direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rodeschuurderwegje achter nr. 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om twee nieuwe woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap te realiseren op een perceel aan het Rodeschuurderwegje achter nr. 15 in het buitengebied van de gemeente Ermelo. De bestaande situatie bestaat uit twee schuren, grasland en een aantal bomen. De nieuwe situatie bestaat uit twee aaneengebouwde woningen met bijgebouwen, welke landschappelijk worden ingepast. Ook wordt de ontsluitingsweg verplaatst. Een deel van een naastgelegen agrarisch bouwvlak wordt verplaatst ten behoeve van het agrarisch bedrijf aan de overzijde van het Rodeschuurderwegje (nr. 14). Deze ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend plan voorziet hier in. In deze toelichting wordt het plan onderbouwd en daarmee wordt aangetoond dat het plan ruimtelijk verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten westen van de kern Ermelo aan het Rodeschuurderwegje achter nummer 15 voor het verkleinen van het bouwvlak en het toevoegen van twee woningen en Rodeschuurderwegje 14 voor het toevoegen van het agrarische bouwvlak. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie I, nummers 3941, 4036, 6050 en een gedeelte van 3944 en heeft een totale oppervlakte van circa 11.103 m² en 400 m2. Afbeelding 1.1 geeft de ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West'. In dit bestemmingsplan is het totale plangebied bestemd als ‘Agrarisch'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het onderhavige plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West'

De locatie van de beoogde woningen zijn beoogd waar in het vigerende bestemmingsplan de gronden de bestemming agrarisch hebben. Er ligt geen bouwvlak op dat deel van de agrarische bestemming. De realisatie van de burgerwoningen is binnen de bestaande regels niet mogelijk. Ook is er geen passende afwijkings- of wijzigingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan. Ditzelfde geldt voor het verplaatsen van het bouwvlak naar het adres Rodeschuurderwegje 14. Om deze redenen is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Paraplubestemmingsplan Parkeernormen

Ter plaatse van het plangebied geldt ook het paraplubestemmingsplan ‘Parkeernormen’. In dit bestemmingsplan is geregeld dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen. De regeling van dit parapluplan wordt overgenomen in voorliggend plan.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Rodeschuurderwegje achter nr. 15" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Ermelo aan de westzijde van de woonkern aan de Rodeschuurderwegje. In de huidige situatie bestaat het grootste deel van het plangebied uit een agrarisch perceel met twee schuren welke een totale oppervlakte hebben van 741 m2. De locatie van het nieuwe agrarische bouwvlak is gelegen bij een intensieve veehouderij.

Het plangebied bij nummer 15 wordt aan de noordzijde door een oprit ontsloten naar de Rodeschuurderwegje. Het plangebied bij nummer 14 wordt ontsloten door meerdere opritten aan de zuidzijde. Het plangebied wordt omringd door agrarische bedrijvigheid, bedrijfs- en woonbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied

2.2 Beoogde situatie

In de beoogde situatie worden achter Rodeschuurderwegje 15 twee woningen gerealiseerd in de vorm van een twee-onder-een-kap. Ook worden bibehorende voorzieningen, zoals bijgebouwen, tuinen en parkeerplaatsen gerealiseerd (afbeelding 2.2). Een deel van het naastgelegen bouwvlak (400m2) van de agrarische bestemming ten oosten van Rodeschuurderwegje 15 komt te vervallen en wordt toegevoegd aan het bouwvlak van de intensieve veehouderij aan de Rodeschuurderwegje 14. Daarnaast wordt het plan landschappelijk ingepast (afbeelding 2.3). Voor uitgebreide weergave van het beoogde plan wordt verwezen naar Bijlage 1 Erfinrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Erfinrichtingstekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0005.png"

Afbeelding 2.3: Uitgangspunten ontwikkelingen Rodeschuurderwegje 14 en 15

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Met de realisatie van voorliggend plan worden geen nationale belangen geraakt. Het plan voldoet daarmee aan het Rijksbeleid.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan/wijzigingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een plan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Doorwerking plangebied

In de voorgenomen ontwikkeling wordt een bouwvlak verplaatst en worden twee woningen toegevoegd. Het verplaatsen van een agrarisch bouwvlak wordt niet gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject. Gezien de realisatie van een beperkt aantal woningen, namelijk twee in de vorm van een twee-onder-een-kap, wordt ook die ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.

3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.3 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegelicht.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend plan betreft de sloop van circa 741 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één twee-onder-één-kap volume (2 wooneenheden) gebouwd. Er is een afname van de bebouwingsoppervlakte, de ontwikkeling wordt daarnaast landschappelijk ingepast. De positionering van de nieuw te bouwen woningen is afgestemd op de bestaande kavelstructuur van de agrarische bebouwing, bestaande zichtlijnen en groene elementen blijven behouden. De kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast maar versterkt. In dit plan wordt ingezet op woningen die voldoen aan BENG. De volgende maatregelen zullen minimaal aanwezig zijn:

  • Woningen voldoen aan luchtdicht bouwen;
  • Isolatiewaarden zullen hoger uitgevoerd worden dan aangegeven in het bouwbesluit;
  • Woningen zijn gasloos;
  • Woningen worden voorzien van ruim voldoende pv-panelen.

Dit sluit aan op het provinciaal beleid ten aanzien van het creëren van duurzaam en gezond leef- en woonklimaat. In de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid wordt het voorliggende plan getoetst aan het woonbeleid.

De verplaatsing van het agrarisch bouwvlak past ook binnen de Omgevingsverordening Gelderland, mits de uitbreiding van het bouwvlak ruimtelijk aanvaardbaar is en landschappelijk wordt ingepast. Dit wordt uitgebreid onderbouwd in Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten.

3.2.3 Toetsing

De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Ermelo

De Omgevingsvisie Ermelo is vastgesteld op 26-01-2022 en biedt een brede toekomstvisie voor Ermelo. De omgevingsvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. De omgevingsvisie gaat uit van gemeentelijk- en regionaal beleid zoals de Groenvisie, de Woonvisie en de Mobiliteitsvisie. Belangrijke meerwaarde van de omgevingsvisie is het in samenhang brengen van al het beleid rondom de leefomgeving en een concretisering daarvan voor de verschillende gebieden.

In de omgevingsvisie komen de ambities op de volgende hoofdlijnen terug:

  • Leefbaar, zorgzaam en gezond;
  • groen, natuurlijk en met kwaliteit;
  • duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief;
  • economisch vitaal;
  • ontspannen, verblijven en recreëren;
  • bereikbaar en toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0006.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart Buitengebied West Omgevingsvisie

Het plangebied ligt in het deelgebied Buitengebied West. De omgeving van het Rodeschuurderwegje in het buurtschap Horst is gericht op het behoud van het open landschap.

Voor de periode tot 2030 is de kwantitatieve woningbehoefte 1.060 woningen. Over het algemeen geeft de gemeente voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding, dit is echter geen hard uitgangspunt. Het belangrijkste is dat het groene karakter en de identiteit Ermelo behouden blijft en er wordt waarde gehecht aan klimaatadaptatie, biodiversiteit, schone lucht en een gezonde leefomgeving.

Doorwerking plangebied

In het westelijke deel van de gemeente is de opgave geformuleerd om het groene en open karakter te behouden. De beoogde ontwikkelwensen van zowel de woningen als het agrarisch perceel zijn gelegen achter bestaande bebouwing. De groene elementen en kwaliteiten in het plangebied worden behouden en waar mogelijk versterkt. Onderhavig plan is niet strijdig met deze ontwikkelingsperspectieven.

3.3.1.1 Woonvisie Ermelo 2030

In de omgevingsvisie is de Woonvisie Ermelo 2030 opgenomen waarin het beleid uit de regionale woonvisie verder uitgewerkt is voor de gemeente Ermelo.

De gemeente Ermelo staat voor goed en groen wonen, in een bosrijk landschap waarbij werken en een breed palet aan voorzieningen en recreatiemogelijkheden binnen handbereik liggen. Dat is en blijft niet altijd vanzelf zo. Diverse maatschappelijke en economische ontwikkelingen zorgen ervoor dat de komende jaren stappen gezet moeten worden om de kwaliteiten van wonen in Ermelo te behouden. Dat wil de gemeente doen op een integrale, gedragen en flexibele manier. De woonvisie is daarbij de basis en luidt: "Exclusief wonen voor iedereen". Om dit te bewerkstelligen zet de gemeente in op drie strategische woonopgaven:

  • a. Samen investeren in toekomstbestendig buurt(schapp)en;
  • b. Woningbouwprogramma in balans;
  • c. Passend en betaalbaar wonen voor iedereen.

De plancapaciteit aan harde plannen in Ermelo is momenteel groot. Er wordt ingezet op het faciliteren van kleinschalige wooninitiatieven die aansluiten op de lokale behoefte en die bijdragen aan de leefbaarheid en het ‘groene’ karakter van de leefomgeving. Daarom is de gemeente in gesprek gegaan met ontwikkelaars en planeigenaren om de volgende type projecten versneld tot uitvoering te laten komen.

Huurwoningen

De gemeente zet de komende jaren (periode 2020- 2030) in op het extra toevoegen van woningen in het goedkope segment voor zowel koop als huur. Per nieuwbouwproject betekent dit dat 50% van de woningen bestaat uit sociale huur (nettoprijs tot € 737,14 prijspeil 2020). Echter, is deze eis niet van toepassing op woningen die gerealiseerd worden middels toepassing van het functieveranderingsbeleid.

Gezinswoningen

Uit de woningmarktanalyse blijkt dat er tot 2030, maar ook in de jaren daarna (in mindere mate), vooral behoefte is aan eengezinswoningen, koop en huur. Daarom zet de gemeente in op het extra toevoegen van eengezinswoningen.

Daarnaast is er ook een type projecten waarmee de gemeente terughoudend omgaat.

Dure grondgebonden woningen

De gemeente is de komende jaren terughoudend met het op grote schaal toevoegen van dure grondgebonden woningen (vanaf € 350.000). Daarvan hebben we immers al veel binnen de gemeentegrenzen.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In voorliggend plan worden twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap gerealiseerd. Daarmee is het plan niet voor de sociale koop- of huursector. Het aandeel gezinswoningen is daarmee 100%. Dit is niet strijdig met de Woonvisie 2030. Twee-onder-een-kapwoningen zijn niet veelvoorkomend in het buitengebied en zorgen daarom voor een passend alternatief ten opzichte van de vrijstaande woningen in het buitengebied. Het woningaanbod in het buitengebied van Ermelo krijgt door onderhavig plan meer diversiteit en is daarmee beter in balans.

3.3.1.1.1 Uitvoeringsprogramma 2021-2024

In de gemeentelijke woonvisie zijn de strategische woonopgaven beschreven. Een goede samenwerking tussen woningcorporaties, bewoners, maatschappelijke organisaties en marktpartijen is cruciaal voor het behalen van de ambities uit de woonvisie. In het uitvoeringsprogramma wordt beschreven hoe de woonvisie de komende jaren tot uitvoer komt.

De gemeente Ermelo ziet zichzelf als aanjager die de woningmarkt een impuls moet geven door het bouwen van woningen te stimuleren. Dit wordt gedaan met actief grondbeleid, maar ook door initiatiefnemers te stimuleren.

De gemeente beschrijft in haar programma dat het woningbouwprogramma in balans moet zijn. Dit betekent dat de gemeente ontwikkelaars en planeigenaren wil stimuleren om het woningbouwprogramma aan te laten sluiten bij de behoefte. Om te zorgen dat prioritaire woningbouwplannen vlot gerealiseerd worden spreekt de gemeente met initiatiefnemers af dat de woningbouw binnen drie jaar afgerond dient te zijn. Prioritaire woningbouwplannen zijn plannen die binnen het Afwegingskader woningbouwplannen de hoogste score hebben gekregen en dus het meest voldoen aan het gemeentelijk woonbeleid.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Functieverandering is voor het afwegingskader woningbouw niet van toepassing. Derhalve is het niet in strijd met het Uitvoeringsprogramma.

3.3.2 Structuurvisie functieveranderingsbeleid

De structuurvisie functieverandering is opgesteld om stoppende agrariërs te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren. Wonen is één van de nieuwe functies die kunnen worden toegestaan na de sloop van voormalig agrarische opstallen. In de structuurvisie functieverandering is een regeling opgenomen met daarin het minimum te slopen oppervlak en de te realiseren mogelijkheden daar tegenover.

Doorwerking in het onderhavige plan

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'kampenlandschap', hierin is functieverandering naar wonen mogelijk. Daarnaast ligt het in de groene ontwikkelingszone, waardoor de aantasting van natuurwaarden, potentiële waarden en omgevingscondities beschermd is:

  • Essen ophouden, lagere delen tussen essen verdichten;
  • Open ruimten tussen bosrand en dorp behouden;
  • Verkaveling volgt de in het gebied aanwezige waterstructuur;
  • Erf beplanting is fors met afwisseling tussen beslotenheid en zicht naar open ruimten;
  • Waar mogelijk aanleg kleine bospercelen;
  • Solitair, boomgroep en/of boomgaard voor op het erf.

In het functieveranderingsbeleid wordt vaak gesproken over de 'één erf gedachte'. Daarmee wordt bedoeld dat er sprake is van een geheel van bebouwing en inrichting op het erf. Het voorliggend plan wordt volledig ontwikkeld op de locatie waar de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Het geheel heeft één inrit en een gezamenlijk erfdeel. Bovendien wordt het geheel landschappelijk ingepast. Dit is in overeenstemming met de 'één erf gedachte' uit het functieveranderingsbeleid.

Sloopopgave en terugbouwregeling conform Structuurvisie Functieverandering

Het voorliggende plan maakt de bouw van een twee-onder-één-kapwoning mogelijk. Om dit te bewerkstelligen moet er bestaande bebouwing gesloopt worden ter compensatie.

Voor vervangende nieuwbouw bij functieverandering naar wonen geldt dat voor de bouw van een twee-onder-één-kapwoning (twee wooneenheden) een sloopopgave geldt van minimaal 500 m2. Van het totaal aantal ingezette sloopmeters mag 45% teruggebouwd worden. Voor het vergroten van de woninginhoud of het oppervlakte bijgebouwen gelden aanvullende voorwaarden. Bij de verkaveling ten behoeve van functieverandering naar wonen beslaat een kavel maximaal 2500 m².

Er worden twee schuren gesloopt, één ter grootte van 477,3 m² en een kleinere schuur met een grootte van 264,3 m². Op het perceel is een totaal van 741,6 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig die in aanmerking komt voor sloop in het kader van functieverandering.

In onderhavig plan wordt 500 m² aan sloopmeters ingezet ten behoeve van de realisatie van de twee-onder-een-kapwoning. De totale grootte van de twee-onder-een-kapwoning mag 225 m² bedragen (500 x 45% = 225 m²). De daadwerkelijke grootte van de woningen wordt 183,72 m². Dit komt neer op 91,8 m² per wooneenheid.

Een bijgebouw behorende bij een twee-onder-één-kapwoning valt ook onder de terugbouwregeling. De overgebleven sloopmeters die ingezet kunnen worden voor de bijgebouwen is 333,33 m². Per wooneenheid van de twee-onder-een-kapwoning mag een bijgebouw 75 m² worden gebouwd. Dit is berekend door 45% te nemen van 333,33 m2 gedeeld door 2.

Conclusie

Ten behoeve van de ontwikkeling worden de nieuwe woningen landschappelijk ingepast, de uitvoering van de landschappelijke maatregelen is vastgelegd in de planregels. De beoogde woningen en bijgebouwen worden mogelijk gemaakt door te voldoeen aan de sloopopgave. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in lijn met het functieveranderingsbeleid van de gemeente Ermelo en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hierna wordt het planvoornemen getoetst aan het LOP.

De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:

  • Randmerenzone.
  • Flank naar het Veluwemassief.
  • Veluwemassief - droog.
  • Veluwemassief - nat.

Figuur 3.3 laat deze verschillende hoofdzones zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0007.png"

Figuur 3.3 Kaart met landschappelijke hoofdzones (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)

Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden die elk hun eigen karakteristieken kennen. Het plangebied is daarbij gelegen binnen zone II: Flankzone van het Veluwemassief, deze hoofdzone is onder te verdelen in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen.

Figuur 3.4 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen, het plangebied is met de zwarte pijl aangeduid en maakt onderdeel uit van het kampenlandschap. Daarbij ligt het plangebied binnen de grenzen van een waardevolle ruimtelijke eenheid. In deze eenheden zijn de landschapstypen het meest herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0008.png"

Figuur 3.4: Kaart met ligging van het plangebied in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Kampenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open/half open landschap met af en toe gesloten bosgebieden.

De kleinschalige verkaveling die passend is binnen dit landschapstype blijft met de voorgenomen ontwikkeling in stand en daarmee ook herkenbaar als waardevolle ruimtelijke eenheid. Als gevolg van het onderhavig plan worden de landschappelijke structuren niet geschaad. Het plan gaat niet gepaard met grote fysieke ingrepen en wordt binnen de bestaande structuren van het kleinschalige kampenlandschap gerealiseerde en is hiermee in lijn met het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021'.

3.3.4 Buurtplan Horst en Telgt

Het plangebied maakt onderdeel uit van het buurtplan Horst & Telgt. Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad dit buurtplan vastgesteld. De structuurvisie is een thematische structuurvisie die is opgesteld door de gemeente Ermelo en de buurtvereniging Horst en Telgt. Het buurtplan gaat over de leefbaarheid van Horst en Telgt en heeft een uitvoeringsprogramma waarmee thema’s uit onder andere de Structuurvisie 2025 en Structuurvisie Functieverandering nader zijn uitgewerkt en actuele ontwikkelingen zijn voorzien van een uitvoeringsagenda. Op de integrale visiekaart is het plangebied gelegen in het 'Afwegingsgebied ontwikkelingen' en nabij 'Ontwikkeling Hart van Horst en Telgt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0009.png"

Figuur 3.5: Integrale visiekaart Buurtplan Horst & Telgt

Afwegingsgebied ontwikkelingen

Van oudsher hebben de bewoners van Horst en Telgt zich gevestigd op de hoger gelegen gronden, de dekzandruggen. In het landschap komt deze structuur tot uiting in lintbebouwing. Binnen deze linten concentreren zich de functies wonen, werken en recreëren. Op de visiekaart is dit gebied weergegeven als afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Binnen dit afwegingsgebied is onder andere ruimte voor nieuwe woonclusters.

Het behoud van de landschappelijke context vormt het uitgangspunt binnen het afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Voorkomen moet worden dat de linten dichtslibben. Behoud van evenwicht tussen de open en gesloten landschapsstructuur alsmede het onbebouwde en het bebouwde gebied moet behouden blijven. Het ontwikkelingsperspectief gaat hier nog verder op in.

3.3.5 Ontwikkelingsperspectief Horst en Telgt

Met het ontwikkelingsperspectief is een verdiepingsslag gemaakt op het buurtplan Horst en Telgt. Bij het maken van de verdiepingsslag is als belangrijkste uitgangspunt gekozen voor het thema behoud en – of verbetering van landschappelijk kwaliteit. De doelstelling is om mee te werken aan het leefbaar houden en verbeteren van het buitengebied. Het is altijd moeilijk om alle belangen tegen elkaar af te wegen maar het allerbelangrijkste blijft om in samenwerking met de buurt, de bewoners en de gemeente de buurt aantrekkelijker te maken. De buurtschappen Horst en Telgt zijn een fijne plek om te wonen en te werken en dat moet ook voor de toekomst deze fijne plek blijven. In maart 2021 is het ontwikkelingsperspectief definitief vastgesteld door de gemeenteraad.

De uitwerking richt zich op het in het buurtplan opgenomen “afwegingsgebied voor nieuwe ontwikkelingen”. Het gebied buiten het “afwegingsgebied voor nieuwe ontwikkelingen” wordt in het buurtplan Horst en Telgt gezien als een waardevol “open buitengebied”. Locaties binnen het afwegingsgebied behoren tot het Kampenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0010.png"

Figuur 3.6: Afwegingsgebied Ontwikkelingsperspectief Horst & Telgt

Doorwerking in het onderhavige plan

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van (landschapontsierende) voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, het oprichten van twee twee-onder-een-kapwoningen en het verplaatsen van een bouwvlak. De locaties aan de Rodeschuurderwegje 14 en 15 vallen binnen het afwegingskader in het ontwikkelingsperspectief. Dat gebied is aangeduid als 'Kampenlandschap'. Onderhavig plan bij aan de kwaliteiten en leefbaarheid van het Kampenlandschap, wat aansluit bij de doelstelling van het ontwikkelingsperspectief.

3.3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid zover dat mogelijk is.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen waaraan een toelichting bij een bestemmingsplan moet voldoen. Hierin is onder andere opgenomen dat een toetsing moet plaatsvinden aan de diverse milieuaspecten. In deze paragraaf wordt het plan aan de betreffende milieuaspecten getoetst.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering”

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0011.png"

4.1.2 Beoordeling

Type gebied: buitengebied (gemengd gebied)

‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.’

Kijkende naar de definitie van gemengd gebied zoals deze omschreven staat in de VNG brochure kan de omgeving van het plangebied getypeerd worden als gemengd gebied. In de directe nabijheid zitten onder andere de functies wonen, agrarisch, bos en bedrijven.

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van het onderhavige plan als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.

De verplaatsing van het bouwvlak van het agrarisch perceel naar de overzijde van de Rodeschuurderwegje betreft een aanpassing ten gunste van de woonbestemmingen in de omgeving. Het nieuwe bouwvlak komt op grotere afstand van bestaande en nieuwe woonbestemmingen te liggen. De milieubelastende activiteiten die mogelijk horen bij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het agrarisch bedrijf in het nieuwe bouwvlak zijn daarmee niet belastend voor de omgeving.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd is er gekeken naar alle nabijgelegen milieubelastende activiteiten. Hieronder in tabel 4.1 zijn richtafstanden en werkelijke afstanden tot activiteiten in de omgeving van het plangebied weergegeven. De afstanden zijn gemeten vanaf de grens van het bouwvlak van het bedrijf tot aan de woningen in onderhavig plangebied. Op 150 meter afstand bevinden zich verder een poeliersbedrijf en een caravanopslagplaats. Deze bedrijven hebben een maximale milieucategorie 2. Het vigerende bestemmingsplan op die locaties laat dit ook maximaal toe. Mochten er nieuwe bedrijven op deze locaties vestigen, mogen dat bedrijven zijn met maximaal milieucategorie 2. Het poeliersbedrijf en de caravanopslagplaats bevinden zich op voldoende afstand van het plangebied en vormen geen belemmering op het gebied van bedrijfs- en milieuzonering. Op 243 meter afstand is een recyclebedrijf gevestigd. Dit bedrijf heeft een zwaardere milieucategorie, namelijk 4.2. Een dergelijk bedrijf heeft een richtafstand van 150 meter in gemengd gebied, hier wordt aan voldaan.

Tabel 4.1: Richtafstanden activiteiten in de omgeving

Adres   Omschrijving cf. systematiek VNG-richtlijn   Richtafstand (m)   Werk. afstand (m)   Milieu bepalend aspect  
Rodeschuurderwegje 15   Houden van rundvee   100 / 50   51   Geur  
Rodeschuurderwegje 14   Houden van rundvee   100 / 50   72   Geur  
Rodeschuurderwegje 12 - 12a   Houden van rundvee   100 / 50   82   Geur  
Zeeweg 62-b   Poeliersbedrijf   30 / 10   150   Geur  
Zeeweg 60   Caravanstalling   30 / 10   150   Geluid  
Rodeschuurderwegje 22   Houden van rundvee   100 / 50   192   Geur  
Rodeschuurderwegje 26-28   Recyclebedrijf   300 / 150   243   Geluid  

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarisch bedrijven, hierom is het aspect geur van belang voor onderhavig plan. Uit het onderzoek is gebleken dat er als gevolg van de bedrijfsvoering van de in de omgeving aanwezige agrarisch bedrijven geen afbreuk wordt gedaan aan de 'goede ruimtelijke ordening'. Er wordt in deze paragraaf derhalve niet verder ingegaan op de aanwezigheid van deze bedrijven. De minimum afstand voor ruimte-voor-ruimte woningen is, conform artikel 14 Wet geurhinder en veehouderijen buiten de bebouwde kom, 50 meter. Het bouwvlak van de beoogde woningen ligt buiten de 50-meter-zone van de intensieve veehouderijen in de omgeving. Voor geur is dus niet de VNG-publicatie leidend, maar de Wet geurhinder en veehouderij, welke in de volgende paragraaf uitgebreider wordt beschreven. Voor de overige milieuaspecten worden de richtafstanden niet overschreden.

Windpark Horst en Telgt

Ten westen van het plangebied is een verkenning gaande door Prowind om de mogelijkheden te onderzoeken voor eventueel een windpark. In de huidige projectfase wordt uitgegaan van 7 grote windmolens van 250 meter hoog of 8 windmolens van 200 meter hoog. In onderstaande figuur zijn de potentiële locaties van de windmolens weergeven middels rode punten. In blauw is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gemarkeerd. De onderzoeksfase maakt inzichtelijk dat voor onderhavig plan mogelijk de dichtstbijzijnde windmolen op circa 1.500 meter van de nieuw te realiseren woningen is geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0012.jpg"

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor windmolens opgenomen. Afhankelijk van de wiekdiameter (20, 30 of 40 meter) bedraagt de richtafstand (uitgaande van funtiescheiding) 100, 200 of 300 meter vanwege het aspect geluid. De beoogde windmolens krijgen een wiekdiameter van 72,5 tot 85 meter. De wiekdiameter wordt gemeten vanaf het middelpunt van de wieken tot het uiteinde van de wieken. De wiekdiameter van de beoogde windmolens is daarmee groter dan de in de VNG-publicatie opgenomen categorieën en geconcludeerd wordt dat de VNG-publicatie niet kan worden toegepast op onderhavige ontwikkeling.

Gelet op de afstand van 1.500 meter van de beoogde woningen tot de windmolens, de demping van het geluid door tussenliggende objecten en geluidswerende maatregelen conform Bouwbesluit, is het zeer onwaarschijnlijk dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van geluidshinder als gevolg van de windmolens.

Naast geluidshinder door windmolens is slagschaduw een relevant aspect voor mogelijke milieuhinder. Wettelijk gezien mag er op gevoelige objecten niet meer dan gemiddeld 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreden.

In de milieuwetgeving zijn voorschriften opgenomen om hinder door slagschaduw te beperken. In de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenbesluit) staat hoe vaak en hoe lang per dag de slagschaduw van een windturbine een woning mag raken. Via de vergunning zijn windturbines bijna altijd verplicht voorzien van een stilstandvoorziening. Die schakelt de windturbine uit tijdens de slagschaduw. Een stilstandvoorziening is nodig als:

  • de afstand van de windturbine tot de woningen en andere ‘gevoelige bestemmingen’ (bijvoorbeeld scholen) minder dan 12 maal de rotordiameter is. Bij een rotordiameter van 110 meter (blad van 55 meter) geldt dan: binnen een afstand van 1.320 meter.
  • gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kán optreden.

In de toekomstige situatie is sprake van een rotordiameter van minimaal (72,5 x 2 =) 145 meter (max 170 meter), dus geldt zone van 145 maal 12 maakt 1.740 meter. De rotordiameter is twee maal de wiekdiameter. Op 1.500 meter liggen de beoogde woningen binnen deze afstand en is een stilstandvoorziening dus noodzakelijk. In deze zone zijn in de bestaande situatie reeds woningen aanwezig en een stilstandvoorziening is voor de beoogde windmolens in de huidige situatie reeds noodzakelijk. De hier aanwezige gevoelige objecten (burgerwoningen en bedrijfswoningen) zijn in onderstaande figuur weergegeven. De initiatiefnemer van het windpark wordt in die zin niet nader beperkt als gevolg van de onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0013.png"

Initiatiefnemer van het windpark heeft geen bezwaar tegen de ontwikkeling van de woningen onder voorwaarde dat:

  • 1. Initiatiefnemers van de woningbouwontwikkeling afzien van een planschadeprocedure;
  • 2. Initiatiefnemers van de woningbouwontwikkeling bouw de ontwikkeling rekening houden met slagschaduw van het windpark.

Met het oog op de haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling zullen initiatiefnemers van voorliggend plan voldoen aan bovenstaande voorwaarden.

Het beoogde windpark vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Reactie omgevingsdienst

De Omgevingsdienst heeft aangegeven dat de inhoudelijke uitwerking onder het kopje ‘Windpark Horst en Telgt‘ akkoord is.

4.1.3 Conclusie

De wettelijke richtafstanden worden niet overschreden. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.2 Geur

4.2.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
concentratiegebieden   3,0 (in ou/m3)   14,0 (in ou/m3  
niet concentratiegebieden   2,0 (in ou/m3)   8,0 (in ou/m3)  

Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij

In artikel 14 van de Wgv staat een regeling voor de minimumafstand voor ruimte-voor-ruimtewoningen. Er geldt een minimumafstand van het emissiepunt van het dierenverblijf tot de buitenzijde van de ruimte-tot-ruimtewoningen (en soortgelijke geurgevoelige objecten). Deze geldt voor alle diercategorieën (met en zonder geuremissiefactor). Het emissiepunt van het dierenverblijf moet op voldoende afstand liggen van de gevel van ruimte-voor-ruimtewoningen (en soortgelijke geurgevoelige objecten. De minimumafstand is 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom.

4.2.2 Onderzoek

Toetsing Wgv

Buiten de bebouwde kom moet de afstand tussen een intensieve veehouderij en een geurgevoelig object (de woningen) minimaal 50 meter bedragen, zoals bedoeld in artikel 14 van de Wgv. De afstand is gemeten vanaf het emissiepunt van het dichtstbijzijnde dierenverblijf aan het Rodeschuurderwegje 12 tot de gevel van de beoogde woningen. De afstand tussen de gevel en de stal is meer dan 115 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.

Toetsing VNG-publicatie

Aan het Rodeschuurderwegje 14 en 17 is een intensieve veehouderij gevestigd waar in het bestemmingsplan nog uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bestemd. Conform de VNG-publicatie geldt voor intensieve veehouderijen in het buitengebied een richtafstand van 100 meter voor geur. Gezien de locatie gelegen is in gemengd gebied, aangezien er in de nabije omgeving woon-, bedrijfs- en agrarische bestemmingen aanwezig zijn, kan worden volstaan met één categorie lager, waardoor de richtafstand 50 meter bedraagt voor geur. De woningen liggen op meer dan 50 meter van de bouwvlakken van de intensieve veehouderijen, namelijk op meer dan 115 meter, waardoor het plan op basis van het aspect geur voldoet. Aangezien de nieuw te realiseren woningen en woonbestemmingen niet dichter bij veehouderijen worden gepland dan bestaande woonbestemmingen, is het toevoegen van woningen op de beoogde locatie niet belemmerend voor de intensieve veehouderijen.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'geurhinder' vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.3.2 Beoordeling

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of gezoneerde industrieterrein, geluid daarvan kan daarom uitgesloten worden.

Het plangebied ligt aan de Rodeschuurderwegje. Dit is een 60 km/u weg in het buitengebied. In de bestaande situatie hoort er al sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen voldoet met een cumulatieve geluidbelasting van Lcum= Lden=42 dB of lager ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB (incl. aftrek). Daarmee past het plan ook in het gemeentelijke geluidbeleid. In Bijlage 2 Akoestisch onderzoek is het uitgebreide akoestisch onderzoek te raadplegen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.4.2 Beoordeling

Op grond van het uitgevoerde historisch onderzoek is de hypothese voor het te onderzoeken terrein "niet verdachte locatie". Echter, is de locatie wel “verdacht” op de aanwezigheid van asbest in de bodem. Uit de tijdens het vooronderzoek verkregen informatie zijn geen concrete aanwijzingen voor een bodemverontreiniging binnen de onderzoekslocatie of directe omgeving bekend geworden. Hoewel een bovengrondse dieseltank op de locatie wordt aangegeven op het bodemloket en in de aanvraag milieuvergunning, is deze nooit aanwezig geweest, blijkt uit navraag bij de opdrachtgever. Tevens is dit uit de bouwvergunningen te herleiden. Ten noorden van de schuren is mogelijk een puinpad aanwezig. Dit pad is daarom verdacht op de aanwezigheid van asbest in de bodem. En vanwege asbesthoudende dakbedekking op de bebouwing, is de locatie verdacht op de aanwezigheid van asbest.

In mei 2018 het veldwerk uitgevoerd door een milieukundig medewerker. Zie Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek en asbest voor het uitgebreide onderzoek. De onderzoekshypothese ”onverdacht” wordt op grond van de analyseresultaten van de grondwatermonsters verworpen. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil. In de grondmonsters is geen verontreiniging aangetroffen. Met betrekking tot de voorgenomen bouwactiviteiten/ bestemmingsplanwijziging op de onderzochte locatie zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven.

4.4.2.1 Onderzoek asbest in bodem

Op 17 mei en 24 mei 2018 is een bodeminspectie uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5707. De onderzoekslocatie omvat de dakranden langs de schuren zonder dakgoot en de oprit/pad naar de locatie toe. Tijdens de uitgevoerde terreininspectie is op hetmaaiveld geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Echter, zijn in het uitgevoerde inspectiegat G10 wel stukjes asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de overige inspectiegaten is visueel geen asbest waargenomen. In de directe omgeving van de onderzoekslocatie is tijdens de maaiveldinspectie geen asbest aangetroffen. De onderzoekshypothese "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld" wordt op basis van de analyseresultaten en het berekende gewogen gehalten asbest bevestigd. Indien het gebruik van de onderzoekslocatie wijzigt en daartoe grondverzet noodzakelijk is, zal de omvang van de verontreiniging moeten worden vastgesteld en zullen saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Om de omvang vast te stellen, is nader onderzoek asbest uitgevoerd.

4.4.2.2 Nader onderzoek asbest

Het doel van dit nader onderzoek is door middel van zintuiglijke waarneming, bemonstering en analyse vaststellen wat de omvang van de verontreiniging met asbest is. Op 14 september 2022 (Bijlage 4) is een bodeminspectie uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5707. De resultaten van het verrichte verkennend onderzoek naar een eventuele verontreiniging van de bodem met asbest op de onderzochte locatie aan de Rodeschuurderwegje 15 te Ermelo, kunnen als volgt worden samengevat:

  • Maaiveld: Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
  • Inspectiesleuf S01 en S04: Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
  • Inspectiesleuf S02 en S04: Er zijn visueel veel asbestverdachte materialen aangetroffen.
  • Inspectiegat G01 t/m G10: Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Uit het nader onderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse van inspectiesleuven S02 en S03 sterk verontreinigd is met asbest. De berekende asbestconcentratie bedraagt 1.100 mg/kg ds. Formeel dient bij overschrijding van de 1000 mg/kg ds. een risicobeoordeling conform de Circulaire Bodemsanering voor de verontreiniging te worden bepaald. Echter, gezien het voornemen tot sanering van de verontreiniging en dat bij de analyse geen asbestverdachte vezels zijn aangetroffen in de fijne fractie <0,5 mm, is dit achterwege gelaten.

Uit het onderzoek blijkt dat in grondmonsters ABM3, ABM4 en ABM5 ter plaatse van de druppellijn de risiconorm van 10 mg/kg ds. in de fijne fractie <0,5mm (fractie respirabele vezels) wordt overschreden. Door de aanwezigheid van begroeiing ter plaatse van de druppellijn is er volgens de Circulaire Bodemsanering 2013 geen onaanvaardbaar risico door de verontreiniging. Echter, door de overschrijding van de risiconorm dient de sanering van de druppellijnen binnen 4 jaar gerealiseerd te worden.

De asbestconcentratie ter plaatse van de boringen 02 en 03 (2018) blijft onder de halve maximale toelaatbare concentratie van 100 mg/kg ds. Ook in de fractie <0,5 mm zijn bij de analyse geen verdachte vezels aangetroffen. Op basis van analyseresultaten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

De verontreinigde grond dient te worden ontgraven en afgevoerd naar een erkend reinigingsbedrijf. Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland). De sanering dient te worden begeleid door een BRL SIKB 6000 gecertificeerd bedrijf. De ontgraving en uitvoering van de sanering dient plaats te vinden door een BRL SIKB 7000 gecertificeerd bedrijf. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het realiseren van de woningen dient de sanering aantoonbaar uitgevoerd te zijn.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt voor de bestemmingsplanprocedure geen belemmering.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.5.2 Beoordeling

Het realiseren van twee woningen betreft een geringere omvang dan wat hiervoor is aangegeven. De luchtkwaliteit zal dus 'in niet betekende mate' verslechteren. Ook de verplaatsing van 400m2 agrarisch bouwvlak zal niet bijdragen aan een slechtere luchtkwaliteit, omdat het geen toename betreft. Daarmee voldoet het plan aan de gestelde eisen uit de 'Wet luchtkwaliteit'.

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Noord-Veluwe

De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten.

Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af.

De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn.

Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen.

Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden:

1. inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie;

2. keuzes maken;

3. samenwerken.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.6.2 Beoordeling

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een reguliere woonbestemming mogelijk gemaakt. Op grond van art 1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is sprake van een kwetsbaar object. Het onderwerp externe veiligheid is relevant voor de ontwikkeling.

Figuur 4.7 geeft een overzicht van de ligging van het plangebied ten opzichte van risicovolle bronnen. Op de kaart is te zien dat er geen risicobronnen (dicht) nabij het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0014.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart

Transport over het water

Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van transport over het water vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Transport over de weg

Op circa 1,5 kilometer van het plangebied is de rijksweg A28 gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Gezien de ligging buiten 200 meter van de weg, is de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de weg lager is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Een RBM II-berekening is derhalve niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze rijksweg.

Transport over het spoor

Op circa 2,1 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Amersfoort – Zwolle, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van de spoorlijn is gelegen, is het ook niet noodzakelijk de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien er toxisch gas en toxische vloeistoffen over de spoorlijn worden vervoerd.

Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, is in principe een verantwoording van het groepsrisico nodig. Omdat het plangebied buiten de 200-meter-zone ligt, volstaat een beperkte verantwoording.

Verantwoording groepsrisico

Maatgevende scenario's

Over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle worden brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen getransporteerd. Het maatgevende scenario is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van een aardgasleiding. Echter bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding A-510.

Risicobron   Naam   Diameter (mm)   Werkdruk (bar)   Richtafstand (m)   Werk. afstand (m)  
Aardgasleiding   N-510   914   66,20   700   1064  

In de voorgenomen ontwikkeling worden twee woningen toegevoegd en een agrarisch bouwvlak verplaatst. Het plangebied ligt op geruime afstand van de aardgasleiding A-510. Gezien het plangebied op dusdanig grote afstand van de aardgasleiding ligt, is er geen afbreuk van de veiligheid van de beoogde woningen binnen het plangebied.

Inrichtingen

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De beoogde woningen komen op ongeveer 380 meter van een LPG-Explosieaandachtsgebied. Deze afstand is dermate groot dat de aanwezigheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren van de planontwikkeling.

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.7 Water

4.7.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid – Regionaal Waterprogramma Gelderland

In het Regionaal Waterprogramma Gelderland wordt het thema water op de volgende aspecten uitgewerkt: drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit en diverse gebruiksfuncties. Dit waterprogramma betreft een detaillering van het onderwerp ‘water’ in de Omgevingsvisie. Het waterprogramma betreft een voortzetting van bestaand waterbeleid, maar wordt in de geest van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgezet. Dit betekent dat wordt gezocht naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden om Gelderland ook in de toekomst gaaf te houden. Raakvlakken worden in elk geval voorzien tussen water en de beleidsterreinen bodem, natuur-/soortenbescherming, Natura 2000, klimaatadaptatie en met de programma’s van gebiedsontwikkelingen. In de toekomst wordt dit nader onderzocht en concreet gemaakt. In het waterprogramma wordt ieder aspect opgedeeld in sub onderwerpen en voor deze sub onderwerpen wordt de provinciale ambitie en aanpak beschreven.

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

4.7.2 Watertoets

Het waterschap Vallei en Veluwe is op de hoogte gesteld van voorliggend plan door het invullen van de digitale watertoets. Met de digitale watertoets vindt een eerste verkenning plaats van de effecten van het plan op de waterkwaliteit en -kwantiteit. Uit de invulling van de digitale watertoets zal blijken of nader overleg met het waterschap noodzakelijk is.

4.7.3 Beoordeling

Uit de watertoets blijkt dat het plan geen waterschapsbelangen raakt en de toename verhard oppervlak onder de norm blijft. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. Het algemene advies met de aandachtspunten geldt (vasthouden-bergen-afvoeren, grondwaterneutraal bouwen en schoon houden-scheiden-schoon maken).

4.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.8.2 Beoordeling

Soortenbescherming

Er zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Specifiek is gezocht naar (potentiële) verblijfplaatsen van das, steenuil en vleermuizen. Deze zijn niet aangetroffen of te verwachten. Het perceel en de omliggende gronden zijn wel in gebruik als foerageergebied. Dat blijft ook in de nieuwe situatie mogelijk. Het is niet onmogelijk dat diverse soorten vogels broeden in of direct rond het plangebied. Alle broedende vogels zijn beschermd. Bij aanvang van de werkzaamheden in het broedseizoen verdient het daarom aanbeveling om vanuit de zorgplicht het gebied voorafgaand aan de werkzaamheden nogmaals te controleren op mogelijke verblijfplaatsen. Als broedende vogels aanwezig zijn moet worden gewacht tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.

Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht.

Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.

Gebiedsbescherming

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Veluwerandmeren op ruim 1.700 meter afstand. De Veluwe ligt op ca. 2.450 meter. De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning (gasloos). Uit een Aeriusberekening op basis van 8,2 voertuigbewegingen per woning per etmaal is er geen depositie boven de 0,00 mol/ha/jaar. Externe werking kan worden uitgesloten. Ook blijkt uit een Aeriusberekening dat er tijdens de realisatiefase geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j is. De gehele stikstofdepositieberekening is toegevoegd als Bijlage 6. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan en de verlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'. Daarnaast is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gelders natuurnetwerk/Groene Ontwikkelzone

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek zijn niet nodig.

4.8.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken (zie Bijlage 7 Ecologisch onderzoek) valt te concluderen dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan, mits natuurinclusieve maatregelen worden getroffen die zijn opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan.

4.9 Erfgoed

4.9.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is er op gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.


Erfgoedverordening 2018 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Navolgend volgt een beoordeling van het onderhavige plan.

4.9.2 Beoordeling

Cultuurhistorie

Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt slechts een herbestemming plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.

Archeologie

Het plangebied is gelegen binnen een zone met hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals weergegeven in figuur 4.2. Binnen de zone met een hoge verwachting dient onderzoek uitgevoerd te worden indien bodemverstoringen plaatsvinden met een oppervlak groter dan 100 m² en over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 30 cm.

In het voorliggend plan is er sprake van roering van woningbouw en het verplaatsen van een agrarisch bouwvlak met bijbehorende bouwmogelijkheden. Op 25 oktober 2022 is contact geweest met de Regioarcheoloog Noord-Veluwe. De conclusie is dat de nieuwe bestemming die het grootste deel van het plangebied krijgt, niet bedreigend is voor archeologie. Om die reden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk ten behoeve van de onderbouwing van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0015.png"

Figuur 4.2 uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Ermelo

4.9.3 Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.

4.10.2 Beoordeling

Voor het plangebied worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: Weinig stedelijk – gemeente Ermelo (Bron: CBS Statline).
  • Stedelijke zone: Buitengebied.
  • Kengetal voor de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie: Het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte.

Verkeer

Voorliggend plan betreft uitsluitend een bestemmingswijziging van de agrarische naar de woonbestemming. Hiermee gaat een lichte toename van verkeersbewegingen gepaard. Voor het planvoornemen zal gebruik gemaakt worden van een bestaande in- en uitrit. Het plangebied wordt ontsloten op de Rodeschuurderwegje.

Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan. Onderstaand zijn de berekeningen op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0016.png"

Met de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersgeneratie 15,6 motorvoertuigen per etmaal bedragen. De Rodeschuurderwegje is een 60km/u weg. Op basis van bovenstaand kan worden geconstateerd dat het plangebied goed bereikbaar is en het omliggende wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen.

Parkeren

De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Nota parkeernormen van de gemeente Ermelo. Met de wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening dient de juridische borging van dit parkeerbeleid in een bestemmingsplan te gebeuren. Om deze reden heeft de gemeente Ermelo het bestemmingsplan 'Parkeernormen' vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat voorliggend bestemmingsplan moet voldoen aan de parkeernormen uit de parkeernormen nota. Hieronder volgt de toets van het planvoornemen aan de parkeernormen nota. Met het planvoornemen worden de volgende gebouwtypes met bijbehorende parkeernorm gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401_0017.png"

Uit de parkeernormennota volgt dat met het planvoornemen 5 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn om aan de parkeernormennota te kunnen voldoen. De woning en het bedrijf hebben voldoende ruimte op eigen terrein om te voorzien in de parkeerbehoefte.

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11.2 Beoordeling
4.11.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.11.3 Conclusie

Op basis van deze vormvrije m.e.r.-toets neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Het aspect MER vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Toelichting op de regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels

In het bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:

  • 'Agrarisch'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor bedrijven.

  • 'Natuur'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor natuur en bos.

  • 'Verkeer'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor verkeer en infrastructuur.

  • 'Wonen'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor woningen.

  • 'Waarde - Archeologie'

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt opgenomen voor het gehele plangebied ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Algemene bouwregels

In dit artikel staan regels voor ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Overige regels

In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregels

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het plan is voorgelegd aan het waterschap en zal gedurende de tervisielegging worden toegezonden aan de provincie.

Communicatie

Het plan is in het voorjaar van 2022 met de omgeving gedeeld. Het gaat met name om omwonenden aan de Rodeschuurderwegje, maar ook een enkeling aan de Slagsteeg en de Zeeweg. Door alle betrokken omwonenden is aangegeven dat er op voorhand geen bezwaren zijn op het plan. Een enkeling heeft wel voorkeur voor onderhavige variant uitgesproken.


Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen ingediend worden.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Rodeschuurderwegje achter nr. 15'.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

7.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

7.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets.

7.3 Zienswijze procedure

De procedure van het bestemmingsplan vond plaats volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken konden er zienswijzen bij de gemeenteraad naar voren worden gebracht.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.