Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Buitenbrinkweg 59
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkweg59-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan:
het bestemmingsplan Buitenbrinkweg 59 met identificatienummer NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkweg59-0401 van de gemeente Ermelo;

1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
 
1.3 plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkweg59-0401;
 
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend
of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt
uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een
ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van
deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 agrarische bedrijvigheid:
bedrijven gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder mede een paardenhouderij is te verstaan, uitgezonderd wormen- en madenkwekerijen, fokkerijen en mesterijen van ganzen, eenden en kalkoenen, alsmede pelsdierhouderijen, een en ander voor zover deze bedrijvigheid plaatsvindt in de open lucht en buiten het bouwvlak;

1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren
en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten,
waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van
de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte
of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met
de uitgeoefende handelingen;

1.10 Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;

1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand
gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, functionele ondergeschiktheid
is niet vereist;
 
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok
van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde
van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.23 dienstverlening:
het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals
reisbureaus, kapsalons en wasserettes;

1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.25 hoofdgebouw:
één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.26 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren al dan niet voor gebruik
ter plaatse worden verstrekt en/of waar zaalaccommodaties worden geëxploiteerd
en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde een discotheek of bar/dancing;
 
1.27 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.28 overkapping:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien
van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.29 paardenbak:
een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden, met daarbij behorende
voorzieningen;
 
1.30 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.31 peil:
a. de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk
toegankelijk is, dan wel
b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze hoogte
meer dan 1 meter boven of meer dan 1 meter beneden de sub a bedoelde hoogte is
gelegen;
 
1.32 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding;
 
1.33 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische
aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden
aangemerkt;

1.35 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en
bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 lengte, breedte en diepte van bouwwerken:
tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk
te stellen bouwonderdelen; 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van
het bouwwerk; 
2.6 onderlinge afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen
worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen,
als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-
en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten,
mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische bedrijvigheid;
b. verkeersdoeleinden, te weten toegangs- en ontsluitingswegen en –paden,
en met uitzondering van wormen- en madenkwekerijen, en fokkerijen en mesterijen van ganzen, eenden en kalkoenen, voor zover deze bedrijvigheid in de open lucht plaatsvindt.
3.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd en gelden de aangegeven aanduidingen.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:
  
 Bouwwerk Maximale bouwhoogte
 - Overige erf- of terreinafscheidingen 2 meter
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
b. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
3.3.2 Uitzondering
Het in 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende andere werken en/of werkzaamheden:
a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
d. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
e. werken en werkzaamheden waarop de Keur van Waterschap Veluwe van toepassing is;
f. werken en werkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning om te bouwen is vereist;
g. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 voor zover daarvoor een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet.
3.3.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 3.3.1 bedoelde gronden,welke het plan beoogt te beschermen,
a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos en bebossing;
b. paden;
c. sloten, bermen en beplanting;
d. water;
met daaraan ondergeschikt:
e. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen;
Artikel 5 Tuin
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.  tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
 
met bijbehorende:
b. gebouwen,
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde,
d. wegen en paden,
e. parkeervoorzieningen, 
f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding en erven en gebouwen ten dienste van de naastgelegen woonbestemming.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming en (hoek)erkers ten dienste van de naastgelegen woonbestemming.
5.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. een (hoek-)erker mag worden gebouwd over maximaal de halve gevelbreedte van het hoofdgebouw, waarvoor geldt dat deze is toegestaan tot een afstand van 1 m vóór de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  2. de bouwhoogte van een (hoek-)erker mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. deze aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden meegerekend bij de berekening van de maximale inhoud zoals bedoeld in artikel 6, lid 2.1 onder a. en b.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
a. bij pergola's en soortgelijke constructies 3 m;
b. bij palen en masten, zoals vlaggenmasten 8 m;
c. bij erfafscheidingen op het voorerf 1 m;
d. bij overige erfafscheidingen 2 m;
e. bij overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 3 m.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen,
b. tuinen, en
c. parkeren.
6.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1 mogen uitsluitend woningen, bijgebouwen, waaronder begrepen hobbykassen, dierenverblijven en soortgelijke gebouwen en bij een en ander behorende andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de aangegeven aanduidingen.
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd, met dien verstande dat een woning met een inhoud van minder dan 750 m³, mag worden vergroot tot 750 m³, mits bij vergroting waarbij het bepaalde sub e in acht wordt genomen;
b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mag uitsluitend een tweeaaneengebouwde woning worden gebouwd met dien verstande dat een woning met een inhoud van minder dan 400 m³, mag worden vergroot tot 400 m³, mits bij vergroting het bepaalde sub e in acht wordt genomen;
c. de goothoogte en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 4 m respectievelijk 8 m;
d. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
1. achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning;
2. zodanig dat de kortste afstand tussen het bijgebouw en de woning niet meer dan 20 m bedraagt;  
3. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 85m² bedragen, onverminderd het bepaalde sub e;, 
e. van de bij een woning behorende gronden als bedoeld in lid 6.1, mag ten hoogste 50% worden bebouwd, de oorspronkelijke woning en de gronden daaronder niet meegerekend;
f. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en de hoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven: 
 
 
Bouwwerk Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte
Bijgebouwen3 m 5 m 
Pergola's en overkappingen3 m 
   
   
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
a. bij pergola's en soortgelijke constructies: 3 m;
b. bij palen en masten, zoals vlaggenmasten: 8 m;
c. bij erfafscheidingen op het voorerf: 1 m;
d. bij overige erfafscheidingen: 2 m;
e. bij overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 3 m.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Afdekking van gebouwen
Gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, met dien verstande dat de afdekking qua uiterlijke verschijningsvorm en karakteristiek dient  aan te sluiten bij die van de directe omgeving. Bij het toepassen van deze bepaling worden ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen dakkapellen, schoorstenen, erkers en balkons buiten beschouwing gelaten.
8.2 Uitzonderingen
Voor zover gebouwen op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan niet voldoen aan de in lid 8.1 voorgeschreven afdekking wordt de dan aanwezige afdekking geacht te voldoen aan de regels van dit plan.
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag is bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening nadere eisen te stellen ten aanzien van de afdekking en nokrichting van gebouwen voor zover dit noodzakelijk is in verband met het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld zoals dat door het aangeven van een goothoogte en/of hoogte is beoogd.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:
a. onbebouwde gronden:

1. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare
inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens,
tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte
beheer van de gronden;
 
2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al
of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband
houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
 
3. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen
of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
 
4. voor militaire oefeningen met rups-, vracht- en gevechtsvoertuigen;

5. voor -niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins en silo's;
b. bebouwde gronden ten behoeve van seksinrichtingen;
c. niet als bouwwerk aan te merken mestbassins en silo's, tenzij dat gebruik uitdrukkelijk in overeenstemming is met de betreffende bestemming dan wel op de betreffende gronden in of krachtens het plan is toegestaan
9.2 Gebruik ten behoeve van aan huis verbonden beroep
Voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep mag ten hoogste 40% van de oppervlakte van de woning (alle ruimten -exclusief bijgebouwen-, die qua hoogte voldoen aan het Bouwbesluit) en 100% van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt met een maximum van 50 m² per perceel, mits:

a. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
b. het gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van het gebied;
c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer
en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
d. geen detailhandel wordt uitgeoefend, anders dan in de uitoefening van de beroeps-
of bedrijfsactiviteit;
e. de activiteiten geen duurzame ontwrichting veroorzaken van de bestaande distributieve
voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg
hebben;
f. bedrijfsactiviteiten die normaliter in een winkelcentrum of winkelstraat worden
uitgeoefend zijn niet toegestaan.
9.3 Gebruik als paardenbak
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken, als paardenbak.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag is bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 9.3 ten behoeve van het gebruiken van gronden behorende bij woningen, waaronder begrepen bedrijfs- en dienstwoningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste daarvan, mits:
 
  1. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde woning of bedrijf;
  2. de paardenbak in de nabijheid van de betreffende woning respectievelijk de hoofdbebouwing van het betreffende bedrijf wordt gesitueerd;
  3. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 2m bedraagt, en
  4. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 10 overige regels
10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
c. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
 
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1, sub a met maximaal 10%.
c. Lid 11.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Lid 11.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het  voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels bestemmingsplan Buitenbrinkweg 59".