Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Watervalweg 159 t/m 173
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPwatervalwg159173-0401

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Inleiding
 
1.1.1 Aanleiding van het plan
Naar aanleiding van een aanvraag voor het bouwen van een bijgebouw met overkapping (hierna: bouwwerk) op het perceel Watervalweg 163 is gebleken, dat het bouwwerk niet op de gewenste plaats gebouwd kan worden. Dit komt doordat de woning Watervalweg 163 op een andere plaats is gebouwd dan volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Uit nader onderzoek bleek dat twee andere woningen ook niet conform bestemmingsplan zijn gebouwd. Dit betreft de woningen aan de Watervalweg 159 en 171. De grootste afwijking betreft Watervalweg 159, deze woning is volledig buiten het bouwvlak gebouwd. Zie hieronder hoe de situatie zich verhoudt met het bestemmingsplan.
 
Afbeelding 1: inmeting van de bestaande situatie in relatie tot de planologische situatie.   
 
Met dit voorliggend bestemmingsplan wordt de huidige bebouwde situatie planologische gelijk getrokken.
1.1.2 Projectdefinitie
Het project betreft een erf met daarop een achttal woningen. Aan zowel de Watervalweg als aan het zandpad worden een woning met een maximale inhoud van 600 m3 toegevoegd. Aan het erf komen nog eens vier kleine woningen met een maximale inhoud van 400 m3. Hierbij wordt aangesloten bij de aanduiding “kleine woning” van het bestemmingsplan Buitengebied Midden-West.
   
1.2 Doel van het plan
Het doel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch planologisch gelijk te stellen. De huidige situatie wijkt af van hetgeen in het voorgaande bestemmingsplan is vastgesteld.
2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
 
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige
aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
 
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke
consequenties.
 
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om
gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.
 
De Amvb ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten.
2.2 Provinciaal beleid
 
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
 
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
 
· een duurzame economische structuur;
· het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
 
In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat bij initiatieven voor functieverandering deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Bij een initiatief in het buitengebied geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in hetgebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en roodgroenverhoudingen
van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
 
Voorliggend plan is een hereiking van de bestaande situatie. Dit plan is door functieverandering tot stand gekomen. en is voorzien van een goede landschappelijke inpassing. Dit plan past in het provinciaal beleid.
2.2.2 Omgevingsverordening
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingdvisie op de fysieke leefomgeving in
de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
 
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema wordt hierna behandeld.
 
Wonen
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio vervolgens gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Dat begint bij kennis van de bestaande woningvoorraad. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele
mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag.
 
Voorliggend plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
2.3 Gemeentelijk beleid
 
2.3.1 Structuurvisie gemeente Errmelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
 
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe
ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken. Specifieke aandacht is nodig voor de agrarische sector. Deze zal de komende jaren aan sterke verandering onderhevig zijn. Ruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, mogelijkheden voor neveninkomsten en omschakeling naar wonen en andere vormen van werken (functieverandering), zijn hierbij de trefwoorden. De gemeente wil het agrarisch ondernemerschap ondersteunen, in hoofdbedrijf en nevenactiviteiten. De agrarische sector is erg gereguleerd met regels op het gebied van natuur, milieu, ruimtelijke ordening en bedrijfsvoering. Waar mogelijk wil de gemeente meewerken aan maatwerkoplossingen en een integrale beoordeling van activiteiten (natuur, milieu, maar ook vanuit een vitaal buitengebied en onderhoud landschap).
 
Het voorliggend plan past binnen de kaders van de structuurvisie.
2.4 Ligging en begrenzing
Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Watervalweg. Een weg die naast de ontsluitingsfunctie van de percelen ook een functie heeft als binnendoorweg van en naar Putten. Aan de zuid- en westzijde van het perceel is een zandpad aanwezig dat alleen voor de ontsluiting van de percelen een functie heeft. De hoofdontsluiting van het plangebied ligt logischerwijs op de Watervalweg.
 
Afbeelding 2: locatie plangebied
3 Randvoorwaarden en Programma
3.1 Stedenbouwkundige invulling
De situering van de woningen is zodanig gekozen dat de bestaande wegenstructuur wordt begeleid. Deze woningen kunnen een inhoud van 600 m³ krijgen. Op het binnenterrein, rond het nieuwe erf, zijn kleinere woningen, met maximaal 400 m³ als inhoud, gesitueerd in een willekeurig patroon om geen blokkade te vormen naar het achterliggende gebied en boomgroep(en). Deze kleine woningen zijn gericht op het nieuwe centrale erf. Het erf dient ter ontsluiting van de woonpercelen en biedt ruimte voor het stallen van auto’s. In aansluiting op de bestaande bebouwing wordt voor de woningen gedacht aan een lage goot en een agrarische uitstraling. Daarmee wordt meer bedoeld dan een boerderijtype. De woningen krijgen een eigen uitstraling/karakteristiek, zodat het beeld ontstaat van een gegroeide situatie.
  
3.2 Landschappelijke randvoorwaarden
In de nieuwe ruimtelijke situatie wordt een landschappelijke versterking van de bestaande boomgroepen, een verbetering van de zichtlijnen en het versterken van de landschapsstructuur nagestreefd. De boomgroepen, berken en beuken, op het terrein en aan de noordzijde van het terrein worden gehandhaafd. Zij zijn gezichtsbepalend in de bestaande situatie. De woonpercelen zullen met een natuurlijke afscherming worden begrensd. Gebiedseigen beplanting wordt daarvoor gebruikt. Het plaatsen van schuttingen kan zo met een goed landschappelijk ontwerp worden voorkomen. Langs de toegangsweg worden nieuwe bomen geplant.
         
De ruimtelijke winst bij het bestemmingsplan zit in de versterking van de “ruimtelijke en de landschappelijke kwaliteit”. Op grond van provinciaal beleid is het gebied een zoekgebied voor landschappelijke versterking. Een karakteristiek van deze gebieden is de aanwezigheid van relatief veel bebouwing. Het terugdringen van deze bebouwing is geen doel op zich, wel het versterken van de ruimtelijke kwaliteit door het benutten van functionele aspecten bij herstructurering. De landschappelijke randvoorwaarden zijn bij deze herstructurering van belang. De voor het gebied belangrijke bomen worden gehandhaafd, terwijl nieuwe bomen en hagen (als erfafscheiding) worden aangeplant. Ook ontstaan door de nieuwe situering van de bebouwing zichtlijnen, waardoor landschappelijk op perceelsniveau rust in het gebied wordt gebracht.
   
4 Onderzoek
4.1 Waterhuishouding / watertoets
Inleiding
 
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het  
waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
 
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003) 
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:  aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.  Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere
zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij
de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten. De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit  eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
  
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
  • Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
 
Verantwoordelijkheden
 
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de  
heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
 
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
4.2 Geluid
Er zijn in het kader van deze herziening is een nieuw onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 1.  
 
Het plan valt binnen de 250m brede geluidzones van de Watervalweg en de Oude Telg-terweg. Als maatgevend jaar is uitgegaan van peiljaar 2026. De maatgevende etmaalin-tensiteit bedraagt dan 3.137 resp. 6.397 mvt/etmaal. De maximum snelheid bedraagt 60 km/uur. Het wegdek bestaat uit dicht asfaltbeton (DAB). Het plan ligt ook binnen de ge-luidzone van de spoorbaan Zwolle-Amersfoort.
 
De geluidbelasting op twee van de acht nieuwe woningen ligt boven de voorkeursgrens-waarde van Lden=48 dB voor wegverkeer en Lden=55 dB voor railverkeer. bedraagt maxi-maal Lden=50 dB vanwege het wegverkeer op de Watervalweg en incl. aftrek ex. art. 110g Wet geluidhinder van 5 dB.
 
Vermindering van het verkeer en aanpassing van het wegdek zijn niet reëel voor een dergelijk kleinschalig plan. Ook het opschuiven van de woningen is niet reëel. Om door afscherming op alle gevels te voldoen is een scherm nodig van 4.0m hoog. Dat is land-schappelijk niet inpasbaar en een te zware maateregel in relatie tot de geluidbelasting.
 
Ook zonder maatregelen zijn er meerdere geluidluwe gevels aanwezig en ook geluid-luwe buitenruimten. Daarmee is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor het aspect geluid.
 
Het aspect verkeersgeluid vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.
4.3 Luchtkwaliteit
Er zijn in het kader van deze herziening geen nieuwe onderzoeken uitgevoerd. Het plan is conserverend van karakter, de gewijzigde onderdelen vallen grotendeels binnen de bouwmogelijheden van het vigerend bestemmingsplan.
 
Hieronder de tekst uit het voorgaande bestemmingsplan Watervalweg 165.
 
Het Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. De bijdrage aan de luchtverontreiniging door een project staat centraal in het Besluit niet in betekenende mate (NIBM).
 
De toename van de verkeersactiviteit van en naar de inrichting zal niet groter zijn. Een toename van de luchtverontreiniging groter dan 3% wordt dan ook niet verwacht. Het bouwen op de locatie zelf valt niet onder de genoemde bevoegdheden van artikel 5.16 lid 2 van de Wet milieubeheer. Daarom hoeft het bouwproject zelf niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor NO2 en PM10.
 
Voor agrarische bedrijven is voorts de Wet luchtkwaliteit een toetsingskader. Agrarische bedrijven mogen op gevoelige objecten (waaronder woonhuizen) geen grenswaarden voor fijnstof overschrijden. De bouw van woningen kan daarom agrarische bedrijven in hun rechten aantasten. In onderliggend geval is dat niet aan de orde. De afstand tot omliggende bedrijven is voldoende en feitelijk worden noodwoningen vervangen door reguliere woningen. Ook een noodwoning kan als gevoelig object worden beschouwd in de zin van de Wet luchtkwaliteit. Aan de fysieke situatie verandert derhalve niet zoveel.
4.4 Bodem
Er zijn in het kader van deze herziening geen nieuwe onderzoeken uitgevoerd. Het plan is conserverend van karakter, de gewijzigde onderdelen vallen grotendeels binnen de bouwmogelijheden van het vigerend bestemmingsplan. In bijlage 2 vindt u de onderzoeken uit het voorgaande bestemmingsplan.
 
Hieronder de tekst uit het voorgaande bestemmingsplan Watervalweg 165.
 
Gezien de aanwezigheid van verblijfsruimten is voor de wijziging bestemmingsplan in december 2008 door "Midden Nederland Milieu" een onderzoek naar de bodemgesteldheid gedaan. Er is een bodem- en asbest in bodemonderzoek uitgevoerd. Aangezien de locatie verdacht was kon geen gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als onderbouwing van de bodemkwaliteit. Dit onderzoek is inmiddels uitgevoerd (Midden Nederland Milieu, december 2008). Het rapport is beoordeeld. Uit de beoordeling blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de  bestemmingswijziging.

Doordat de bouwplannen een paar keer gewijzigd zijn valt de woning in de zuidoostelijke hoek buiten het bodemonderzoek. Uit de historische informatie bij het bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van deze woning geen verdenkingen zijn ten aanzien van bodemverontreiniging. In dit geval mag gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart voor onderbouwing van de bodemkwaliteit ter plaatse.

De provincie Gelderland heeft bij monde van de heer Veldhuizen aangegeven dat de bodemkwaliteitskaart voldoende onderbouwing geeft voor de aanwezige bodemkwaliteit. Met historisch onderzoek moet echter wel worden aangetoond dat de locatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. Op grond van de bodemkwaliteitskaart en historische informatie kan gesteld worden dat er geen reden is om een bodemverontreiniging te verwachten. De zintuiglijke waarnemingen en de analyseresultaten van het bodemonderzoek geven evenmin aanleiding daartoe.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet gezien de functie en omvang van de gebouwen een rapport overlegd worden inzake de bodemkwaliteit. Naast reeds bekend recent bodemonderzoek kan op grond van de bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan en het historisch onderzoek vrijstelling worden verleend voor bodemonderzoek voor de periode dat deze kaart geldig is.
4.5 Externe veiligheid
De locatie ligt op een afstand van ruim 300 meter van het spoor. Over dit spoor vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied voor het groepsrisico beperkt zich tot een zone van 245 meter rond het spoor. De locatie ligt buiten deze 245 meter.
 
Gasleidingen zijn geen plaatsgebonden risico’s aanwezig. Wel ligt de uitbreiding binnen de invloedssfeer van beide gasleidingen. Berekeningen van maart 2009 tonen aan dat de normering van groepsrisico op deze plaats laag ligt. Toevoeging van een aantal woningen leidt niet tot significante verhoging van het groepsrisico. Hoeft daarom ook geen afweging te zijn. 
 
In de nabije omgeving van de locatie zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
4.6 Geluid en trillingen
Het betreft hier geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De akoestische gevolgen van het wonen op de omgeving hoeven daarom niet onderzocht te worden.
 
De te bouwen woningen zijn zelf wel gevoelige objecten die in het kader van de Wet milieubeheer beschermd worden. De geprojecteerde woningen komen in de plaats van noodwoningen. Feitelijk verandert er aan de lokale situatie daarom niet zo veel. De omliggende bedrijven liggen op voldoende afstand waardoor akoestisch geen problemen worden verwacht.
4.7 Geur
De locatie ligt in agrarisch gebied. In de omgeving zijn agrarische bedrijven aanwezig. Ten aanzien van geur is het bedrijf aan de Watervalweg 157 relevant. Dit bedrijf is gemeld onder het Besluit landbouw milieubeheer en moet ten aanzien van burgerwoningen in het buitengebied minimaal 50 meter aanhouden. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald. De woningbouw is daarmee niet beperkend voor het bedrijf aan de Watervalweg 157.
4.8 Afval
Het betreft hier huishoudelijk afval en geen bedrijfsafval. Aan gebruikers van de nieuwe woningen kan t.z.t. minicontainers voor gft- en restafval worden verstrekt.
4.9 Flora en Fauna
Er zijn in het kader van deze herziening geen nieuwe onderzoeken uitgevoerd. Het plan is conserverend van karakter, de gewijzigde onderdelen vallen grotendeels binnen de bouwmogelijheden van het vigerend bestemmingsplan. In bijlage 2 vindt u de onderzoeken uit het voorgaande bestemmingsplan.
 
Hieronder de tekst uit het voorgaande bestemmingsplan Watervalweg 165.
  
Door de Groene Ruimte b.v. is het nader onderzoek beschermde soorten planlocatie Watervalweg 165 te Ermelo uitgevoerd (eindrapport d.d. 7 september 2009, projectnummer 09985). Dit omdat de “Quickscan planlocatie Watervalweg 165 te Ermelo” aanleiding gaf tot nader onderzoek naar vleermuizen en het gebruik van het plangebied door de das.
De conclusies van dit nader onderzoek zijn:
  1. Door de ingreep worden vaste verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen en ruige dwergvleermuizen verstoord.
  2. Door de ingreep wordt een vliegroute van de gewone dwergvleermuis verstoord.
  3. Er is geen looproute van dassen langs het plangebied aangetroffen. Ook als de das wel incidenteel langs het plangebied loopt, resulteert de ingreep naar verwachting toch niet in een verstoring. Voor verstoring van de das wordt derhalve geen ontheffing nodig geacht.
Het advies van dit nader onderzoek is:
Omdat de vleermuissoorten, welke door de ingreep worden verstoord, staan vermeld op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt voor het verstoren van deze soorten ten behoeve van het belang ‘ruimtelijke ontwikkelingen’ geen ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet verleend (nieuw beleid, zie brief Ministerie van LNV, Dienst Regelingen d.d. 26 augustus 2009, kenmerk ffw2009.corr.046). De ingreep mag slechts plaatsvinden onder de voorwaarde dat de functionaliteit van het plangebied voor de soort niet in het geding komt, ook niet tijdens de uitvoering van de ingreep. Geadviseerd wordt om voor beide vleermuissoorten het in de brief van LNV aangegeven ‘traject’ (zie pag. 2 onder 1) te volgen: een ontheffingsaanvraag met mitigerende maatregelen indienen, opdat een ‘positieve’ afwijzing wordt gekregen. Indien de werkwijze en maatregelen in de aanvraag en afwijzing worden gevolgd is geen ontheffing nodig (de betreffende soorten worden niet verstoord). Richting eventuele bezwaarmakers en handhavers kan worden aangetoond dat de Flora- en faunawet niet wordt overtreden. Bij mitigerende maatregelen kan aan het volgende worden gedacht.
  • De herontwikkeling vindt gefaseerd plaats. Een aantal vleermuiskasten wordt ingezet als tijdelijke verblijfplaats en paarplaats voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Deze kasten kunnen tijdelijk worden opgehangen aan bijvoorbeeld de schuren die het langst blijven staan, totdat deze worden gesloopt. In en/of aan de nieuwbouw worden permanente vleermuisvoorzieningen aangebracht.
  • De functionaliteit van de vliegroute wordt gewaarborgd.
  • Er wordt voor gewaakt, dat er te veel verlichting op het terrein aanwezig is.
  • Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met broedende vogels. Broedgevallen in of nabij het plangebied mogen niet worden verstoord. Zo kort mogelijk voor aanvang (maximaal enkele dagen) dient het plangebied en de omgeving gecontroleerd te worden op broedgevallen. Indien deze worden vastgesteld, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden, totdat de broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd en de jongen het nest definitief hebben verlaten.
  • Indien de ingreep in of rond het broedseizoen plaatsvindt, wordt geadviseerd om potentiële nestplaatsen in het winterseizoen ongeschikt gemaakt voor broeden, zodat de kans op broedgevallen tijdens de ingreep wordt verkleind.
  • Bij de uitvoering is te allen tijde de algemene zorgplicht uit de Flora- en faunawet van toepassing. Dat houdt onder andere in, dat individuele planten en dieren niet onnodig verstoord, beschadigd of vernietigd mogen worden; dit geldt ook voor (zeer algemene) soorten zonder bijzondere beschermingsstatus. 
De initiatiefnemer zal voor beide vleermuissoorten een ontheffingsaanvraag met mitigerende maatregelen bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV indienen, opdat een “positieve” afwijzing kan worden verkregen.
 
Met de initiatiefnemer is afgesproken dat voordat gesloopt wordt een nieuwe voorziening in de vorm van een kleine schaapskooi gebouwd wordt in het weiland. Deze voorziening kan tevens dienen als schuilgelegenheid voor agrarische dieren.
4.10 Archeologie
Er zijn in het kader van deze herziening geen nieuwe onderzoeken uitgevoerd. Het plan is conserverend van karakter, de gewijzigde onderdelen vallen grotendeels binnen de bouwmogelijheden van het vigerend bestemmingsplan. In bijlage 2 vindt u de onderzoeken uit het voorgaande bestemmingsplan.
 
Hieronder de tekst uit het voorgaande bestemmingsplan Watervalweg 165.
 
Door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. is in december 2008 een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek gedaan op de planlocatie (RAAP-notitie 3018).  
 
Het plangebied ligt in een archeologische belangrijke zone. De omgeving van Telgt kent namelijk sinds de Steentijd een min of meer continue bewoning. In het plangebied kunnen daarom in principe bewoningssporen uit alle perioden vanaf de laatste ijstijd voorkomen. Na analyse van de verspreiding van de bekende vindplaatsen kan echter gesteld worden dat de kans op het aantreffen van bewoningssporen uit de perioden Neolithicum t/m Bronstijd en de Vroege Middeleeuwen het hoogst is. Tijdens het veldonderzoek bleek de bodemopbouw van het plangebied dermate verstoord te zijn, dat intacte (behoudenswaardige) archeologische resten niet meer te verwachten zijn. Er zijn ook géén archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. Vanuit archeologisch oogpunt wordt aanbevolen het plangebied vrij te geven. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de betreffende vondsten bij het bevoegd gezag (gemeente Ermelo) verplicht.
4.11 Parkeren
Uitgangspunt voor het berekenen van de parkeerbalans is de vastgestelde parkeernota. In de parkeernota wordt onderscheid gemaakt tussen centrumgebied en woonwijken rond het centrum. De locatie Watervalweg ligt in het buitengebied en valt in de tweede categorie.
 
Per prijsklasse woning is de parkeernorm anders. Dure woningen hebben een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning, middeldure woningen een norm van 1,9 per woning en goedkope woningen hebben een norm van 1,7.  
 
Uitgaande van de bouw van 2 goedkope, 3 middeldure en 2 dure woningen zullen er 14 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gecreëerd.
5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
In deze paragraaf worden de van het bestemmingsplan deeluitmakende regels, voor zover nodig geacht, van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
1. Inleidende regels.
2. Bestemmingsregels.
3. Algemene regels.
4. Overgangs- en slotregels.
 
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden specifieke regels gegeven voor de op de plankaart aangegeven bestemmingen en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond. Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen. Hoofdstuk IV bevat de strafbepaling, de overgangsbepalingen en de slotbepaling.
5.2 Nadere toelichting op de regels
Agrarisch met Waarden - landschappelijke waarden
Binnen de agrarische bestemming is in dit bestemmingsplan geen bebouwingsvlak opgenomen. Het voormalige agrarische bebouwingsvlak is opgeheven. Hiervoor in de plaats zijn een zevental nieuwe bouwvlakken voor woningen opgenomen.

Het plan bevat een afwijkingsmogelijkheid voor de bouw van kleine agrarische gebouwen, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en opslagschuurtjes voor gereedschap buiten het bouwvlak. De afwijkingsmogelijkheid kent een strikt aantal voorwaarden teneinde te voorkomen dat deze kleine agrarische gebouwen willekeurig in het plangebied worden gerealiseerd. Omdat de schuilgelegenheid in dit plan tevens gebouwd wordt als mitigerende maatregel voor het verdwijnen van schuilplaatsen voor vleermuizen door sloop van schuren en stallen is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van een grotere schuilgelegenheid tot 75 m2 met daarin voorzieningen voor vleermuizen.

Tuin
Op de gronden met de bestemming "Tuin" mogen andere bouwwerken met een hoogte van 1 meter worden gebouwd. Het oprichten van bijgebouwen is krachtens het bestemmingsplan in beginsel niet toegestaan. Een uitzondering hierop geldt voor het bouwen van (hoek)erkers.

Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend aan de wegen die dienen ter ontsluiting van de aanliggende erven; deze wegen hebben dus een meer kleinschalig karakter. Verder zijn binnen deze bestemming ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, alsmede parkeer- en groenvoorzieningen toegelaten.

Wonen
Op gronden met de bestemming "Wonen" mogen de hoofdgebouwen (woningen) alleen binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Ten aanzien van de situering van de woningen geldt, dat de deze zijn begrensd door het bouwvlak. De ligging van deze woningen is op deze wijze strak vastgelegd.

Voor de hoofdgebouwen moeten de in de regels opgenomen aanwijzingen ten aanzien van de goot- en bouwhoogte in acht genomen worden. Onderkeldering van de woning is mogelijk. Daarbij is van belang, dat voldaan wordt aan de bouwvoorschriften. Als een kelder zich bevindt onder het hoofdgebouw, wordt hij gezien als onderdeel van het hoofdgebouw. Bevindt hij zich onder het bijgebouw, dan wordt de kelder gezien als onderdeel van het bijgebouw, hetgeen van belang is voor de regels omtrent oppervlakte, plaatsbepaling en plaatsing binnen of buiten het bouwvlak. 

De termen ‘aanbouw, uitbouw en bijgebouw’ worden als volgt uitgelegd. Een uitbouw is een vergroting van een bestaande ruimte van het hoofdgebouw, een aanbouw een aan het hoofdgebouw toegevoegde ruimte en een bijgebouw een op zich zelf staand gebouw (al dan niet vrijstaand). Dit betekent dat (vrijstaande en aangebouwde) bijgebouwen niet rechtstreeks vanuit de woning toegankelijk zijn, maar alleen buitenom. Dit in tegenstelling tot aanbouwen, die wel vanuit de woning toegankelijk zijn. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen - met inachtneming van de voorgeschreven afstand tot de voorgevel en de zijdelingse perceelgrens - in het gehele bestemmingsvlak worden opgericht, dus zowel binnen als buiten het bouwvlak. Aan de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen is een maximum van 85 m2 toegestaan. Voorwaarde daarbij is wel dat de gezamenlijke oppervlakte niet groter mag zijn dan 25% van het bij hoofdgebouw behorende perceel.

Door een lagere maximale bouwhoogte op te nemen voor aanbouwen en uitbouwen, wordt beoogd een visueel onderscheid met de hoofdgebouwen te verkrijgen. In een specifiek gebruiksvoorschrift zijn regels opgenomen ten aanzien van de zogenaamde "aan huis verbonden beroepen". Het gedeeltelijke gebruik van een woning voor een aan huis verbonden beroep is krachtens de jurisprudentie "standaard" toegestaan. In die zin voegt het specifieke gebruiksvoorschrift dus niets toe aan de gebruiksmogelijkheden van de woonhuizen. Wel geeft het aan, binnen welke kaders een dergelijk gebruik kan worden toegestaan. Dit biedt enerzijds waarborgen voor de omwonenden en anderzijds duidelijkheid voor hen die van deze mogelijkheid gebruik willen maken.
6 Financiële uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
 
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
 
De gemeente Ermelo is met de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak en overleg
 
Inspraak
In het kader van de bestemmingsplanprocedure wordt een ieder de mogelijkheid geboden tegen het plan een zienswijze in te dienen. De gemeente zal vervolgens de verschillende belangen tegen elkaar afwegen.
 
Er zijn gedurende de ter visie legging geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.
 
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Daarnaast is het plan niet van betekenis voor de buurgemeenten en blijft toezending aan die bestuursorganen achterwege.
 
Er zijn geen bezwaren geuit van het Waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Gelderland op dit bestemmingsplan.