direct naar inhoud van Regels
Plan: De Heivlinder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.Bpheivlinder-0501

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Heivlinder met identificatienummer NL.IMRO.0233.Bpheivlinder-0501 van de gemeente Ermelo;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage van de oppervlakte van het terrein binnen het bouwvlak dat mag worden bebouwd;

1.7 bedrijfsgebouw:

gebouw dat dient voor de uitoefening voor dat betreffende bedrijf, waaronder niet wordt begrepen bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen, recreatiewoningen, stacaravans en trekkershutten;

1.8 bedrijfsmatige exploitatie:

het door middel van een bedrijf beheren en/of exploiteren van recreatieverblijven, waarbij voor recreatiewoningen geldt dat daar permanente wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 groepsaccommodatie:

een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf van een groep of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben en waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke zalen en/of kamers;

1.22 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.24 kavel:

gedeelte van het recreatieterrein ten behoeve van een enkel mobiel kampeermiddel, stacaravan, vakantiehuisje of trekkershut waarbij de gronden voor wegen, paden en groenafscheidingen niet worden meegerekend;

1.25 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.26 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

1.27 recreatiebedrijf:

een bedrijf waarbinnen een als zodanig bestemd terrein voor recreatieve doeleinden bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd;

1.28 recreatiewoning:

een gebouw, dat bestemd is voor recreatief verblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen;

1.29 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, en derhalve zonder vaste fundering, mobiel en verplaatsbaar, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf;

1.31 trekkershut:

een gebouw van eenvoudige constructie, dat bestemd is voor kortdurend recreatief verblijf van passanten;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Voor zover het recreatiewoningen betreft met inbegrip van ondergrondse bebouwing, zoals kelders en/of souterrains.

2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.5 afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.1.6 de oppervlakte van een kavel:

het gedeelte van een recreatieterrein, gelegen binnen het bouwvlak, dat functioneel behoort bij een enkele recreatiewoning, stacaravan, trekkershut of mobiel kampeermiddel. Bij de oppervlakte van een kavel wordt de ondergrond van wegen, gemeenschappelijke paden en groenstroken rond de recreatieterreinen niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiebedrijven waar personen, die hun vaste verblijfplaats elders hebben, voor hun recreatie verblijf kunnen houden in recreatiewoningen en voor de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de op het recreatiebedrijf verblijf houdende personen;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. houtopstanden;
  • d. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd de volgende bij een recreatiebedrijf behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van opslagruimte;
  • b. recreatiewoningen.
3.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat:

  • a. deze enkel binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. deze uitsluitend gasloos mogen worden gebouwd.
3.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Per recreatiebedrijf mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 3,5% van de oppervlakte van het bij het recreatiebedrijf behorende bouwvlak. Indien binnen het recreatiebedrijf meerdere bouwvlakken aanwezig zijn, dan mogen de bedrijfsgebouwen die in de verschillende bouwvlakken gebouwd mogen worden, ook gezamenlijk binnen één van de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • d. een groepsaccommodatie is niet toegestaan.
3.2.4 Recreatiewoningen

Voor recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een kavel voor een recreatiewoning mag niet minder bedragen dan 350 m²;
  • b. in verhouding tot de oppervlakte van de kavels mogen de oppervlakte en de inhoud van een recreatiewoning inclusief één vrijstaande berging, niet minder c.q. meer bedragen dan

Minimale oppervlakte kavel   Minimale oppervlakte recreatiewoning   Maximale oppervlakte recreatiewoning (inclusief één vrijstaande berging)   Maximale inhoud recreatiewoning (inclusief één vrijstaande berging)  
350 m²   60 m²   75 m²   300 m³  

  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • e. bebouwing onder peil is enkel toegestaan binnen de buitenwerkse gevelvlakken van een recreatiewoning, waarvan de oppervlakte van deze ondergrondse bebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van de recreatiewoning. Deze bebouwing wordt meegeteld bij de berekening van de maximale inhoud van een recreatiewoning;
  • f. de recreatiewoningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd, danwel maximaal twee aaneen worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van de vrije zijde van de recreatiewoningen onderling niet minder mag bedragen dan 5 meter;
  • g. bij een recreatiewoning is maximaal één vrijstaande berging toegestaan;
  • h. de goothoogte van een berging mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • i. de bouwhoogte van een berging mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • j. de oppervlakte van een vrijstaande berging mag niet meer bedragen dan 6 m²;
  • k. bij een recreatiewoning zijn geen andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van:
    • 1. een luifel waarvan de lengte van de zijde, gemeten evenwijdig aan het gebouw, niet meer mag bedragen dan 2 meter en de lengte van de zijde, gemeten haaks op het gebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter. Een luifel mag slechts aan twee zijden tot een hoogte van maximaal 0,80 m boven de onderkant van de deur worden dicht gemaakt;
    • 2. twee windschermen, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 10 m² en de hoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
    • 3. kavelafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,20 meter;
  • l. er mag niet meer dan één recreatiewoning per kavel worden gebouwd.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat:

  • a. lantaarnpalen/verlichtingsarmaturen dienen naar beneden te schijnen en geen uitstraling mogen hebben naar het omliggende gebied;
  • b. de hoogte van lantaarnpalen/verlichtingsarmaturen in de openbare ruimte:
    • 1. langs de hoofdtoegangsweg niet meer dan 4 meter mag bedragen;
    • 2. voor het overige niet meer dan 1 meter mag bedragen.
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2 meter bedragen.
3.2.6 Voorwaardelijke verplichting

Teneinde een toename van de stikstofemissie te voorkomen kan een omgevingsvergunning voor de bouw van gebouwen als bedoeld in lid 3.2.1, uitsluitend worden verleend indien vaststaat dat het houden en beweiden van paarden en landbouwhuisdieren is gestaakt en gestaakt wordt gehouden.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Recreatiewoningen

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.4, sub b voor een recreatiewoning met een grotere omvang dan 75 m² en een grotere inhoud dan 300 m³, mits:

  • a. de aanvrager een parkeigenaar, parkbeheerder, stichting, of Vereniging van Eigenaars betreft;
  • b. het recreatiepark bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd;
  • c. een maximaal bebouwingsoppervlak van het totaal aantal recreatiewoningen van het recreatiepark wordt vermeld; en
  • d. een concreet voorstel met betrekking tot de verdeling van de maatvoeringen van de recreatiewoningen wordt gedaan.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen
  • a. Het totale aantal kavels voor recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding lage dichtheid' mag niet meer dan bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' is aangegeven.
  • b. Voor speel- en sportvelden en voorzieningen, verhardingen en/of halfverhardingen in de vorm van wegen, paden en terrassen geldt (tevens) dat deze uitsluitend mogen worden aangelegd binnen een bouwvlak.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte aan verharding en/of halfverharding niet mag meer bedragen dan 2.000 m² per hectare.
  • d. Per recreatieterrein zijn maximaal 2 inritten toegestaan, tenzij op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan meer inritten aanwezig zijn.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Teneinde te komen tot een zorgvuldige landschappelijke inpassing dient, binnen 18 maanden na het tijdstip van het in gebruik nemen van de eerste recreatiewoning als bedoeld in lid 3.2.4, het plangebied te zijn ingericht door de aanplant van houtsingels en ingericht te blijven overeenkomstig het inrichtingsplan zoals opgenomen bij de punten 9, 10 en 11 in de afbeelding 'schetsontwerp' en de bijbehorende omschrijving hiervan op bladzij 19 en 20 in het "Beeldkwaliteitsplan uitbreiding Bospark de Heidevlinder", dat als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd.
  • b. Teneinde een toename van de stikstofemissie te voorkomen dient, het gebruik van het plangebied voor het houden en beweiden van paarden en landbouwhuisdieren te worden gestaakt en gestaakt te worden gehouden, vanaf het moment dat wordt gestart met de bouw- en aanlegwerkzaamheden ten behoeve van de recreatiewoningen als bedoeld in lid 3.2.1.
3.4.3 Strijdig gebruik

Als verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de recreatiewoningen, tenzij binnen 18 maanden na het tijdstip van het in gebruik nemen van de eerste recreatiewoning, de beplanting als bedoeld in lid 3.4.2, sub a is aangeplant en aangeplant dient te blijven;
  • b. het gebruik van (een) gebouw(en) als bedoeld in lid 3.2.1 indien de betreffende gebouwen niet gasloos zijn;
  • c. het stallen en/of weiden van paarden en andere landbouwhuisdieren vanaf het moment dat gestart wordt met de bouw- en aanlegwerkzaamheden ten behoeve van de recreatiewoningen als bedoeld in lid 3.2.1;
  • d. het gebruik van sfeerverwarming zoals houtkachels, vuurkorven, van barbecues en van houtgestookte sauna's, hottubs en dergelijke.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, indien daarvoor dieper dan 0,30 m, te rekenen vanaf het maaiveld, in de bodem zal worden geroerd en de oppervlakte van het nieuwe bouwwerk of de uitbreiding van het bestaande bouwwerk meer dan 50 m² bedraagt.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Opheffing bouwverbod

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied, met dien verstande dat.

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m², de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4.3.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 4.3.1, sub a, winnen zij advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde n lid 4.3.1, sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.
  • d. bij de oprichting van het bouwwerk de ondergrond niet dieper dan 0,3 meter wordt geroerd.
4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.3 nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de afmetingen van bouwwerken;
  • b. de situering van bouwwerken;
  • c. de inrichting en het gebruik van gronden;

indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland.
4.5.2 Toetsingscriterium

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 wordt alleen verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen.

4.5.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de gronden over een oppervlakte van niet groter dan 50 m² worden geroerd;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de gronden niet dieper dan 0,3 m worden geroerd;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de bestemming "Waarde - Archeologie", indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Seksinrichting

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

6.2 Permanente bewoning

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van permanente bewoning.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 25 m, met dien verstande dat voor zendmasten geldt dat aangetoond dient te zijn dat plaatsing op een gemeentelijke voorkeurslocatie niet mogelijk is;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m².
7.2 Afwegingskader

De in lid 7.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale en/of externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Parkeernormering

Bij het gebruiken en / of bebouwen van gronden dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in Bijlage 2. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

8.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en / of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en / of op overwegende bezwaren stuit. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit geborgd is.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in lid 8.1 indien het niet voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en / of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, op overwegende bezwaren stuit. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 9.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1.1 met maximaal 10%.

9.1.3 Uitzondering

Lid 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
9.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.2.4 Uitzondering

Lid 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels bestemmingsplan De Heivlinder".