direct naar inhoud van Regels
Plan: Rodeschuurderwegje achter nr. 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Rodeschuurderwegje achter nr. 15 met identificatienummer NL.IMRO.0233.BPrschuurdrwgjea15-0401 van de gemeente Ermelo;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouwen:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw en waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.8 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 bedrijfsgebouw:

Gebouw ten behoeve van bedrijf;

1.13 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. het onder a en b bedoelde geldt niet voor zover sprake is van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.18 bijgebouw:

een, niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (al dan niet vrijstaand) gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.31 inwoning:

het wonen in een woning door één of meer personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de hoofdbewoner(s) van die woning, zonder dat sprake is van een voormalige meergeneratiewoning;

1.32 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.33 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.34 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.35 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.36 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.37 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.38 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.39 poelier:

slager die gespecialiseerd is in gevogelte en wild;

1.40 prostitutiebedrijf:

een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;

1.41 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.43 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 algemeen:

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:

de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden (ondergeschikte) dakkapellen, dakopbouwen en dakverspringingen buiten beschouwing gelaten;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.11 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, dakterras- en balkonhekjes, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt en met dien verstande dat voor luifels, erkers en balkons geldt dat de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet plaatsvindt boven openbare ruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. verkeer;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

en daarnaast:

  • voor behoudend wonen, uitsluitend waar dat op de plankaart met de aanduiding ‘wonen toegestaan’ is aangegeven;
  • is ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – opslag’ enkel opslag ten behoeve van een agrarisch bedrijf toegestaan.

Binnen elk bouwvlak is niet meer dan één agrarisch bedrijfscomplex toegestaan.

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf':

  • zijn mestopslagplaatsen, sleufsilo’s en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak - maar indirecte aansluiting daarmee - mede begrepen;
  • is buiten de op de plankaart als ‘landbouwontwikkelingsgebied’ aangegeven gronden intensieve veehouderij en intensieve veehouderij met bouwvlakvergroting uitsluitend begrepen waar dat op de plankaart als zodanig is aangeduid, met dien verstande dat de aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘intensieve veehouderij met bouwvlakvergroting’ onverkort van toepassing zijn voor die agrarische bouwvlakken die slechts gedeeltelijk zijn aangegeven met ‘landbouwontwikkelingsgebied’;
  • zijn aan de agrarische functie ondergeschikte nevenactiviteiten uitsluitend begrepen, indien en voor zover het bouwvlak is aangegeven met ‘nevenactiviteit toegestaan’ en met dien verstande dat:
    • 1. het gebruik ten behoeve van de nevenactiviteit plaatsvindt op en/of in directe aansluiting met, het bouwvlak;
    • 2. de aard van de nevenactiviteit beperkt is tot hetgeen per afzonderlijk agrarisch bedrijf is aangegeven in de als bijlage van deze voorschriften deel uitmakende lijst ‘Bestaande nevenactiviteiten op agrarische bedrijven’;
    • 3. buitenopslag voor niet-agrarische nevenactiviteiten niet is toegestaan, uitgezonderd voor zover is aangegeven in de als bijlage van deze voorschriften deel uitmakende lijst ‘Bestaande nevenactiviteiten op agrarische bedrijven'.

Het doel ‘verkeer’ is beperkt tot:

  • de bestaande wegen en uitwegen, met in achtneming van het bestaande aantal rijstroken;
  • de aanleg van fiets- en voetpaden voor zover zij zijn gelegen binnen een zone van 30 m uit de as van de bestaande weg of uitweg.

Onder het doel ‘nutsvoorzieningen’ zijn antennemasten mede begrepen, met dien verstande dat uitsluitend de bestaande antennemasten tot het doel behoren.

Binnen het doel ‘behoudend wonen’ is per afzonderlijke aanduiding niet meer dan 1 woning toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing ten dienste van de uitoefening van het agrarisch bedrijf

Voor de bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf gelden de volgende bepalingen:

  • 1. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 1, dan wel het op de plankaart aangegeven aantal, met dien verstande dat voor zover de gronden zijn aangeduid met ‘zonder bedrijfswoning’, een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • 2. uitgezonderd het bepaalde onder 4. mogen bouwwerken uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  • 3. binnen het bouwvlak dient de bebouwing te voldoen aan de voorschriften als genoemd in tabel 2:

Bouwwerken   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale oppervlakte in m2   Maximale inhoud in m3  
Bedrijfsgebouwen   6   10   -   -  
Bedrijfswoning   4   8   -   600  
Bijgebouwen bij de bedrijfswoning   3   5   85   -  
Silo's   -   12   -   -  
         
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   10   -   -  

  • 4. buiten het bouwvlak zijn - uitgezonderd mestopslagplaatsen, sleufsilo’s en kuilvoerplaten - uitsluitend bestaande kleine agrarische gebouwen toegestaan, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en opslagschuurtjes voor gereedschap, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte en met dien verstande dat:
    • a. het gebouw rechtstreeks ten dienste moet staan van een agrarisch bedrijf;
    • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
  • 5. de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteiten mag niet meer mag bedragen dan per afzonderlijk agrarisch bedrijf is aangegeven in de als bijlage van deze voorschriften deel uitmakende lijst ‘Bestaande nevenactiviteiten op agrarische bedrijven’.
3.2.2 Bebouwing ten dienste van het doel wonen

Voor zover de gronden zijn aangeduid met ‘wonen toegestaan’ gelden de volgende bepalingen:

  • de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
  • onderbouw is niet toegestaan.
3.2.3 Bebouwing ten dienste van de overige doeleinden

Voor de bebouwing ten behoeve van de overige doeleinden gelden de volgende bepalingen:

  • met uitzondering van bebouwing ten behoeve van het doel ‘nutsvoorzieningen’, is de bebouwing beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 40 m.
3.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de leefgebieden van dieren en planten en – voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

ontheffing te verlenen van het bepaalde in Artikel 11 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel, onder de voorwaarde dat de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond en met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden:

Activiteit   Voorwaarden  
de bouw van een tweede bedrijfswoning   - aangetoond dient te zijn dat sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht dat slechts door twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht en dat het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten;
- de tweede bedrijfswoning dient op een afstand van maximaal 20m van de eerste bedrijfswoning te worden opgericht;
- de inhoud mag niet meer bedragen dan 600 m³ per woning met een goothoogte van maximaal 4 m en een bouwhoogte van maximaal 8 m;
- de afstand van de woning tot de as van de aanliggende weg dient stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn;
- voldaan dient te zijn aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen;  
de overschrijding van de bebouwingsgrenzen   - de overschrijding mag niet meer bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
- de overschrijding dient aantoonbaar noodzakelijk te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- de overschrijding dient verband te houden met de wettelijke eisen in het kader van het dierenwelzijn;
- de bebouwing dient een compact geheel te vormen met de
bestaande bebouwing;  
de overschrijding van de maatvoering voor bedrijfswoning   - de overschrijding dient rechtstreeks verband te houden met inwoning uit hoofde van mantelzorg;
- de vergroting mag niet meer bedragen dan 125 m³;
- de inhoud van de bedrijfswoning mag na ontheffing niet meer bedragen dan 725 m³;
- de overschrijding mag niet leiden tot woningsplitsing;
- de bedrijfswoning dient in visueel opzicht de uitstraling van één bedrijfswoning te behouden;
- voor zover de overschrijding betrekking heeft op een vergroting van de onderbouw, mag de oppervlakte tussen de buitenwerkse muren met niet meer dan 10% van de bestaande oppervlakte worden vergroot;  
de overschrijding van de maatvoering voor de bijgebouwen bij de bedrijfswoning   - de overschrijding dient rechtstreeks en noodzakelijk verband te houden met inwoning in de bedrijfswoning uit hoofde van mantelzorg;
- de oppervlakte van het te vergroten bijgebouw mag met niet meer dan 60 m² worden vergroot;
- de ontheffing blijft beperkt tot één bijgebouw per bouwvlak;  
het bouwen van kleine agrarische gebouwen, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en opslagschuurtjes voor gereedschap buiten een bouwvlak   - de ontheffing blijft beperkt tot één gebouw per bijbehorend agrarisch bedrijf;
- de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m²; - het gebouw dient rechtstreeks ten dienste te staan van een agrarisch bedrijf;
- er dient sprake te zijn van bij het agrarisch bedrijf behorende gronden met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 3 ha;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;  
het vergroten van de oppervlakte van de bestaande gebouwen ten behoeve van de
nevenactiviteit  
- de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de nevenactiviteit mag na ontheffing niet meer bedragen dan 350 m², met dien verstande, dat indien de bestaande oppervlakte zoals is aangegeven in de als bijlage van deze voorschriften deel uitmakende lijst ‘Bestaande nevenactiviteiten op agrarische bedrijven’, 315 m² of meer bedraagt, vergroting mag plaatsvinden met maximaal 10%;
- de vergroting mag, gelet op de aard, omvang en ligging geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu en het landschap.  
3.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de leefgebieden van dieren en planten en – voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, ontheffing te verlenen van het bepaalde in Artikel 11 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel, met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden:

Activiteit   Voorwaarden  
de verkoop aan huis van op het agrarisch bedrijf vervaardigde producten en/of (streek)producten welke niet vervaardigd zijn op het agrarische bedrijf;   - de activiteit dient ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdactiviteit; - de verkoopvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- het betreft geen producten die betrekking hebben op nevenactiviteiten.  
niet-agrarische nevenactiviteiten op een bouwvlak   - de nevenactiviteit dient een vorm van bedrijvigheid te betreffen zoals vermeld in de bijlage lijst ‘Kleinschalige nevenactiviteiten’, dan wel dient wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar te zijn met één van deze activiteiten;
- het gebruik ten behoeve van de nevenactiviteit dient plaats te vinden op en/of in directe aansluiting met, het bouwvlak;
- de nevenactiviteit dient te worden uitgeoefend in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat ten behoeve van nevenactiviteiten per bouwvlak een oppervlakte van niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen met een maximum zoals aangegeven in de bijlage lijst ‘Kleinschalige activiteiten’ mag worden gebruikt. Vervangende nieuwbouw kan worden toegestaan tot een maximum van 200 m², mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van: natuurontwikkeling, openbare toegankelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen in de vorm van fiets- of wandelpaden, cultuurhistorie, waterberging,;
- aanvullende verruiming is mogelijk tot 20% van de gegeven oppervlaktematen voor zover gelegen op de op de bij deze voorschriften behorende kaart ‘Gebiedsvisie’ als ‘Multifunctioneel platteland’ aangegeven gronden alsmede 15% op de als ‘Zoekzone landschappelijke versterking’ aangegeven gronden, mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van: natuurontwikkeling, openbare toegankelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen in de vorm van fiets- of wandelpaden, cultuurhistorie, waterberging;
- de ontheffing strekt zich niet uit tot buitenopslag, met dien verstande, dat, indien de noodzaak is aangetoond, maximaal 100 m² aan buitenopslag kan worden toegestaan, mits deze landschappelijk wordt ingepast;
- aangetoond dient te worden dat de nevenactiviteit niet zal leiden tot een onevenredige vergroting van de lokale verkeersdruk;
- de ontheffing strekt zich niet uit tot agrarische bedrijven die zijn aangegeven met ‘nevenactiviteit toegestaan’;  
omschakeling van een bestaande nevenactiviteit naar een niet-agrarische nevenactiviteit   - de omschakeling dient een vorm van bedrijvigheid te betreffen zoals vermeld in de bijlage lijst ‘Kleinschalige nevenactiviteiten’, dan wel dient wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar te zijn met één van deze activiteiten;
- het gebruik ten behoeve van de nevenactiviteit dient plaats te vinden op en/of in directe aansluiting met, het bouwvlak;
- de nevenactiviteit dient te worden uitgeoefend in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat ten behoeve van nevenactiviteiten per bouwvlak een oppervlakte van niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen met een maximum zoals aangegeven in de bijlage lijst ‘Kleinschalige activiteiten’ mag worden gebruikt. Vervangende nieuwbouw kan worden toegestaan tot een maximum van 200 m², mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van: natuurontwikkeling, openbare toegankelijkelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen in de vorm van fiets- of wandelpaden, cultuurhistorie, waterberging.
- een aanvullende verruiming is mogelijk tot 20% van de gegeven oppervlaktematen voor zover gelegen op de bij deze voorschriften behorende kaart ‘Gebiedsvisie’ als ‘Multifunctioneel platteland’ aangegeven gronden, alsmede 15% op de als ‘Zoekzone landschappelijke versterking’ aangegeven gronden, mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van: natuurontwikkeling, openbare toegankelijkelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen in de vorm van fiets- of wandelpaden, cultuurhistorie, waterberging.
- de ontheffing strekt zich niet uit tot buitenopslag, met dien verstande, dat, indien de noodzaak is aangetoond, maximaal 100 m² aan buitenopslag kan worden toegestaan;
- aangetoond dient te worden dat de nevenactiviteit niet zal leiden tot een onevenredige vergroting van de lokale verkeersdruk.  
opslag, anders dan ten behoeve van de uitoefening van het agrarische bedrijf   - ontheffing wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de ingebruikname van overtollige agrarische bedrijfsgebouwen voor opslagdoeleinden;
- de opslag dient te voldoen aan de eisen die daaraan uit hoofde van de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid worden gesteld;
- de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de lokale verkeersdruk;
- bedrijfsmatige activiteiten waaronder begrepen reparatie en detailhandel, verband houdend met de opslag zijn niet toegestaan;
- buitenopslag is niet toegestaan;
- het dient te gaan om kwalitatief goede bebouwing;
- overige, overtollige en kwalitatief slechte bebouwing dient te worden gesloopt.  
gebruik ten behoeve van een
boomkwekerij  
- ten opzichte van derden wordt een afstand van ten minste 50 m aangehouden;
- de omvang bedraagt maximaal 5 ha per bedrijf;
- containerteelt in de open grond en tunnelkassen zijn niet toegestaan;
- detailhandel is niet toegestaan.  
3.5 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik conform het bepaalde in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan:

  • a. indien de gronden landschappelijk zijn ingepast conform aanvraag omgevingsvergunning. De beplanting dient binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het agrarische bedrijfspand te zijn aangeplant en de landschappelijke inpassing dient in stand te worden gehouden.
  • b. indien nader bodemonderzoek heeft plaatsgevonden en eventueel noodzakelijke saneringen hebben plaatsgevonden.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. behoud en ontwikkeling van houtopstanden;
  • c. behoud van landschaps- en natuurwaarden;

met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels

Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. de versterking en bescherming van groene waarden;

met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  • b. parkeervoorzieningen;

Met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, bermen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3m;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15m2 per gebouw.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor:

  • a. wonen in een woning;
  • b. aan huis gebonden beroep tot een maximum van 60 m2;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, privésportvoorzieningen zoals zwembaden en tennisbanen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Wonen'aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen;
  • c. het is niet toegestaan woningen te splitsen in meerdere woningen;
7.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. het maximum aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. de twee aaneen gebouwde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'twee aaneen';
  • c. de maximale goothoogte van een woning bedraagt 4 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van een woning bedraagt 8 meter
  • e. de maximale inhoud van een twee aaneen gebouwde woning bedraagt 550 m3.
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  • a. de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de twee aaneengebouwde woningen bedraagt 75 m2 per woning;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak van de twee aaneengebouwde woningen bedraagt maximaal 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak van de twee aaneengebouwde woningen bedraagt maximaal 8 meter; 
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 5 meter.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 meter;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 3 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Aan huis gebonden beroep en bedrijf

Een aan huis gebonden beroep respectievelijk een aan huis gebonden bedrijf dat is genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel een bedrijf dat daarmee qua aard, omvang en invloed vergelijkbaar is, is toegelaten met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste 30% van de bruto vloeroppervlakte van een woonhuis tot een maximum van 60 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep dan wel bedrijf, met dien verstande dat tevens bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van het aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits de gezamenlijke voor het aan huis gebonden beroep/bedrijf te gebruiken oppervlakte per woning inclusief bijbehorende bouwwerken niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  • b. de uitstraling van de woning intact blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • d. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • e. geen detailhandel is toegestaan;
  • f. het beroep uitsluitend door de bewoner wordt uitgeoefend.
7.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik conform het bepaalde in lid 7.1 is uitsluitend toegestaan:

  • a. indien de gronden landschappelijk zijn ingepast conform de aan de regels toegevoegde bijlagen 'Bijlage 2 Erfinrichtingsplan'. De beplanting dient binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het agrarische bedrijfspand te zijn aangeplant en de landschappelijke inpassing dient in stand te worden gehouden.
  • b. indien (nader) bodemonderzoek heeft plaatsgevonden en eventueel noodzakelijke saneringen hebben plaatsgevonden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken uit te voeren:
    • 1. het rooien van randbeplanting op erven en groensingels langs hoofdwegen;
  • b. een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het andere werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • c. bij de afweging als bedoeld in lid 2 wordt in ieder geval betrokken de doeleindenomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming
  • d. een vergunning als bedoeld in lid 1 is niet vereist voor:
    • 1. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. andere werken welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 8 Waarde - Archeologie H

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie H' aangewezen gronden zijn naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie H' aangewezen gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd of bestaande gebouwen worden vergroot indien en voor zover:

  • a. het nieuwe gebouw of de uitbreiding groter is dan 100 m2, en
  • b. daarvoor de grond dieper dan 0,3 m zal worden geroerd.
8.3 Afwijking van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 8.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland.
8.4.2 Toetsingscriterium

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

8.4.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de gronden over een oppervlakte van niet groter dan 100 m2 worden geroerd;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de gronden niet dieper dan 0,3 m worden geroerd;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is.
8.4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie H', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend toegestaan daar waar op grond van dit plan gebouwen mogen worden gebouwd, met een diepte van maximaal één bouwlaag.

In die gevallen dat een bestaand ondergronds bouwwerk, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, in afwijking hiervan is gebouwd, geldt die situering en diepte ter plaatse als maximale bouwmogelijkheid.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de onbebouwde gronden en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot doel in strijd met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden voor onderbouw, anders dan ten behoeve van een woning;
  • b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval;
  • c. een gebruik van gronden als paardenbak;
  • d. een gebruik voor (detail)handel;
  • e. een gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein, groepskampeerterrein en/of natuurkampeerterrein;
  • f. een gebruik voor motor-, water- en modelvliegtuigsport;
  • g. een gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • h. een gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

11.2 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • a. 11.1 sub c als paardenbak en het aldaar bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste daarvan mits:
    • 1. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde woning;
    • 2. de paardenbak in de nabijheid van de desbetreffende woning wordt gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8 meter bedraagt en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter bedraagt;
    • 4. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toegestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. schotelantennes;
    • 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 4. (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de (verlengde) bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  • d. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden onevenredig worden geschaad, dan wel correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding. De afwijking mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • e. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 meter; 
12.2 Afwegingskader

De in artikel 12.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale en/of externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeernormen
13.1.1 Parkeernormen

Bij het gebruiken en / of bebouwen van gronden dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading, zoals geregeld in de "Nota Parkeernormen" (vastgesteld d.d. 8 juni 2017) en in het "bestemmingsplan Parkeernormen" (vastgesteld d.d. 8 juni 2017). (Indien de beleidsregels volgens de "Nota Parkeernormen" gedurende de planperiode gewijzigd worden, wordt rekening gehouden met deze wijziging). Deze eis, volgens het onderhavige artikel 13.1, sublid 13.1.1, geldt als een voorwaardelijke verplichting.

13.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid13.1.1 indien het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en / of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en / of op overwegende bezwaren stuit. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit geborgd is.

13.1.3 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in lid 13.1.1 indien het niet voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en / of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, op overwegende bezwaren stuit. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
14.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Artikel 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Rodeschuurderwegje achter nr. 15