direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijkerkerweg 89 en 95
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van Ermelo zijn twee ontwikkelingen gepland. Dit betreft het voornemen om op het terrein aan de Nijkerkerweg 89 drie schuren te slopen en daarvoor in de plaats twee woningen te bouwen als twee-onder-één-kap met bijgebouwen. Daarnaast wordt bij de bestaande woning een nieuw bijgebouw gebouwd. Aan de Nijkerkerweg 95 wil het bestaande agrarische loonbedrijf zijn buitenplaats uitbreiden zodat er meer bewegingsruimte rondom het bedrijf ontstaat, wat een veilige en efficiënte bedrijfsvoering ten goede komt. De bestaande opslag aan de overzijde van de Nijkerkerweg wordt vervolgens opgeheven. Dit komt de verkeersveiligheid en het landschap te goede. De vergunde activiteiten op het perceel worden niet uitgebreid.


Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze gewenste ontwikkelingen juridisch planologisch mogelijk te maken. In de toelichting wordt aangetoond dat de plannen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord zijn.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit twee delen, te weten Nijkerkerweg 89 en Nijkerkerweg 95. De plangebieden liggen in het buitengebied, ten zuidwesten van de kern Ermelo en op korte afstand van elkaar.

1.2.1 Nijkerkerweg 89

Het plangebied aan de Nijkerkerweg 89 is kadastraal bekend als gemeente Ermelo sectie H, nummers 4019, 4020 en 4021. Dit perceel wordt aan de noordzijde begrensd door de Nijkerkerweg met aan de andere zijde een vrijstaande woning, aan de oost- en zuidzijde vormen agrarische gronden de grens, met aan de zuidzijde tevens het perceel Nijkerkerweg 95. Aan de westzijde wordt dit plangebied begrensd door de Riebroekseweg met daarachter agrarische gronden. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van dit plangebied weer en met blauw de locatie van de opslag die wordt opgeheven, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied Nijkerkerweg 89 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.2.2 Nijkerkerweg 95

Dit deelgebied betreft het perceel aan de Nijkerkerweg 95, dat kadastraal bekend is als gemeente Ermelo sectie H, nummer 3960. Het deelgebied wordt aan de noordzijde begrensd door een strook agrarische grond met daarachter het perceel Nijkerkerweg 89, aan de oost- en zuidzijde wordt het plangebied ook begrensd door agrarische gronden. Aan de westzijde vormt de Nijkerkerweg met daarachter agrarische gronden de grens van het plangebied. Afbeelding 1.2 geeft de ligging van dit plangebied weer, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Globale ligging plangebied Nijkerkerweg 95 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Beide plangebieden liggen in het bestemmingsplan "Buitengebied Midden-West" (vastgesteld 9 juli 2009 en onherroepelijk 18 februari 2012) en hebben de bestemming 'Agrarisch gebied'. Het perceel Nijkerkerweg 89 heeft een bouwblok. Het perceel Nijkerkerweg 95 heeft geen bouwblok. Afbeelding 1.3 geeft een uitsnede weer van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Midden West (bron: gemeente Ermelo)

Binnen de bestemming Agrarisch is het agrarisch gebruik van de gronden toegestaan. Bebouwing is alleen binnen het bouwblok toegestaan. Het realiseren van burgerwoningen en het gebruik als woonerf of als bedrijf is binnen deze bestemming niet toegestaan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Nijkerkerweg 85 en 95" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89;
  • regels.


De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in de plangebieden. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkelingen in lijn zijn met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkelingen die in voorliggend bestemmingplan mogelijk worden maakt, uitgevoerd kunnen worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen dat in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure die bijdragen tot de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Omgeving

De plangebieden liggen ten zuidwesten van de kern Ermelo in een open landschap. Het landschap bestaat uit agrarische gronden met agrarische bedrijven en woonerven. Hier en daar staan stroken opgaand groen of een losse boom. Nabij de plangebieden liggen met name woonerven met af en toe een (agrarisch)bedrijf. Afbeelding 2.1 geeft de ligging van de plangebieden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebieden en omgeving (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Plangebieden

2.2.1 Nijkerkerweg 89

Op het perceel aan de Nijkerkerweg 89 staat voormalig agrarische bebouwing en de bestaande bedrijfswoning met bijbehorende erfinrichting. Het perceel wordt omzoomd door bomen, met uitzondering van de zuidoost hoek van het perceel. Deze groenstrook zorgt ervoor dat het plangebied vanaf de Riebroekseweg slecht zichtbaar is. De oostzijde van dit plangebied betreft een open stuk agrarische grond.

2.2.2 Nijkerkerweg 95

Dit plangebied ligt direct onder de planlocatie van de Nijkerkerweg 89. Het plangebied bestaat uit agrarische gronden in het open landschap. Het bijbehorende bedrijf ligt ten westen van dit plangebied. Dit betreft een bedrijf in agrarisch loonwerk, grond-, weg- en waterbouw, een aan het buitengebied gerelateerd bedrijf. De huidige inrichting van het perceel bestaat uit een grote bedrijfshal met aan de zuidzijde het onbebouwde erf. Deze inrichting is niet efficiënt en kan veiliger in verband met de draaicirkels van de machines/voertuigen op het perceel.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Voorliggend plan is opgedeeld in twee plangebieden. Per plangebied wordt nu een planbeschrijving gegeven.

3.1 Nijkerkerweg 89

Dit plan wordt uitgevoerd in het kader van functieverandering. Dit betekent dat voormalige agrarische bebouwing gesloopt wordt en daarvoor in de plaats nieuwe bebouwing met een woonfunctie wordt teruggebouwd. Bij voorliggend plan zal 640 m2 aan (voormalige agrarische) bebouwing worden gesloopt. Deze bebouwing staat op het perceel van de Nijkerkerweg 89. Volgens de terugbouwtabellen uit de 'Structuurvisie functieverandering' mag 35% van de sloopmeters worden teruggebouwd in de vorm van twee aaneen gebouwde woningen. Deze terugbouw heeft een totaaloppervlak van ongeveer 224 m² (dit is 35% van 640). De bestaande woning blijft bestaan en wordt ook bestemd als burgerwoning.

De twee-onder-één-kap woningen worden in het midden van het plangebied geplaatst met aan de voorzijde één berging per woning. De situering van deze bergingen is op de verbeelding van dit bestemmingsplan vastgelegd. Voor het overige worden deze percelen inrichting als behorende bij een woonerf. Met een toevoeging van enkele bomen.

Het terrein kent een bestaande inrit die ook de nieuwe woningen gaat ontsluiten. Vanaf de inrit wordt een klein pad aangelegd tot aan de bijgebouwen van de woningen.

De bestaande woning blijft ook de ontsluiting houden vanaf deze inrit. Deze bestaande woning krijgt een woonbestemming met de regels die aansluiten bij de overige regels voor woonbestemmingen in het buitengebied van Ermelo. Dit betekent dat deze woning een maximale inhoud mag hebben van 750 m3 en bijgebouwen een maximale oppervlakte van 150 m2 mag hebben. De situering van de bebouwing is bij deze woning niet vastgelegd.

Afbeelding 3.1 geeft de toekomstige situatie van dit plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0005.jpg"

Afbeelding 3.1: Inrichting plan Nijkerkerweg 89 (bron: Regt+Danz Architectuur & Landschap)

De ruimte ten oosten van de woningen, blijft het open agrarische karakter behouden. De rand aan de zuidzijde van de woningen wordt aangeplant met losse bomen in een rij. Op deze wijze vindt een afscherming van het woonperceel plaats, maar blijft het open karakter van de omgeving behouden.

3.2 Nijkerkerweg 95

Dit plan wordt opgesteld in het kader van een effectievere en veiligere bedrijfsvoering. Het betreft in dit geval niet de uitbreiding van bedrijfsbebouwing maar de vergroting van de buitenplaats rondom het bedrijfspand. Op deze manier kan de bedrijfsvoering soepeler ingericht worden. Om dit te bereiken wordt het stuk akkerland dat aan de oostkant van het bedrijf ligt getransformeerd in een verhard bedrijfsterrein.

Het perceel is in de huidige situatie een stuk akkerland zonder vaste beplanting. Om het nadelige effect van de uitbreiding van het bedrijfsterrein op de omgeving te beperken en misschien zelfs om te buigen naar een positieve impuls op de omgeving, vindt er landschappelijke inpassing plaats van het plan en worden ook buiten het plangebied extra maatregelen getroffen. Het verharde terrein wordt omzoomd door een grondwal waarop sleedoorn wordt aangeplant. Aan de zuid- en noordzijde van het plangebied worden rijen knotwilgen aangeplant. Op afbeelding 3.2 is de verbeelding van dit plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0006.jpg"

Afbeelding 3.2: Inrichting plan Nijkerkerweg 95 (bron: Regt+Danz Architectuur & Landschap)


Hoofdstuk 4 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt de bouw van de twee twee-onder-één-kap woningen en de uitbreiding van het bedrijventerrein beoordeeld aan het beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN (Nederlands Natuurnetwerk), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Doorwerking plangebieden

In dit geval is bij beide plangebieden sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebieden

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebieden

Nijkerkerweg 89

De vraag of op het perceel Nijkerkerweg 89 sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt beantwoord in de Nota van Toelichting. Daarin is aangegeven dat regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals ruimte voor ruimte regelingen niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Het plan voor de Nijkerkerweg 89 vindt plaats in het kader van functieverandering/ruimte voor ruimte. Het bebouwde oppervlakte neemt af, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van dit plan niet hoeft te worden beschreven.

Nijkerkerweg 95

Voor de uitbreiding van de bestemming bedrijf aan de Nijkerkerweg 95 moet het ruimtebeslag worden beoordeeld. Er is namelijk alleen sprake van een stedelijke ontwikkeling, als er sprake is van nieuw ruimtebeslag. Van nieuw ruimtebeslag is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om functiewijziging gaat, dat moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij dit plan vindt een functiewijziging plaats van de gronden. Er wordt geen extra bebouwing toegestaan in het plangebied. De functie die wordt toegestaan, betreft een aan het buitengebied gerelateerd bedrijf waarbij geen uitbreiding plaatsvindt van de activiteiten. Tevens wordt een bestaande opslag elders beëindigd. Gezien de aard en omvang van de uitbreiding en het feit dat er geen uitbreiding van bebouwing plaatsvindt, kan gesteld worden dat met voorliggend plan geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de behoefte daardoor niet hoeft te worden beschreven.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit 2018. De laatste actualisatie is in januari 2018 vastgesteld. Deze actualisatie heeft betrekking op de actualisatie Windvisie, begrenzing aanpassing Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO) en een gefaseerde actualisatie van de Omgevingsvisie.

4.2.2 Regio Noord-Veluwe

De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
4.2.3 Thema's

Naast de doelen en opgaven voor de regio, zijn er ook per thema doelen en opgaven gesteld. Deze zijn nader aangegeven middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening. Per thema is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn voor voorliggend plan. Specifiek voor beide plangebieden zijn de volgende onderwerpen van belang waarbij met voorliggend plan rekening mee moet worden gehouden (zie afbeelding 4.1):

  • Gelders natuurnetwerk;
  • Intrekgebied water;

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0007.jpg"

Afbeelding 4.1: Onderwerpen van toepassing op plan en plangebieden (bron: Omgevingsvisie Gelderland)

Gelders natuurnetwerk

Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatie wordt gedaan waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de compensatie.

Doorwerking plangebied

Beide projectlocaties liggen nabij maar niet in het Gelders Natuurnetwerk. De gewenste ontwikkelingen hebben geen negatief effect op de natuurwaarden van het Gelders natuurnetwerk (zie paragraaf5.8). Daarom zijn in dit bestemmingsplan geen compensatiemaatregelen opgenomen ten behoeve hiervan.

Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Deze intrekgebieden zijn bestemd voor het winnen van drinkwater.

Doorwerking plangebied

Beide plangebieden krijgen geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maken en hebben daarmee geen negatief effect op het intrekgebied.

4.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor het hele grondgebied van de gemeente Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.

In het buitengebied zet Ermelo in op:

  • ruimte bieden aan agrarische functies primair in het LOG in lijn met het provinciale reconstructieplan;
  • het ondersteunen en sturen van nieuwe initiatieven in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen en een vitaal buitengebied zijn gewenst, maar moeten wel passen in het karakter van het buitengebied;
  • het stimuleren van een kwaliteitsslag in het buitengebied: sloop oude bebouwing en nieuwbouw die een hedendaagse streekeigen invulling geeft;
  • voortbouwen op landschapsontwikkelingsplan en het realiseren van boscompensatie.

Verder op de visiekaart ingezoomd om te zien welke speerpunten om en in de plangebieden gelden. Beide plangebieden vallen in de zone met de visie 'Groene wig', Daarnaast grenst het plangebied van de Nijkerkerweg 95 aan een beek die te herstellen of te versterken is. Tevens liggen de plangebieden tegen het landbouwontwikkelingsgebied aan. Afbeelding 4.2 geeft een uitsnede weer van de visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0008.jpg"

Afbeelding 4.2: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ermelo 2025 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Doorwerking plangebieden

Groene Wig

Dit gebied kenmerkt zich als een verwevingsgebied van groen en landbouw. Beide plangebieden liggen in deze laag. Bij ontwikkelingen op deze gronden wordt getracht deze 'Groene wig' te versterken. In het plan is de aanplant van nieuw groen om zodoende het plan in te passen in het landschap een belangrijk facet. Hierbij wordt het groene karakter van het gebied versterkt. De realisatie van de woningen en de uitbreiding van het bedrijf zorgen niet voor belemmering van de bestaande landbouw. In hoofdstuk 3 is op afbeelding 3.1 en 3.2 te zien waar dit groen geplaatst wordt.


Beken herstellen / versterken

Het plangebied aan de Nijkerkerweg 95 ligt met de zuidkant van het toekomstige bedrijfserf aan de beek. Langs de beek worden knotwilgen geplant. Het initiatief draagt hiermee bij aan het herstel of versterking van het beekbeeld.

4.3.2 Structuurvisie functieverandering

Op 25 oktober 2012 is de Structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze Structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale beleid. De structuurvisie is opgesteld om de stoppende agrariër te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren. De nieuwe functie kan gevonden worden in bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid.

Afbeelding 4.2 geeft een uitsnede weer van de structuurvisie Functieverandering ter plaatse van het plangebied. Met rode cirkel zijn de plangebieden aangegeven. \

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0009.jpg"

Afbeelding 4.2: Uitsnede visiekaart Structuurvisie functievernadering (bron: gemeente Ermelo)

Doorwerking plangebied

Voor voorliggend plan wordt alleen de ontwikkeling op het perceel Nijkerkerweg 89 mogelijk gemaakt middels het functieverandering beleid.

Zoals op de visiekaart is te zien, ligt het plangebied binnen het Jonge Broekontginningenlandschap. In het kader van functieverandering zijn in dit gebied maximaal 4 rijwoningen toegestaan of (zoals op de visiekaart aangegeven) 2x2 woningen. Maximaal 35% van het te slopen oppervlakte mag terug worden gebouwd bij voorliggend plan.

De bestaande bebouwing op dit perceel wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komen twee woningen, van het type twee-onder-één-kap. Op het perceel wordt ongeveer 640 m2 aan voormalig agrarische bebouwing gesloopt. De totale oppervlakte aan nieuwe bebouwing bedraagt ongeveer 224 m2. Hiermee wordt voldaan aan de maximale terugbouwpercentage van 35%.

Verder wordt het perceel landschappelijk ingepast, door de zuidzijde van dit perceel te beplanten met bomen en opgaand groen. Op deze wijze blijft vanuit de woningen zicht op het omliggende landschap en is het perceel ingepast in het landschap.

Gesteld kan worden dat voorliggend plan voldoet aan de Structuurvisie functieverandering.

4.3.3 Buurtplan Horst Telgt

Het westelijk buitengebied van Ermelo met de buurtschappen Horst en Telgt is een bijzonder en aantrekkelijk gebied om te wonen, te werken en te recreëren. In het gebied gaan deze functies momenteel samen. Herbezinning is echter wel nodig met betrekking tot onder andere het wonen na functieverandering en de grootte van bedrijvigheid in het gebied. Met een blik op de toekomst willen zowel de buurtvereniging als de gemeente de ruimtelijke kwaliteit en (be)leefbaarheid van het buitengebied behouden en versterken. Daarom is in een samenwerking tussen de buurtvereniging en de gemeente Ermelo het Buurtplan Horst Telgt opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPnijkerkerwg89-0401_0010.jpg" Afbeelding 4.3: Buurtplan Horst Telgt (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

In afbeelding 4.3 is een uitsnede van Buurtplan Horst Telgt weergegeven, daarop is te zien dat het plangebied is aangegeven als 'open gebied'. Daarover is in het buurtplan het volgende aangegeven:

Open landschap

De open landschapsstructuur is een kwaliteit. Deze kwaliteit moet behouden blijven. Uitgangspunt is dat in dit gebied geen verdere verstening plaatsvindt. Bestaande bebouwing mag blijven en eventueel te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd. Binnen de open landschapsstructuur wordt ruimte gegund voor de landbouw enerzijds om te extensiveren en anderzijds, daar waar dat mogelijk is, te intensiveren. Onder extensieve landbouw verstaan we mede functieverandering binnen de bestaande bebouwing. Kansen en ruimte voor intensivering en schaalvergroting zijn binnen dit gebied mogelijk, indien dit passend is binnen de bestaande wetgeving en beleidskaders.

Doorwerking plangebied

In het plangebied wordt op één perceel nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt middels functieverandering. Dit betekent dat 35% van de te slopen bebouwing wordt teruggebouwd. Hier vindt ontstening plaats. Op het andere perceel vindt alleen een uitbreiding plaats van de buitenruimte van het reeds aanwezige bedrijf. Het bouwblok wordt niet uitgebreid. De bestaande openheid in en om het plangebied wordt verbeterd aangezien de buitenopslag op een zichtlocatie, direct grenzend aan de Nijkerkerweg, verdwijnt en de nieuwe locatie geheel landschappelijk wordt ingepast. Voorliggend plan past binnen het buurtplan Horst Telgt.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.1.2 Beoordeling

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).

Interne werking

In het plangebied zijn twee percelen opgenomen waarbinnen twee verschillende functies worden toegestaan. Een woonfunctie en een uitbreiding van een loonwerkbedrijf. Volgens de VNG-handreiking heeft een agrarisch hulpbedrijf, zoals een loonbedrijf met een oppervlakte groter dan 500 m2 de milieucategorie 3.1. Bij deze milieucategorie hoort een richtafstand van 50 meter ten opzichte van gevoelige objecten. De nieuwe woningen worden op een grotere afstand gebouwd dan 50 meter vanaf de bestemming Bedrijf.

Ten zuiden van het plangebied, in de gemeente Putten aan de Waterweg is een poeliersbedrijf gevestigd. Een poelier is niet als zodanig opgenomen in de VNG-handreiking. Slachterijen vallen onder milieucategorie 3.2 met een bijbehorende hinderafstand van 100 meter. De afstand van de poelier tot aan de nieuw te realiseren woningen bedraagt ruim 100 meter, waardoor geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan deze afstand. Daar komt bij dat de uitstoot van een poelier minder is dan van een grote slachterij, die ook onder deze code valt.

Ter plaatse van de nieuwe woningen zal dan ook sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Externe werking

Voorliggend plan maakt de uitbreiding van een bestaand loonwerkbedrijf mogelijk. Zoals hiervoor aangegeven, geldt voor een loonwerkbedrijf een richtafstand van 50 meter ten opzichte van gevoelige functies. De nieuwe woningen in het plangebied, liggen op een grotere afstand dan 50 meter van dit bedrijf.

Er is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting afkomstig van de uitbreiding van het bedrijf Nijkerkerweg 95 op de woningen aan de Watervalweg 100 en 100a. Deze zijn dichter bij de uitbreiding gelegen dan de woning aan de Nijkerkerweg 89. Het volledige onderzoek is te vinden in de bijlage bij deze toelichting. Hierna wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven.

De wijziging betreft alleen een ruimere en meer overzichtelijke opslag voor materieel en hulpstukken en leidt niet tot meer voertuigbewegingen op het terrein. Daarmee komt een deel van de bestaande activiteiten feitelijk verder weg te liggen van de Waterweg 100 en 100a. Uit een geluidberekening van de transportbewegingen en de wasplaats blijkt dat ter plaatse van zowel de bestaande als de nieuwe woningen is te voldoen aan zowel een goede ruimtelijke ordening als aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De wijziging leidt daarmee niet tot onacceptabele geluidniveaus ter plaatse van de bestaande en nieuwe woningen.

5.1.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2 Geur

5.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

5.2.2 Beoordeling

De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op een afstand van ongeveer 160 meter van de nieuw te realiseren woningen. Dit betreft een varkenshouderij aan de Riebroekseweg 49-51. Er zijn andere woningen die dichter bij dit bedrijf zijn gelegen en een eerste belemmering vormen. Een indicatieve geurberekening met V-stacks vergunning geeft een geurbelasting op de grens van het plangebied Nijkerkerweg 89 van 2.4 OUE. Geurhinder is daarmee niet aan de orde, zie hiervoor de Memo richafstanden Bedrijven en Milieuzonering Nijkerkerweg 89 en 95 Ermelo welke is bijgevoegd in de bijlage bij dit bestemmingsplan.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.3.2 Beoordeling

Het plangebied ligt in de geluidzones van de Nijkerkerweg, Riebroekseweg en de Volenbekerweg. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten, waardoor ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting. Hiertoe is door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen. Hierna volgt een samenvatting van het onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen van de gevels van de nieuw te realiseren woningen wordt overschreden.

5.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.4.2 Beoordeling

Nijkerkerweg 89

Ter plaatse van de woningen is een bodemonderzoek uitgevoerd door PJ Milieu BV. In de bijlage van deze toelichting is de beoordeling van dit onderzoek gevoegd. Hierna wordt een samenvatting hiervan gegeven. Voor de volledige beoordeling wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting.

Zintuiglijke waarnemingen

Tijdens de terreininspectie en de veldwerkzaamheden zijn geen noemenswaardige bijmengingen aangetroffen. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen in of op de bodem aangetroffen.

Grond

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PCB en PAK geconstateerd. Plaatselijk was het gehalte PCB gelijk aan de tussenwaarde. Daarom is besloten dit mengmonster uit te splitsen. Na uitsplitsing bleek in één boring een sterk verhoogd gehalte aanwezig te zijn. De rest was slechts licht verhoogd. Rondom de boring met sterk verhoogd gehalte is nader bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het nader onderzoek is gebleken dat de verontreiniging van PCB niet ernstig is.

In de ondergrond is geen verhoogd gehalte geconstateerd.

Grondwater

In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties gemeten aan barium, koper en nikkel. Deze lichte verhogingen geven geen aanleiding tot het laten uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Asbest

In het plangebied zijn asbest verdachte vezels aangetroffen. Hiertoe is nader onderzoek uitgevoerd, daaruit is gebleken dat er geen sprake is van een ernstige verontreiniging, maar dat wel gesaneerd moet worden omdat er sprake is van humane risico's.

Nijkerkerweg 95

Om de actuele bodemkwaliteit (nulsituatie) van het plangebied aan de Nijkerkerweg 95 te bepalen, is door PJ Milieu BV een bodemonderzoek uitgevoerd.

Zintuiglijk

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest of andere verontreinigingen in of op de bodem.

Grond

In de mengmonsters van zowel de boven- als ondergrond zijn geen van de gemeten parameters in verhoogde concentraties aangetoond.

Grondwater

In het grondwater is van alle gemeten parameters alleen een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Deze lichte verhoging geeft geen aanleiding tot het laten uitvoeren van verder bodemonderzoek.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.5.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 2 nieuwe woningen en de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De uitbreiding bij het betreffende bedrijf wordt gedaan om de bedrijfsvoering te optimaliseren, een betere en veiligere werkomgeving te realiseren. Deze uitbreiding zorgt niet voor uitbreiding van de werkzaamheden en/of extra vervoersbewegingen.

In vergelijking met bovenstaande categorieën van gevallen, kan gesteld worden dat bij voorliggend plan sprake is van een 'niet in betekenende mate bijdrage' aan de luchtverontreiniging.

Daarnaast worden de woningen en de uitbreiding van het bedrijf zelf niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit.

5.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloed gebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn.

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart liggen er in de nabije omgeving van het plangebied geen risicobronnen. Er is derhalve geen inrichting aanwezig die een potentieel gevaar vormt waar in dit plan rekening mee dient te worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

5.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Water

5.7.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Waterplan Provincie Gelderland

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

5.7.2 Watertoets

Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.7.3 Beoordeling

Nabij het plangebied liggen belangrijke oppervlaktewateren, zijnde de waterlopen tegen het plangebied. Het waterschap is in overleg getreden met initiatiefnemer over de wijze waarop in de plannen wordt omgegaan met het wateraspect.

Vasthouden - bergen - afvoeren

De verharding ter plaatse van Nijkerkerweg 95 zal bestaan uit BKK klinkers en kolken. Beoogd wordt het water van dit terrein af te voeren op de naastgelegen A-watergang (gelegen tussen het perceel Nijkerkerweg 95/97 en Waterweg 100 te Putten). Het waterschap is hiervan op de hoogte gesteld. Uit het overleg met het waterschap blijkt dat in het buitengebied tot 4.000 m2 aan verhard oppervlak kan worden toegevoegd en dat het regenwater kan worden geloosd op de A-watergang zonder watervergunning. Als op de A-watergang wordt geloosd, moet de uitstroomvoorziening wel gemeld worden.

Het hemelwater dat op de woningen valt, wordt opgevangen en zal elders op de percelen in de bodem infiltreren. Rond de woningen en bijgebouwen is voldoende ruimte om het hemelwater dat op de verhardingen valt, te laten afstromen en te infiltreren in de bodem.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Bij de uitvoering van voorliggend plan, wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte om zodoende grondwateroverlast te voorkomen. Bij alle nieuwe bebouwing zal gezorgd worden voor voldoende afstand tot de GHG.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Bij de realisatie van de woningen en bijgebouwen wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater dat op deze gebouwen valt, zal dan ook niet verontreinigd worden en ter plaatste in de bodem kunnen infiltreren zonder dat het grondwater erdoor wordt verontreinigd. Voor het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

5.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.8.2 Beoordeling

Om de effecten van voorliggend plan op de omliggende natuurgebieden en de eventueel aanwezige flora en fauna te kunnen beoordelen is door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur voor beide percelen een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken worden hierna weergegeven. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar de bijlage bij dit bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe liggen op ca. 1,35 km resp. 2,1 km afstand. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan, en de ligging t.o.v. de Natura2000 gebieden zijn geen effecten te verwachten van het plan op de instandhoudingsdoelstellingen en habitattypen.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het plangebied ligt buiten het GNN en de GO waarmee er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN of GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

In de wijdere omgeving van het plangebied is de das bekend. Het is mogelijk dat de soort het plangebied incidenteel doorkruist. De realisatie van voorliggend plan zorgt niet voor belemmeringen van de mogelijkheden voor de das.

Nijkerkerweg 89

Tijdens het veldonderzoek zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. Specifiek is gezocht naar aanwijzingen voor nesten van de huismus. Deze zijn niet gevonden.

De te slopen opstallen zijn ongeschikt als vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. In de te slopen gebouwen zijn ook geen nesten of sporen gevonden van de steenuil. Wel is een steenuilenkast aanwezig waarvan aanwijzingen zijn dat daarin is gebroed. Deze kast blijft gehandhaafd. De kwaliteit van het leefgebied (plangebied) wijzigt niet door de realisatie van voorliggend plan. Wel dient met de landschappelijke inpassing rekening te worden gehouden met de steenuil.

Nijkerkerweg 95

De eigenaar van het perceel heeft wel eens een steenuil gezien in een loods op het perceel. Deze loods blijft staan, waardoor er geen verblijfplaats van de steenuil verdwijnt. Verder zijn geen (sporen van) beschermde soorten aangetroffen in het plangebied. Bij de inpassing van het perceel wordt geadviseerd om hierbij gebruik te maken van knotwilgen of knotelzen en bij het planten van struiken, noot- en/of besdragende soorten te gebruiken zoals meidoorn, sleedoorn of hazelaar.

5.8.3 Conclusie

De voorgenomen aanpassing van de bestemming leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb of het provinciaal natuurbeleid.

Met de landschappelijke inpassing van het perceel Nijkerkerweg 95 wordt gebruik gemaakt van knotwilgen en op de aardenwal wordt sleedoorn aangelegd.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.9 Erfgoed

5.9.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2021 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

5.9.2 Beoordeling

Cultuurhistorie

In de omgeving zijn geen rijks of gemeentelijke monumenten aanwezig waar voorliggend plan een negatief effecten op heeft. Het plan wordt zodanig ingepast, dat het zich voegt naar de omgeving waardoor het geen afbreuk doet aan eventueel aanwezige karakteristieke waarden.

Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingswaarde kaart hebben de plangebieden een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat archeologisch onderzoek nodig is bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.

Echter ter plaatse van de nieuwe woningen aan de Nijkerkerweg 89 is de bodem al verstoort met de realisatie van de stallen met mestkelders. Doordat de bodem hier al is verstoord, wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

De bedrijfsuitbreiding aan de Nijkerkerweg 95 betreft alleen een uitbreiding van het verhard terrein, hier worden geen gebouwen gerealiseerd. Met de aanleg van de verharding, wordt de bodem niet dieper dan 30 cm geroerd, waardoor ook hier geen archeologisch onderzoek nodig wordt geacht.

5.9.3 Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Algemeen

Om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.

Voor het bepalen van de parkeernorm wordt de gemeentelijke Nota Parkeernormen Ermelo gehanteerd.

5.10.2 Beoordeling

Verkeer

Op het perceel Nijkerkerweg 89 worden twee woningen toegevoegd van het type twee-onder-één-kap. Volgens de CROW publicatie geldt voor een dergelijke woning in het buitengebied in een matig stedelijk gebied een verkeersgeneratie van gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per dag. De twee woningen samen zorgen dan gemiddeld voor 2 x 7,8 = 15,6 verkeersbewegingen per dag. Dit aantal extra verkeersbewegingen zorgt niet voor belemmeringen op de Nijkerkerweg en omliggende wegen.

Bij de plannen aan de Nijkerkerweg 95 vindt geen uitbreiding van de activiteiten plaats die zorgen voor extra verkeersbewegingen. De uitbreiding wordt gerealiseerd voor optimalisering van het proces op het perceel. Deze plannen zorgen dan ook niet voor extra verkeersbewegingen.

Parkeren

Om te bepalen of het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen, wordt het plan getoetst aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Ermelo. In deze nota is het plangebied (het landelijk gebied) aangewezen als een matig stedelijk gebied in het buitengebied. Voor een woning van het type twee-onder-één-kap in het buitengebied is een parkeernorm opgenomen van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Op de percelen aan de Nijkerkerweg 89 is bij iedere woning voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan deze parkeernorm.

Voor de uitbreiding aan de Nijkerkerweg 95 vindt geen uitbreiding van activiteiten plaats, waardoor het aantal parkeerplaatsen niet hoeft te worden aangepast. De uitbreiding van het plan zorgt er wel voor dat het parkeren op het terrein op een meer overzichtelijke en veilige manier gebeurd.

5.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.11 Besluit milieueffectrapportage

5.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
5.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is een (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Indien er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, is een vormvrije m.e.r.- beoordeling niet nodig.

Beoordeling stedelijk ontwikkelingsproject

Met voorliggend plan wordt de buitenruimte van een bedrijf uitgebreid en twee woningen gerealiseerd in het kader van functieverandering. Bestaande gebouwen worden gesloopt en daarvoor in de plaats worden de woningen gebouwd. Het bebouwde oppervlak in het plangebied neemt met voorliggend plan af.

In de uitspraak van de rechtbank van Oost-Brabant op 29 juli 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:3537) wordt een opvang van maximaal 250 asielzoekers niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. In een recentere uitspraak op 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) gaat het om een omgevingsvergunning die het mogelijk maakt om 25.000 m² winkeloppervlak voor woongerelateerde detailhandel om te zetten naar grootschalige detailhandel, zodat ook andere producten dan woonartikelen kunnen worden verkocht. Tevens wordt voorzien in een functiewijziging naar reguliere detailhandel en een uitbreiding van de functies horeca en leisure. Deze ontwikkeling wordt ook niet gezien als een stedelijke ontwikkeling.

In het laatste geval overweegt de Afdeling dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

Zoals eerder aangegeven vindt met voorliggend plan geen toename van bebouwing plaats, maar een afname. Gezien de kleinschaligheid van het plan en het feit dat het bebouwde oppervlak niet toeneemt, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11.3 Conclusie

Doordat bij voorliggend plan er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, hoeft de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling voor dit plan niet te worden doorlopen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opzet van het plan

6.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied Midden West".

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels
  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.1.4 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor het gebruik bij de betreffende bestemming;
  • Voorwaardelijke verplichting: in de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de woningen van het type twee onder één kap andschappelijk moeten worden ingepast.

In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.1.5 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 8):

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregel (Artikel 9):

In dit artikel is de regeling omtrent afwijkende maten opgenomen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 10):

In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 11):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Overige regels (Artikel 12)

In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.

6.1.6 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Wijze van bestemmen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden die in het plangebied liggen, maar buiten de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf'. Deze bestemming sluit aan bij de omliggende agrarische gronden. Binnen deze bestemming is geregeld dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarische doeleinden. Dit kan zowel bedrijfsmatig als particulier. Bebouwing is op deze gronden niet toegestaan met uitzondering van enige afwijkingsmogelijkheden.

Bedrijf (Artikel 4)

De gronden ter plaatse van de uitbreiding van het bedrijf aan de Nijkerkerweg 95 krijgt de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'Bwg - ah', waardoor daar alleen een loon- en aannemingsbedrijf, grond-, weg- en waterbouw en agrarisch hulpbedrijf is toegestaan. Op de verbeelding is geen bouwblok opgenomen waardoor gebouwen niet zijn toegestaan ter plaatse van deze bestemming in het plangebied. In de regels is bepaald dat de gronden niet mogen worden gebruikt ten behoeve van de bestemming, als het inrichtingsplan nog niet is uitgevoerd.

Groen (artikel 5)

De gronden ter plaatse van de aardenwal die wordt aangelegd rond de bestemming 'Bedrijf', krijgen de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming is een met sleedoorn aangeklede aardenwal toegestaan. Deze aardenwal moet worden aangelegd in het kader van de landschappelijke inpassing.

Wonen (Artikel 6)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de woningen, de bijbehorende bouwwerken en erfinrichting. Dit zijn de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het wonen in het plangebied. De woningen zijn op de verbeelding vastgelegd en daarbij is tevens bepaald of één vrijstaande of twee aan één gebouwde woningen mogen worden opgericht.

Ter plaatse van de vrijstaande woning (de bestaande woning) is 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Ter plaatse van de nieuw op te richten woningen van het type twee-onder-één-kap zijn alleen bijbehorende bouwwerken toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' omdat deze onderdeel uitmaken van het inrichtingsplan.

In de regels is bepaald dat de gronden en de woningen van het type twee-onder-één-kap niet mogen worden gebruikt ten behoeve van de bestemming, als de landschappelijke inrichting niet wordt uitgevoerd binnen 12 maanden na ingebruikneming.

Waarde - Archeologie (Artikel 7)

Met deze dubbelbestemming worden eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem beschermd. Het is in de gronden waarop deze bestemming ligt, niet toegestaan om de bodem te roeren over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 m als niet kan worden aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt op het perceel Nijkerkerweg 89 een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer van dit perceel. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.2 Financiële haalbaarheid

Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei en Eem

Met de invulling van de digitale watertoets is het plan voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe. Vervolgens is overleg gevoerd met het waterschap over de afvoer van het hemelwater. Het waterschap heeft geen opmerkingen op het plan.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Aangezien er bij onderhavig plan sprake is van een ontwikkeling in het kader van functieverandering, heeft initiatiefnemer omwonenden geïnformeerd over de plannen. Allen hebben aangegeven akkoord te zijn met de plannen. Tevens is heeft initiatiefnemer afgesproken met omwonenden om het ontwerp bestemmingsplan aan de omwonenden voor te leggen. Doordat de buurt actief is geïnformeerd over het plan, hoeft het plan niet ter inzage te worden gelegd in het kader van de inspraak.

8.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft van 14 februari tot 27 maart 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. Binnen deze periode zijn geen zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht. Door de gemeenteraad is derhalve op 13 juni 2019 besloten het bestemmingsplan vast te stellen.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.