zover het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden - 1';
      • 1.000 m², voor zover het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden - 2';
    • 4. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
      • ploegen;
      • vervanging van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden ter plaatse;
      • gelet op de elders in deze voorschriften genoemde doeleinden, voor deze gronden van ondergeschikte betekenis zijn;
      • reeds uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  • c. Bij de beoordeling van omgevingsvergunningen zal vooraf, op basis van een door aanvrager in te dienen archeologisch onderzoek, advies worden ingewonnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

  • d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Afwijkende maatvoering

In die gevallen dat goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en inhoud op de dag van de inwerkingtreding van het plan afwijken van de regels van het plan mogen deze bestaande goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en inhoud in afwijking daarvan als maximaal toelaatbaar worden aangehouden, mits deze afwijkende maatvoering op legale wijze tot stand is gekomen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemene afwegingscriteria
  • a. Natuurbeschermingswet 1998/Flora- en faunawet:
    Bij verlening van omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging en/of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende (bouw)werkzaamheden c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing, dan wel vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

  • b. Watertoets:
    Bij verlening van omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met de waterhuishoudkundige belangen. Indien omgevingsvergunning verlening mogelijk (negatieve) gevolgen kan hebben voor de waterhuishoudkundige belangen, zal een besluit omtrent het verlenen van omgevingsvergunning niet worden genomen, dan nadat het desbetreffende waterschap een deskundigenadvies heeft afgegeven betreffende de omgevingsvergunning.

8.2 Afwijken ten behoeve van kleine nutsgebouwen en -bouwwerken

Bij omgevingsvergunning kan, ten behoeve van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes, afvalcontainers en dergelijke, worden afgeweken van de regels tot een maximum inhoud van 75 m³ en een maximum bouwhoogte van 3 m.

8.3 Afwijken ten aanzien van bestemmings- en aanduidingsgrenzen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van bestemmings- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 m bedraagt.

8.4 Afwijken ten behoeve van vergroting inhoud van een woning

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor het vergroten van de inhoud van een (bedrijfs)woning (inclusief aanbouwen) met 200 m³ ten behoeve van de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, blijkende uit een sociale- en/of medische indicatie, noodzakelijk moet worden geacht voor het zelfstandig kunnen wonen, mits:

  • a. voor de betrokkene(n) geen aanvaardbare alternatieven voorhanden zijn;
  • b. wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder.

Van een sociale en/of medische indicatie is sprake in geval van een situatie waarin zulke zwaarwegende factoren van sociaal psychologische en/of medische aard aanwezig zijn, dat bij weigering van de gevraagde medewerking het welzijn van betrokkene dan wel het betrokken gezin in lichamelijk, geestelijk en/of sociaal opzicht, in ernstige mate bedreigd of geschaad lijkt te worden.

8.5 Afwijken ten aanzien van antennes

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen.

8.6 Afwijken ten aanzien van overschrijding goot- en bouwhoogtes

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in de regels opgenomen maximale goot- en bouwhoogtes ten behoeve van een overschrijding daarvan met ten hoogste 10%.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.

  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Meinte te Beesd'.