De op de plankaart voor ARCHEOLOGISCH WAARDEVOL GEBIED aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Op de tot ARCHEOLOGISCH WAARDEVOL GEBIED bestemde gronden mag niet worden gebouwd, indien daarvoor dieper dan 0,30 m, te rekenen vanaf het maaiveld, in de bodem zal worden geroerd en de oppervlakte van het nieuwe bouwwerk of de uitbreiding van het bestaande bouwwerk meer dan 100 m2 bedraagt.
Het in het vorige lid vervatte verbod is niet van toepassing op het bouwen van bouwwerken:
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- waarin de Monumentenwet 1988 voorziet.
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 17.2 ten behoeve van het bouwen conform de basisbestemming.
De in het voorgaande lid genoemde vrijstelling wordt slechts verleend:
- indien is gebleken dat er geen archeologische resten in de bodem, waarop wordt gebouwd, aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een door de aanvrager over te leggen rapport van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie;
- voor zover sprake zou kunnen zijn van een verstoring van archeologische resten, indien aan de ontheffing één of meer van de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting om werkzaamheden ten behoeve van de bouw te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de op de plankaart voor archeologisch waardevol gebied aangewezen gronden te beroeren dieper dan 0,3 m over een oppervlakte van meer dan 100 m2.
Het in het vorige lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- waarin de Monumentenwet 1988 voorziet.
De in artikel 17.4 lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:
- indien is gebleken dat er geen archeologische resten in de bodem die wordt beroerd aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een door de aanvrager over te leggen rapport van een deskundige instantie op het gebied van de archeologie;
- voor zover sprake zou kunnen zijn van een verstoring van archeologische resten, indien aan de vergunning één of meer van de volgende voorschriften worden verbonden
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting om de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (volgens Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie).
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan wijzigen in de zin dat de plankaart wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming "Archeologisch Waardevol Gebied" van de plankaart te verwijderen, indien:
- uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Naar vorige |
Niveau omhoog
Naar boven |
Naar volgende |