direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Horsterweg 192
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is woonachtig aan de Horsterweg 192 te Ermelo. Op het perceel is een bijgebouw gesitueerd (Horsterweg 192A) dat in gebruik is voor een bedrijf aan huis als trainingscentrum. Ten behoeve van de toekomstbestendigheid van de inrichting en het gebruik is initiatiefnemer voornemens om het bijgebouw geschikt te maken voor het gebruik als burgerwoning. Omdat ter plaatse van het perceel in de huidige situatie slechts één woning is toegestaan, dient het bijgebouw planologisch te worden afgesplitst en als woning te worden bestemd. Daarbij dient het bijgebouw qua inrichting van de bestaande woning te worden gescheiden en op de openbare weg te worden ontsloten.

Deze beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan omdat ter plaatse maximaal één woning is toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk en wenselijk. Voorliggende bestemmingsplanherziening voorziet in het juridisch-planologische kader waarbinnen de ontwikkeling wel mogelijk is. Hiertoe wordt in deze toelichting onderbouwd en aangetoond dat in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' en het plan dus verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gesitueerd in de bebouwde kom in het westen van Ermelo aan de Horsterweg 192. Onderstaande afbeelding 1.1. toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving. Het plangebied bestaat uit meerdere percelen welke kadastraal bekend staan als gemeente Ermelo, sectie I, nummers 6170, 6168, 6169 en 6695. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2.886 m2. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrenst door de Horsterweg, de westzijde wordt begrensd door de Groene Allee. Ten noord (oost)en van het plangebied ligt het zorgcomplex van 's-Heerenloo en ten noorden en oosten is sprake van woonpercelen.

Afbeelding 1.2 toont de bestaande situatie ter plaatse en indicatieve planbegrenzing. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Plangebied ten opzichte van de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Bestaande situatie en planbegrenzing

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West' (vastgesteld 09-07-2009). Tot voorkort betrof dit een analoog bestemmingsplan, echter is het plan in 2023 tevens gedigitaliseerd. Afbeelding 1.3 toont de analoge verbeelding ter plaatse van het bestemmingsplan, afbeelding 1.4 toont de digitale weergave.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Analoge verbeelding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0004.jpg"

Afbeelding 1.4: Digitale verbeelding plangebied

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Bos'. Voor de gronden geldt geen bouwvlak. De woning Horsterweg 192 is aangeduid als 'gemeentelijk monument'.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met daarbij behorende tuinen en erven, met bijbehorende bebouwing en voorzieningen. Mede inbegrepen is beroepsuitoefening aan huis. Het bestemmingsvlak kent geen nadere bestemming. Voor het perceel geldt de lettertekenaanduiding 'o'. Hiermee is bepaald dat sprake moet zijn van 'open woonbebouwing' wat betekent dat woningen ter plaatse uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd. Tevens is sprake van de lettertekenaanduiding 'l', hiermee is een 'lage goothoogte' verplicht gesteld. In de bouwvoorschriften is tevens bepaald dat het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan één, tenzij anders aangegeven. Bijgebouwen moeten worden gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning.

Strijdigheid

De beoogde ontwikkeling om het bestaande bijgebouw Horsterweg 192A in gebruik te laten nemen als burgerwoning en het gebruik van het perceel ter splitsen is in strijd met het bestemmingsplan omdat ter plaatse van het bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan.

Bos

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en ontwikkeling van natuur en landschapswaarden en kleinschalige natuur en landschapselementen. Daarnaast zijn de gronden tevens bestemd voor houtproductie, wegen en paden, watergangen en waterpartijen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Strijdigheid

In de bestaande situatie is ter plaatse van de als Bos bestemde gronden sprake van een bos(je). Door het bosje loopt een pad voor fiets- en voetgangers wat in verbinding staat met de Groene Allee. De beoogde ontwikkeling ziet toe op het verwijderen van dit pad. Hiervoor in de plaats wordt een op- en uitrit aangelegd die de Horsterweg 192A op de Groene Allee ontsluit en het perceel vanaf deze weg toegankelijk maakt voor autoverkeer. Binnen de bestemming Bos zijn wegen en paden toegestaan, in die zin is dit onderdeel van de ontwikkeling niet strijdig. Het beoogde gebruik als ontsluiting van de beoogde woning en daarmee het gebruik voor woondoeleinden past niet binnen de bestemming. De begrenzing van de bestemming dient derhalve te worden herzien.

Daarnaast is het bijgebouw Horsterweg 192A gedeeltelijk ter plaatse van de bestemming Bos gesitueerd. Het beoogde gebruik voor woondoeleinden, en het wonen in een woning, is niet toegestaan ter plaatse van deze bestemming. De bestemmingsbegrenzing dient derhalve te worden herzien.

1.3.2 Parkeernormen

Ter plaatse van het plangebied geldt ook het paraplubestemmingsplan ‘Parkeernormen’. In dit bestemmingsplan is geregeld dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen. De regeling van dit parapluplan wordt overgenomen in voorliggend plan.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Horsterweg 192" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding;
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt beschreven aan de hand van de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd in het westen van de bebouwde kom van Ermelo aan de Horsterweg. In de bestaande situatie zijn ter plaatse een woning (Horsterweg 192), een bijgebouw (Horsterweg 192A) en overige bouwwerken aanwezig. Het perceel is ingericht en in gebruik als woonperceel waarbij in het bijgebouw een bedrijf aan huis wordt uitgeoefend. Op het perceel is ruimte voor erfbeplanting, tuin en parkeren. De inrichting wordt aan het zicht onttrokken door de groene inrichting langs de perceelsgrenzen. De woning en het bijgebouw worden ontsloten op de Horsterweg middels een op- en uitritconstructie. Tevens ligt er in het pad in het noordwestelijk deel van het plangebied dat ontsluit op de Groene Allee. Ten noord(oost)en van het plangebied ligt het zorgcomplex van 's-Heerenloo. Aan de noord en oostzijde wordt het plangebied begrens door woonpercelen. Het bosje ter plaatse van het plangebied bestaat uit verscheidene boomsoorten; eik, beuk, taxux, kastanje, robinia, berk en apenboom. Afbeelding 2.1 toont de huidige inrichting ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0005.jpg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied

2.2 Beoogde situatie

In de beoogde situatie wordt aan het plangebied één woning toegevoegd door de bewoning van het bijgebouw Horsterweg 192A planologisch toe te staan en het woonperceel in tweeën te splitsen. Er wordt derhalve geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er wordt enkel voorzien in een gewijzigd gebruik van bestaande bouw. De nieuwe woning zal worden uitgevoerd als levensloopbestendige woning. Ten behoeve van de splitsing van het perceel wordt een nieuwe halfverharde ontsluiting gerealiseerd op de Groene Allee. Om de nieuwe inrit mogelijk te maken worden enkele bomen gekapt. Los van de beoogde ontwikkeling is deze kap ten behoeve van het bos wenselijk. De bomen staan dicht bij elkaar waarbij de eiken rond de steeds groter wordende beuk langzamerhand door de beuk bij het licht worden weggeconcurreerd. Dit levert inmiddels een zichtbare achteruitgang van de conditie van de eiken op en zal op termijn het einde van de eiken betekenen. Ter compensatie van de nieuwe inrit en de bomenkap wordt het oppervlak van het bosperceel naar het oosten toe uitgebreid en ingeplant met inheems bosplantsoen en een viertal nieuwe bomen: een kastanje, robinia, beuk en linde. De beoogde inrichting is hieronder weergeven in afbeelding 2.2. Het erfinrichtingsplan is bijgevoegd bij voorliggende toelichting als Bijlage 1 Erfinrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0006.jpg"

Afbeelding 2.2: Erfinrichtingstekening

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendige, zelfstandige woning, welke bijdraagt aan een duurzaam groeipotentieel voor het dorp Ermelo en invulling geeft aan een bestaand object waardoor leegstand wordt voorkomen. De ontwikkeling past daarmee voor zowel de initiatiefnemer als de gemeenteschap van Ermelo binnen de NOVI. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Met de realisatie van voorliggend plan worden geen nationale belangen geraakt. Het plan voldoet daarmee aan het Rijksbeleid.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende begrippen uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:

    • 1. Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
    • 2. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er moet daarom beoordeeld worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie (ABRvS, 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de planologische splitsing van een bestaand woonperceel, hiermee wordt één woning planologisch toegevoegd. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag omdat het een planologische wijziging betreft. De toevoeging van één woning is minder dan 11, er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets hoeft niet doorlopen te worden. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met 'Gezond en veilig' wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

'Schoon en welvarend' betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. In het plangebied wordt een bestaand, kwalitatief nog goed gebouw hergebruikt voor woondoeleinden. Daarbij wordt de ontwikkeling groen ingepast middels groene invulling en inpassing van het erf. De toevoeging van een extra woning sluit aan op hetgeen wenselijk is op basis van het economisch vestigingsklimaat, waarbij op basis van de beoordeling van de relevante omgevingsaspecten sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Voorliggend plan past daarmee binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod van woontypen passend bij de diversiteit aan woningvraag.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegelicht.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Kaarten

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende kaarten uit de Omgevingsverordening:

Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied

Ter plaatse van het plangebied geldt een verbod voor de ontwikkeling van glastuinbouw. Het plan voorziet hier niet in en er is dan ook geen sprake van een belemmering voor de ontwikkeling.

Intrekgebied

Het plangebied maakt deel uit van een gebied dat is aangeduid als intrekgebied. Een intrekgebied is een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. In de Omgevingsverordening is bepaakd dat het verboden is in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Het plan voorziet hier niet in en er is dan ook geen sprake van een belemmering voor de ontwikkeling.

Regels

De volgende regels uit de Omgevingsverordening hebben tevens betrekking op het onderhavige initiatief:

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Middels bovenstaand artikel is bepaald dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid is het voorliggende plan getoetst aan het woonbeleid. Uit deze toetsing volgt dat de planologische splitsing van de woonkavel waarbij een bestaand bijgebouw wordt hergebruikt en geschikt gemaakt voor ingebruikname als levensloopbestendige woningen passend is binnen de regionale woonagenda. Het plan voldoet daarmee aan artikel 2.2 lid 1 en is niet strijdig met de Omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Ermelo

De Omgevingsvisie Ermelo is vastgesteld op 26 januari 2022 en biedt een brede toekomstvisie voor Ermelo. De omgevingsvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. De omgevingsvisie gaat uit van gemeentelijk- en regionaal beleid zoals de Groenvisie, de Woonvisie en de Mobiliteitsvisie. Belangrijke meerwaarde van de omgevingsvisie is het in samenhang brengen van al het beleid rondom de leefomgeving en een concretisering daarvan voor de verschillende gebieden.

In de omgevingsvisie komen de ambities op de volgende hoofdlijnen terug:

  • leefbaar, zorgzaam en gezond;
  • groen, natuurlijk en met kwaliteit;
  • duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief;
  • economisch vitaal;
  • ontspannen, verblijven en recreëren;
  • bereikbaar en toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0007.png"

Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart Buitengebied West Omgevingsvisie

Het plangebied ligt in het deelgebied Buitengebied West. Voor de omgeving van de Horsterweg en het buurtschap Horst geldt een nadruk op aandacht voor woningbouw. Voor de periode tot 2030 is de kwantitatieve woningbehoefte 1.060 woningen. Over het algemeen geeft de gemeente voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding, dit is echter geen hard uitgangspunt. Het belangrijkste is dat het groene karakter en de identiteit Ermelo behouden blijft en er wordt waarde gehecht aan klimaatadaptatie, biodiversiteit, schone lucht en een gezonde leefomgeving.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend plan voorziet in de planologische herverdeling van een woonkavel in het buurtschap Horst waarbij een nieuwe woning planologisch mogelijk wordt gemaakt. Hiertoe wordt bewoning van een bestaand bijgebouw toegestaan, er wordt derhalve geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Daarbij wordt de woning uitgevoerd als levensloopbestendig woning, in de gemeenschap is sprake van actuele behoefte aan dergelijke woningvoorraad. Er is daarmee sprake van een inbreidingslocatie op een markante toegangslocatie naar het dorp Ermelo. Door de landschappelijke inpassing wordt voorzien in een hoogwaardige erfinrichting en komt het oorspronkelijke hoofdgebouw als monument beter tot zijn recht. Hiermee is sprake van een divers bebouwingsbeeld met samenhang en er is sprake van de versterking van ruimtelijke kwaliteit. Omdat de inpassing voorziet in de aanplant van nieuw groen, de bestaande waardevolle bomen blijven staan en de locatie in de nabijheid van het groen van 's-Heerenloo en het landgoed Veldwijk is gesitueerd, wordt aan de genoemde kernwaarden voldaan. De beoogde ontwikkeling welke met dit plan mogelijk wordt gemaakt sluit daarmee aan bij de Omgevingsvisie Ermelo.

3.3.2 Woonvisie Ermelo 2030

Algemeen

In de omgevingsvisie is de Woonvisie Ermelo 2030 opgenomen waarin het beleid uit de regionale woonvisie verder uitgewerkt is voor de gemeente Ermelo.

De gemeente Ermelo staat voor goed en groen wonen, in een bosrijk landschap waarbij werken en een breed palet aan voorzieningen en recreatiemogelijkheden binnen handbereik liggen. Dat is en blijft niet altijd vanzelf zo. Diverse maatschappelijke en economische ontwikkelingen zorgen ervoor dat de komende jaren stappen gezet moeten worden om de kwaliteiten van wonen in Ermelo te behouden. Dat wil de gemeente doen op een integrale, gedragen en flexibele manier. De woonvisie is daarbij de basis en luidt: "Exclusief wonen voor iedereen". Om dit te bewerkstelligen zet de gemeente in op drie strategische woonopgaven:

  • a. Samen investeren in toekomstbestendig buurt(schapp)en;
  • b. Woningbouwprogramma in balans;
  • c. Passend en betaalbaar wonen voor iedereen.

De plancapaciteit aan harde plannen in Ermelo is momenteel groot. Er wordt ingezet op het faciliteren van kleinschalige wooninitiatieven die aansluiten op de lokale behoefte en die bijdragen aan de leefbaarheid en het 'groene' karakter van de leefomgeving. Daarom is de gemeente in gesprek gegaan met ontwikkelaars en planeigenaren om de volgende type projecten versneld tot uitvoering te laten komen.

Huurwoningen

De gemeente zet de komende jaren (periode 2020- 2030) in op het extra toevoegen van woningen in het goedkope segment voor zowel koop als huur. Per nieuwbouwproject betekent dit dat 50% van de woningen bestaat uit sociale huur (nettoprijs tot € 808,06 prijspeil 2023). Echter, is deze eis niet van toepassing op woningen die gerealiseerd worden middels toepassing van het functieveranderingsbeleid.

Gezinswoningen

Uit de woningmarktanalyse blijkt dat er tot 2030, maar ook in de jaren daarna (in mindere mate), vooral behoefte is aan eengezinswoningen, koop en huur. Daarom zet de gemeente in op het extra toevoegen van eengezinswoningen.

Daarnaast is er ook een type projecten waarmee de gemeente terughoudend omgaat.

Dure grondgebonden woningen

De gemeente is de komende jaren terughoudend met het op grote schaal toevoegen van dure grondgebonden woningen (vanaf € 350.000). Daarvan hebben we immers al veel binnen de gemeentegrenzen.

Uitvoeringsprogramma 2021-2024

In de gemeentelijke woonvisie zijn de strategische woonopgaven beschreven. Een goede samenwerking tussen woningcorporaties, bewoners, maatschappelijke organisaties en marktpartijen is cruciaal voor het behalen van de ambities uit de woonvisie. In het uitvoeringsprogramma wordt beschreven hoe de woonvisie de komende jaren tot uitvoer komt.

De gemeente Ermelo ziet zichzelf als aanjager die de woningmarkt een impuls moet geven door het bouwen van woningen te stimuleren. Dit wordt gedaan met actief grondbeleid, maar ook door initiatiefnemers te stimuleren.

De gemeente beschrijft in haar programma dat het woningbouwprogramma in balans moet zijn. Dit betekent dat de gemeente ontwikkelaars en planeigenaren wil stimuleren om het woningbouwprogramma aan te laten sluiten bij de behoefte. Om te zorgen dat prioritaire woningbouwplannen vlot gerealiseerd worden spreekt de gemeente met initiatiefnemers af dat de woningbouw binnen drie jaar afgerond dient te zijn. Prioritaire woningbouwplannen zijn plannen die binnen het Afwegingskader woningbouwplannen de hoogste score hebben gekregen en dus het meest voldoen aan het gemeentelijk woonbeleid.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een vrijstaande levensloopbestendige woning middels herbestemming ofwel functieverandering. Het plan maakt de bewoning van het bestaande bijgebouw dat in gebruik is voor een bedrijf aan huis en is ingericht als praktijkruimte mogelijk. Er is daarmee sprake van inbreiding. Tevens is daarmee geen sprake van nieuwbouw en er hoeft niet te worden voorzien in sociale huur. Omdat de woning wordt uitgevoerd als levensloopbestendige woning wordt bijgedragen aan de diversiteit van de woningvoorraad. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is derhalve in lijn met de Woonvisie 2030.

3.3.3 Buurtplan Horst en Telgt

Het Buurtplan is op 21 april 2016 vastgesteld door de gemeenteraad, afbeelding 3.2 toont de bijbehorende kaart. De structuurvisie is een thematische structuurvisie die is opgesteld door de gemeente Ermelo en de buurtvereniging Horst en Telgt. Het buurtplan gaat over de leefbaarheid van Horst en Telgt en heeft een uitvoeringsprogramma waarmee thema’s uit onder andere de Structuurvisie 2025 en Structuurvisie Functieverandering nader zijn uitgewerkt en actuele ontwikkelingen zijn voorzien van een uitvoeringsagenda. Op de integrale visiekaart is het plangebied gelegen in het 'Afwegingsgebied ontwikkelingen' en nabij 'Ontwikkeling Hart van Horst en Telgt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0008.jpg"

Afbeelding 3.2: Integrale visiekaart Buurtplan Horst & Telgt

Van oudsher hebben de bewoners van Horst en Telgt zich gevestigd op de hoger gelegen gronden, de dekzandruggen. In het landschap komt deze structuur tot uiting in lintbebouwing. Binnen deze linten concentreren zich de functies wonen, werken en recreëren. Op de visiekaart is dit gebied weergegeven als afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Binnen dit afwegingsgebied is onder andere ruimte voor nieuwe woonclusters.

Het behoud van de landschappelijke context vormt het uitgangspunt binnen het afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Voorkomen moet worden dat de linten dichtslibben. Behoud van evenwicht tussen de open en gesloten landschapsstructuur alsmede het onbebouwde en het bebouwde gebied moet behouden blijven. Het ontwikkelingsperspectief gaat hier nog verder op in.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend plan voorziet in de planologische herverdeling van een woonkavel in het buurtschap Horst waarbij een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Hiertoe wordt bewoning van een bestaand bijgebouw toegestaan, er wordt derhalve geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Daarbij wordt de woning uitgevoerd als levensloopbestendig woning, in de gemeenschap is sprake van actuele behoefte aan dergelijke woningvoorraad. Deze ontwikkeling sluit daarmee aan bij het Buurtplan.

3.3.4 Ontwikkelingsperspectief Horst en Telgt

Met het ontwikkelingsperspectief is een verdiepingsslag gemaakt op het buurtplan Horst en Telgt. Bij het maken van de verdiepingsslag is als belangrijkste uitgangspunt gekozen voor het thema behoud en – of verbetering van landschappelijk kwaliteit. De doelstelling is om mee te werken aan het leefbaar houden en verbeteren van het buitengebied. Het is altijd moeilijk om alle belangen tegen elkaar af te wegen maar het allerbelangrijkste blijft om in samenwerking met de buurt, de bewoners en de gemeente de buurt aantrekkelijker te maken. De buurtschappen Horst en Telgt zijn een fijne plek om te wonen en te werken en dat moet ook voor de toekomst deze fijne plek blijven. In maart 2021 is het ontwikkelingsperspectief definitief vastgesteld door de gemeenteraad.

De uitwerking richt zich op het in het buurtplan opgenomen "afwegingsgebied voor nieuwe ontwikkelingen". Het gebied buiten het "afwegingsgebied voor nieuwe ontwikkelingen" wordt in het buurtplan Horst en Telgt gezien als een waardevol "open buitengebied". Locaties binnen het afwegingsgebied behoren tot het Kampenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0009.jpg"

Afbeelding 3.3: Afwegingsgebied Ontwikkelingsperspectief Horst & Telgt

Doorwerking in het onderhavige plan

Op basis van afbeelding 3.3 ligt het plangebied buiten het "afwegingsgebied voor nieuwe ontwikkelingen" en dus in het "open buitengebied". Het feit dat het plangebied buiten het afwegingsgebied is gesitueerd betekent enkel dat de in het ontwikkelingsperspectief opgenomen ambities en opgaven niet direct betrekking hebben op de planlocatie. Ter plaatse worden geen ontwikkelingen beoogd van het ontwikkelingsperspectief. Dit betekent niet dat ontwikkelingen hier niet denkbaar zijn.

In voorgaande paragraaf 3.3.3 Buurtplan Horst en Telgt is geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij de ambities voor Horst en Telgt. Middels inbreiding wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt binnen bestaande bebouwing. Dit betreft een ontwikkeling waar vanuit het Buurtplan geen bezwaren tegen bestaan.

3.3.5 Beleidsnotitie Sociale Woningbouw 2022

Om meer te kunnen sturen op de woningbouwplannen heeft de gemeente Ermelo in oktober 2017 een eerste verordening sociale woningbouw vastgesteld. Daarin is de definitie, doelgroep en instandhoudingstermijn voor een sociale huurwoning benoemd. Sinds het vaststellen van de verordening ligt er een wettelijk basis om in nieuwe bestemmingsplannen en exploitatieplannen de omvang van dit segment te bepalen. In 2019 is de beleidsnotitie herzien. Met het vaststellen van de Beleidsnotitie sociale woningbouw 2022 is de versie uit 2019 komen te vervallen.

Deze geactualiseerde beleidsnotitie bevat de kaders waaraan plannen voor woningbouwplannen en de nieuwbouw van woningen moeten voldoen. Onder een woningbouwplan wordt het volgende verstaan: een plan waarbij woningen gebouwd worden dan wel een plan waarbij een gebouw/ruimte waar niet gewoond mag worden, wordt omgezet naar een gebouw/ruimte waar wel gewoond mag worden. Ook worden in de beleidsnotitie de uitgangspunten en werkwijze voor het vereveningsfonds sociale woningbouw nader beschreven. Het uitgangspunt is dat 30% van de woningbouwontwikkelingen moet besataan uit sociale huurwoningen.

Doorwerking in het onderhavige plan

De beleidsnotitie wordt niet alleen op nieuwbouw toegepast, maar ook bij transformatie van een gebouw zonder woonbestemming, naar een gebouw met woonbestemming. Voorliggend plan voldoet daarom niet aan het beleid sociale woningbouw. Echter, kan wel gemotiveerd worden afgeweken. Het reeds bestaande pand aan de Horsterweg 192a wordt getransformeerd tot één levensloopbestendige woning. Het is niet mogelijk 30% van dit pand toe te wijzen aan sociale huur. Met de gemeente is tevens kortgesloten dat de woning in het dure koopsegment terechtkomt. Gesteld wordt dat redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de beleidsnotitie.

3.3.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen waaraan een toelichting bij een bestemmingsplan moet voldoen. Hierin is onder andere opgenomen dat een toetsing moet plaatsvinden aan de diverse milieuaspecten. In deze paragraaf wordt het plan aan de betreffende milieuaspecten getoetst.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

4.1.2 Onderzoek

Onderstaande afbeelding 4.1 toont een uitsnede van het in de omgeving van het plangebied vigerende bestemmingsplannen. Een gebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied als "direct naast woningen andere functies voorkomen zoals kleine bedrijven en sportvelden" (ABRvS 1 december 2010, 201008212/1/R1 en 201008213/2/R1, LJN BO6591), als de woning(en) gelegen zijn aan de rand van een woonwijk, omgeven door (spoor)wegen en nabij een instelling voor voortgezet onderwijs (ABRvS 4 augustus 2010, 200908729/1/R2, LJN BN3151), of als ter plaatse naast woningen ook kleine bedrijven voorkomen (ABRvS 21 juni 2010, 201003018/1/R1 en 201003018/2/R1, LJN BM9627). Ook de menging van woningen, een bedrijfsverzamelgebouw, een belastingkantoor, een vestiging van het CWI en een bedrijf leidt tot een gemengd gebied (ABRvS 24 november 2004, 200404442/1, LJN AR6301).

Het plangebied wordt aan twee zijden begrensd door woonpercelen. Ten noorden van het plangebied bevinden zich gronden van zorgcomplex 's-Heeren Loo welke een maatschappelijke bestemming kennen. Aan de overzijde van de Horsterweg bevindt zich een bedrijf met bijbehorende bestemming. Tot slot ligt ten zuidwesten van het plangebied, tevens aan de overzijde van de Horsterweg, een recreatiebestemming. Hier is een bungalowpark gevestigd.

Gelet op het voorgaande is in de directe omgeving van het plangebied sprake van verscheidene functies. Op basis hiervan en bovenstaande jurisprudentie wordt geconcludeerd dat het plangebied en de omgeving kunnen worden aangemerkt als "gemengd gebied". De richtafstanden uit de VNG-publicatie worden met één stap verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0010.jpg"

Afbeelding 4.1: Plangebied met in de omgeving aanwezige functies

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren woning betreft geen milieubelastende activiteit. In de bestaande situatie is het wonen hier reeds toegestaan, met uitzondering van de strook waar de bosbestemming geldt. Omdat de woning geen milieubelastende functie betreft hoeft niet getoetst te worden of in de omgeving aanwezige functies hinder zullen ondervinden van de nieuwe woning. Wel moet worden beoordeeld of ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn nabijgelegen milieubelastende activiteiten beoordeeld. In de omgeving van het plangebied zijn milieuhinderlijk bedrijven en activiteiten gevestigd.

Ten noorden van het plangebied liggen gronden van zorgcomplex 's-Heeren Loo. Ter plaatse geldt een maatschappelijke bestemming, deze gronden zijn onder andere bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en extensieve dagrecreatie. Op circa 15 meter van de beoogde woning ligt een bouwvlak, hier kan bebouwing worden opgericht. Het ter plaatse toegestange gebruik leidt niet tot milieuhinder ter plaatse van het plangebied.

Aan de overzijde van de Horsterweg, ter plaatse van de bedrijfsbestemming aan de Horsterweg 139, is een metaalbewerkingsbedrijf gevestigd. Op basis van het bestemmingsplan zijn ter plaatse "constructie en vervaardiging" toegestaan. Op basis van de website biedt het bedrijf verscheidene diensten aan; laser- en plasmasnijden, lassen, kanten en buigen, ponsen, zagen en boren. Mogelijke van toepassing zijnde VNG-categorieën zijn: "Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: algemeen", "Overige metaalbewerkende industrie" en "Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2". Ter plaatse is een bedrijfsgebouw van circa 1.500 m2 gesitueerd, de laatste categorie valt derhalve af. Voor de andere twee categorieën geldt een grootste richtafstand van 100 m, in gemengd gebied wordt deze richtafstand verkleind naar 50 meter. De kortste afstand van dit gebouw tot de beoogde woning is 83 meter, er wordt daarmee voldaan aan de richtafstand. Daarbij is het bedrijf aangekocht door de gemeente ten behoeve van woningbouw. De ter plaatse toegestane milieuhinderlijke activiteit(en) worden derhalve op termijn gesaneerd.

Het bungalowpark ter plaatse van de Horsterweg 147 wordt in de VNG-publicatie geduid als "Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)" met een richtafstand van 50 meter vanwege geluid. In gemengd gebied wordt deze richtafstand verkleind naar 30 meter. De kortste afstand van de beoogde woning tot de recreatieve bestemming is ruim 52 meter, er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand. Daarnaast ligt dit park vrijwel in zijn geheel binnen het vigerende bestemmingsplan 'Cluster Horst Noord', waarmee een woonbestemming is gerealiseerd.

4.1.3 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingplan.

4.2 Geur

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
concentratiegebieden   3,0 (in ou/m3)   14,0 (in ou/m3  
niet concentratiegebieden   2,0 (in ou/m3)   8,0 (in ou/m3)  

Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij

Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.

Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.

4.2.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk, dit is een geurgevoelig object in de zin van de Wgv. Ten behoeve van de herontwikkeling van verschillende recreatieclusters in de omgeving, is geuronderzoek uitgevoerd door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe. Afbeelding 4.2 toont een uitsnede van de bevindingen van dit onderzoek. Het plangebied ligt buiten deze contouren, hieruit volgt dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van geurhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0011.png"

Afbeelding 4.2: Geur contouren agrarische bedrijven omgeving

4.2.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Beleid
4.3.1.1 Algemeen beleid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.3.1.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Ermelo kent, vanuit de Omgevingsdienst Noord-Veluwe, in aanvulling op de normen uit de Wet geluidhinder, een eigen geluidbeleid. Dit beleid is beschreven in de rapportage “Beleidskader geluid & bestemmingsplannen”. In het beleid zijn regels opgenomen voor het maken van een afweging van de toepassing van geluidreducerende maatregelen en zijn aanvullende eisen opgenomen in het geval van ontheffing voor een hogere waarde.

Indien aangetoond is dat maatregelen niet doeltreffend zijn of als hiertegen grote bezwaren van stedenbouwkundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard zijn, dan kan het vaststellen van hogere waarden overwogen worden.

De gemeente streeft naar een goed woonklimaat voor haar burgers. Het uitgangspunt is daarbij toename van het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk te voorkomen.

4.3.2 Beoordeling

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen gesitueerd. Geluidhinder van deze bronnen kan worden uitgesloten.

Het plangebied ligt in de invloedsgebieden van de Horsterweg, Groene Allee en Looweg. In het kader van voorliggende bestemmingsplanherziening is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman, te vinden in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

De geluidbelasting op het plan als gevolg van het verkeer over alle wegen samen is na aftrek van 5 dB ex art 110G hoger dan de voorkeursgrenswaarde en bedraagt 52 dB. Om het plan mogelijk te wordt verzocht om een hogere waarde van 52 dB voor deze woning. In hoofdstuk 7 van het Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is de afweging uitgeschreven in hoeverre een hogere waarde passend is in het geluidbeleid. De hogere waarde kan met toepassing van het geluidbeleid worden verleend. Voorwaarde is dat de geluidwering van de gevel zal worden afgestemd op de cumulatieve geluidbelasting.

4.3.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande vormt het aspect geluid geen belermmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.4.2 Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Het bestaande bouwvlak waarop de reeds bestaande bebouwing aanwezig is wijzigt niet. Er kan derhalve geen nieuwe gevoelige bestemming op verontreinigde grond worden gerealiseerd. Dit betekent dat er geen bodemonderzoek plaats hoeft te vinden. Het (milieu)aspect bodem(kwaliteit) vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:

  • 1. Wet milieubeheer;
  • 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • 3. Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM);
  • 4. Besluit gevoelige bestemmingen.
4.5.1.1 Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:

  • dat de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en;
  • dat de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • dat de ontwikkeling alleen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • dat de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).
4.5.1.2 Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.

Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:

  • 1. Kunnen op die plek mensen komen (toepasbaarheidsbeginsel)?
  • 2. Hoe lang worden hoeveel mensen op die plek blootgesteld (blootstellingscriterium)?

Als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.

4.5.1.3 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM-grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waarop de Regeling NIBM niet van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.

Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM-project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM-project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:

In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM-project:

Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.

4.5.1.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast de luchtverontreiniging die door het project zelf wordt veroorzaakt, waarbij het criterium 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een rol speelt, gaat het om de luchtkwaliteit van het gebied zelf. Er moet worden uitgesloten dat men niet wordt blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit in de toekomst. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Voorgaande is enkel toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10, PM2,5 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig met maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats volgens bepalingen in de Wet milieubeheer (Wm). De basis voor de luchtkwaliteitstoets staat in titel 2 van hoofdstuk 5 Wm. De luchtkwaliteitseisen zelf staan in bijlage 2 van de Wm. Zoals aangegeven zijn in Nederland alleen stikstofoxide en fijn stof (PM10 en PM2,5) relevant voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.

Stikstofdioxide (NO2)

De WHO heeft per september 2021 een nieuwe advieswaarde van 10 microgram per kuub gedefinieerd. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 40 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

Fijn stof (PM10)

Fijn stof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast van milieufactoren. Daarnaast is van fijn stof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De WHO heeft per september 2021 een nieuwe scherpe advieswaarde van 15 microgram per kuub gedefinieerd (eerder gold 20).

Fijner stof (PM2,5)

Fijner stof (PM2,5) is een nog belangrijkere schadelijke component van fijn stof. De WHO hanteerde een advieswaarde van 10 microgram per m³ maar heeft deze nu bijgesteld naar 5 microgram per kuub. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 25 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

De volgende grenswaarden voor deze stoffen zijn derhalve gesteld:

Stof   Soort norm   Concentratie   Status  
NO2   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   Grenswaarde  
NO2   Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden)   200 µg/m³*   Grenswaarde  
NO2   Jaargemiddelde   10 µg/m³   WHO advieswaarde  
PM10   Jaargemiddelde   40 µg/m³   Grenswaarde  
PM10   Jaargemiddelde   15 µg/m³   WHO advieswaarde  
PM10   Daggemiddelde   50 µg/m³31,3 µg/m³ (jaargemiddeld)**   Grenswaarde  
PM2,5   Jaargemiddelde   25 µg/m³   Grenswaarde  
PM2,5   Jaargemiddelde   20 µg/m³   Indicatieve grenswaarde (EU)  
PM2,5   Jaargemiddelde   5 µg/m³   WHO advieswaarde  

* Van toepassing voor wegen waarvan tenminste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken.

** De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m³. De daggemiddelde norm komt namelijk neer op 31,3 µg/m³ jaargemiddeld.

4.5.2 Onderzoek
4.5.2.1 Wet milieubeheer

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk welke beoordelingsplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer.

4.5.2.2 Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is niet van toepassing omdat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.5.2.3 Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM. Onderhavig plan komt niet in de buurt van de grenswaarde van 1.500 woningen, er wordt planologisch één woning toegevoegd. Geconstateerd wordt dat sprake is van een NIBM-project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

4.5.2.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen gevoelige bestemmingen mogelijk welke beoordelingsplichtig zijn in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.5.2.5 CIMLK-kaart

Op basis van de CIMLK-kaart (voorheen NSL), is op het dichtstbijzijnde receptorpunt van 08217014_15876042 de blootstelling op locatie onder de wettelijke grenswaarden. De blootstelling op locatie is ook geen belemmering.

4.5.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Noord-Veluwe

De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten.

Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af.

De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn.

Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen.

Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden:

  • 1. inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie;
  • 2. keuzes maken;
  • 3. samenwerken.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.6.2 Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied is reeds sprake van een reguliere woonbestemming. Dit plan maakt de planologische toevoeging van één woning mogelijk. Op grond van art 1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is sprake van een kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of het aspect externe veiligheid een belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Afbeelding 4.3 toont de situering van risicovolle inrichtingen en bronnen ten opzichte van het plangebied. Uit de beoordeling van de afbeelding volgt dat in de omgeving van het plangebied verschillende relevante risicobronnen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0012.jpg"

Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart

Buisleidingen

Ten oosten van het plangebied ligt een buisleiding.

1%-letaliteitgrens bij hogedrukaardgastransportleidingen

Risicobron   Naam   Diameter (mm)   Werkdruk (bar)   Invloedsgebied (m)   Werk. afstand (m)  
Aardgasleiding   N-510   914   66,20   430   175  
Aardgasleiding   N-570-20   316   40,00   140   480  

100%-letaliteitgrens bij hogedrukaardgastransportleidingen

Risicobron   Naam   Diameter (mm)   Werkdruk (bar)   Invloedsgebied (m)   Werk. afstand (m)  
Aardgasleiding   N-510   914   66,20   180   175  
Aardgasleiding   N-570-20   316   40,00   70   480  

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen het invloedsgebied van de 1% en 100%-letaliteitgrens. In theorie moet een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden. Echter, omdat slechts één extra woning c.q. huishouden mogelijk wordt gemaakt is de invloed op het groepsrisico dusdanig klein dat geen sprake is van een belemmering.

Transport over de weg

Op circa 2,3 kilometer ten westen van het plangebied is de rijksweg A28 gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Het plangebied ligt buiten de 200 meter contour waarbinnen het groepsrisico moet worden berekend. Deze risicobron vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Transport over het spoor

Op circa 1,2 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Amersfoort – Zwolle, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen aandachtspunt voor de planontwikkeling. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van de spoorlijn is gelegen, is het ook niet noodzakelijk de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien er toxisch gas en toxische vloeistoffen over de spoorlijn worden vervoerd.

Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, is in principe een verantwoording van het groepsrisico nodig. Omdat het plangebied buiten de 200-meter-zone ligt, volstaat een beperkte verantwoording.

Inrichtingen

Op circa 235 meter ten zuiden van het plangebied is een risicovolle inrichting gesitueerd, dit betreft een Propaanopslagtank bij (voormalig) Bungalowpark Sneeuwwitje. Deze afstand is dusdanig groot dat de beoogde woning buiten het invloedsgebied is gesitueerd. Deze risicovolle inrichting vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Beschouwing externe veiligheid

Het plangebied ligt op circa 1200 meter van de spoorlijn tussen Amersfoort en Zwolle. Vanaf het spoor ligt een invloedsgebied met toxisch scenario over het plangebied. Dit komt door het vervoer van toxische gassen en toxische vloeistoffen waarvan het invloedsgebied groter dan 4 kilometer kan zijn. Op basis van artikel 7 uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dienen de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te worden beschouwd.

De bestrijdbaarheid van een ongeval met gevaarlijke stoffen

De bestrijdbaarheid zorgt op deze afstand van het spoor niet voor v aagstukken. De bestrijding vindt vooral plaats in het brongebied. De inzet zal vooral gericht zijn op het neerslaan van de gifwolk.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een ongeval

In geval van een ongeval moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.

Daarnaast dient in geval van een ongeval tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

4.6.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het aspect water beschouwd worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de juridisch-planologische situatie waarmee de bewoning van een bestaand bijgebouw mogelijk wordt gemaakt. Daarbij wordt het plangebied gedeeltelijk opnieuw ingericht. Uit het erfinrichtingsplan zoals bijgevoegd als Bijlage 1 Erfinrichtingsplan volgt dat de mate van verharding ongeveer halveert ten opzichte van de bestaande situatie. Hiermee zal de waterhuishoudkundige situatie onverminderd verbeteren omdat meer hemelwater in de bodem kan infiltreren.

Volledigheidshalve is de watertoets uitgevoerd gezien deze verplicht is voor ruimtelijke plannen. Het toetsingsdocument is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 2 Digitale watertoets. Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met het waterschap is niet nodig. Het Waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.8.2 Onderzoek

Dit plan voorziet in het planologische regime waarmee het bestaande bijgebouw Horsterweg 192A als woning in gebruik kan worden genomen. Daarbij wordt het plangebied gedeeltelijk opnieuw wordt ingericht zodat de het woonperceel kan worden gesplitst. Hiertoe wordt een nieuwe halfverharde inrit op de Groene Allee gerealiseerd. Ten behoeve van deze inrit dienen drie bomen te worden gekapt. Om de mogelijke wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming in kaart te brengen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Lycens B.V. Het bij het onderzoek behorende rapport is bijgevoegd als Bijlage 3 Ecologisch onderzoek. Onderstaand worden de bevindingen beknopt toegelicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, Nationaal landschap, natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en Nationaal landschap kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer en is de afstand met het plangebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied hebben. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Het plangebied betreft tevens geen Natura 2000-gebied, echter geldt wel een externe werking. Om de wettelijke consequenties te kunnen vaststellen is een stikstofberekening uitgevoerd welke is bijgevoegd als Bijlage 4 Stikstofdepositieonderzoek. In dit onderzoek is geconcludeerd dat zowel in de gebruiksfase als de aanlegfase geen sprake is van wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in de bebouwing, deze blijft echter behouden. Ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het plangebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Houtopstanden

Voor de te rooien bomen is reeds een kapvergunning verleend. Er is geen sprake van een belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat aspect ecologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.9 Erfgoed

4.9.1 Archeologie

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Erfgoedverordening 2018 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het aspect archeologie beschouwd worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in herziening van het juridisch-planologische regime. Hiermee wordt de permanente bewoning van een bestaand bijgebouw mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn geen noemenswaardige bodemroerende ingrepen noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het (milieu)aspect archeologie geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9.2 Cultuurhistorie

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle ruimtelijke belangen omvat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening "rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". In de Omgevingsvisie Ermelo is het aspect Cultuurhistorie in kaart gebracht, afbeelding 4.4 toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPHorsterweg192-0401_0013.jpg"

Afbeelding 4.4: Cultuurhistorie Ermelo

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Het plangebied is niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol landschap. Wel is ter plaatse sprake van een cultuurhistorische waarde in de zin van een gemeentelijk monument (object), dit betreft de woning Horsterweg 192. Er worden geen fysieke wijzigingen aan het pand uitgevoerd, het monument wordt in de bestaande staat behouden. Het gewijzigde gebruik van het bijgebouw Horsterweg 192A als woning heeft geen negatief effect op het monument, er vindt geen afbreuk van cultuurhistorische waarden plaats als gevolg van de ontwikkeling. Het (milieu)aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. Voor de beoordeling van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij het parkeerbeleid van de gemeente Ermelo. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.

4.10.2 Beoordeling

Parkeren

De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Nota parkeernormen van de gemeente Ermelo. Met de wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening dient de juridische borging van dit parkeerbeleid in een bestemmingsplan te gebeuren. Om deze reden heeft de gemeente Ermelo het bestemmingsplan 'Parkeernormen' vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat voorliggend bestemmingsplan moet voldoen aan de parkeernormen uit de parkeernormen nota.

In de nota zijn uitgangspunten opgenomen die in acht moeten worden genomen.

  • Verstedelijkingsgraad: Weinig stedelijk
  • Kengetal voor de behoefte: Het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangeduid als 'centrum' of 'schil centrum'. Geconstateerd dat het plangebied in de categorie 'Rest bebouwde kom' valt.

In de toekomstige situatie is in het plangebied sprake van twee vrijstaande woningen. Voor een vrijstaande (koop)woning geldt op basis van de nota een parkeernorm van 2,3. In de toekomstige situatie is daarmee sprake van een parkeerbehoefte van 4,6, ofwel 5 parkeerplaatsen. In het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 zijn in totaal 7 parkeerplaatsen ingetekend. Er wordt daarmee voorzien in voldoende parkeergelegenheid en het plan zal niet leiden tot parkeerdruk in de openbare ruimte.

Verkeer

In de bestaande situatie is de Horsterweg 192 in gebruik als woning, het bijgebouw Horsterweg 192A is in gebruik als trainingscentrum. Dit gebruik is bij omgevingsvergunning toegestaan (strijdig gebruik voor fysiotherapie, B&B, kantoor aan huis, etc.). Met het gebruik als trainingscentrum wordt extra verkeer gegenereert. Voor een enkele vrijstaande woning geldt op basis van de CROW publicatie een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Het trainingscentrum ontvangt gemiddeld circa 8 bezoekers per werkdag, hiermee worden 16 voertuigbewegingen gegenereert. In de bestaande situatie is derhalve sprake van een verkeersgeneratie van 24,2 voertuigebewegingen per etmaal.

In de toekomstige situatie wordt de Horsterweg 192A in gebruik genomen als vrijstaande woning. De bijbehorende verkeersgeneratie is 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. De werkzaamheden van het trainingscentrum zullen elders gaan plaatsvinden, de bijbehorende verkeersbewegingen komen daarmee te vervallen. In de toekomstige situatie is daarmee sprake van een verkeersgeneratie van 16,4 voertuigbewegingen per etmaal. Dit betreft een afname van 8,6 voertuigbewegingen per etmaal ten opzichte van de bestaande situatie. De verkeerskundige situatie zal hierdoor verbeteren, de bestaande wegen zijn in staat het uit het plangebied afkomstige verkeer te verwerken.

In de bestaande situatie wordt het verkeer ontsloten op de Horsterweg. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt voor de nieuwe woning een nieuwe ontsluiting op de Groene Allee gerealiseerd. Hiermee zal in de toekomstige situatie sprake zijn van een verkeersveilige situatie.

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11.2 Beoordeling

Onderhavig bestemmingsplan maakt het gewijzigde gebruik van een bestaande bijgebouw als reguliere woning mogelijk. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de ontsluiting wordt een nieuwe inrit gerealiseerd. Ten behoeve van de groencompensatie en inpassing worden nieuwe bomen aangeplant en het terrein heringericht. Deze ingrepen en activiteiten komen niet als activiteit in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Geconstateerd wordt dat een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

4.11.3 Conclusie

Het aspect Besluit milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Toelichting op de regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels

In het bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:

  • 'Bos'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor bos. De regels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

  • 'Wonen'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor woningen. Waarbij de regels uit het vigerende plan zijn doorvertaald naar de actuele standaarden met aanduiding "vrijstaand" als doorvertaling van "open woonbebouwing". De aanduiding lage goothoogte is een op een doorvertaald in de planregels en niet vastgesteld op de verbeelding en daarmee voor beide woningen gelijk getrokken.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Algemene bouwregels

In dit artikel staan regels voor ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Overige regels

In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregels

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Dit bestemmingsplan maakt een gewijzigd gebruik van bestaande bebouwing mogelijk. Er wordt geen nieuwbouw mogelijk gemaakt en er is dan ook geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het plan worden voorgelegd aan de verschillende betrokken instanties.

Communicatie

Ten behoeve van de kwaliteit van het plan en de doorloop van de procedure zijn omwonenden over het plan geïnformeerd door de initiatiefnemer. Hierbij zijn door omwonenden geen bezwaren kenbaar gemaakt.


Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen ingediend worden.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Horsterweg 192'.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

7.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

7.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe wordt in het kader van het vooroverleg ter beoordeling toegezonden aan het waterschap.

7.3 Zienswijze procedure

De procedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan zal zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze zes weken kunnen er zienswijzen bij de gemeenteraad naar voren worden gebracht.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.