Plan: | De Kriemelberg, Drieërweg104 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPdrieerweg104-0401 |
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt in zijn volledigheid onderdeel uit van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De EHS is opgenomen in het Streekplan 2005 van de provincie Gelderland, evenals het Groei- en Krimpbeleid. Via dit gezamenlijk beleid wordt ervoor gezorgd dat het gebied dat verloren gaat bij de ontwikkeling van campings gecompenseerd wordt via het opheffen van andere campings. Per saldo gaat er dus geen EHS verloren. In het kader van het Groei- en Krimpbeleid is reeds gekeken naar de gebiedsbescherming. Het onderzoek dat hiervoor is uitgevoerd is als bijlage 3 toegevoegd bij dit bestemmingsplan. Het onderzoek gaat er van uit dat de gemiddelde beïnvloeding van een recreatiebedrijf een gebied is met een straal van 2300 meter rondom het bedrijf. Het effect waar op beoordeeld is betreft het rondje-wandelen van recreanten vanaf het recreatieterrein - al dan niet met hond. In deze zone is sprake van verstoring van broedvogels. Voor kwetsbare vegetaties heeft ook de betreding een negatief effect op het habitat. Uitgangspunt bij deze beoordeling is dat kwetsbare habitats en leefgebieden van soorten die als kwetsbaar zijn aangemerkt (kwetsbaarheidsklassen I en II) verstoord worden door de recreatie als ze voorkomen in de buffer van 2300 meter rondom het (potentiële) bedrijf.
Per groeicluster is bepaald waar geen groei mogelijk is, omdat er bepaalde waarden voorkomen, die vanuit de streekplanuitwerking gespaard moeten worden. Dit betreft HENwateren, A-locaties bos, Parels en aanwezige beschermde habitats.
Om de effecten van krimp en groei in onderlinge samenhang te kunnen salderen is uitgegaan van een viertal scenario's. Bij deze scenario's speelt de prioritering van krimplocaties op basis van ecologische criteria een rol.
Uitvoering van het Groei en krimp beleid geeft alleen in het meest negatieve scenario een negatief resultaat voor de Natura 2000-waarden. Dit is alleen het geval wanneer krimp plaats vindt in gebieden waar veel verstoring overblijft en waar weinig Natura 2000-waarden aanwezig zijn, en tegelijkertijd groei plaats vindt nabij de meest gevoelige Natura 2000-waarden. Dit is in onderhavig geval niet aan de orde.
Soortsbescherming
Naast gebiedsbescherming dient gekeken te worden naar het effect op de soorten. Hiertoe is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek is in de bijlage 2 bij dit bestemmingsplan te vinden. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er in het plangebied een aantal beschermde soorten zijn. Het gaat om enkele meer algemeen voorkomende soorten die onder het lichtste beschermingsregime (tabel 1) van de Flora- en faunawet vallen, zoals konijn en veldmuis. Ook komen er zwaarder beschermde zoogdieren (tabel 2/3), reptielen (tabel 3) en (in het broedseizoen beschermde) vogelsoorten voor. Voor broedvogels geldt dat indien aan de gestelde voorschriften wordt voldaan, er geen negatief effect zal optreden. Voor zwaarder beschermde zoogdieren (Eekhoorn, Everzwijn en Edelhert, alle drie tabel 2) wordt geen negatief effect verwacht zolang aan de gestelde eisen wordt voldaan. Voor Everzwijn en Edelhert zullen de werkzaamheden geen effect hebben en zal het verlies van ruim drie hectare bos (foerageergebied) geen invloed hebben op hun populatie. Voor de Eekhoorn vormt het gebied momenteel nog weinig potentie, maar zal na de terreininrichting mogelijk zelfs interessanter worden. Ten behoeve van de Boommarter (tabel 3) en de Eekhoorn (tabel 2) wordt buiten hun (voor jongen) kwetsbare periode gewerkt. Bomen met holen, welke een mogelijke verblijfplaats voor de Boommarter vormen, blijven behouden. Ten behoeve van vleermuizen (tabel 3) wordt, alleen waar nodig, neerwaarts gerichte verlichting aangebracht om verstoring te voorkomen en blijven bomen met holen (mogelijke verblijfplaatsen) behouden. Daarnaast wordt het terrein na inrichting interessanter voor foeragerende vleermuizen. Ook voor de Hazelworm (tabel 3) en de Adder (tabel 3) geldt dat mits men zich houdt aan de mitigerende maatregelen er geen negatief effect zal optreden. Voor meer algemene soorten zoogdieren, de zogenaamde tabel 1-soorten van de Flora- en Faunawet (zoals het Konijn), geldt een algemene vrijstelling. Wel dient er rekening te worden gehouden met de zorgplicht, welke ook voor deze soorten geldt.
Conclusie
Op de in het onderzoeksgebied voorkomende beschermde diersoorten treedt in het kader van de Flora- en faunawet geen negatief effect op, bij gebruik van de in het ecologisch onderzoek genoemde mitigerende maatregelen. De hoeveelheid natuur als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur welke verloren gaat door de ontwikkeling van de camping is reeds door het Groei- en Krimpbeleid (Streekplan 2005) van de provincie Gelderland gecompenseerd. Daarnaast treedt er geen negatief effect op op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Veluwe en de kernkwaliteiten van de Ecologische Hoofdstructuur. Gezien deze informatie is de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan op het gebied van ecologie zeker gesteld.