direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harderwijkerweg naast 208
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer wil op het braakliggend perceel ten noorden van de Harderwijkerweg 208 twee woningen realiseren. Tijdens de procedure voor het bestemmingsplan 'Tonselse Veld 2014' is een toezegging gedaan om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, mits voldaan werd aan een verevening. Initiatiefnemer heeft niet tijdig kunnen aantonen dat voldaan kon worden aan de voorwaarden, waardoor deze wijzigingsbevoegdheid niet is meegenomen in het bestemmingsplan 'Tonselse Veld 2014'. De toezegging bleef echter wel geldig.

Inmiddels heeft initiatiefnemer een volledig plan aangeleverd, waarbij twee woonwerk villa's zijn ingetekend en waarbij de verevening op een juiste wijze plaatsvindt. De verevening is gevonden in het opknappen van de fietsstraat Gentenerf, een natuurcompensatie over een oppervlakte van ruim 4100 m2 en de sloop van 80 m2 aan (voormalig) agrarische opstallen elders. Doordat nu wel wordt voldaan aan de voorwaarden, kunnen de woningen (in combinatie met werken) juridisch planologisch worden geregeld.

De locatie waar gesloopt wordt, is niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Binnen het vigerende bestemmingsplan dat voor die locatie geldt, is al geregeld dat er niet meer bebouwing bij mag worden gebouwd. Waardoor is gewaarborgd dat hier sprake is van ontstening.

In voorliggende toelichting wordt uitgewerkt wat het plan en de verevening exact inhoudt. Verder wordt in dit bestemmingsplan aangetoond dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Ermelo, tussen Ermelo en Harderwijk. Het plangebied betreft het perceel ten noorden van de Harderwijkerweg 208. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie K, nummer 1437. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door een woning met daaromheen agrarische gronden. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een recreatieterrein en aan de zuidzijde door het woonperceel Harderwijkerweg 208 en het fietspad Gentenerf. Aan de westzijde vormt de Harderwijkerweg de grens met het plangebied. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer. Voor de exacte ligging wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0001.jpg"

 Afbeelding 1.1: Ligging plangebied en globale begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Tonselse Veld 2014' zoals vastgesteld op 18 februari 2016. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan is beroep ingediend. Bij uitspraak van 5 april 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd. Voor de overige delen is het plan onherroepelijk. Voorliggend plan heeft geen betrekking op de vernietigde delen waardoor voorliggend plan is getoetst aan het bestemmingsplan 'Tonselse Veld 2014'.

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie H' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Afbeelding 1.2 geeft (een uitsnede van) de verbeeldingen van het vigerende bestemmingsplan weer. Met rode lijn is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Tonselse Veld 2014' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de realisatie van twee (niet agrarische) woonwerk locaties niet toegestaan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Bij de herziening en de inpassing van de woningen dient rekening te worden gehouden met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en dient te worden aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Harderwijkerweg naast 208" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De oudste vondsten rond Ermelo dateren vanuit het mesolithicum, toen groepjes jagersverzamelaars hier bij tijd en wijle hun bivak opsloegen. Rondom Ermelo en ook in Het Tonselse Veld, komen grafheuvels voor die dateren vanuit deze tijd. Voor het opwerpen van grafheuvels koos men bijzondere plaatsen in het landschap. De grafheuvels vormen een aanwijzing dat het gebied gedurende die tijd intensief bewoond was.


Pas later zijn rondom Het Tonselse Veld huizen en boerderijen gebouwd. Vele van deze huizen en/of boerderijen zijn in de loop der jaren veranderd of herbouwd. Boerderij Veldzicht, langs de Harderwijkerweg, herinnert nog aan een oude boerderij. Meer boerderijen werden hier gebouwd toen in 1927 met de Afsluitdijk werd begonnen. Dit betekende voor de meeste mensen, die tot dat moment hun bestaan hadden in de visserij op de Zuiderzee, dat zij naar een andere bron van inkomsten moesten gaan omzien. Een nieuwe bestaansmogelijkheid werd gevonden in de eendenhouderijen. Velen van hen stichtten op Het Tonselse Veld grote of kleine eendenbedrijven op de relatief goedkope gronden. In de jaren zeventig van de vorige eeuw verslechterde de economische situatie voor deze tak. Een ommekeer was noodzakelijk om het hoofd boven water te houden. Veel ondernemers sloegen de recreatieve markt in, omdat daarvoor relatief weinig investeringen nodig waren. Bovendien leent dit gebied zich goed voor de vestiging van recreatieve bedrijven door de ligging aan de rand van de heide- en bosgebieden.

2.2 Huidige situatie

Het gebied ten noorden van de Eendenparkweg/Strokel (waar het plangebied deel van uit maakt) is vanouds een kleinschalig gebied met een halfopen karakter. Veel karakteristieke erf- en kavelbeplantingen zijn in de loop van de tijd verdwenen, evenals de agrarische functie. Nu wordt het gebied vooral gedomineerd door wonen en bedrijvigheid langs de Harderwijkerweg en grote aaneengesloten recreatieparken. De bebouwing aan de Harderwijkerweg bestaat dan ook voornamelijk uit (vrijstaande) woningen en bedrijfsgebouwen.

Een aantal recreatieparken heeft een groene uitstraling, waardoor de overgang tussen bos en park klein is. De meeste parken kennen echter een erg hoge bebouwingsdichtheid. De randen van de parken zijn meestal beplant met hagen of grondwallen met beplanting. De toegepaste soorten zijn meestal uitheems (coniferen) waardoor de parken geen aansluiting hebben met de omgeving.

In de huidige situatie is de bedrijvigheid verspreid over het gebied. Er doen zich concentraties voor langs de Harderwijkerweg, met name ter hoogte van de kruising met de Eendenparkweg en ter hoogte van de Harderwijkerweg 130 (en ontsluitingsweg).

In Het Tonselse Veld is de agrarische functie bijna niet meer aanwezig. Enkele leegstaande stallen zijn in gebruik als opslagruimte of voor bedrijfsmatige activiteiten. Langs de Harderwijkerweg en aan het begin van de Eendenparkweg zijn enkele bedrijven gevestigd (garage, handel in tuinhuisjes en aanverwante artikelen). Tevens is er, met name langs de Harderwijkerweg, sprake van bedrijvigheid aan huis in de vorm van kantoorfuncties.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 7.500 m2. Gezien de grootte van het plangebied, kan dit perceel goed opgedeeld worden in twee ruime woonwerk locaties van beiden ruim 1400 m² en een deel met een natuurlijke inrichting van ruim 4.100 m2. Voor de inrichting en landschappelijke inpassing is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Het aanleggen van de beplanting uit het landschappelijk inrichtingsplan geldt als een voorwaardelijke verplichting voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen. Voor de inhoud van het landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van de regels. Hier wordt een korte toelichting gegeven op de inrichting van het plangebied.

De natuurlijke inrichting bestaat uit natte natuur aan de noordzijde van het plangebied. In dit deel wordt een ven aangelegd met daaromheen bloemrijk grasland. In dit deel staat tevens een hoogspanningsleiding. De liggen van het planvoornemen nabij deze hoogspanningsleiding is nader onderzocht in paragraaf 5.10.

Ten zuiden van deze natte natuur, wordt een gemengd loofbos, bestaand uit inheemse soorten aangelegd over een oppervlakte van ongeveer 2.200 m2. Dit eikenbos ligt tussen het recreatieterrein aan de oostzijde en de woonwerk percelen in en sluit aan de zuidzijde aan op het Gentenerf. Met dit eikenbos vindt een royale, goed ingepaste groene afscheiding plaats tussen de woonwerklocaties en de recreatiewoningen.

De woonwerk percelen krijgen ieder een oppervlakte van ongeveer 1.400 m2. Om deze percelen landschappelijk in te passen en de openheid van het gebied te versterken, worden een paar solitaire bomen aangeplant. De bestaande houtsingel aan de zuidzijde, grenzend aan het perceel Harderwijkerweg 208, blijft behouden en wordt waar nodig versterkt.

Afbeelding 3.1 geeft de nieuwe inrichting van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0003.png"

Afbeelding 3.1: Toekomstige inrichting plangebied (bron: De Regt+Danz)

De exacte indeling van de woonwerkkavels is nog niet bepaald. Wel is de situering van de bebouwing vastgelegd. De bebouwing wordt verder naar achteren (naar het oosten) gerealiseerd, zodat het plangebied vanaf de Harderwijkerweg een ruim/open aanzicht heeft. Vanwege deze situering van de bebouwing en de aanleg van het bloemrijke grasland, blijft het huidige open karakter van het plangebied behouden.

Voor de verevening van voorliggend plan, wordt naast de natuuraanleg, ook het fietspad het Gentenerf opgeknapt zodat dit een volwaardig fietspad is die de Harderwijkerweg met achterliggende recreatieterreinen verbindt. Met deze aanpassingen wordt dit een recreatief aantrekkelijke en veilige fietsroute. Verder wordt op het perceel aan de Lageveld 13 in Speuld een bijgebouw van ongeveer 80 m2 gesloopt. Met de sloop van dit gebouw vindt op dat perceel ontstening plaats en daarmee een kwaliteitsverbetering.

De percelen worden ontwikkeld als woonwerk locaties waarbij het, naast de functie wonen, ook is toegestaan om een bedrijf/kantoor te vestigen. De bebouwing zal bestaan uit het type 'villa'. Hiermee wordt aangesloten bij de uitstraling en functies van overige percelen aan de Harderwijkerweg. De ontsluiting van de woonpercelen zal plaatsvinden via het Gentenerf en op de Harderwijkerweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit betreffende artikel. Met voorliggend plan wordt de bouw van twee woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is met dit plan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

Algemeen

De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit juni 2017.

Regio Noord-Veluwe

De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied en het plan zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • Natte landnatuur
  • Intrekgebied.

Hierna wordt nader ingegaan op de onderwerpen in relatie tot voorliggend plan.

Natte landnatuur

De natte landnatuur levert een belangrijke bijdrage aan de ecologische diversiteit van Gelderland. Daarom streven de provincie en haar partners er samen naar om de natte landnatuur als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk duurzaam in stand te houden en zo mogelijk te versterken. Dit betekent onder andere dat de provincie de waterhuishoudkundige omstandigheden op orde willen brengen en houden. Natuurontwikkeling via functieverandering en inrichting en omvorming (bijvoorbeeld van bos naar heide) zijn erg belangrijk om natte landnatuur te versterken.

Doorwerking plangebied

Ter compensatie voor de bouw van twee woningen op het perceel Harderwijkerweg ten noorden van 208 te Ermelo dient een verevening plaatsvinden. De verevening die plaats zal vinden is oa. Natuurcompensatie van ruim 4100 m². Daarvan is sprake van 1870 m² natte natuur en 2230 m² eikenbos ter versterking van de bestaande eikenhoutwal. Hiermee levert het plan een bijdrage aan de versterking van de natte natuur in Gelderland.

Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Doorwerking plangebied

Het plangebied krijgt geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan bijdraagt aan de versterking van de bestaande (natte) natuur en landschapskwaliteiten van het gebied alsmede de veiligheid en bruikbaarheid van het nabijgelegen fietspad. Voorliggend plan voldoet daarmee aan het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.

In het buitengebied zet Ermelo in op:

  • ruimte bieden aan agrarische functies primair in het LOG in lijn met het provinciale reconstructieplan;
  • het ondersteunen en sturen van nieuwe initiatieven in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen en een vitaal buitengebied zijn gewenst, maar moeten wel passen in het karakter van het buitengebied;
  • het stimuleren van een kwaliteitsslag in het buitengebied: sloop oude bebouwing en nieuwbouw die een hedendaagse streekeigen invulling geeft;
  • voortbouwen op landschapsontwikkelingsplan en het realiseren van boscompensatie.

Afbeelding 4.1 geeft de visiekaart alsmede de ligging van het plangebied (gele ster) weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0004.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ermelo 2025 (bron: Gemeente Ermelo)

Het plangebied is aangeduid met 'versterken verweving bebouwing-landschap'. In de omgeving van het plangebied liggen de aanduidingen 'recreatiecomplexen van enige omvang' en 'werken' en 'provinciale weg (N-weg)'.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan wordt de realisatie van twee woonwerk locaties mogelijk gemaakt. Daarvoor wordt elders 80m2 aan voormalig agrarische bebouwing gesloopt, wordt binnen het plangebied voorzien in de aanleg van (natte) natuur en vindt een verbetering plaats van aangrenzend fietspad. De bebouwing in het plangebied wordt landschappelijk ingepast, waardoor het plangebied aansluit bij de omgeving. Daarmee heeft dit plan een positieve uitwerking op de verweving van bebouwing en landschap.

Conclusie

Gesteld kan worden dat met voorliggend plan een kwaliteitsverbetering plaatsvindt voor het plangebied en de omgeving en dat het plan daarmee passend is binnen de Structuurvisie Ermelo 2025.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021

Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied ten gevolge van verschillende processen en concrete ontwikkelingen die hun weerslag hebben op het landschap. De dynamiek biedt tevens kansen voor behoud van landschappelijke kwaliteiten en landschapsontwikkeling.

De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Zoals op afbeelding 4.3 is te zien, ligt het plangebied (aangeduid met rode ster) in het jonge heideontginningenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0005.jpg"

 Afbeelding 4.2: Uitsnede Kwaliteitsbeeld LOP (Bron: gemeente Ermelo)

Een jonge heideontgnningenlandschap bestaat voornamelijk uit bebosde gebieden of grasland met grootschalige rechte percelen. De beplanting bestaat uit solitaire bomen of naald- en loofbos of uit beuken, eiken, berken of grove den. Het betreft een open agrarisch landschap of een gesloten boslandschap.

Doorwerking plangebied

Met de landschappelijke inpassing van het perceel wordt aangesloten bij de kenmerken van het jonge heideontginningenlandschap. In het plangebied komen namelijk beide kenmerken terug, te weten een open bloemrijk grasland en een stuk eikenbos. Voorliggend plan sluit daarmee aan bij het LOP.

Conclusie

Het inrichtingsplan is opgesteld naar aanleiding van de landschappelijke kwaliteiten zoals onder andere benoemd in het LOP waardoor voldaan wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021.

4.3.3 Visie Tonselse Veld

De visiekaart Tonselse Veld is een thematische weergave van de visie op het Tonselse Veld. Deze kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan Tonselse Veld. Deze kaart is op 31 mei 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Op de visiekaart Tonselse Veld is het plangebied aangewezen als 'gemengd representatief aan de Harderwijkerweg' en 'werkvilla's (indicatief)'. Afbeelding 4.3 geeft een uitsnede weer van deze visiekaart. Met blauwe ster is het plangebied aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0006.jpg"

Afbeelding 4.3: Uitsnede Visiekaart Tonselse Veld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het thema Gemengd representatief wordt conform de structuurvisie Ermelo 2025 gestreefd om woon/werkvilla’s in het groen te realiseren. Dit zijn wat grotere statige gebouwen in een ruime setting. Dit gebied is het visitekaartje van het Tonselse Veld en krijgt een hoge beeldkwaliteitswaarde. Op specifieke plekken komt het voor dat er een aanduiding agrarische doeleinden is opgenomen hetgeen betekent dat de bestaande agrarische bestemming daar geldt.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan worden twee woon/werk villa's mogelijk gemaakt in het plangebied. Rond deze woon/werk percelen, wordt het plangebied zodanig ingepast dat er een flinke kwaliteitsverbetering plaatsvindt. In Hoofdstuk 3 is beschreven op welke wijze deze landschappelijke inpassing plaatsvindt.

Conclusie

Voorliggend plan voldoet aan de visiekaart Tonselse Veld.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

De vermelde richtafstanden gelden voor het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met een stap worden verlaagd. Van een 'gemengd gebied' in de zin van de VNG-brochure is sprake ingeval van een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Of te wel waar direct naast woningen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven, voorkomen. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, alsmede gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, kunnen als gemengd gebied worden beschouwd volgens de VNG-brochure.

5.1.2 Beoordeling

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).

Interne en externe werking

In de vigerende planologische situatie zijn in het plangebied geen woningen toegestaan. In de toekomstige situatie zijn er planologisch twee woningen toegestaan in het plangebied. Deze woningen mogen worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwblok. De nieuwe functie, de functie 'wonen/werken', betreft een milieugevoelige functie. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse milieubelastende functies of worden op basis van geldende bestemmingsplannen milieubelastende functies toegestaan.

In omgeving van het plangebied is sprake van milieubelastende functies afgewisseld met woonpercelen. Ten oosten van het plangebied is sprake van verblijfrecreatie. Ten westen aan de overzijde van de Harderwijkerweg is een bedrijventerrein gelegen. Vanwege de reeds bestaande woonpercelen is het bedrijventerrein reeds opgedeeld in zones met een maximale milieucategorie. In tabel 5.2 wordt inzichtelijk gemaakt:

  • welke milieubelastende functies op basis van het bestemmingsplan in de omgeving worden toegestaan/ in de omgeving aanwezig zijn;
  • tot welke milieucategorie de betreffende functie wordt gerekend of met welke milieucategorie de betreffende functie kan worden vergeleken;
  • welke richtafstand behoort bij de betreffende milieucategorie op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied';
  • wat de afstand is tussen het bestemmingsvlak waarbinnen de milieubelastende functie kan worden uitgeoefend en het plangebied.


Bestemming – functieaanduiding   Richtafstand   Kleinste afstand bouwvlak (Wonen) tot het bestemmingsvlak  
Bedrijf - Functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 2   30 meter   52 meter
 
Bedrijf - Functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 3.1   50 meter   96 meter
 
Recreatie - Verblijfsrecreatie 1   50 meter   125 meter  

Tabel 5.2: Milieubelastende functies/ bestemmingen in de omgeving van het plangebied


Zoals blijkt uit tabel 5.2 wordt voldaan aan de richtafstanden volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarbij zouden de aangegeven richtastanden met een stap verlaagd kunnen worden omdat sprake is van een zogenaamd gemengd gebied. Daarmee zou met dit plan de (verlaagde) richtafstanden nog ruimer behaald worden.


Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat heerst en anderzijds dat voorliggend plan niet zorgt voor beperkingen voor omliggende functies.

5.1.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Beoordeling

In het voorliggend plan wordt de bouw van twee nieuwe woon/werk villa's mogelijk gemaakt. Een woning is een geluidsgevoelige functie. Ten behoeve van dit plan dient daarmee een akoestische afweging plaats te vinden. De situering van de villa's is bepaald door te voorzien in twee bouwvlakken waar binnen de villa's kunnen worden gebouwd. De begrenzing van deze bouwvlakken is in dezen als uitgangspunt genomen voor de akoestisch afweging.


Wegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Harderwijkerweg en akoestisch onderzoek is derhalve op basis van de Wgh vereist. Voor dit wegdeel geldt een geluidzone van 200 meter gerekend vanaf de as van de weg. Voor voorliggend plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Groenewold adviesbureau voor Milieu & Natuur. De resultaten en conclusie van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport van 9 augustus 2017, met projectnummer 2017061, versie Aug.17-v2. In dit rapport is de volgende conclusie aangegeven:

De geluidbelasting vanwege de Harderwijkerweg op de westgevel van de zuidelijke woning is berekend op Lden=52 dB, op de noordelijke woning is dat Lden=50 dB of lager. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB.

Mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren zijn verminderen zijn de hoeveelheid verkeer, het aanbrengen van (stil) asfalt, het vergroten van de afstand tot de weg of realiseren van afscherming. De aanvrager heeft geen invloed op de verkeersintensiteit. Er ligt al geluidreducerend asfalt en afscherming is vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst.. Het verschuiven van het bouwblok is al zoveel mogelijk gebeurd nog verder opschuiven gaat ten koste van de geluidluwe achterzijde.

Daarmee resteert het verlenen van een hogere grenswaarde van Lden=52 en 50 dB op de westgevel. De maximale ontheffing voor een binnenstedelijke situatie bedraagt Lden=63 dB. De andere gevels voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en zijn daarmee geluidluw. De aanvraag past daarmee binnen het gemeentelijk geluidbeleid.

De wettelijk benodigde karakteristieke geluidwering van de westgevels bedraagt GA;K=22-24 dB. Hoewel buiten de zone is er mogelijk een bijdrage van de A28 op de noordgevels (1-2 dB). Indien van toepassing is aan te bevelen in de noordgevels susroosters toe te passen, voor een comfortabel binnenniveau.

Het geluidaspect vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.


Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen. De te bouwen woningen zijn gelegen op ca 650 meter van de spoorlijn. De te bouwen woningen zijn gelegen buiten de zone van de bedoelde spoorweg en daarmee vormt het aspect railverkeerslawaai geen belemmering betreffende het voorliggende plan.


Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek industrielawaai is dan ook niet aan de orde.

5.2.3 Conclusie

De hogere grenswaarde wordt verleend voordat voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.3.2 Beoordeling

In het voorliggend plan wordt de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt op (onbebouwde) agrarische gronden. Ten behoeve van dit plan dient daarmee in beeld te worden gebracht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de voorgenomen woonfunctie. Voor voorliggend plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondvitaal BV. De resultaten en conclusie van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport van 22 augustus 2017, met projectnummer 724101, versie 01. In dit rapport is de volgende conclusie aangegeven:


Verkennend bodemonderzoek

De onderzoekshypothese "niet verdacht" kan op grond van de analyseresultaten van het grondwatermonster niet worden gehandhaafd. Gezien de onderzoeksresultaten wordt de onderzochte locatie thans aangeduid als verdacht m.b.t. de aanwezigheid van de aangegeven stoffen. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.


Verkennend onderzoek asbest in bodem

De onderzoekshypothese "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld" wordt op basis van de analyseresultaten en het berekende gewogen gehalten asbest verworpen.


In de inspectiegaten is geen asbest aangetroffen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.4.2 Beoordeling

Met voorliggend plan vindt een planologische toename plaats van twee woon/werk villa's. In vergelijking met de hiervoor genoemde categorieën van gevallen kan met zekerheid gesteld worden dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast wordt een woon/werk villa niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.5.2 Beoordeling

Met voorliggend plan vindt een toename plaats van twee woon/werk locaties. In het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied namelijk een agrarische bestemming en in voorliggend bestemmingsplan is voorzien in de mogelijkheid voor de bouw van twee woon/werk villa's. Deze villa's mogen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwblok. Met dit plan neemt het aantal (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied toe. Met voorliggend plan wordt geen risicobron mogelijk gemaakt.

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en een transportroutes gevaarlijke stoffen zijn gelegen. Hieronder worden deze risicobronnen behandeld.

Inrichtingen

Op het perceel Harderwijkerweg 246 is Camping 'Klavertje Vier' gevestigd. Ter plaatse is sprake van een installatie voor de opslag van propaan in een bovengrondse tank met een capaciteit van 3000 liter. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is bepaald op 9 meter. De tank is gesitueerd oostwestlijk op het perceel Harderwijkerweg 246. De te bouwen villa's zijn gelegen op meer dan 200 meter van deze situering van de bedoelde tank.

Op het perceel Eendenparkweg 3 is Bungalowpark 'De Zonnehof' gevestigd. Ter plaatse is sprake van een installatie voor de opslag van propaan in een bovengrondse tank met een capaciteit van 5000 liter. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is bepaald op 9 meter. De tank is gesitueerd oostwestlijk op het perceel Eendenparkweg 3. De te bouwen villa's zijn gelegen op meer dan 475 meter van deze situering van de bedoelde tank.

De te bouwen villa's worden op voldoende afstand van de bedoelde bovengrondse tanks gesitueerd.

Transporteroutes

Voor de weg N303 Harderwijk - Barneveld is het vervoer van gevaarstoffen toegestaan. De risicocontour PR 10-6 is bepaald op 0 meter. de risicocontour PR 10-8 is bepaald op 16 meter. De meest bij de weg gelegen te bouwen villa is gelegen op een afstand van ca 28 meter uit de perceelsgrens.

De te bouwen villa's worden op voldoende afstand van de bedoelde transportroute gesitueerd.


Buisleiding

Voor de buisleiding N-570-20 van de Gasunie is op de risicikaart een risicocontour PR 10-6 aangegeven. De meest bij de buisleiding gelegen te bouwen villa is gelegen op een afstand van ca 400 meter tot de bedoelde buisleiding. De te bouwen villa's zijn op een dergelijke afstand gelegen dat het plaatselijk risico te verwaarlozen is .

Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico. De betreffende leiding heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 316,00 millimeter wat betekent dat de 100% letaliteitsgrens van de leiding is gelegen op een afstand van 70 meter uit het hart van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 140 meter uit het hart van de leiding. Doordat het plangebied is gelegen op een afstand van ca 400 meter, uit het hart van de buisleiding, is het plangebied gelegen buiten het invloedsgebied van de leiding. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

5.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Water

5.6.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Waterplan Provincie Gelderland

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

5.6.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.7.3 Beoordeling

In de vigerende planologische situatie is in het plangebied geen bebouwing toegestaan. In de toekomstige situatie zijn er planologisch twee woon/werk villa's toegestaan in het plangebied.

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. Dit houdt in dat doorgegaan kan worden met de planvorming onder de voorwaarden dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. De betreffende standaard waterparagraaf is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.

5.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.7.2 Beoordeling

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt tussen de twee Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe in. Het gebied Veluwerandmeren ligt op een afstand van ongeveer 2 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Het gebied Veluwe ligt op een afstand van ongeveer 400 meter oosten van het plangebied. Afbeelding 5.1 geeft de ligging weer van het plangebied in het Natura 2000-gebied. Het plangebied is aangeduid met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0007.png"

Afbeelding 5.1: Ligging plangebied in Natura2000-gebied Veluwerandmeren en Veluwe (bron: Provincie Gelderland)

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van deze natuurgebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling, kan gesteld worden dat voorliggend plan niet zorgt voor significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze natuurgebieden.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het plangebied ligt niet in of nabij het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone. Gezien de afstand van het plangebied tot het GNN en/of het GO (ruim 400 m) en gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt er van uitgegaan dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN en/of GO.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd, gelegen aan een doorgaande weg en fietsstraat. Daarmee is sprake van een zogenaamd verstoord gebied. Met dit plan 4710 m2 natuur, bestaande uit een eikenbos (2145 m2) en natte natuur (2565 m2) ontwikkeld. De aanleg en uitvoering van deze aan te leggen natuur is uitgewerkt in het bij dit plan gevoegde landschappelijke inrichtingsplan beplantingsplan. Met deze inrichting worden de natuurtypes, de aanplant van bomen en struiken, het afgraven van de rijke bovenlaag, de aanleg van poelen alsmede het beheer nader uitgewerkt. Het inrichtingsplan is beoordeeld door de beleidsmedewerker milieu en akkoord bevonden.

5.7.3 Conclusie

De voorgenomen aanpassing van de bestemming leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb of het provinciaal natuurbeleid.

5.8 Erfgoed

5.8.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

5.8.2 Beoordeling

Cultuurhistorie

In de omgeving zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.

Archeologie

De gemeente Ermelo heeft in 2009 de Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg opgesteld. In deze beleidsnota is het beleid en het instrumentarium van de gemeente op het gebied van archeologie afgestemd op de ontwikkelingen in het archeologische bestel. Op basis van deze beleidskaart is de archeologische verwachtingswaarde opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Volgens het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Indien de bodem over een oppervlakte groter dan 100 m2 wordt geroerd en dieper dan 30 cm, is een archeologisch onderzoek nodig.

In het kader van het Bestemmingsplan Tonselse Veld 2014 (vastgesteld 5 april 2017) is een archeologisch vooronderzoek, een bureau- en inventariserend veldonderzoek, uitgevoerd door RAAP. Het rapport is bijgevoegd als bijlage. Het onderzoeksgebied omvat eveneens dit plangebied, waar in een wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van twee woningen zou worden voorzien. Op basis van de resultaten van dat onderzoek (RAAP-RAPPORT 2901) wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen en is destijds geadviseerd om het gebied archeologisch vrij te geven.


Het plangebied van dit plan wijkt beperkt af van de destijds onderzochte locatie. De regioarcheologie constateert dat in dezen het voornoemde advies, om het gebied archeologisch vrij te geven, gehandhaafd blijft. Tevens is door de regioarcheologie aangegeven de dubbelbestemming Waarde - Archeologie H niet overgenomen behoefte te worden met dit voorliggende bestemmingsplan

5.8.3 Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Verkeer en parkeren

5.9.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie.

5.9.2 Beoordeling

Verkeer

Binnen de vigerende planologische situatie zijn geen woon/werk locaties mogelijk in het plangebied. In de toekomstige situatie zijn er twee woon/werk villa's toegestaan. Dit zorgt voor een toename in het aantal verkeersbewegingen naar aanleiding van voorliggend plan. De Harderwijkerweg kan deze toename opvangen. Om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe/extra ontsluitingen op de Harderwijkerweg moeten worden aangelegd, wordt parallel aan de houtsingel langs eigendomsgrens met het perceel Harderwijkerweg 208 een oprit aangelegd, voor de toegang tot de nieuw te bouwen woningen. Deze oprit maakt gebruik van de huidige inrit aan de Harderwijkerweg ten behoeve van het fietspad, het erf Harderwijkerweg 208 en deze planlocatie. Voorliggend plan zal dan ook niet zorgen voor problemen in de verkeerssituatie rond het plangebied.

Parkeren

De woon/werk percelen in het plangebied hebben dermate grote afmetingen (ongeveer 1.400 m2) dat op beide percelen voldoende ruimte is om te voldoen aan de gestelde parkeernorm. Om er zeker van te zijn dat de benodigde parkeerplaatsen ook worden aangelegd, wordt in de regels van dit plan verwezen naar het bestemmingsplan 'Parkeernormen'.

5.9.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.10 Hoogspanningsleidingen

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven is in de nabijheid van de nieuwe woningen een hoogspanningsleiding aanwezig, zie afbeelding 5.2.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPhrdrwijkrwgna208-0401_0008.png"

Afbeelding 5.2: Hoogspanningsleiding in het plangebied

Voor hoogspanningsleidingen met een spanning van 50 kV bestaat een indicatieve magneetveld zone van 50 meter aan weerszijde van de verbinding. Wanneer binnen deze indicatieve magneetveld zone woningen worden gerealiseerd geldt een motiveringsplicht dat kan worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Tevens is er op basis van het privaatrecht aan weerszijden van hoogspanningslijnen sprake van een zakelijk rechtstrook. Binnen deze strook geldt een recht van opstal. De breedte van de vrij te houden zakelijk rechtstrook is afhankelijk van de capaciteit en de uitvoering van de hoogspanningslijn. In afbeelding 5.3 wordt de aangehouden breedte van de zakelijk rechtstrook per spanningsniveau weergegeven. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om dezelfde breedte als het vigerende bestemmingsplan (2 x 17,5 m) voor de zakelijk rechtstrook van de hoogspanningslijnen aan te houden.

Spanningsniveau   Zakelijk rechtstrook  
20 kV   2 x 17,5 m  
110 kV   2 x 15 m tot 2 x 22 m  
150 kV   2 x 22,5 m (meestal)  
220 kV   2 x 25 m tot 2 x 30 m  
380 kV   2 x 30 m tot 2 x 40 m  

Afbeelding 5.3: Afmetingen zakelijk rechtstroken (bron: www.infomil.nl)

5.10.1 Beoordeling

Omdat de woningen in deze indicatieve magneetveldzone zijn gelegen is op 8 februari 2019 door Peutz een onderzoek uitgevoerd naar de electromagnetische straling ter hoogte van de geplande woningen. Uit het onderzoek is gebleken dat de electromagnetische straling op de woning beneden de hiervoor geldende streefwaarden liggen en derhalve geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Voor de inhoud van dit onderzoek wordt verwezen naar deze bijlage.

De genoemde hoogspanningsleiding met bijbehorende zakelijk rechtstrook zijn als bestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen in het bestemmingsplan.

5.10.2 Conclusie

De hoogspanningsleiding vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.11 Besluit milieueffectrapportage

5.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet in een gebied ligt dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 5.7.2 heeft dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het GNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Milieugevolgen

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen nadelige milieugevolgen te verwachten die aanleiding geven tot het voeren van een m.e.r. procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opzet van het plan

6.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan “Tonselse Veld 2014”.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.1.4 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Nadere eisen: hierin is aangegeven dat het college nadere eisen kan stellen aan een bouwvergunning;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van de landschappelijke inpassing
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden: hierin is aangegeven welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd zonder vergunning.
  • Wijzigingsbevoegdheid: hierin is aangegeven dat de bestemming Waarde - Waardevolle boom van de verbeelding kan worden gehaald, indien onderzoek dit aantoond.

In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.1.5 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 9):
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregel (Artikel 10):

In deze regel is opgenomen hoe moet worden omgegaan met afwijkende maten van bestaande bouwwerken.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 11):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 12):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Algemene procedure (Artikel 13):

In deze regel is de procedure voor het stellen van nadere eisen uitgelegd.

  • Overige regels (Artikel 14)

In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

6.1.6 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Wijze van bestemmen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Bos (Artikel 3)

De bestemming bos is opgenomen op locaties waar in het inrichtingsplan een gemengd loofbos bestaand uit inheemse soorten is opgenomen. Binnen deze bestemming is bos/bosschage/houtwal toegestaan. Voor deze regels bij deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.

Natuur (Artikel 4)

De bestemming natuur is opgenomen op locaties waar in het inrichtingsplan natte natuur is opgenomen. Binnen deze bestemming is alleen natuur toegestaan en bouwwerken geen gebouwen zijnde tot 2 m hoogte.
Tuin (Artikel 5)

Deze bestemming is opgenomen voor de gronden gelegen langs de Harderwijkerweg ter hoogte van de bestemming Wonen. Middels deze bestemming is geregeld dat hier tuin en bijbehorende bouwwerken geen gebouw zijnde, voorzieningen en werken zijn toegestaan. Voor deze regels bij deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.

Verkeer - Verblijf (Artikel 6)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de voorgenomen wegen in het plangebied. Deze bestemming is in hoofdzaak bestemd voor de ontsluiting van het plangebied. Voor de regels bij deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.

Wonen (Artikel 7)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de voorgenomen woningen met bijbehorende bouwwerken. Dit zijn de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het wonen en werken in het plangebied. Voor deze regels bij deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.

Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 8)

Met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' wordt aangegeven dat op deze gronden tevens een hoogspanningsverbinding is toegestaan. Ter bescherming van deze hoogspanningsverbinding is een beperkte hoogte van bebouwing toegestaan. Voor deze regels bij deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.

Waarde - Waardevolle boom (Artikel 9)

Met de dubbelbestemming 'Waarde - Waardevolle boom' wordt aangegeven dat deze gronden mede bestemd zijn voor de instandhouding van waardevolle bomen. Ter bescherming van deze waarde is bouwen enkel toegestaan onder voorwaarden

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de overheid budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen voor bouwplannen zoals aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. Volgens artikel 6.2.1 Bro is in de volgende gevallen sprake van een bouwplan waarvoor kosten verhaal verplicht is:

  • de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Hieronder volgt puntsgewijs een samenvatting van de zakelijke inhoud van de overeenkomst:

  • De initiatiefnemer betaalt de plankosten en eventuele vastgestelde planschadekosten ten gevolge van zijn initiatief;
  • Voorafgaand aan de bouw sloopt initiatiefnemer 85 m² aan voormalige agrarische opstallen elders in het buitengebied van de gemeente Ermelo;
  • De initiatiefnemer ontwikkelt 0,41 ha bos en natuur in het plangebied van deze herziening;
  • De initiatiefnemer knapt een fietspad op aansluitend aan de zuidgrens van zijn plangebied;
  • Op het niet nakomen is zonder tussenkomst van de rechter een boete som verschuldigd en blijft de gemeente daarna gemachtigd alsnog nakoming af te dwingen.

Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.2 Financiële haalbaarheid

Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geraakt en dat het waterschap een positief advies uitbrengt. Tevens is het plan toegezonden aan het waterschap.

8.2 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

8.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

8.4 Verslag gevolgde procedure

De gevolgde procedure heeft geleid tot ontwikkelingen en wijzigingen in het plan. Bijlage 4 Resultaten gevolgde procedure, is de verslaglegging van:

  • het gevolgde vooroverleg met (wettelijke) adviseurs, omwonenden en belanghebbenden over onderdelen van het plan;
  • de behandeling van de ingediende zienswijzen tijdens de termijn dat het ontwerpbestemmingsplan hiervoor ter inzage lag;
  • de behandeling van het voorstel van het college over het definitieve bestemmingsplan en de afhandeling van de zienswijzen;
  • de doorgevoerde ambtshalve wijzigingen.

De bijlage vermeldt ook de verslaglegging van de procedure voor het verlenen van hogere grenswaarden voor het verkeerslawaai op grond van de Wet geluidhinder.