1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Hessenmeer 50, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie D, nummers: 1554 / 1604 / 1605. Op het perceel Hessenmeer 50 was van oorsprong een kalvermesterij gevestigd. Op het perceel staat een vrijstaande woning en verschillende voormalig agrarische bouwwerken met een totale oppervlakte van circa 835 m². De bedoeling is om op de locatie
de voormalige agrarische bebouwing op het perceel (835 m²) te slopen. In ruil voor de sloop van alle bebouwing op het perceel (woning nr. 50 + aanbouw uitgezonderd) wenst initiatiefnemer een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren.
Op 21 januari 2019 heeft de gemeente Ermelo besloten om in principe planologische medewerking te verlenen voor het realiseren van een vrijstaande woning en het slopen van de voormalige agrarische bebouwing op de locatie Hessenmeer 50 te Ermelo.
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Agrarische enclave en Speuld' is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Ermelo, ten zuidoosten van de kern van Speuld en vormt de grens met het Houtdorperveld (groot heidegebied). Het plangebied wordt aan de oostzijde begrenst door het Hessenmeer, aan de zuidzijde door het Speulderveld en aan de west en noordzijde door agrarische weidegronden.
Het plangebied Hessenmeer 50 bestaat uit drie percelen, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie D, nummers: 1554 / 1604 / 1605.
Ligging plangebied (bron: google maps)
Begrenzing plangebied(bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de locaties Hessenmeer 50 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Agrarische enclave en Speuld' (NL.IMRO.0233.BPbagrenclave-0401) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Ermelo op 28 mei 2015.
De locatie Hessenmeer 50 heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de enkelbestemmingen ‘Wonen-1’ en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie M’, de gebiedsaanduiding 'Overige zone - natuurrand, de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschapswaarden 4'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Toets aan geldend bestemmingsplan
Binnen de enkelbestemming 'Wonen-1' is er ruimte voor één vrijstaande woning met een maximale inhoud van 750 m3. De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 100 m2. Binnen de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zonder bouwvlak is er geen ruimte voor het bouwen van gebouwen. In het bestemmingsplan is geen wijzigingsregel opgenomen welke voorziet in een functieverandering na beëindiging van een agrarische functie. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De gemeente heeft daartoe de gemeentelijke Structuurvisie Functieverandering vastgesteld d.d. 11-10-2012.
Conclusie
Om de realisatie van een extra woning mogelijk te kunnen maken moet het geldende bestemmingsplan worden herzien.
1.4 Opzet bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Hessenmeer 50" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0233.BPhessenmeer50;
- regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 en 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 7 op de financiële haalbaarheid van het plan.Tot slot wordt in hoofdstuk 8 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Bestaande situatie
2.1 Omgeving
Het plangebied Hessenmeer 50 is gelegen in het oostelijk deel van de gemeente Ermelo. Het oostenlijk deel bestaat uit de landbouwgronden en de bos- en natuurgebieden in dat deel van de gemeente en de buurtschappen Speuld, Houtdorp, Leuvenum, Staverden, De Beek en Drie.
Ligging plangebied binnen de agrarische enclave (bron: google maps)
Landschap
Het plangebied is gelegen in het ‘Kampenlandschap’ en biedt aan de voorzijde zicht op het bos- en heidelandschap van het Speulderveld. Van het kampenlandschap zijn de grove structuren nog zichtbaar, het merendeel van de houtwallen in dit gebied is in de loop der jaren verdwenen. De landschapsstructuur kaart laat zien dat ter plaatse van het plangebied tot het jaar 1973 sprake was van een open landschap. In de jaren daarna is die openheid verdwenen en is het perceel verworden tot een ‘eigen’ kamer, met dit verschil dat niet de randen maar de gehele kamer is dichtgegroeid.
Landschapskaarten 1931 en 1999 (bron: Principeverzoek van Westreenen)
Speuld
Het buurtschap Speuld is ontstaan als agrarische nederzetting op de overgang van bos en heide. De hoofdstructuur van de doorgaande weg, met aan beide zijden open akkers, is goed herkenbaar. Verspreid over het gebied van Speuld, bevinden zich enkele karakteristieke boerderijen. Dit gebied is verdicht met recente bebouwing, die domineert ten opzichte van de oude bebouwing.
2.2 Plangebied
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Hessenmeer 50, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie D, nummers: 1554 / 1604 / 1605. Respectievelijk 11.500 m² en 1.595 m² en 3.570 m² (16.665 m²) groot. De gronden bevinden zich in het buitengebied van de gemeente, aan de rand van de kern van Speuld en vormt de grens met het Houtdorperveld. Op deze locatie was van oorsprong een kalvermesterij gevestigd. Op de genoemde percelen, staan verscholen onder de hoge bomen, verschillende voormalig agrarische bouwwerken met een totale oppervlakte van ca. 835 m².
Verbeelding kadastrale gegevens. Bron: Kadaster.nl
Overzicht bestaande bebouwing (bron: Principeverzoek van Westreenen)
De opstallen zijn nog voorzien van een asbest dak. Een drietal stallen hebben een mestkelder. Een klein deel van de overgebleven stallen is momenteel bij de initiatiefnemer in gebruik als opslag voor tuinmachines voor het omvangrijke groenonderhoud aan het perceel. Het terrein rondom de bebouwing is destijds onder architectuur aangeplant met struikgewas en bomen. Het landschappelijk inrichtingsplan is nog aanwezig. Het perceel dat gelegen is aan het Speulderveld is in gebruik als grasland, hier graast een bijzonder schapenras, het Walliser Schwarznase schaap.
Foto van het perceel gelegen aan het Speulderveld (bron: Principeverzoek van Westreenen)
Toen initiatiefnemer het perceel Hessenmeer 50 in 2016 heeft aangekocht was de bebouwing onzichtbaar en overwoekerd door struikgewas en bomen. Ruim 175 m³ doodhout is afgevoerd. Een erkend boomverzorgingsbedrijf uit Ermelo heeft achterstallig onderhoudt aan de Hessenmeer (rijweg) uitgevoerd, zodat het perceel ook toegankelijk is voor vrachtverkeer en de hulpdiensten. De bermen zijn opgehoogd en er is nieuw gras ingezaaid.
De locatie waarbij de Hessenmeer en het Speulderveld samenkomt vormt een belangrijk toeristisch knooppunt. Op dit punt is de heide direct toegankelijk. Het grasveldje met picknickbank en overig straatmeubilair wordt bij het reguliere maaionderhoud aan de eigen percelen door initiatiefnemer ook meegenomen. Zoals initiatiefnemer zelf heeft aangegeven vindt hij het zijn verantwoordelijkheid dat de directe omgeving er netjes en onderhouden bij ligt.
Foto knooppunt Speulderveld en Hessenmeer (bron: Google maps)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Initiatiefnemer is voornemens de voormalige agrarische bebouwing op het perceel (835 m²) te slopen. In ruil voor de sloop van alle bebouwing op het perceel (woning nr. 50 + aanbouw uitgezonderd) wenst Initiatiefnemer een vrijstaande woning (750m3) met bijgebouw te realiseren. De beoogde locatie voor de oprichting van de vrijstaande woning is circa 80 meter ten zuiden van de bestaande woning, naast het perceel grasland, zodat de weidsheid en bestaande zichtlijnen niet worden doorbroken. De locatie is dusdanig gekozen dat enkel gebiedsvreemde vegetatie waaronder coniferen zullen moeten worden gekapt. In de figuur hieronder is grofweg de beoogde locatie weergegeven.
Luchtfoto plangebied + beoogde locatie t.b.v. vrijstaande woning (bron: Principeverzoek van Westreenen)
Landschappelijke inpassing
De landschapsstructuurkaart in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 van deze toelichting) geeft aan dat in het verleden ter plaatse van het plangebied sprake was van een open landschap. Maar dat rond het jaar 2000 het perceel verworden is tot een ‘eigen’ kamer. Door de ‘kamerranden’ van het perceel opnieuw aan te planten met gebiedseigen vegetatie wordt de kamerstructuur van het plangebied versterkt, het is ook kenmerkend voor de bestaande begrenzing van het perceel. Het perceel grasland grenzend aan het Speulderveld zal intact blijven als schapenweide, waardoor ook de bestaande zichtlijnen en de openheid van het gebied behouden blijft. Het bouwplan wordt daardoor ingepast in het bestaande kampenlandschap.
Erfopzet
Rondom het perceel is reeds een haagbeuk aangeplant, ter plaatse van de woning en de bijgebouwen zal het perceel een woonbestemming krijgen, de ‘kamerranden’ bestaan uit een zone van ca. 15 meter en ontvangen de natuurbestemming, de ‘binnenkamers’ krijgen de bestemming ‘Tuin’. De erfverharding (beton) rondom de verschillende opstallen zal worden opgegraven en worden verwijderd. In de nieuwe situatie bestaat de verharding enkel nog uit grindpaden, passend binnen de structuur van het landschap.
De te realiseren woning wenst initiatiefnemer zo te situeren dat de woning goed geïntegreerd wordt in de stedenbouwkundige structuur. De aansluiting op de Hessenmeer is daarbij doorslaggevend, zodat het druk bereden fietspad langs het Speulderveld niet wordt doorkruist. De indeling van het ‘bos’ op het perceel blijft gehandhaafd, zodat de doorzichten in het gebied intact blijven.
Het oppervlak van het beoogde woonperceel omvat circa 1.500 m². Hiermee wordt ten aanzien van de maatvoering aansluiting gezocht bij het functieveranderingsbeleid en kavels die passend zijn binnen het landschap. De beoogde woningtypologie ‘vrijstaande woning’ kan prima worden vormgegeven in een groene omgeving, waarbij het parkeren geheel op eigen terrein kan worden opgelost. Door de toevoeging van een vrijstaande woning zal de structuur van de Hessenmeer als woonlint worden versterkt. (zuidelijke deel)
Ontsluiting van het nieuw woonperceel vindt plaats op het Speulderveld. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Materialisering, plantsoorten en beeldkwaliteit
Voor het bouwplan zal gebruik worden gemaakt van natuurlijke materialen. Het kleurgebruik voor grote gevelvlakken zal worden beperkt tot gedekte aardkleuren. Zo zal de oprit worden voorzien van boerengrind. Wat het aantal bouwlagen betreft moet worden gedacht aan een enkele laag (begane grondvloer) met schuine kap. De nieuw aan te brengen beplanting waarmee de kamerstructuur zal worden versterkt zal bestaan uit eiken- en beukenbomen.
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN (Nederlands Natuurnetwerk), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de sloop van circa 860 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Hessenmeer. Op basis van jurisprudentie blijkt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015, nr. 201407135/1/R1). Op basis van jurisprudentie kan deze woningbouwlocatie aan worden gemerkt als kleinschalig, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.1.4 Conclusie
- De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
- De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
- Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
4.2.1 Algemeen
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland.
De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit 2018. De Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.
De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
- een duurzame economische structuurversterking;
- het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Regio Noord-Veluwe
De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:
- Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
- Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
- Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
- Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening.
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, op 1 januari 2018 is de actualisatie van de Omgevingsverordening in werking getreden. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld:
- Nationaal Landschap
- Gelders natuurnetwerk
- Natura 2000 gebied
- Intrekgebied
- Ammoniakbuffergebied
Hierna wordt nader ingegaan op de onderwerpen in relatie tot voorliggend plan.
Nationaal Landschap
De provincie wil samen met haar partners de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland behouden. Het actuele landschap is het referentiekader voor deze kwaliteit. Om deze basiskwaliteit van het landschap te behouden en waar mogelijk te vergroten, stimuleert de provincie het ontwikkelen met kwaliteit. Het plangebied is gelegen in 'Nationaal landschap'. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Veluwe'. De kernkwaliteiten van dit gebied staan beschreven in bijlage 6 van de Omgevingsverordening Gelderland.
Doorwerking plangebied
Onderhavig plan betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de realisatie van een vrijstaande woning. Er is een afname van de bebouwingsoppervlakte, de ontwikkeling is voorzien van een landschappelijke inpassing. De positionering van de nieuw te bouwen woning is afgestemd op de bestaande kavelstructuur, bestaande zichtlijnen blijven behouden. De kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast maar versterkt.
Gelders natuurnetwerk en Natura 2000
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatie wordt gedaan waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de compensatie.
Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. De Veluwe is een Natura 2000-gebied en is beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
Uitsnede omgevingsverordening (bron: provincie Gelderland)
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt nabij maar niet in het Gelders Natuurnetwerk en Natura 2000 gebied. De gewenste ontwikkeling heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van het Gelders natuurnetwerk (zie paragraaf 5.7 van deze toelichting).
Intrekgebied
In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
Doorwerking plangebied
Het plangebied krijgt geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.
Ammoniakbuffergebied
Bufferzones zijn stroken land tussen landbouw en natuurgebieden. Ze moeten vervuiling tegengaan.
Nieuwvestiging en uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtakken in Ammoniakbuffergebieden is aan regels gebonden.
Doorwerking plangebied
Het plangebied krijgt geen bestemming die een veehouderijtak mogelijk maakt.
4.2.2 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland
4.3.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
Specifieke aandacht is nodig voor de agrarische sector. Deze zal de komende jaren aan sterke verandering onderhevig zijn. Ruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, mogelijkheden voor neveninkomsten en omschakeling naar wonen en andere vormen van werken (functieverandering), zijn hierbij de trefwoorden. De gemeente wil het agrarisch ondernemerschap ondersteunen, in hoofdbedrijf en nevenactiviteiten. De agrarische sector is erg gereguleerd met regels op het gebied van natuur, milieu, ruimtelijke ordening en bedrijfsvoering. Waar mogelijk wil de gemeente meewerken aan maatwerkoplossingen en een integrale beoordeling van activiteiten (natuur, milieu, maar ook vanuit een vitaal buitengebied en onderhoud landschap).
Tegelijkertijd komen agrarische gebouwen vrij en zullen resterende bedrijven groter worden. De gemeente kan de agrarische sector ondersteunen door het toekennen van bouwblokken die op maat zijn gesneden (specifiek vanwege bedrijfsvoering en inpassing), innovatie, energieopwekking, herordening grond / vrijwillige kavelruil, samenwerking tussen bedrijven en verbreding inkomsten en educatie. Om de te verwachten dynamiek in het buitengebied in goede banen te leiden zal de gemeente kaders stellen voor ontwikkeling. Daartoe dienen onder andere het gemeentelijk beleid inzake functieverandering.
De afbeelding hieronder geeft de visiekaart alsmede de ligging van het plangebied (oranje pijl) weer.
Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ermelo 2025 (bron: Gemeente Ermelo)
Toetsing aan de structuurvisie Ermelo 2025
Voorliggend plan betreft de sloop van circa 860 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Hessenmeer. Het geheel is landschappelijk ingepast. De functieverandering naar woningbouw aan het Hessenmeer 50 past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie Ermelo 2025.
4.3.2 Structuurvisie functieverandering
Op 25 oktober 2012 is de structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze Structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale beleid. De structuurvisie is opgesteld om de stoppende agrariër te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren. De nieuwe functie kan gevonden worden in bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid.
De afbeelding hieronder geeft een uitsnede weer van de structuurvisie Functieverandering ter plaatse van het plangebied. Met een rode contour is het plangebied aangegeven.

Het plangebied is volgens de gebiedenkaart van de structuurvisie gelegen in het ‘Kampenlandschap’ en in het ‘Multifunctioneel platteland’ (MP). Volgens de structuurvisie is functieverandering naar wonen binnen het gebiedstype ‘Multifunctioneel platteland’ mogelijk. In het gebied worden bouwmogelijkheden gecreëerd voor vrijstaande woningen tot 1.000 m² en rijwoningen. De structuurvisie geeft aan dat bij de verkaveling ten behoeve van functieverandering naar wonen een kavel van maximaal 2.500 m² mogelijk is. De overige gronden zullen een andere passende bestemming moeten krijgen.
In de tabel voor de functieverandering naar ‘Wonen (voor vrijstaande woning)’, artikel 4.2.2 is de sloopverplichting en de terugbouwmogelijkheid vastgelegd.
In de bijbehorende bijgebouwenregeling (art. 4.2.2.3) is bepaald dat bij iedere vrijstaande woning maximaal één vrijstaand bijgebouw mag worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 150 m² en maximaal 15% van de kavelgrootte. Het bouwen van een bijgebouw bij een vrijstaande woning valt buiten de sloopopgave. Onder aanvullende voorwaarden is het mogelijk om een groter bijgebouw te realiseren tot een maximum van 200 m².
In het ‘Kampenlandschap’ waarin onderhavige locatie gelegen, is het mogelijk om woningen tot 1.000 m³ mits passend in het landschap op te richten. De basisregeling gaat uit van 750 m³, door een staffeling toe te passen is het mogelijk om extra inhoud toe te voegen. Voor iedere 1 m³ extra wordt een sloopopgave gevraagd van 3 m³. Voor onderhavige situatie zou dit betekenen dat als gevolg van het slopen van 35 m², ca. 10 m³ extra inhoud aan de woning kan worden toegevoegd.
Het basispakket bevat een aantal indieningsvereisten: een schriftelijke onderbouwing hoe het ontwerp tot stand is gekomen en waarom welke keuzes zijn gemaakt en waarom het ontwerp past binnen de gebiedsindeling. Het pluspakket bevat een extra vereveningsbijdrage. Om te voldoen aan het pluspakket moet minstens één van onderstaande elementen terugkomen in het ontwerp:
- Natuurherstel: Realisatie van natuurwaarden (herstel houtsingels, aanplant bos, herstel oude waterlopen), onderbouwd met een ecologisch rapport;
- Recreatieve voorzieningen: Realisatie van een recreatief (openbaar) gebied: bijv. klompen- of kerkenpad, wandel- fiets- of paardenroute met voldoende kwaliteit: een opzichzelfstaande voorziening of een voorziening die aansluit op een reeds bestaande voorziening;
- Zorg en recreatie: Bij realisatie van dagrecreatieve voorzieningen en zorgfuncties;
- Goedkope woningbouw: Betaalbare woningen in het buitengebied moeten gestimuleerd worden. Vandaar dat de extra bebouwingsmogelijkheden ook openstaan indien alle nieuw te bouwen woningen betaalbaar blijven. Betaalbare woningen hebben een maximale verkoopprijs van € 200.000,- V.O.N.
Toetsing aan de structuurvisie functieverandering
Onderhavig verzoek voor een functieverandering wordt conform de ontwerpcriteria ‘basispakket +’ van de structuurvisie ingediend. Op het perceel van de initiatiefnemer aan de Hessenmeer 50 is ca. 800+ m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. De oppervlakte van de opstallen zijn verdeeld over meerdere stallen, welke destijds met een vergunning zijn opgericht. Het te slopen oppervlak (835 m²) maakt het, conform de Structuurvisie Functieverandering, mogelijke om een vrijstaande woning van 750 m³ + een losstaand bijgebouw te realiseren. De nieuwe woning en het bijgebouw worden landschappelijk ingepast en er vindt natuurherstel plaats. Het onderhavig verzoek voldoet daarmee aan de indieningsvereisten uit het Basispakket en het basispakket plus.
Zie bijlage 1 van de toelichting (inrichtingsplan), voor uitgebreide motivering.
4.3.3 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de structuurvisie Ermelo en de structuurvisie functieverandering.
Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
5.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
5.1.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van circa 835 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Hessenmeer 50. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. In de nabijheid van de planlocatie zijn geen (agrarische) bedrijven gevestigd. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
5.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
5.2.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van circa 835 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Hessenmeer 50.
De voorgevel van de nieuwe woning is op 40 meter uit de rand van het Hessenmeer gesitueerd en op 33 meter uit de rand van het Speulderveld.
De nieuw te bouwen woning bevindt zicht binnen de geluidzone (250 meter) van het Hessenmeer en het Speulderveld. Het Hessenmeer en het Speulderveld zijn onverharde wegen met een maximum snelheid van 60km/h. Beide wegen zijn met name bedoeld voor bestemmingsverkeer, doorgaand verkeer zal geen gebruik maken van weg als verbindingsweg of sluiproute. De etmaalintensiteit ligt ruim beneden de 500 motorvoertuigen.
Gezien de afstand van de woning tot de weg, het profiel van de weg, de materialisering en de verkeersintensiteit is de verwachting dat het geluidsniveau op de gevel van de nieuwe woning ruim onder de maximaal toegestane waardes blijft. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
5.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
5.3 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
5.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
5.3.2 Beoordeling
In januari 2020 is er een verkennend milieukundig bodemonderzoek en een verkennend bodemonderzoek asbest uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting, bodem onderzoek) op het perceel Hessenmeer 50 ten behoeve van de bepaling van de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit.
Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie conform de NEN-
5740 norm. Uitgevoerd zijn in totaal 19 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 6,50 m-mv.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in de ondergrond en bovengrond geen verhoogde gehalten zijn aangetoond. In het grondwater van de peilbuis B01-1-1 zijn licht [>streefwaarde] verhoogde gehalten barium aangetoond. Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2013, gedateerd van 1 juli 2013, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden, aangezien geen van de onderzochte parameters zich boven het gemiddelde van 1/2{S+I} bevindt.
Voor de opzet van het onderzoek voor de inspoelzones van de asbesthoudende dakbedekking
is uitgegaan van een verdachte deellocaties op basis van de NEN 5707/5897 norm. Uitgevoerd zijn in totaal 25 proefgaten tot een variabele diepte van 0 tot 0,50 m-mv. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. In de grondmengmonsters MM1A, MM2A, MM3A, MM4A en MM6A is het vastgestelde
gehalte asbest lager dan de interventiewaarde van 100 mg/kg.ds en de vastgestelde norm voor
het uitvoeren van een nader onderzoek van ½ x 100 mg/kg.ds. In mengmonster MM5A is het gehalte asbest boven de interventiewaarde van 100 mg/kg.ds en de vastgestelde norm voor het uitvoeren van een nader onderzoek van ½ x 100 mg/kg.ds. Daarom is op de locatie sprake van een verontreiniging met asbest.
Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2013, gedateerd van 1 juli 2013
dient op de betreffende locatie een nader onderzoek plaats te vinden aangezien het gehalte
asbest in de bodem ter plaatse van de inspoelzone van de asbestverdachte dakbedekking van
de woning/schuur in MM5A zich boven het gemiddelde van 1/2{S+I} bevindt. Omdat echter duidelijk is dat de aangetroffen verontreiniging zich ter plaatse van de inspoelzone van de asbesthoudende dakbedekking bevindt kan nader onderzoek achterwege blijven.
Voor de sanering van de aangetroffen grondverontreiniging met asbest zal een BUS-melding
moeten worden opgesteld. De BUS-melding dient ter goedkeuring te worden beoordeeld door
het bevoegd gezag. De provincie Gelderland is in dit geval het bevoegd gezag. De uit te voeren werkzaamheden dienen door gecertificeerde en erkende bedrijven (BRL 7000) en onder milieukundige begeleiding (BRL 6000) uitgevoerd te worden.
5.3.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig.
5.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
5.4.2 Beoordeling
Voor het perceel Hessenmeer 50 is een plan opgesteld voor de realisatie van een vrijstaande woning.
Voor woningen geldt een gemiddelde van negen motorvoertuigbewegingen per dag. De verkeersaantrekkende werking van de nieuw te bouwen woning is zeer beperkt, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie enigszins toenemen. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2017. Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
5.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloed gebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
5.5.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van circa 835 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Hessenmeer 50. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object. De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen gevaarlijke functies voorkomen.
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
5.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
5.6.1 Beleidskader
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
5.6.2 Watertoets
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
5.6.3 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van circa 835 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Hessenmeer 50. Het initiatief bevat een afname van verharding, waardoor er geen nadelige effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding. Het hemelwater wordt niet op de riolering geloosd. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Met het in acht nemen van de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoet het plan aan de eisen die het waterschap stelt aan de voorgenomen ontwikkeling en is er een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 3 van deze toelichting: watertoets).
5.6.4 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
5.7.1 Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
5.7.2 Beoordeling
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een quickscan natuur uitgevoerd (zie bijlage 4 van deze toelichting: quickscan natuur). In de quickscan worden de onderdelen soortgerichte - en gebiedsgerichte natuurbescherming, inclusief de ruimtelijke bescherming van het NNN (in Gelderland GNN genoemd) getoetst.
Gebiedsbescherming
Het plan grenst aan Natura 2000 gebied Veluwe. Het betreft in de huidige situatie een woning en oude agrarische opstallen. De bestaande woning blijft
behouden en er komt een nieuwe vrijstaande gasloze woning bij. Gezien de aard van het plan en de ligging t.o.v. de Natura 2000 gebieden zijn in principe geen effecten van het plan te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen en habitattypen.
Naast toetsing op Natura 2000 gebied vindt separaat een toetsing plaats op het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische hoofdstructuur. Voor het GNN is door de
provincie Gelderland een aantal criteria opgesteld waaraan wordt getoetst of een plan invloed
heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken. Daarnaast zijn Groene Ontwikkelzones (GO) aangewezen. Dat zijn gebieden met andere functies dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met de natuur van het Gelders Natuurnetwerk en daar functioneel mee samenhangen. Het beleid in de GO is gericht op versterking van die samenhang. Het plangebied ligt buiten het GNN en de GO. Planrealisatie heeft geen effecten op de natuurwaarden van deze gebieden. Verder onderzoek of een ontheffing wordt niet nodig geacht.
Soortenbescherming
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. Specifiek is gezocht naar aanwijzingen voor verblijfplaatsen van marters, steenuil, huismus en kerkuil. Deze zijn niet gevonden in de te slopen opstallen en op het perceel ook niet te verwachten. Ook is gekeken naar mogelijke vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De gebouwen zijn hiervoor niet geschikt (geen geschikte openingen, te laag, openingen afgeschermd door aangebouwde overkapping). De sloop van de opstallen gebeurt in het kader van de zorgplicht buiten de broedtijd, d.w.z. tussen half september en maart. Tussen oktober en november is de beste periode voor de sloop. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht.
Stikstof
In de voorliggende situatie geldt voor de bestaande toestand een woning met oude agrarische
opstallen. Er zijn twee paarden/pony’s en 7 schapen aanwezig (hobbymatig). De nieuwe situatie betreft een gasloos uitgevoerde woning met warmtepomp. Daardoor is alleen sprake van emissie van voertuigbewegingen. Op basis de CROW publicatie 317 is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 8,2 bewegingen per etmaal (weekdag). De uitrit van de bestaande woning Hessenmeer 50 ligt binnen Natura 2000 gebied. Als de extra 8 bewegingen per etmaal daarbij komen dan geeft dit een bijdrage van 0.03 mol/ha/jr. Als de uitrit op het Speulderveld wordt gerealiseerd dan is de bijdrage terug te brengen tot 0.00 mol/ha/jaar. Ook de aanlegfase moet in beeld worden gebracht. Dat bestaat hier uit het slopen van de schuren en realisatie van een nieuwe woning. De uitgangspunten hiervoor zijn opgenomen in de bijlage bij de Aerius berekening. Op basis daarvan is voor de sloop en de kap van de bomen geen bijdrage berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Ook hiervoor is gekozen voor gebruik van het Speulderveld als ontsluitingsroute. Met regulier materieel (Stage IV) is er een tijdelijke bijdrage van 0.04 mol/ha/jaar. Tegen de achtergronddepositie van ca. 1.200 mol/ha/jaar en
het beperkte aantal hexagonen is de tijdelijke bijdrage van 0.02-0.04 mol/ha/jaar niet significant
en heeft geen negatieve invloed op de natuurlijke kenmerken van de stikstofgevoelige habitattypen ter plaatse. Volgens de informatie op de site van BIJ12 is voor een tijdelijke bijdrage <0.05 mol ook geen Wnb-vergunning nodig.
Er is gekozen voor de aanleg van de nieuwe ontsluiting van het gebied op het Speulderveld, buiten Natura2000. Daarmee is er op de grens van Natura 2000 gebied Veluwe, voor de gebruiksfase, geen bijdrage hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Voor wat btreft de aanlegfase is door gebruik van elektrisch materieel, gecombineerd met de nieuwe ontsluiting op het Speulderveld, geen bijdrage hoger dan 0.00 mol/ha/jaar.
Dit betekent dat onder de huidige regels een vergunningaanvraag Wnb niet noodzakelijk is. De gebruiks- als de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling onder de drempelwaarde van 0.00 mol/ha/jaar zal blijven. Daarmee is voldoende aangetoond dat het plan realiseerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming
5.7.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op het gebied van ecologie is daarom ook niet nodig.
5.8.1 Algemeen
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2021 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.
5.8.2 Beoordeling
Cultuurhistorie
In de omgeving zijn geen rijks of gemeentelijke monumenten aanwezig waar voorliggend plan een negatief effecten op heeft. Het plan wordt zodanig ingepast, dat het zich voegt naar de omgeving waardoor het geen afbreuk doet aan eventueel aanwezige karakteristieke waarden.
Archeologie
Volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Agrarische enclave en Speuld' heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Vanuit de archeologische beleidskaart van de gemeente Ermelo (De Roode en Goossens, 2009) heeft het plangebied een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Dit betekent dat archeologisch onderzoek nodig is bij verstoringen van de bodem groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm.
In juni 2019 is er contact geweest met de regioarcheoloog. De regioarcheoloog heeft geadviseerd om een archeologisch booronderzoek uit te laten voeren. De reden hiervoor is dat ten noordoosten van het plangebied een viertal grafheuvels gelegen zijn. De aanwezigheid hiervan zegt ook iets over de directe omgeving. Er heeft in de prehistorie menselijke activiteit plaats gevonden. Een groot deel van het plangebied heeft een gele kleur en geef taan dat zich hier een verhoging bevindt.
In januari 2020 is dit archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlagge x, archeologisch onderzoek).
De aanleiding van het onderzoek vormt het voornemen tot sloop van een aantal bijgebouwen van de
bestaande woning en nieuwbouw van een woning in een plangebied van circa 1,3 ha. Hiertoe zal de
ondergrond in het plangebied over een oppervlakte van 1385 m² tot een diepte van maximaal 80-90
cm -Mv geroerd worden. Voor deze ingrepen is in het kader van een bestemmingsplanwijziging en
later een omgevingsvergunning archeologisch onderzoek vereist. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied.
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het plangebied een hoge verwachting op het aantreffen van
archeologische resten heeft. Aan te treffen archeologische resten kunnen dateren uit de periode Laat-
Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. De verwachting hangt samen met de
aanwezigheid van een intact archeologisch relevant niveau in vrijwel het gehele plangebied en het
aantreffen van een scherf aardewerk die dateert uit het Neolithicum tot en met de Vroege
Middeleeuwen. De diepteligging van het archeologisch relevante niveau in het plangebied komt
overeen met de diepteligging van de basis van de grafheuvels en standgreppels die ten noordoosten
van het plangebied zijn aangetroffen. Zodoende moet in het plangebied rekening worden gehouden
met de aanwezigheid van archeologische resten die samenhangen met nederzettingsterreinen, sporen
van landgebruik en terreininrichting en onderdelen van het funerair-ritueel landschap. Dergelijke
archeologische resten zijn aan te treffen direct onder de bestaande bouwvoor, vanaf een diepte van
10-45 cm -Mv (25,32-26,06 m +NAP). De hoge verwachting op het aantreffen van archeologische
resten betekent dat de oorspronkelijke middelhoge verwachting naar hoog kan worden bijgesteld.
De voorgenomen ingrepen in het plangebied bestaan uit twee delen:
- In het zuidelijk deel van het plangebied bestaat het voornemen een nieuwe woning te realiseren, waarvoor de ondergrond waarschijnlijk tot een diepte van circa 40-70 cm -Mv verstoord zal worden. Bij deze ingrepen zal het archeologisch relevante niveau aangetast worden. Daarom adviseren wij om aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren naar de aard en aanwezigheid van archeologische resten. Een dergelijk onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P). Voordat een dergelijk onderzoek uitgevoerd kan worden, dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld waarin de kaders en wetgeving van een dergelijk proefsleuvenonderzoek zijn vastgelegd. Het PvE moet voorafgaand aan het aanvullende onderzoek zijn goedgekeurd door de bevoegde overheid (de gemeente Ermelo).
- Ter plaatse van de bestaande huidige funderingen van bijgebouwen (20-30 cm -Mv) is het onduidelijk in hoeverre het archeologisch relevante niveau daadwerkelijk aangetast is. Om meer inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke mate van verstoring en eventuele archeologische resten te kunnen bepalen, adviseren wij om voorafgaand aan sloopwerkzaamheden eveneens een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) uit te voeren. Het verdient de voorkeur dit onderzoek gelijktijdig met het proefsleuvenonderzoek voor de bouw van de woning uit te voeren, zodat eventueel aangetroffen resten in voldoende context geplaatst kunnen worden.
Het bovenstaande vormt een advies. Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Ermelo, om op
basis van de resultaten van dit onderzoek een selectiebesluit te nemen over de daadwerkelijke
omgang met eventuele archeologische waarden in de ondergrond.
5.9.1 Algemeen
Om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt de gemeentelijke Nota Parkeernormen Ermelo gehanteerd.
5.9.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de sloop van circa 835 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Hessenmeer 50.
Verkeer
Ontsluiting van het nieuw woonperceel vindt plaats op het Speulderveld. Op basis de CROW publicatie 317 is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 7 bewegingen per etmaal (weekdag). De verkeersaantrekkende werking van de nieuw te bouwen woning is zeer beperkt, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie enigszins toenemen. Problemen op het Speulderveld worden niet verwacht.
Parkeren
Er is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken op eigen terrein.
5.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
5.10 Besluit milieueffectrapportage
5.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
5.10.2 Beoordeling
Het plan maakt planologisch gezien het toevoegen van één woning mogelijk. Woningen zijn een activiteit die is genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 'Stedelijk vernieuwingsproject', relevante drempelwaarde: 2.000 woningen). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de omvang van het plan, die zeer ruim onder de drempelwaarde blijft en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang is verder in de vorige paragrafen voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
5.10.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
Hoofdstuk 6 Juridische planopzet
6.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
6.1.2 Planmethodiek
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische Enclave en Speuld".
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
6.1.4 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
- Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
- Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor het gebruik bij de betreffende bestemming;
- Voorwaardelijke verplichting: in de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de woningen van het type twee onder één kap andschappelijk moeten worden ingepast.
In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
6.1.5 Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 8):Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
- Algemene bouwregel (Artikel 9):In dit artikel is de regeling omtrent afwijkende maten opgenomen.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 10):In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene aanduidingsregels (Artikel 11):
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 12):In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Algemene procedureregels (Artikel 13):
- Overige regels (Artikel 14): In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
6.1.6 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
6.2 Wijze van bestemmen
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Aan de zuidrand van de beoogde bebouwing ligt de bestemming 'Agrarisch - met waarden - Landschapswaarden'. Deze gronden zijn bestemd vanwege de bijzondere aanwezige landschaps en natuurwaarden. De gronden met bijzondere functies hebben een aanduiding gekregen:
- specifieke vorm van waarde - landschapswaarden 4: bescherming en instandhouding van de ter plaatse voorkomende eigen landschapswaarden: oud verkavelingspatroon
Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen niet bij recht toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor het bouwen van kleine agrarische gebouwen, zoals een schuilgelegenheid.
Ter plaatse van de functieaanduiding ‘ontsluiting’ op de verbeelding binnen deze bestemming, is een ontsluiting ten behoeve van het nieuwe woonperceel toegestaan.
Artikel 4 Natuur
De aanwezige natuurgebieden, zijn bestemd tot Natuur. Het beschermingsregime voor de aanwezige natuur, landschappelijke en cultuurhistorische waarden is hoog met als doel de bestaande en potentiële waarden te beschermen, te behouden en waar nodig te herstellen en ontwikkelen.
Er zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.
Artikel 5 Tuin
Rondom de woningen ligt de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen niet toegestaan.
Artikel 6 Wonen-1
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen-1'. De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en en het bouwvlak.
Artikel 7 Waarde - Archeologie M
Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Er gelden specifieke regels voor het bouwen en er is een vergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Artikel 11 Overige zone - natuurrand
Bescherming van natuurwaarden op gronden, is geregeld via de aanduiding "natuurrandzone".
Het is niet toegestaan om de gronden te gebruiken voor kampeerdoeleinden.
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt op het perceel Hessenmeer 50 een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer van dit perceel. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
7.2 Financiële haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
8.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Gelderland
Het plan is voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft een positief advies gegeven.
Er vindt een landschappelijke versterking plaats, andere provinciale belangen dan landschap lijken zijn niet aan de orde.
8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe
Met de invulling van de digitale watertoets is het plan voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Doordat initiatiefnemer zelf lange tijd woonachtig is aan de Hessenmeer, daarmee verbonden is aan het verdere behoudt van het natuurschoon en de cultuurhistorie ter plaatse, heeft initiatiefnemer vooraf bij de omwonenden reeds geïnformeerd naar eventuele bezwaren. Geen van de omwonenden had bezwaar tegen het beoogde plan. Tevens is heeft initiatiefnemer afgesproken met omwonenden om het ontwerp bestemmingsplan aan de omwonenden voor te leggen. Doordat de buurt actief is geïnformeerd over het plan, hoeft het plan niet ter inzage te worden gelegd in het kader van de inspraak.
8.3 Vaststellingsprocedure
Het ontwerp bestemmingsplan heeft zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.
8.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.