Plan: | De Horsterhoeve |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BP29045-0401 |
De gemeente Ermelo is op zoek naar ruimte voor nieuwe woningen. Vooral voor jongeren en starters zijn er maar weinig mogelijkheden binnen de gemeente.
De eigenaren van recreatiepark De Horsterhoeve zijn van plan het recreatiepark te beëindigen, waarbij er een nieuwe invulling voor het terrein gezocht dient te worden. Het betreft een gebied met een grootte van circa 11,4 ha. Woningbouw lijkt een goede invulling, gezien de omgeving waarin het park zich bevindt. Tevens voldoet de locatie aan de wens van de gemeente Ermelo om een nieuwe woningbouwlocatie van enige grootte te vinden. Deze locatie kan een grote bijdrage leveren aan de woningbouwopgave in de gemeente.
De herontwikkeling van recreatiepark De Horsterhoeve biedt een kans om een aantal doelen te realiseren. Ten eerste is er de kans om samenhang te creëren in dit gebied en de gehele kern Horlo een eigen identiteit te geven. Dit kan door het een 'hart' te geven in de vorm van de nieuwe centrale Meent met voorzieningen op de kruising van de Horster-Engweg, de Horloseweg, de Ribbenboschweg en een nieuw te vormen drift richting het zuiden. Ten tweede is de bouw van nieuwe woningen zeer gewenst in de gemeente Ermelo. De toevoeging van ruim 250 woningen biedt een stevige basis voor de vorming van een nieuwe kern waar ook de omringende bestaande bewoning toebehoort. Deze nieuwe kern kan goed verbonden worden met de (recreatieve) voorzieningen in de omringende dorpen en steden (Ermelo, Harderwijk) en met het Veluwemeer. Het laatste doel is de versterking van de landschappelijke kenmerken in het gebied zodat het onderscheid tussen de landschapstypen versterkt en benut wordt. Horsterhoeve wordt op een natuurinclusieve wijze ontwikkeld en zal daarmee ook een bijdrage leveren aan het versterken en/of in stand houden van de leefgebieden van verschillende dieren en planten. De landschappelijke ondergrond van het gebied is hiermee mede bepalend voor de identiteit. Denk hierbij aan de bebouwing die van oorsprong op de hogere delen is gesitueerd, overgangen in het landschap van hoog naar laag (gradiënt) en verschillen in een open en besloten landschap.
Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' grotendeels bestemd als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'. Om het plan alsnog mogelijk te maken is het noodzakelijk de bestemming te wijzigen, waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet.
Het plangebied heeft betrekking op percelen aan de Horster-Engweg te Ermelo die momenteel gebruikt worden als recreatiegebied.
Het plangebied is gelegen aan de westkant van gemeente Ermelo, tegen de Rijksweg A28 aan. De noordkant van het plangebied grenst aan bestaande woningen. De oostzijde, zuidzijde en westzijde van het plangebied grenzen aan gronden die bestemd zijn als 'Natuur'. Tevens bevinden zich veel agrarische gronden ten zuiden van het plangebied. Tussen de Rijksweg A28 en het plangebied ligt de Spijkweg.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rode stippellijn. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Recreatieterreinen', dat op 4 juli 2013 is vastgesteld door de raad van de gemeente Ermelo, en het 'Bestemmingsplan Horst Noord', vastgesteld op 20 april 2017.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het overgrote deel van het plangebied de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'. De gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor recreatiebedrijven met recreatiewoningen, stacaravans, mobiele kampeermiddelen en trekkershutten met de daarbij behorende voorzieningen.
Binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' zijn twee bouwvlakken opgenomen, waarbij een bouwvlak bijna het gehele plangebied beslaat. Het andere bouwvlak is een stuk kleiner. Voor beide bouwvlakken geldt dezelfde bouwaanduiding, namelijk 'specifieke bouwaanduiding - hoge dichtheid. Deze bouwaanduiding regelt het totaal aantal recreatiewoningen, stacaravans, standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen en trekkershutten per ha.
Een klein deel van het plangebied nabij de beoogde nieuwe entree van de wijk via de Spijkweg hebben de bestemmingen 'Natuur', 'Natuur - Landschapselement', 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Daarnaast geldt er voor een groot deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, indien daarvoor dieper dan 0,30 m in de bodem zal worden geroerd en de oppervlakte van het nieuwe bouwwerk of de uitbreiding van het bestaande bouwwerk meer dan 100 m2 bedraagt. Indien er wel groter en dieper wordt gebouwd dan voorgenoemde maatvoeringen dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Een klein deel van het plangebied bevat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H' en 'Waarde - Archeologie L'.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen weergegeven. Het plangebied is hierop globaal met een rode stippellijn weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'De Horsterhoeve' bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en beoogde situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan, zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 de gevolgde procedure beschreven.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Ermelo, in het noordwesten van de gelijknamige gemeente en vlak langs de A28. De locatie betreft recreatiepark De Horsterhoeve met de bijbehorende opstallen en groenvoorzieningen. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 11,4 hectare en bevindt zich in een landelijk gebied met weilanden, houtopstanden, woonerven en boerenerven. Langs de zuidelijke rand van het gebied stroomt het Tweelingbeekje.
De bebouwing op de Horsterhoeve bestaat uit een hoofdgebouw met daarbinnen een receptie, een restaurant, een snackbar en een aangebouwd woonhuis. Verder zijn er drie schuren voor de opslag van materialen, een milieustraat, een aantal schuurtjes en hooimijten van de kinderboerderij, twee vrijstaande woonhuizen, twee voormalige paardenschuren, een kiosk, een toiletgebouw en tientallen vakantiehuisjes, stacaravans en tuinschuurtjes. Het terrein is verder voor een groot deel onverhard. Andere elementen die aanwezig zijn lijnhagen, weitjes, sportvelden, een speeltuin, een zwembad, een parkeerterrein, elzensingels, diverse vrijstaande bomen en een houtopstand met zomereiken.
Navolgende afbeeldingen tonen een impressie van de huidige situatie binnen het plangebied.
Hoofdgebouw met het aangebouwde woonhuis (linksboven), een voorbeeld van een stacaravan (rechtsboven), een voorbeeld van een vakantiehuisje met een tuinschuurtje (linksonder) en het vrijstaande woonhuis in het noorden van het plangebied (rechtsonder).
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving een stedenbouwkundig plan opgesteld. Tevens is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is bijgevoegd als Bijlage 1. Onderstaand wordt dit stedenbouwkundig plan verder toegelicht.
Globale invulling stedenbouwkundig plan De Horsterhoeve
Context plangebied
De uitlopers (dekzandruggen) van de Veluwe worden al lang gebruikt voor bewoning. De kern Ermelo ligt op de rand van het grote massief van de Veluwe. Het deel 'lo' in Ermelo verwijst naar een op zandgrond gelegen bos. In westelijke richting strekken zich langgerekte ruggen uit richting het Veluwemeer, oftewel de voormalige Zuiderzee. Op deze ruggen ontstonden in een kleinschalig kampenlandschap boerderijcomplexen vaak op de rand van droog en nat. Deze bewoning concentreerde zich in buurtschappen langs de oost-west gerichte wegen zoals de Horster Engweg (Horlo), de Buitenbrinkweg en de Zeeweg (buurtschap Horst). De natuur leende zich ook goed voor instellingen, zoals bijvoorbeeld 's-Heerenloo en Groot Emaus. Na WO2 kwamen er ook nog verschillende recreatieparken bij. Tussen de hoger gelegen dekzandruggen liggen lagere delen waar beweiding plaats vindt en waar hooilanden zijn. De afwatering loopt op natuurlijke wijze van het oosten naar het westen, richting het Veluwemeer. Op korte afstand van elkaar is er hier sprake van verschillende landschapstypen met grote onderlinge verschillen.
De aanleg van de A28 en later de Spijkweg vormden een barrière tussen deze dekzandruggen met hun kleinschalige landschap en het Veluwemeer. De landschappelijke overgangen, waar de Veluwe bijna tot in de zee liep zijn hierdoor verdwenen of op zijn minst verwaterd. Voor omgeving Horlo heeft dit ook betekend dat het gebied opgesloten kwam te liggen in de oksel van deze grootschalige infrastructuur.
De verschillende ontwikkelingen in het gebied hebben geleid tot een bonte verzameling van functies en bewoningsvormen. Er zijn grootschalige woningbouwprojecten als Groot-Horloo, recreatiewoningen, al dan niet permanent bewoond en kleinere nieuwbouwprojecten in de vorm van buitenplaatsen en rood-voor-rood ontwikkelingen tussen agrarische erven en bedrijven. Het resultaat is een behoorlijk dicht bebouwd landschap dat een onduidelijk profiel heeft.
Stedenbouwkundig ontwerp
Globaal gezien kan het plangebied worden opgedeeld in twee verschillende type landschappelijke eenheden, namelijk 'dekzandrug' en 'hooiland'. Vanwege de aanwezigheid van deze natuurlijke landschappelijke eenheden is ervoor gekozen om in het ontwerp verschillende type woningen te realiseren op de twee landschappelijke eenheden. Tot slot wordt er ook nog een maatschappelijke functie gerealiseerd, De Meent.
Dekzandrug tegenover hooiland
Dekzandrug
Op de dekzandrug kan er onderscheid worden gemaakt tussen vier woonvelden. Deze woonvelden worden van elkaar gescheiden door groenstructuren of de wegenstructuur. De woningen zullen grotendeels met de voorgevel gesitueerd worden aan de straat. Binnen de woonvelden zal er meer dan voldoende ruimte zijn om te parkeren. Bij twee woonvelden wordt dit gesitueerd in het midden van het woonveld, waardoor er een soort centraal pleintje per woonveld ontstaat. Bij de overige woonvelden vindt het parkeren meer plaats langs de rand of achter de woningen. Voetgangers en fietsers kunnen gemakkelijk tussen de woonvelden heen bewegen, terwijl er voor auto's een knip zit tussen de noordelijke woonvelden en de zuidelijke woonvelden.
De architectuur zal worden gereduceerd tot herkenbare, grote volumes. Hierbij worden typische dorpse vormen (zoals een pastorie, winkelpand, notabelenwoning, boterfabriek) vertaald naar eigentijdse woningen. Hierbij ontstaat er een dorpse kleinschaligheid met kleine architectonische ensembles. Daar horen variatie in vormen, massa's en architectuurstijlen bij.
Hooiland
In het hooiland worden compacte clusters van woningen in een groene kamer gerealiseerd. Hierbij worden de woningen niet aan de straat gesitueerd, maar in een erf/cluster als architectonisch ensemble. Er zal veel meer vermenging zijn tussen wonen en groen, waarbij er diffuse grenzen tussen privé en openbaar groen ontstaan. De auto wordt zoveel mogelijk beperkt door de openbare parkeerplaatsen te clusteren en de infrastructuur zo aan te passen dat het gebruik van de auto minder uitnodigend is.
De architectuur zal bestaan uit natuurlijke materialen en een ingetogen kleurstelling. Hierbij vormen compacte en eenvoudige vormen de boventoon.
De Meent
Er zal, ter plaatse van de voormalige hoofdingang, een maatschappelijk gebouw worden gerealiseerd. Het gebruik zal nog nader bepaald dienen te worden, en daarmee ook de omvang van het gebouw. De omgeving het gebouw zal een open ruimte betreffen. Hiervan zal het overgrote deel een ecologische functie krijgen. De gronden worden zo ingericht dat deze bijdragen aan de bestaande ecologische waarden in het gebied en deze zelfs versterken. Hierbij kan er ook gedacht worden aan een natuurlijke manier van begrazing.
Bebouwing en programma
Het woningbouwprogramma bestaat uit 266 woningen. Hierbij is een onderverdeling gemaakt tussen sociale huur/koop, middenhuur woningen en vrije sectorwoningen.
Woningbouwprogramma
Sociale huur/koop
In totaal worden er 136 sociale huur/koopwoningen gerealiseerd. Dit is circa 51% van het totale woningbouwprogramma. De sociale huur/koopwoningen bestaan uit drie verschillende type woningen:
Middenhuur woningen
In totaal worden er 19 middenhuur woningen gerealiseerd. Dit is circa 7% van het totale woningbouwprogramma. De middenhuur woningen bestaan allen uit rijwoningen met een smalle beukmaat. Hoekwoningen kunnen tevens in deze categorie vallen.
Vrije sectorwoningen
In totaal worden er 111 vrije sectorwoningen gerealiseerd. Dit is circa 42% van het totale woningbouwprogramma. De vrije sectorwoningen bestaan uit drie verschillende type woningen:
Beeldkwaliteit
Zoals eerder benoemd zal er een verschil zijn in architectuur en daarmee beeldkwaliteit tussen de woningen op de dekzandrug en de woningen in het hooiland. Op de dekzandrug worden typische dorpse vormen toegepast met een variatie in architectuurstijlen. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de beeldkwaliteit van de woningen op de dekzandrug.
Beeldkwaliteit Dekzandrug
In het Hooiland worden meer compacte clusters van woningen en een groene kamer gerealiseerd. Het erf of cluster dient als architectonisch ensemble. Er zal een vermenging ontstaan tussen wonen en groen, waarbij de grenzen tussen privé en openbaar groen diffuus zijn. De architectuur focust zich op natuurlijke materialen, een ingetogen kleurstelling en compacte en eenvoudige vormen.
Beeldkwaliteit Hooiland
Water- en groenstructuur
Het landschappelijk raamwerk is een belangrijke bouwsteen voor het stedenbouwkundig ontwerp. Het landschappelijk raamwerk bestaat uit een groen- en waterstructuur. De groen- en waterstructuur heeft meerdere functies, namelijk voor de woonkwaliteit (zicht op groen en water, recreatieve mogelijkheden), klimaatadaptatie (schaduw, verkoeling, stof beperken, water vasthouden en bergen) en natuurwaarden (natuurinclusiviteit, biodiversiteit). Beplantingen en soortkeuze voor nieuwe bomen en groen sluiten aan bij de landschappelijke context en identiteit. De beplantingen dragen bij aan de versterking van de lokale biodiversiteit.
Er kan een onderscheid worden gemaakt in de water- en groenstructuur van de dekzandrug en het hooiland.
Dekzandrug
Een dekzandrug is van nature hoog en droog. Dit is ook van belang voor de waterhuishouding ter plaatse. De grondwaterstroming loopt af van noordoost naar het zuidwest. De beoogde opzet van de wijk en de verschillen in hoogte lenen zich goed voor een bovengrondse afvoer van hemelwater. Dit is kostenbesparend (geen tweede rioolbuis) en draagt bij aan het waterbewustzijn. Door zoveel mogelijk af te voeren in het aanliggend groen kan hemelwater wegzakken naar de ondergrond zoals de klimaatvisie van de gemeente voorschrijft. In dit deelgebied zullen niet veel wadi's worden gerealiseerd omdat het water een natuurlijk verloop heeft van noord naar zuid.
Tevens wordt er hier gekozen voor een forse groenstructuur waarbij ook veel huidige bomen en bosschages worden ingepast. In het noorden van de dekzandrug zullen de woningen als het ware tussen de bestaande bomen en bosschages worden gesitueerd, waardoor en gewoond wordt tussen de bomen. Tevens is er een inmeting gedaan waarbij de bomen met de meeste waarde behouden dienen te worden. Het overige groen bevindt zich voornamelijk langs de randen van het plangebied en tot aan de grens met het hooilandschap.
Hooiland
Hooiland is van nature laag en nat. Dit is ook van belang voor de waterhuishouding ter plaatse van het hooiland. Er zullen meerdere wadi's worden gerealiseerd om het water langzaam te laten infiltreren in de bodem. Het overtollige water kan via het Tweelingbeekje worden afgevoerd naar het Wolderwijd.
In het Hooiland wordt gekozen voor een meer ingetogener groenstructuur. Hier worden ook zoveel mogelijk bestaande bomen en bosschages ingepast. Er ontstaat echter een meer open landschap waarbij de grens tussen privé en openbaar groen vervaagd. Bomen worden meer sporadisch en in laanstructuur aangebracht.
Ontsluiting en parkeren
De infrastructuur zal bestaan uit verschillende soorten (half)verhardingen. Bewoners van het noordelijk deel van de dekzandrug zullen hun woningen met de auto kunnen bereiken via de Horster-Engweg. De aansluiting met de Horster-Engweg is momenteel een Y-splitsing. Om de verkeersveiligheid te bevorderen, zal de nieuwe aansluiting haaks worden uitgevoerd. Tevens wordt de kruising ingericht als 30 km/h kruising. Met deze aanpassingen wordt de aansluiting op de Horster-Engweg veiliger.
De overige woningen in het plangebied worden ontsloten via de Spijkweg. Op de Spijkweg zal hiervoor een nieuwe rotonde worden gerealiseerd. Het is niet mogelijk om met de auto vanaf de Spijkweg, via het plangebied, naar de Horster-Engweg te komen. Om dit te voorkomen zullen er paaltjes worden geplaatst waardoor het voor auto's onmogelijk is deze route te gebruiken. Hulpdiensten kunnen wel via deze route rijden.
Binnen de woonvelden, op de plekken waar parkeren wordt toegepast, zal andere verharding worden aangelegd. Deze zal zich onderscheiden van de ontsluitingswegen in het plangebied. De woonvelden waar de erfstructuur geldt zullen ook op deze manier kenbaar worden gemaakt.
Tot slot maakt de Drift een belangrijk onderdeel uit van de infrastructuur. De Drift is een onverhard pad dat nu vanuit het zuiden uitkomt op het recreatieterrein. Dit pad zal nu verder worden getrokken tot aan de Meent, waar vervolgens de Horster-Engweg begint. Gedeeltelijk zal de Drift langs de hoofdontsluitingsweg van het zuidelijke deel lopen. Hierbij is ervoor gekozen om, naast de verharding, het pad onverhard door te laten lopen.
Ontsluiting verkeer en parkeren
Geluidscherm langs A28
Vanwege een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevels van de nieuwe woningen vanuit de A28 (zie paragraaf 4.7), is ervoor gekozen een geluidscherm te realiseren tussen het plangebied en de A28. In de berm tussen de A28 en de Spijkweg is ruimte om een geluidscherm te plaatsen. Het geluidscherm zal geluidsabsorberend zijn, en een lengte van 520 meter krijgen. De hoogte van het geluidscherm wordt 4,5 meter. Het geluidscherm wordt tevens landschappelijk ingepast. Deze landschappelijke inpassing wordt weergegeven in het beeldkwaliteitplan (zie bijlage Bijlage 1).
In de onderstaande figuur is de ligging van de geluidsscherm (blauwe lijn) weergegeven:
Ligging van het geluidscherm
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteits- voorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI. Het Barro bevat geen specifieke regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen directe invloed op dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met een maximum van elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Voorliggend plan voorziet in de bouw van 266 woningen en wordt daarom aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Door Buro Ontwerp & Omgeving is een toets voor de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze toets is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies worden hierna kort behandeld.
Per saldo is sprake van een toename van 266 woningen. Binnen het kader van het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid levert het initiatief een significante bijdrage aan het bereiken van de doelstelling over het toevoegen van woningen.
De ontwikkeling voldoet vooral aan de provinciale, regionale en gemeentelijke kwalitatieve behoefte door het toevoegen van geschikte woningen voor verschillende type doelgroepen. Dit initiatief levert een waardevolle bijdrage aan het toevoegen van veel verschillende type woningen. Specifiek is minimaal 50 procent van de woningen gereserveerd voor sociale huurwoningen of sociale koopwoningen. Met dit woningbouwprogramma wordt woonruimte gecreëerd die aantrekkelijk is voor starters, zoals de rijwoningen en de appartementen, en voor jong volwassenen, stellen, gezinnen en senioren.
Geconcludeerd kan worden dat met het initiatief gelegen in nabijheid van een bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de (her)ontwikkellocatie. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro).
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en het woon- en leefklimaat van toepassing.
Woon- en leefklimaat
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Klimaatadaptatie
Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.
De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het voorliggende plan biedt een passend juridisch kader voor de bestaande recreatieverblijven waardoor de gebruiksfunctie wijzigt van recreatie naar wonen. De wijziging gaat gepaard met de realisatie van nieuwe gebouwen. De locatiekeuze is reeds gemotiveerd in de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking welke is opgenomen in paragraaf 3.1. Voorliggend plan past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Daarnaast worden de nieuwe woningen gerealiseerd binnen een klimaat adaptieve omgeving. Er wordt veel groen gehandhaafd en gerealiseerd, waardoor de kans op hittestress en wateroverlast worden verkleind. Tevens worden er diverse wadi's in het plangebied aangebracht om het eventueel overtollige regenwater langzaam te laten infiltreren of af te voeren.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De meest recente versie is het 'Actualisatieplan 9 Omgevingsverordening', vastgesteld op 5 juli 2022.
De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen', 'klimaatadaptatie' en 'intrekgebied' relevant.
Wonen, instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2)
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
Instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Voor de beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.
Instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied (art. 2.38)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In paragraaf 3.3 Regionaal beleid en 3.4 Gemeentelijk beleid wordt het voorliggende plan getoetst aan het woonbeleid.
In de verordening is tevens opgenomen dat er geen bestemmingsplannen mogen worden opgesteld waarin is opgenomen dat recreatiewoningen permanent bewoond mogen worden. Deze moeten van een reguliere woonbestemming worden voorzien. Voorliggend plan voorziet hierin door de recreatieve woningen die blijven staan aan de noordzijde van het plangebied een woonbestemming toe te kennen.
Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Tot slot zal er geen winning van fossiele energie plaatsvinden binnen het bestemmingsplan. Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en de regels op het gebied van 'wonen', 'klimaatadaptatie' en 'intrekgebied'. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Regionale woonagenda
De gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten werken sinds 2018 samen in de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV). De afgelopen jaren heeft de samenwerking geleid tot verschillende momenten van afstemming en beleidsvorming op het gebied van wonen. Zo is er in 2014 een regionale woonvisie opgesteld. In 2019 is er gekozen voor een Regionale woonagenda. Deze agenda gaat uit van lokale beleidsvrijheid waar dat kan en samenwerking waar dat meerwaarde heeft of noodzakelijk is.
Regionale trend
Sinds de afgelopen jaren is er een oplopend tekort aan woningen. Starters op de woningmarkt zoeken een betaalbare plek om te wonen, mensen met een zorgvraag zijn naarstig op zoek naar een beschutte omgeving en er is vraag naar nieuwe woonvormen. De woningbouw blijft fors achter bij de behoefte.
De gemeente Ermelo maakt binnen deze regionale samenwerking onder andere onderdeel uit van de werkgroep die zich bezighoudt met differentiatie in wonen. Hierbij sluit ook het programmateam Vitale Vakantieparken aan. Binnen deze samenwerking zijn afspraken gemaakt over de huisvesting van de doelgroep die geholpen is met flexibele huisvestingsvormen zoals bewoners van recreatieterreinen. De gemeente Ermelo onderzoekt welke parken in aanmerking kunnen komen voor een transformatie naar wonen.
Woondeal Regio Noord-Veluwe
Op 8 maart 2023 is door de gemeente van de regio Noord-Veluwe een woondeal ondertekend. Dit betreft de 'Woondeal regio Noord-Veluwe 2022-2030. In deze woondeal wordt aangegeven dat de gemeente Ermelo bruto 1.508 woningen dient te realiseren. Onderhavig initiatief wordt genoemd als één van de sleutelprojecten binnen de woondeal. Met 266 woningen draagt het initiatief bij aan de beoogde hoeveelheid te realiseren woningen.
Woningmarktonderzoek Noord-Veluwe en Zeewolde
De afgelopen jaren nam de vraag naar woningen op de Noord-Veluwe en in Zeewolde fors toe. Die vraag komt deels uit de regio zelf, maar is ook steeds vaker afkomstig uit gebieden met een grote druk op de woningmarkt, zoals de Randstad of stadsregio Zwolle. De gemeenten en corporaties streven ernaar om zo vraaggericht mogelijk te bouwen, zodat iedereen die in de regio wil wonen een passende woning kan vinden.
Uit het woningmarktonderzoek zijn een aantal conclusies en aanbevelingen gekomen. Hieronder worden deze kort samengevat:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De ontwikkeling voorziet in een nieuwe woonwijk met 266 nieuwe woningen. Hierdoor wordt er met één initiatief een grote hoeveelheid woningen toegevoegd aan de regio Noord-Veluwe. Er worden verschillende type woningen gebouwd, waarbij tevens veel eengezinswoningen worden gerealiseerd. Daarbij wordt tevens groot ingezet op de realisatie van sociale huur- en koopwoningen en middenhuur woningen. Deze woningen zijn voor jongeren interessant. Tot slot wordt het overgrote deel van de vrije sector uitgevoerd als rijwoningen. Deze woningen zijn goedkopere woningen ten opzichte van twee-aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen. Voor het overige wordt verwezen naar het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4.
Omgevingsvisie Ermelo
De omgevingsvisie is een van de instrumenten van de Omgevingswet. De omgevingsvisie is een strategisch document en schetst de toekomstige ontwikkelingsrichting van de gehele leefomgeving van de gemeente op hoofdlijnen. De omgevingsvisie nodigt uit, helpt prioriteren, vormt de basis voor afweging van initiatieven. De omgevingsvisie bestaat uit zes thema's:
De thema's zijn beschreven aan de hand van verschillende kernpunten. De thema's zijn gebiedsgericht vertaald in zeven gebieden. Het plangebied ligt in het gebied 'Buitengebied west'. Voor het plangebied zijn de in de toekomst de thema's 'Leefbaar, zorgzaam en gezond wonen' en 'Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief' van toepassing.
Daarnaast heeft het plangebied in de huidige situatie betrekking op het thema 'Ontspannen verblijven en recreëren'. Ermelo streeft naar vitale, attractieve en hoogwaardige vakantieparken. Verblijfsrecreatie is het hart van de toeristische sector in Ermelo. Op meerdere plekken is de verblijfsrecreatie toe aan een kwaliteitsslag. Ermelo beschikt nu over te veel van hetzelfde. In het buitengebied zijn, buiten bepaalde clusters, nog tientallen vakantieparken aanwezig. De gemeente maakt in afwijking van de 'Toekomstvisie op de verblijfsrecreatie' een nieuw beleidskader voor de ontwikkeling van deze parken. Vanuit dat kader kan de gemeente maatwerk toepassen voor het toekomstperspectief per park.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Onderhavige ontwikkeling zorgt voor de realisatie van 266 woningen binnen de gemeente Ermelo. Gezien er weinig nieuwbouwprojecten van deze schaal binnen de gemeente mogelijk zijn, zorgt de ontwikkeling voor leefbaar wonen voor alle doelgroepen. Daarnaast worden alle woningen in een groene setting gerealiseerd, wat een positieve bijdrage heeft aan de gezondheid van de bewoners. Tot slot zullen alle woningen duurzaam worden uitgevoerd volgens de laatst geldende eisen.
Woonvisie Ermelo 2030
In het voorjaar 2021 is de Woonvisie 2030 vastgesteld. Het woonbeleid van Ermelo is gericht op 'Exclusief wonen voor iedereen'. Exclusief staat voor de woonomgeving die Ermelo biedt; groen, gezond, een sterke sociale verbondenheid en zorgstructuur. Deze woonomgeving wil Ermelo toegankelijk houden voor iedereen. Dit betekent dat Ermelo zich inspant voor een gevarieerd woningaanbod voor jong en oud, kleine en grote huishoudens, lage, midden en hoge inkomens en voor mensen met een specifieke zorgvraag. Om de visie 'Exclusief wonen voor iedereen' te bewerkstelligen wordt ingezet op drie strategische woonopgaven:
Een van de punten hieruit is dat er ingezet wordt op het toevoegen van betaalbare woningen en geschikte woningen voor starters en ouderen die tegelijkertijd toekomstbestendig zijn. Daarom is het toevoegen van kleinere woningen in koop en huur noodzakelijk. Immers moeten voor 2030 1.060 woningen bijkomen om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen.
Verder is in de woonvisie uitgesproken dat het noodzakelijk is om kleinere woningen (appartementen) in huur en koop toe te voegen voor de groeiende groep senioren en (jonge) kleine huishoudens. Met deze toevoeging wordt tevens de doorstroming bevorderd, doordat er eengezinswoningen vrijkomen voor gezinnen en starters op de koopmarkt. Er wordt daarom ingezet op het toevoegen van ongeveer 140 appartementen tot 2030.
Samen investeren in toekomstbestendige buurt(schapp)en
Het doel is om bestaande woningen en buurten goed aan te sluiten bij toekomstige woonwensen en duurzaamheidseisen. Ook moet voortdurend gezocht worden naar slimme kansen voor nieuwbouw en transformatie. Maar de gemeente Ermelo wil ook kijken naar aanpassingen in de openbare ruimte, het verbeteren van toegankelijkheid en klimaatadaptatie.
Woningbouwprogramma in balans
De gemeente Ermelo wil inzetten op nieuwbouw, herstructurering en transformatie. In het programma voor woningbouw moet er een goede verdeling komen in woningen voor de korte of lange duur. Verder moedigt de gemeente aan om bij nieuwbouwaanvragen groen- en natuurinclusief te bouwen.
Passend en betaalbaar wonen voor iedereen
De gemeente Ermelo probeert een voorraad woningen te hebben die goed past bij de wensen, inkomens, leeftijd en gezinsgrootte van haar inwoners. Er is keuze voor iedereen, ook door een passend en betaalbaar aanbod in woningen. Het doel is het om het aantal sociale huurwoningen de komende jaren te vergroten.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van 266 woningen binnen de gemeente Ermelo. Voor elk segment worden er verschillende type woningen gerealiseerd waardoor er een gevarieerd woningaanbod ontstaat voor lage, midden en hoge inkomens.
Minimaal 50% van het plan bestaat uit betaalbare huur/koopwoningen van verschillende typen en grootten. Hierbinnen zitten ook kleinere woningen die geschikt zijn voor starters en ouderen, wat een van de punten is uit de Woonvisie Ermelo 2030. Deze zijn ook beschikbaar in de vorm van appartementen. In de vrije sector worden er tevens diverse woningen gerealiseerd, waardoor er een woningbouwprogramma ontstaat dat goed in balans is. Hierbij wordt ook aangesloten bij het groen- en natuurinclusief bouwen van woningen. Er zal veel groen worden gehandhaafd waar mogelijk en ook veel nieuw groen binnen het plan worden gerealiseerd.
Tot slot zullen er tevens sociale huurwoningen worden gerealiseerd, waardoor er ook in dat segment een passend en betaalbaar aanbod in woningen ontstaat.
Motie zoekzones (grootschalige) woningbouw
Op 12 mei 2021 is er door de SGP een motie ingediend betreffende zoekzones voor (grootschalige) woningbouw. Deze motie is aangenomen door de gemeenteraad. De motie constateert dat er voor de korte-, middellange- en lange termijn blijvend woningen nodig zijn voor verschillende doelgroepen in Ermelo. Daarbij kent Ermelo een relatief dure woningmarkt en heeft het een relatief klein aanbod betaalbare koopwoningen. Met de motie worden zoekzones in kaart gebracht voor de ontwikkeling van (grootschalige) woningbouw.
Doorwerking in het onderhavig plan en conclusie
Het plangebied is niet aangewezen als zoekzone voor grootschalige woningbouw door de raad. De raad heeft nog geen keuze gemaakt over de locatie voor grootschalige woningbouw. Voor de uiteindelijke locatie zal een visie worden opgesteld. Het plan sluit wel goed aan bij de motie en wens van de gemeente om meer (betaalbare) woningen te realiseren en zodoende wordt dit als een positieve ontwikkeling beschouwd.
Verordening sociale woningbouw 2022 en Beleidsregels sociale woningbouw Ermelo 2022
Op 7 december 2022 is de 'Verordening sociale woningbouw 2022' en 'Beleidsregels sociale woningbouw Ermelo 2022' door de gemeenteraad van Ermelo vastgesteld. De aanleiding voor deze nieuwe regels is het tekort aan sociale koop- en/of huurwoningen in Ermelo. Met de vaststelling van de verordening sociale woningbouw 2022 zal een vereveningsfonds sociale woningbouw worden ingesteld. De inhoud van dit vereveningsfonds is vastgelegd in de beleidsregels sociale woningbouw Ermelo 2022.
Het vereveningsfonds houdt in dat voor alle afzonderlijk te ontwikkelen plannen, 50% van de nieuw te realiseren woningen uit sociale huur en koopwoningen dienen te bestaan. Alleen wanneer het gaat om de bouw van één woning voor eigen gebruik is de doelgroepeis opgenomen in de 'verordening sociale woningbouw 2019' niet van toepassing. Wanneer in een project onvoldoende sociale huur of koopwoningen worden gerealiseerd dient er een bijdrage te worden geleverd aan het vereveningsfonds. Projecten met meer dan 50% sociale woningbouw kunnen gelden uit het fonds ontvangen.
Daarnaast zijn er per categorie streefpercentages benoemd. In onderstaande tabel wordt per categorie het streefpercentage aangegeven.
Categorie | Omschrijving | Percentage |
Sociale huur | Netto huurprijs tot € 763,47 per maand | 28% |
Sociale koop-laag | V.o.n. prijs tot € 260.000 | 22% |
Sociale koop-hoog | V.o.n. prijs tussen €260.000 – NHG grens | 11% |
Geliberaliseerde woning voor middenhuur | Netto huurprijs tussen € 763,47 - €1.000 per maand | 6% |
Overige woningen | Overige huur- of koopprijzen | 33% |
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Onderhavige ontwikkeling zal voldoen aan de streefpercentages zoals in bovenstaande tabel zijn benoemd. Hierbij zijn de percentages ook vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan, waardoor deze ook juridisch-bindend zijn. Hiermee voldoet het plan aan de 'Verordening sociale woningbouw 2022' en de 'Beleidsregels sociale woningbouw Ermelo 2022'.
Afweging woningbouwplannen
In 2019 werd geconstateerd dat hoewel er al verschillende jaren meer dan voldoende plannen zijn, deze plannen niet of niet snel tot realisatie komen. Naast de scheefgroei in het aantal woningbouwplannen ten opzichte van het aantal woningen dat daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is er ook sprake van een kwalitatieve mismatch: de invulling van het woningbouwprogramma sluit niet aan bij het gewenste programma dat door de gemeente is vastgesteld.
De gemeente Ermelo heeft er behoefte aan om meer grip te krijgen op de daadwerkelijke realisatie van woningbouwplannen. Daarom is in 2019 besloten een afwegingskader voor woningbouwplannen vast te stellen en een bijpassende werkwijze te ontwikkelen. Onder een woningbouwplan wordt het volgende verstaan: een plan waarbij woningen gebouwd worden dan wel een plan waarbij een gebouw/ruimte waar niet gewoond mag worden, wordt omgezet naar een gebouw/ruimte waar wel gewoond mag worden. Het gaat hierbij om permanente ontwikkelingen.
Voor vitale vakantieparken geldt, dat als er sprake is van omzetting naar woningbouw, deze buiten de afweging woningbouw worden behandeld. Voor dit soort plannen gelden namelijk andere doorlooptijden dan voor de plannen die in het afwegingskader woningbouw worden voorgelegd.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Onderhavige ontwikkeling valt onder het beleid voor vitale vakantieparken. Dit betekent dus dat de ontwikkeling niet getoetst hoeft te worden aan het beleid 'Afweging woningbouwplannen'.
Ontwikkelperspectief Horst & Telgt
De gemeente heeft samen met buurtvereniging Horst & Telgt een ontwikkelingsperspectief gemaakt. Dit is een vervolg op het buurtplan uit 2015. Het geeft duidelijkheid in de haalbaarheid van kleine ontwikkelingen in dit gebied. De gemeenteraad stelde het ontwikkelingsperspectief op 3 maart 2021 vast.
Het document richt zich op de lokale initiatieven. Dit zijn relatief kleinschalige projecten; nieuwbouw, vervanging of functieverandering van één of enkele woningen / bedrijven in de bestaande linten en buurtschappen. Deze talrijke initiatieven zetten de bestaande kwaliteit van het dorp en landschap verder onder druk. Het ontwikkelingsperspectief vergroot het inzicht waar en op welke manier er gebouwd kan worden met respect voor de aanwezige waarden. Grote initiatieven vragen om maatwerk, hier worden aparte beeldkwaliteitsplannen voor opgesteld.
Een specifieke opgave die in het gebied speelt is de functieverandering van de recreatieparken naar reguliere woningbouw. Voor de recreatieparken in cluster Horst is de Omgevingsvisie Herontwikkeling recreatiecluster Horst leidend. Voor de overige recreatieparken is de Toekomstvisie op de verblijfsrecreatie leidend. Voord de parken in het buitengebied wordt nieuw beleid gemaakt.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het plangebied valt buiten de scope van het ontwikkelingsperspectief. Op de kaart behorend bij dit ontwikkelingsperspectief wordt het plangebied aangeduid als 'Recreatiepark, zie Omgevingsvisie Vitale Vakantieparken'. Hiermee is het ontwikkelingsperspectief verder niet van toepassing op onderhavig plan. Voor het plangebied geldt het beleid voor Vitale Vakantieparken, toekomstvisie op de verblijfsrecreatie.
Vitale vakantieparken, toekomstvisie op de verblijfsrecreatie
Met circa 80 vakantieparken heeft Ermelo de meeste verblijfplaatsen van alle gemeenten in de Regio Noord-Veluwe. De toeristisch-recreatieve sector is dan ook van groot belang voor Ermelo. Deze sector staat echter onder druk. Vooral bij de bungalowparken is sprake van teruglopende bezetting en wisselende toekomstperspectieven. Bovendien worden veel parken in de praktijk ook voor andere doeleinden gebruikt dan alleen recreatie. Deze sector staat dan ook voor een belangrijke herstructureringsopgave.
In het regionale programma ‘Vitale Vakantieparken’ werkt Ermelo samen met tien Noord Veluwse gemeenten en diverse andere publieke en private partners aan tal van vraagstukken over de verblijfsrecreatie. Het beoogd resultaat is het versterken van de verblijfsrecreatie op de Noord Veluwe door middel van een gezamenlijke en integrale aanpak.
Er zijn veel ondernemers die om uiteenlopende redenen niet kunnen of willen werken aan kwaliteitsverbetering. Financieringsproblemen, beperkte schaalgrootte en/of het ontbreken van bedrijfsopvolging remmen het kwalitatieve en innovatieve vermogen van deze groep bedrijven. Zij zitten op slot en zijn niet meer rendabel. Stilstand is achteruitgang, en zodoende wordt een verouderd bedrijf al snel een verloederd bedrijf. Voor exploitanten is het aanlokkelijk om hun bungalows, chalets en stacaravans tijdelijk of permanent te verhuren aan andere doelgroepen die wel bereid zijn om ervoor te betalen. In deze gevallen is sprake van oneigenlijk en onwenselijk gebruik, dat beëindigd moet worden. Afhankelijk van onder meer de ligging van de recreatieparken wordt ingezet op terugbewegen naar recreatie of functiewijziging.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De eigenaren van recreatiepark De Horsterhoeve zijn van plan het recreatiepark te beëindigen, waarbij er een nieuwe invulling voor het terrein gezocht dient te worden. Onderhavige ontwikkeling ziet toe op het wijzigen van de bestemming van het recreatiepark naar een woonbestemming. Hiermee wordt voorkomen dat er onwenselijk gebruik ontstaat op het recreatiepark. Tevens draagt het plan bij aan de woningbouwopgave die de gemeente Ermelo heeft.
Landschapsontwikkelingsplan Ermelo - Putten 2011-2021
Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hierna wordt het planvoornemen getoetst aan het LOP.
De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:
Hoofdzones binnen LOP
Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden die elk hun eigen karakteristieken kennen. Het plangebied is daarbij gelegen binnen zone II: Flankzone van het Veluwemassief, welke onder te verdelen is in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen. Het plangebied ligt maakt onderdeel uit van het kampenlandschap. Daarbij ligt het plangebied binnen/op de grenzen van een waardevolle ruimtelijke eenheid. In deze eenheden zijn de landschapstypen het meest herkenbaar.
Doorwerking in het onderhavige plan
Kampenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open/half open landschap met af en toe gesloten bosgebieden.
De huidige locatie past niet helemaal binnen het beeld van een Kampenlandschap. Het recreatieterrein heeft een hoge dichtheid qua bebouwing waardoor er niet echt sprake is van kleinschalige verkaveling. Als gevolg van het onderhavig plan worden de landschappelijke structuren niet geschaad, gezien alleen de locatie van het huidige recreatieterrein wordt gebruikt om woningen te realiseren. Hierbinnen is het kampenlandschap al minder zichtbaar.
De ontwikkeling zorgt juist deels voor herstel van de landschappelijke eenheden. Op de dekzandrug wordt bebouwing toegepast die past bij deze landschappelijke eenheid. Hierbij worden typische dorpse vormen (zoals een pastorie, winkelpand, notabelenwoning, boterfabriek) vertaald naar eigentijdse woningen. Hierbij ontstaat er een dorpse kleinschaligheid met kleine architectonische ensembles. Het hooiland krijgt juist meer woonclusters in het groen waarbij grenzen tussen privé en openbaar groen diffuus is, wat typerend is voor dat landschap. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021'.
Programma Duurzaamheid Ermelo
In het vastgestelde 'Programma Duurzaamheid' zijn de volgende twee ambities verwoord: Ermelo is energieneutraal in 2030 en klimaatneutraal in 2035. In het programma Duurzaamheid presenteert Ermelo zich als een op duurzaamheid gerichte gemeente. Op grond van het Bouwbesluit worden vanaf 2019 strikte eisen gesteld aan de EPC waarden. Om duurzaamheid een nog prominentere plek te geven kunnen investeringen in duurzaamheidsmaatregelen, die verder gaan dan het bouwbesluit, bijvoorbeeld in energieneutrale en klimaatneutrale woningen, worden ingezet als vereveningsbijdrage. Ook wil de gemeente duurzaamheid nadrukkelijker agenderen door meer planologische ruimte te bieden aan initiatieven die substantieel bijdragen aan duurzaamheid. Gezien de toekomst van de energie infrastructuur dient geanticipeerd te worden op gasloze nieuwe woningbouw.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De woningen zullen gasloos worden uitgevoerd en conform het Bouwbesluit. In een later stadium kan worden bekeken of er meer geïnvesteerd zal worden in energieneutrale en klimaatneutrale woningen.
Mobiliteitsvisie 2022-2030 'Ermelo gaat!'
De gemeente Ermelo heeft een nieuwe mobiliteitsvisie vastgesteld. De gemeente wil nu de juiste keuzes maken over hoe er binnen, van en naar de gemeente wordt gereisd. Om die reden zijn er een aantal ambities opgesteld. Vanuit deze ambities zijn er vier thema's opgesteld, welke hieronder kort worden toegelicht.
Groen
Ermelo is een groene gemeente, dit moet behouden blijven en waar mogelijk uitgebreid. De visie gaat in op een aantal aandachtsgebieden die aan het thema zijn gerelateerd, en met name gericht om Ermelo stedelijk groener te maken.
Auto's nemen veel ruimte in, bijvoorbeeld bij het parkeren. Door op een andere manier tegen parkeernormen aan te kijken, maar ook door andere mobiliteitsvormen te stimuleren, ontstaan er mogelijkheden om grijs in te ruilen voor groen. Om lopen en fietsen te stimuleren is een goed ‘klimaat’ hiervoor cruciaal. Er moet echt een goede reden zijn om de auto te gaan gebruiken wanneer het ritten binnen de kern van Ermelo betreft. Dit betekent dat de voorzieningen, infrastructuur en netwerken actueel en op een goed niveau moeten zijn zodat men ertoe wordt verleid om de auto te laten staan. Dat geldt voor iedereen in Ermelo, dat een inclusieve gemeente wil zijn, een gemeente met een bovengemiddeld aantal zorginstellingen. Een ander doel wordt hiermee bereikt: autoluwe verblijfs- en centrumgebieden.
Veilig
Iedereen moet zich veilig kunnen verplaatsen in Ermelo. Om het aantal slachtoffers verder terug te dringen wordt er gewerkt volgens het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030, onder het motto ‘Verkeersveiligheid vooraf’. In Ermelo zal een duurzaam veilige wegenstructuur zorgen voor een inrichting die herkenbaar is en waar gewenst gedrag wordt uitgelokt. Geloofwaardige snelheden en minder afleiding in het verkeer dragen hier aan bij. Wanneer gemotoriseerd verkeer zich 'te gast' voelt én weet, dan zullen de bestuurders ander gedrag vertonen. Dát is het doel: gedragsverandering.
Vitaal
Voor veel mensen is mobiliteit een vanzelfsprekendheid, maar niet voor iedereen. Juist de bewonersgroep met een achterstand op het gebied van mobiliteit, vraagt om extra aandacht binnen de Mobiliteitsvisie. Iedereen moet mee kunnen - en durven - doen in de maatschappij. Het wegnemen van belemmeringen in het verkeer kan daaraan bijdragen. Ouderen wonen langer zelfstandig, dit vraagt ook iets van de openbare ruimte zodat een ieder zich goed en veilig kan verplaatsen.
Om vitaal te zijn en te blijven nemen goede voorzieningen in de openbare ruimte een belangrijke plaats in. De buitenruimte nodigt uit wanneer het ‘beweegvriendelijk’ is en er gelegenheden zijn om elkaar te ontmoeten. Met name de actieve mobiliteit wordt door Ermelo gestimuleerd, met de vitaliteit als doel.
Bereikbaar
Ermelo is een bedrijvige gemeente, in zowel de recreatiesector, zorgsector en er is bijvoorbeeld ook sprake van vracht- en landbouwverkeer. Ook voor bewoners en mensen en bedrijven die zich willen vestigen is bereikbaarheid essentieel. Een uitgebalanceerde verkeersstructuur is onontbeerlijk om de stromen in goede banen te leiden.
Binnen de kom van Ermelo en de buurtschappen is 30km per uur de norm. Buiten de bebouwde kom is dit 60km per uur. Op deze manier wordt er duidelijkheid gegeven over het gewenste gedrag, en zal de weginrichting hieraan bijdragen.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De ontwikkeling bevindt zich op enige afstand van de kern van Ermelo. Desalniettemin wordt er ingezet op goed 'klimaat' voor lopen en fietsen. Voor het overgrote deel van de woningen is het niet mogelijk om met de auto op de Horster-Engweg te komen vanuit het plangebied. Hiervoor dienen automobilisten de gehele Spijkweg uit te rijden. Fietsers en voetgangers kunnen wel een directe doorsteek maken waardoor zij sneller richting de kern Ermelo en het Winkelcentrum Drielanden kunnen komen. Tevens komt er een aansluiting op het fietspad ten zuiden van het plangebied, welke op de Buitenbrinkweg uitkomt. Hiermee wordt fietsen en lopen gestimuleerd, wat bijdraagt aan het vitaal zijn en blijven. Daarnaast worden er diverse paden binnen het plangebied gerealiseerd, waardoor het wandelen binnen de woonwijk wordt gestimuleerd.
Alle wegen in de woonwijk zullen 30 km per uur wegen worden. Hier is tevens rekening mee gehouden met de inrichting van deze wegen. Deze wegen nodigen niet uit tot het harder rijden dan 30 km per uur.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Algemeen
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Onderzoek
Door PJ Milieu BV is in februari 2022 een verkennend bodem-, asbest in grond- en indicatief asfaltonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies van dit onderzoek worden hierna kort behandeld.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.
Algemeen
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten zijn bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Regionaal waterprogramma 2021-2027
Het Regionaal waterprogramma beschrijft hoe de provincie Gelderland komende jaren aan de slag gaat met water. Waterschappen houden hier rekening mee in hun Waterbeheerprogramma. Het heeft ook gevolgen voor het toetsen van milieubelastende activiteiten (die mogelijk gevolgen hebben voor watersystemen) en wateractiviteiten, zoals beschreven in de Omgevingswet. Daar waar nodig zet de provincie hulpmiddelen in om onze doelen te bereiken. Dit kan de provinciale Omgevingsverordening zijn, maar bijvoorbeeld ook samenwerkingsovereenkomsten onder andere met waterschappen. Dit beleidsdocument gaat in op de betrokkenheid van de provincie vanuit diverse invalshoeken in op het gebied van water, namelijk:
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
Op 22 november 2022 is het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Ermelo valt binnen het gebiedsprogramma Noord Veluwe. In en rondom Ermelo zijn de volgende doelen opgesteld:
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Watertoets
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Onderzoek
Door Arcadis is in 2022 de watertoets gestart. Een proces van informeren, afstemmen en adviseren over relevante waterhuishoudkundige aspecten zodat tijdig (ruimtelijke) kansen en knelpunten worden gesignaleerd. Afstemming heeft plaatsgevonden met de initiatiefnemer, het stedenbouwkundig bureau, de gemeente Ermelo en Waterschap Vallei en Veluwe.
Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 4. Aan de hand van de (geohydrologische) gebiedskenmerken en doelstellingen voortkomend uit het vigerend waterbeleid zijn ontwerpmaatstaven geformuleerd. Vervolgens is het ruimtelijk planvoornemen getoetst op de maatstaven met als doel het realiseren van een klimaatbestendig, waterbewust en onderhoudsvriendelijk inrichtingsplan. De conclusies van het watertoetsrapport zijn hieronder samengevat.
Vigerend waterbeleid
Voor de uitwerking van het ontwerp zijn voor de aspecten riolering, grondwater, waterkwantiteit, -kwaliteit, beheer en onderhoud en klimaat de uitgangspunten gehanteerd gebaseerd op het vigerend beleid van de gemeente (visie Klimaatadaptatie, Klimaatplan, ZAP/BRP), het Waterschap (Keur) en de Regiogemeenten Noord-Veluwe (Klimaatadaptief bouwen Noord-Veluwe). Aanvullend zijn door Arcadis ontwerpmaatstaven toegevoegd ontleend aan de Kennisbank Stedelijk water.
Ontwatering
De optredende grondwaterstanden bepalen de mate van ophoging om te voldoen aan de ontwateringsnormen. Uitgangspunt is dat grondwaterstanden niet worden verlaagd door het toepassen van drainagemiddelen.
Voor het hebben van voldoende ontwatering wordt doorgaans gekeken naar de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Er is echter geen langdurige meting beschikbaar om een GHG te bepalen. Op basis van de nu opgehaalde meetdata, de hoogtekaart en de greppelstructuur is een Representatief Hoogste Grondwaterstand aangenomen (RHG).
De grondwaterstroming loopt af van noordoost naar het zuidwest. De RHG ligt naar verwachting op circa 2,30 m +NAP in het noordoosten tot circa 1,50 m +NAP in het zuidwesten. Aan de hand van de hoogteligging en de isohypsen lijnen valt af te leiden dat er overal voldoende ontwateringsdiepte aanwezig is. De toekomstige hoogtes sluiten goed aan op bestaande hoogteligging, afgeleid uit de inmeting. Voor het plan De Horsterhoeve is dan ook geen sprake van een grootschalige ophoging.
Afwatering en berging particulier terrein
In lijn met de doelstellingen van het klimaatadaptief inrichten van stedelijk gebied wordt hemelwater op eigen terrein opgevangen en verwerkt. Elke kavel krijgt standaard een infiltratievoorziening met 60 mm inhoud over het bebouwd oppervlak. Het is aan de bouwer/bewoner om alternatieven toe te passen die bijvoorbeeld duurzamer zijn. Te denken valt aan een vegetatiedak of een combinatie met een buffersysteem om hemelwater te benutten.
De achtertuinen met terrasverhardingen en eventuele tuinhuisjes verwerken het hemelwater in eigen tuin door natuurlijke infiltratie (via het gazon/plantborders), indien nodig aangevuld met voorzieningen (regenton, infiltratie-unit). De verhardingen in de voortuin (de oprit) kan bovengronds afvoeren naar de openbare ruimte waar het water via de berm, wadi of greppel kan infiltreren en bij hevige neerslag afvoeren.
De bergingsvoorzieningen op eigen terrein krijgen een overloopmogelijkheid naar de openbare ruimte. De overloop dient op of voor de perceelsgrens bovengronds te worden uitgevoerd. Zodra de berging van 60mm benut is kan overtollig hemelwater afvoeren zonder dat overlast op eigen terrein dreigt te ontstaan.
Voor de kavels met onvoldoende ruimte voor infiltratie op eigen terrein, bijvoorbeeld het appartementencomplex, worden bergingsgebieden (wadi's) aangewezen die de vereiste 60mm berging over de particuliere verhardingen realiseren.
Afwatering openbare ruimte
De beoogde opzet van de wijk en de verschillen in hoogte lenen zich goed voor een bovengrondse afvoer van hemelwater. Dit is kostenbesparend (geen tweede rioolbuis) en draagt bij aan het waterbewustzijn. Door zoveel mogelijk af te voeren in het aanliggend groen kan hemelwater wegzakken naar de ondergrond zoals de klimaatvisie voorschrijft.
De wegen hebben een afwatering op de berm met aanliggend een greppel. Het hemelwater kan hier direct wegzijgen naar de ondergrond, Bij hevige neerslag vindt er een afvoer plaats naar benedenstrooms waar ruimte is voor een waterberging. Deze waterberging is droogvallend ingericht (wadi) en heeft een overloopmogelijkheid op uiteindelijk de Tweelingbeek.
De wegen die niet direct op een naastgelegen berm kunnen afwateren worden in een hol wegprofiel aangelegd met een molgoot in de as van de rijbaan. De molgoot voert het water vervolgens af naar de greppels.
In het noorden van het plangebied ligt de Horsterengweg, deze bestaande weg wordt geïntegreerd in het plan. Aan de noordkant grenzen particuliere percelen die behouden blijven en aan de zuidzijde ontstaan nieuwe bouwkavels. De bestaande percelen en rijbaan hebben geen afwateringsvoorziening, anders dan infiltratie op eigen terrein. In de praktijk levert dit overlast in de vorm van plasvorming. Om de bestaande situatie te verbeteren en tegelijkertijd een goede afwatering te realiseren voor de nieuwbouw is gekozen om in de rijbaan naast een (nieuw) vuilwaterriool ook een hemelwaterriool aan te leggen. Dit hemelwaterriool voert af op een wadi, gelegen in de Meent (hoofdentree). De wadi zorgt voor de berging van het aangesloten verhard oppervlak. De wadi krijgt een overloop op een te graven greppel langs de westelijke plangrens met afvoer naar de Tweelingbeek. Deze nieuwe greppel hersteld een greppelstructuur die gedempt blijkt te zijn en waardoor nu plaatselijk wateroverlast wordt ervaren.
Voor het binnenterrein van de woonhofjes wordt het hemelwater bovengronds afgevoerd naar de groene openbare randen. Daar waar het hemelwater niet bovengronds kan afvoeren naar het openbaar groen worden voorzieningen getroffen. Dit kan zijn water passerende bestrating met een onderliggend bergingspakket of een lijngootconstructie.
Verder wordt het daadwerkelijk verhard oppervlak tot een minimum beperkt om een groene uitstraling te stimuleren. Hiervoor wordt het parkeren in half verhardingen uitgevoerd als ook de voet- en fietspaden. In onderstaande afbeelding is de beoogde afwateringstructuur weergegeven.
Afwateringsprincipe plan Horsterhoeve
Beheer en onderhoud
De droogvallende bergingsvoorzieningen in de openbare ruimte (wadi's en greppels) worden door de gemeente Ermelo onderhouden. De openbare bergingsvoorzieningen worden opgenomen in de legger (B of C-status). Op deze manier zijn ze beschermd voor het geval er sprake is van functieverlies door bijvoorbeeld een onvoorziene demping. Het goed functioneren van de voorziening op eigen terrein is een verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar, de gemeente handhaaft.
Waterberging openbare ruimte
Het plan heeft een groenblauw karakter met veel mogelijkheden om hemelwater van verhardingen op te vangen. De bodem kenmerkt zich over het algemeen door matig grof zand met een doorlatendheid van circa 1,0 m/dag. De grondwaterstanden zitten gedurende het grootste deel van het jaar op meer dan 70 cm en diep genoeg om het hemelwater via de bodem te laten wegzijgen. De bergingsopgave in de openbare ruimte wordt bepaald door het openbaar verhard oppervlak. Particuliere verharding wordt in eerste instantie op eigen terrein verwerkt.
In vergelijking met de bestaande verhardingen blijkt er sprake van een toename van 21.700 m2. Deze toename is > 1500 m2, volgens de keur van waterschap Vallei en Veluwe is dan een watervergunning vereist waarbij aantoonbaar 60 mm berging over het nieuw verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Dit is gelijk aan de ontwerpmaatstaf van de gemeente.
In onderstaande afbeelding met tabel zijn de afstroomgebieden met verhardingshoeveelheden omgerekend naar de benodigde berging in m3 en m2 bodemoppervlak en vergeleken met het minimaal beschikbaar oppervlak. Geconcludeerd wordt dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor het halen van de benodigde waterberging in de openbare ruimte voor de openbare verhardingen.
Afstroomgebieden
In totaal is er sprake van een overcapaciteit. Tegelijkertijd is de bergingscapaciteit van bermpassages en de nieuw te graven greppels niet meegenomen, ook zijn de half verhardingen nog voor 100% meegeteld.
Bij de nadere uitwerking kan de overcapaciteit worden benut op het moment dat specifieke kavels (o.a. appartementencomplexen) geen mogelijkheid hebben om hun eigen berging van 60 mm te realiseren. Op basis van de beschikbare restruimte aan openbaar groen en de nog niet meegenomen bergingscapaciteit van bermpassages en greppels levert dit geen problemen op bij de nadere uitwerking.
Conclusie
De watertoets is in goed overleg met de gemeente Ermelo en het waterschap Vallei en Veluwe doorlopen. De gezamenlijke conclusie is dat vanuit het aspect water geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Archeologie
Algemeen
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Voor een groot deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, indien daarvoor dieper dan 0,30 m in de bodem zal worden geroerd en de oppervlakte van het nieuwe bouwwerk of de uitbreiding van het bestaande bouwwerk meer dan 100 m2 bedraagt. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling (circa 11 hectare met bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv) archeologisch vooronderzoek nodig is. Tevens heeft het bevoegd gezag aangegeven dat het noordelijk deel, zonder dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie', ook meegenomen moet worden in het onderzoek.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
Door Transect is in oktober 2022 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.
Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting op nederzettingsresten uit het Laat-Paleolithicum B tot en met het Neolithicum en een hoge verwachting op het aantreffen van nederzettingsterreinen en watergerelateerde vondsten uit de Vroege Middeleeuwen D tot en met de Late Middeleeuwen B. Deze verwachting is gebaseerd op de veronderstelde ligging van het plangebied op de zuidzijde van een dekzandrug, waar tijdens opgravingen reeds een nederzettingsterrein uit de 9e-14e eeuw is vastgesteld. Voor de periode Bronstijd – Vroege Middeleeuwen C is sprake van een lage verwachting, aangezien het plangebied op dat moment in een veenmoeras ligt. Uit de Nieuwe tijd worden uitsluitend sporen van agrarisch landgebruik en terreininrichting verwacht.
Op basis van het veldonderzoek is vastgesteld dat tot de maximaal geboorde diepte van 260 cm - Mv (0,13 m +NAP) dekzand is aangetroffen, dat in grote delen van het terrein verspoeld is geraakt. Er is echter nog sprake van een hooggelegen deel van het terrein, dat aansluit op de reeds bekende vindplaats te noordoosten van het plangebied. In de top van het (verspoelde) dekzand en in de Almere afzettingen kan sprake zijn van archeologische resten uit de Vroege Middeleeuwen D tot en met de Late Middeleeuwen B. Daarbij zal aan de noordzijde van het plangebied naar verwachting sprake zijn van hoofdzakelijk grondsporen en vondstcomplexen, aan de zuidzijde van het plangebied zullen hoofdzakelijk verspreide watergerelateerde vondsten worden aangetroffen, afhankelijk van de exacte landschappelijke ligging. Dor de beperkte erosie van het dekzand is de verwachting voor resten uit het Laat-Paleolithicum B tot en met het Neolithicum echter in zijn geheel naar een lage verwachting bij te stellen.
In het gehele plangebied is sprake van een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. De aard van de aan te treffen resten varieert echter in het plangebied. Ter plaatse van de zone met de hoge verwachting op het aantreffen van nederzettingsresten (circa 4,0 ha) adviseert Transect tot het uitvoeren van een karterend en waarderend onderzoek, gericht op de aanwezigheid en aard van eventuele archeologische vindplaatsen. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven.
Ter plaatse van de zone met een hoge verwachting op het aantreffen van watergerelateerde vondsten (7,4 ha) adviseert Transect ook tot het uitvoeren van een aanvullend karterend onderzoek. Dit onderzoek kan gezien de verwachting op het aantreffen van verspreide grote vondsten en een specifieke landschappelijke context waarin deze worden aangetroffen, het beste worden uitgevoerd in de vorm van een aantal lange, smalle proefsleuven verspreid over het terrein.
Selectieadvies regio archeoloog
Uit overleg met de regio archeoloog blijkt dat de dubbelbestemming archeologie zoals deze is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan niet juist is. Het noordelijke deel van het plangebied, momenteel zonder dubbelbestemming archeologie, heeft juist een hoge archeologische verwachting. Het zuidelijke deel van het plangebied, met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', heeft juist een lage archeologische verwachting.
Proefsleuvenonderzoek
Het proefsleuvenonderzoek is in januari 2024 uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. Tijdens dit onderzoek zijn in het noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied sporen en vondsten aangetroffen die dateren in de periode van de 11e -13e eeuw. De sporen en vondsten sluiten aan bij die van een opgraving uit 2010. Die opgraving vond plaats direct ten noorden van de vindplaats die nu is aangetroffen. In de opgraving uit 2010 lijkt de vindplaats in zuidelijke richting begrenst te zijn. Dit zou onderschreven worden door de aanwezigheid van een veelvoud aan greppels. Nu blijkt uit het sleuvenonderzoek dat er toch meer structuren van de nederzetting aanwezig zijn.
Het archeologisch onderzoeksbureau Transect adviseert om rond het cluster 3 in het noordoostelijke deel een vlakdekkende opgraving uit te voeren. Op deze manier wordt een compleet beeld verkregen van de aanwezige vindplaats. De regioarcheoloog die namens de gemeente Ermelo optreedt, heeft dit advies overgenomen. Inmiddels heeft de opdrachtgever de werkzaamheden tot een opgraving in gang gezet. In 2024 zal de opgraving uitgevoerd gaan worden aan de hand van een door de gemeente goedgekeurd PvE. Vanwege de geplande opgraving kan de dubbelbestemming archeologie voor het hele te ontwikkelen plangebied achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt, na het opgraven van cluster 3 geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
Onderzoek
Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud en versterking van aanwezige waarden en karakteristieken van de landschappelijke omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied is niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan.
Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Onderzoek
Quickscan natuurtoets
Door Buro Ontwerp & Omgeving in mei 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de ‘Veluwerandmeren’, dat gelegen is op een afstand van circa 240 meter ten noordwesten van het projectgebied . Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand zijn de Veluwe (ca. 3,4 km) en Arkemheen (ca. 6,7 km). Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het projectgebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat drie Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van deze gebieden. Om eventuele effecten van de stikstofuitstoot op nabijgelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie paragraaf 4.6).
Het plangebied ligt op circa 240 meter afstand van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en circa 230 meter van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het GNN en de GO bij de werkzaamheden niet aangetast.
Soortenbescherming
Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden. Alle onderstaande soorten dienen nader onderzocht te worden.
Nader onderzoek ecologie
Er is, na aanleiding van de quickscan natuurtoets, een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd in en rondom het plangebied. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Van de eerder genoemde soorten zijn drie zomerverblijven en vijf paarverblijven van de gewone dwergvleermuis, één rust-of verblijfplaats van de steenmarter, één rust- of nestplaats van de steenuil en twaalf nestlocaties van de huismus gevonden. Tevens is het plangebied een functioneel leefgebied van de steenuil.
Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming voor de gewone dwergvleermuis, steenmarter, steenuil en huismus is een activiteitenplan opgesteld. Deze is als Bijlage 9 bijgevoegd. Tot slot heeft provincie Gelderland op 25 mei 2023 een definitief besluit genomen om de ontheffing te verlenen. Dit besluit is opgenomen als Bijlage 10.
Tot slot is er tevens nader onderzoek uitgevoerd ter plaatse van één erfpachtwoning die gesloopt zal worden. Dit nader onderzoek is gecombineerd met het nader onderzoek ter plaatse van de elzensingel en is bijgevoegd als Bijlage 12. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen nest- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn gevonden.
Gewijzigde positie rotonde
In verband met de gewijzigde positie van de rotonde dienen een aantal elzen in een elzensingel te worden verwijderd. Ten behoeve hiervan is een separate quickscan ecologie uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.
De eventuele aanwezigheid van de steenmarter en de bunzing dienen nader onderzocht te worden. In de elzensingel is dicht struweel aanwezig die voldoende dekking kan bieden om te kunnen dienen als rust- of verblijfplaats voor de steenmarter. Tevens biedt de locatie beschutte ruimtes onder vegetatie en kan daarom functioneren als rustplaats voor de bunzing.
Nader onderzoek
Vanwege de mogelijke aanwezigheid van de steenmarter en de bunzing, is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de positie van de nieuw aan te leggen rotonde. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 12. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen nest- of verblijfplaatsen van de steenmarter of bunzing zijn vastgesteld. Op basis van het onderzoek kunnen negatieve effecten op de marterachtigen worden uitgesloten met betrekking tot de onderzochte elzensingel.
Geluidscherm Spijkweg
Tussen de Rijksweg A28 en de Spijkweg zal een geluidscherm worden gerealiseerd. De locatie betreft een 2 à 3 meter brede berm met ruigte en een met vegetatie begroeid hekwerk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestaande hekwerk met klimopbegroeiing verwijderd. In het plangebied zijn ook diverse jonge iepen en espen aanwezig. Deze blijven behouden of zullen worden verplant. Vanwege de geplande ontwikkeling is een quickscan ecologie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 13 bijgevoegd. Hieronder worden kort de conclusies van dit onderzoek behandeld.
Gelet op de geschiktheid van het plangebied voor de steenmarter en bunzing is nader onderzoek noodzakelijk om de daadwerkelijke functie van het plangebied voor deze soorten te kunnen bepalen. Deze informatie is benodigd om vast te kunnen stellen of overtredingen van de Wet natuurbescherming aan de orde zijn. Om de aanwezigheid van de soorten aan te kunnen tonen wordt minimaal zes weken onderzoek gedaan. Indien buiten de actieve periode onderzoek wordt gedaan moet een onderzoeksperiode van minimaal twaalf weken worden gehanteerd. Onderzoek naar de bunzing vindt plaats aan de hand van een combinatie van onderzoeksmethoden, namelijk met cameravallen en marterboxen. Voor de steenmarter is geen onderzoeksprotocol beschikbaar, maar waarnemingen van deze soort kunnen worden gedaan met de cameravallen die voor de bunzing worden geplaatst. Tevens worden er dassenrasters en dassentunnels gerealiseerd.
Nader onderzoek
Vanwege de mogelijke aanwezigheid van de bunzing, steenmarter en wezel is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de positie van het nieuw aan te leggen geluidscherm. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 14. Uit dit onderzoek blijkt dat de steenmarter en bunzing niet zijn aangetroffen. Wel werd de wezel met regelmaat vastgesteld. Vrijwel alle waarnemingen van deze soort werden gedaan in het noordelijke deel van het plangebied. Hierdoor dient er vanuit te worden gegaan dat de werkzaamheden zorgen voor het verlies van een rust- of voortplantingsplaats van de wezel, alsmede dat de functionele leefomgeving van deze soort (al dan niet tijdelijk) wordt aangetast.
Activiteitenplan
Voor het uitvoeren van de werkzaamheden is voor de wezel een activiteitenplan opgesteld. Dit activiteitenplan is bijgevoegd als Bijlage 15. Het activiteitenplan geeft aan welke (voorzorgs)maatregelen moeten worden getroffen. Tegelijkertijd wordt een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland). Verwacht wordt dat deze ontheffing wordt verleend.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
Gezien de huidige stikstofproblematiek is het noodzakelijk voorafgaand aan de te volgen procedures de gevolgen voor de stikstofdepositie in beeld te brengen. Middels een stikstofdepositie onderzoek is de exacte depositie van het project op de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk maakt.
Onderzoek
Het is niet op voorhand uit te sluiten of er sprake is van een significante toename van stikstof-depositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. De uitvoering van een stikstofdepositieonderzoek is daarom noodzakelijk en moet middels AERIUS-berekening uitgevoerd worden. Door Creaft Advies is in oktober 2023 een AERIUS-berekening uitgevoerd, welke is bijgevoegd als Bijlage 16.
Aanlegfase
Het huidige camping-/ bungalowpark wordt beëindigd in het kader van deze ontwikkeling. Er is sprake van een vergunde situatie van voor de aanwijsdatum van het Natura 2000 gebied Veluwe en er is sprake van een directe samenhang. Ook zou de activiteit direct weer hervat kunnen worden. Hiermee kan derhalve intern gesaldeerd worden.
Op grond van deze interne saldering is ook dan geen sprake van significante effecten. De conclusie is dat in de aanlegfase, van zowel de woningen als de rotonde en het geluidscherm, geen sprake is van significant negatieve effecten. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Gebruiksfase
Op basis van de stelregels van de Provincie Gelderland en de Omgevingsdienst Noord Veluwe zijn lijnbronnen ten behoeve van verkeer van toekomstige bewoners ingevoerd. Er is een gedetailleerd overzicht van lijnbronnen gemaakt, welke per huizenblok uiteenvalt. Het verkeer in de gebruiksfase leidt met toepassing van interne saldering niet tot significante effecten. De conclusie is dat in de gebruiksfase geen sprake is van significant negatieve effecten. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
Op grond van de uitgevoerde Aerius-berekeningen blijkt dat zowel in de aanlegfase als gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op het Natura 2000 gebied Veluwe (en/of andere gebieden). Er is dan ook per definitie geen sprake van significant negatieve effecten en een nadere (passende en/of ecologische) beoordeling op grond van artikel 2.7:1 jo. 2.8:1 Wnb is dan ook niet aan de orde. Het bevoegd gezag kan derhalve medewerking verlenen aan het vaststellen van het bestemmingsplan en/of de afgifte van de Omgevingsvergunning.
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Onderzoek
Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in maart 2024 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 17 bijgevoegd.
Selectie van geluidsbronnen
In de omgeving van de nieuwe woningen liggen geen spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen zijn in de nabijheid van de nieuwe woning niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen. Akoestisch onderzoek naar spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen is dan ook niet nodig.
Ten westen van de nieuwe woningen ligt de A28. Deze snelweg heeft vier rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 400 meter op basis van de Wgh. Een deel van de nieuwe woningen ligt dan ook in de zone van de snelweg.
Ten oosten van de snelweg ligt de Spijkweg. Deze weg ligt in buitenstedelijk gebied en heeft twee rijstroken. De zone van de Spijkweg bedraagt 250 meter op basis van de Wgh. Een deel van de woningen ligt dan ook in de zone van de Spijkweg.
Het plangebied wordt ontsloten op de Spijkweg en in oostelijke richting door twee ontsluitingswegen. Deze ontsluitingswegen krijgen een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteiten op deze twee ontsluitingswegen zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de ontsluitingswegen.
Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de A28, de Spijkweg en de ontsluitingswegen.
Resultaten
Om de geluidsbelasting bij de nieuwe woningen te verlagen wordt een geluidsscherm van 4,5 meter hoog en 520 meter lang tussen de A28 en de Spijkweg gerealiseerd.
Door het geluidsscherm tussen de A28 en de Spijkweg wordt bij de woningen worden voldaan aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB ten gevolge van de A28. Op basis van de Wgh is de verlening van hogere waarden mogelijk ten gevolge van de A28. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Spijkweg.
Aangezien bij de nieuwe woningen, na het treffen van de maatregelen, wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting uit de Wgh is de realisatie van de woningen vanuit akoestisch oogpunt zonder meer mogelijk. De geluidsbelastingen liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.
Daarnaast moet er nog worden gekeken naar de cumulatieve geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen (LCUM) is 61 dB. De minimaal benodigde gevelwering is 28 dB. De minimale gevelwering van een standaard gevelconstructie bedraagt, op grond van het Bouwbesluit 2012, 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.
Verlening hogere waarden
Het doel van de Wgh en het gemeentelijke geluidsbeleid is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de A28, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Het is niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Beleidskader Geluid en Bestemmingsplannen’, d.d. juni 2007, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.
Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid en de Wgh kan de gemeente Ermelo een hogere waarde verlenen afkomstig van de A28. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
De gemeente Ermelo heeft voor de verlening van hogere waarden gemeentelijk geluidsbeleid vastgesteld. In het gemeentelijke geluidsbeleid worden de volgende eisen gesteld voor de verlening van hogere waarden:
Bij het grootste deel van de circa 266 woningen wordt voldaan aan de vereisten uit het gemeentelijke geluidsbeleid. Bij een deel van de woningen (57 grondgebonden woningen en ongeveer 45 appartementen) hebben geen geluidsluwe gevel (gevel die voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB).
De gemeente Ermelo kan gemotiveerd afwijken van het gemeentelijke geluidsbeleid. Het afwijken van het geluidsbeleid omdat er sprake is van de volgende zwaarwegende reden. De behoefte aan woningen in de gemeente Ermelo is uitermate hoog, dit terwijl er binnen de gemeente maar weinig geschikte locaties beschikbaar zijn voor woningbouw. Door de ligging midden op de Veluwe en daarmee te midden van Natura 2000 maakt dat maar weinig gronden aangewend kunnen worden voor woningbouw. Om die reden is er in mei 2021 een motie aangenomen door de gemeenteraad van Ermelo. De motie constateert dat er voor de korte-, middellange- en lange termijn blijvend woningen nodig zijn voor verschillende doelgroepen in Ermelo.
Gezien het beperkte aanbod aan woningbouwlocaties en de grote behoefte aan woningen en het feit dat de locatie in de huidige situatie reeds bebouwd is, is reden om in deze specifieke situatie af te wijken van het gemeentelijke geluidsbeleid.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt, na het treffen van maatregelen en het verlenen van hogere waarden, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Onderzoek
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Desalniettemin is er met behulp van de NIBM-tool een berekening gemaakt of de bijdrage van het extra verkeer als gevolgd van de ontwikkeling invloed heeft op de luchtkwaliteit.
NIBM-tool
Door Goudappel (Bijlage 21) is berekend dat er op een weekdaggemiddelde circa 1.700 verkeersbewegingen plaatsvinden. In de stikstofberekening (Bijlage 16) is berekend hoeveel vrachtverkeer per etmaal zich van en naar het plangebied begeven. Op basis van de het aantal woningen bedragen deze: 266 woningen * 0,02 = 5,32 vrachtwagens (licht + zwaar). Op het totaal van 1.700 verkeersbewegingen komt dit neer op circa 0,3%. Om deze reden is het aandeel vrachtverkeer in de NIBM-tool dan ook op 0,3% gezet.
Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is dan ook geen nader onderzoek benodigd. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen.
Gezien een deel van de ontwikkeling binnen 300 meter van een Rijksweg plaatsvindt, dient er getoetst te worden aan de grenswaarden. Het rekenpunt dat het dichtst bij het plangebied ligt (Rekenpunt: 15876469) kent de volgende gemeten waarden voor NO2 en PM10 in 2020:
Voor beide verbindingen geldt een grenswaarde van 40 µg/m3. De hoeveelheid NO2 en PM10 in het plangebied blijft ruimschoots onder de gestelde grenswaarden. De monitoringstool maakt dus duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling draagt niet bij aan de (verslechtering) van de luchtkwaliteit. Daarnaast voldoet de blootstelling op locatie aan de geldende grenswaarden. Derhalve kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Onderzoek
Gezien de huidige functies en de omliggende functies kan het gebied worden getypeerd als 'gemengd gebied'. Het gehele gebied Horst-Noord kan worden gezien al gemengd gebied, vanwege de verschillende functies (wonen, agrarisch, recreatie, natuur). Tevens loopt de Rijksweg A28 langs het plangebied. Om deze reden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Binnen het plangebied wordt de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend aan de Meent. Het is nog niet geheel duidelijk welke functie er exact wordt gegeven aan deze locatie. De locatie zal in ieder geval voorzien in een maatschappelijke functie voor de wijk, waarbij gedacht kan worden aan een buurthuis of ontmoetingsplek.
De functie zal binnen milieucategorie 1 of 2 vallen. Milieucategoriën 1 en 2 zijn goed mengbaar met woonfuncties. Om deze reden wordt er geen hinder verwacht vanuit de maatschappelijke functie op de omliggende woningen.
De nieuwe woningen binnen het plangebied kunnen worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Rondom het plangebied liggen verschillende (agrarische) bedrijven en inrichtingen. Om die reden is in juli 2022 door Buro Ontwerp & Omgeving een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 18. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.
Geconcludeerd wordt dat er voor wat betreft de palingrokerij aan de Buitenbrinkweg 48B wordt voldaan aan de richtafstanden. De grens van het plangebied ligt op circa 360 meter van de palingrokerij, waar de grootste richtafstand 300 meter bedraagt.
Voor het windmolenpark Horst en Telgt geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 300 meter. De grens van onderhavig plangebied ligt op circa 1.500 meter van de dichtstbijzijnde windmolen af. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk'. In de afgelopen jaren is de kennis omtrent eventuele hinder vanuit windmolens echter vergroot. De aspecten die voornamelijk voor hinder kunnen zorgen zijn slagschaduw en geluid. Voor de woningen die buiten de 5-uur (per m2) contour liggen, kan met zekerheid gesteld dat aan de voorheen geldende normen uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Uit onderzoek blijkt dat de slagschaduw ter plaatse van onderhavig plangebied maximaal 4 uur per jaar bedraagt. Hiermee speelt slagschaduw geen rol van betekenis voor onderhavig plan. Volgens het Activiteitenbesluit wordt het geluidniveau vanwege een windturbine of een combinatie van windturbines dat optreedt op de gevels van gevoelige bestemmingen en geluidgevoelige terreinen, getoetst aan de waarden Lden=47 dB en Lnight=41 dB. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidniveaus in onderhavig plangebied ruimschoots voldoen aan deze waarden. Geluidniveaus in onderhavig plangebied zullen minder dan 36 dB bedragen. Hiermee ondervinden de nieuw te realiseren woningen geen hinder van het windmolenpark, en belemmeren de nieuw te realiseren woningen ook het windmolenpark niet.
Voor het recreatiepark aan de Horster-Engweg geldt een richtafstand van 50 meter. De grens van het plangebied ligt op 0 meter afstand. Formeel gezien wordt niet aan de richtafstanden tot het kampeerterrein voldaan. Er kan echter gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden. Allereerst betreft het plangebied en omgeving een gemengd gebied, waardoor de richtafstanden voor geur en geluid met 1 afstandsstap mogen worden verlaagd. Daarnaast betreft het een kampeerterrein zonder voorzieningen zoals een zwembad of restaurant (keuken), hetgeen wat geluidhinder, geurhinder of gevaar kan veroorzaken. Gezien deze voorzieningen niet aanwezig zijn op het kampeerterrein, kan het terrein in feite vergeleken worden met een woonwijk en is het niet noodzakelijk 30 meter afstand te houden tot het kampeerterrein. Een afstand van 10 meter is dan voldoende. Om die reden is ervoor gekozen om een groenstrook van 5 meter rondom het kampeerterrein aan te leggen en deze ook zodanig te bestemmen. Hierin is ruimte voor de fysieke landschappelijke inpassing van het terrein. Tevens is het bouwvlak gelegen op 10 meter afstand van de bestemmingsgrens van het kampeerterrein, waardoor woningen niet op een kortere afstand dan 10 meter kunnen worden gerealiseerd. Op deze manier kan gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
Voor de locaties Buitenbrinkweg 32, Buitenbrinkweg 33, Buitenbrinkweg 41, Buitenbrinkweg 44a, Buitenbrinkweg 64 en Buitenbrinkweg 71 geldt een vaste afstandsnorm van 100 meter. Binnen 100 meter van de beoogde woningen zijn geen veehouderijen gelegen met een vaste afstandsnorm. Hierdoor wordt er ruimschoots voldaan aan de afstandsnorm van 100 meter voor dieren zonder vastgestelde geuremissie.
Voor varkenshouderijen en vleesrundveehouderijen gelden geen vaste afstandsnormen, maar zijn geurnormen vastgesteld. Deze geurnormen zijn vastgesteld op 3 ouE/m3. Het plangebied ligt in de buurt van meerdere varkenshouderijen en vleesrundveehouderijen, namelijk de locaties Slagsteeg 36, Buitenbrinkweg 32, Buitenbrinkweg 34, Buitenbrinkweg 52, Buitenbrinkweg 81. Om deze reden is een nader onderzoek uitgevoerd in de vorm van een onderzoek agrarische geurhinder. Zie voor het onderzoek en bijbehorende conclusies paragraaf 4.10.
Warmtepompen
Binnen het plangebied zullen naar alle waarschijnlijkheid warmtepompen worden gerealiseerd. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepompen is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau.
Bij de verlening van de Omgevingsvergunning Bouwen (voormalige bouwvergunning) moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de nieuwe eis van 40 dB(A) op de perceelsgrens bij de buren, afkomstig van de warmtepompen van de bestaande woningen. Dit betekent dat de installatie op voldoende afstand van de buren moet worden geplaatst of moet worden afgeschermd, zodat op de perceelsgrens de 40 dB(A) niet wordt overschreden.
In de regels zijn eisen opgenomen betreffende de realisatie van warmtepompen. Hiermee vormen de warmtepompen geen nader aspect voor het bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij de verlening van een milieuvergunning voor een veehouderij. Hiervoor zijn in de Wgv zowel geurnormen als afstandsnormen vastgelegd ter bescherming van de omliggende geurgevoelige objecten, zoals woningen, rondom veehouderijen. De landelijke wetgever heeft door middel van de geurnormen en afstandsnormen vastgelegd welke geurhinder acceptabel is. De gemeente kan echter voor haar grondgebied afwijkende geurnormen vaststellen. Deze afwijkende geurnormen kunnen zowel hoger als lager zijn en deze worden vastgelegd in een gemeentelijke geurverordening. Zowel de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid is primair bedoeld als toetsingskader bij de vergunningverlening bij veehouderijen.
Daarnaast kan de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid worden gebruikt bij de toetsing van de planologische aanvaardbaarheid van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen. Daarbij wordt gekeken of het aanvaardbaar is om een nieuw geurgevoelig object te realiseren nabij de bestaande veehouderijen. Deze omgekeerde toetsing wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd. Door middel van de omgekeerde werking wordt voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan overmatige geurhinder. Wanneer wordt voldaan aan de normen uit de Wgv of de gemeentelijke geurverordening dan is een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd en worden bestaande rechten van de omliggende veehouderijen niet aantast. Voor veehouderijen die meldingsplichtig zijn geldt de Wgv niet. Deze veehouderijen moeten voor geur worden getoetst aan de geurnormen uit het Activiteitenbesluit. De geurnormen uit het Activiteitenbesluit zijn echter gelijk aan de geurnormen uit de Wgv.
Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
In de Wgv worden alleen normen genoemd voor de individuele veehouderijen. De geurnorm op basis van een individuele geurbelasting wordt de voorgrondbelasting genoemd. De hoogte van de normen voor de geurgevoelige objecten nabij het plangebied zijn bepaald op basis van de volgende kenmerken:
In de onderstaande tabel staan de normen uit de Wgv, welke gelden voor de nieuwe woningen, weergegeven.
Overzicht van de normen uit de Wgv voor de nieuwe woningen | |||
Geurnorm voor dieren met vastgestelde geuremissie (voorgrondbelasting) |
Afstandsnorm voor emissiepunt en GGO voor dieren zonder vastgestelde geuremissie |
Afstandsnorm voor dierverblijf en GGO |
|
Normen uit de Wgv | 3,0 ouE/m3 | 100 meter | 50 meter |
De geurnorm afkomstig van alle veehouderijen te samen wordt de achtergrondbelasting genoemd. Voor de achtergrondbelasting zijn in de Wgv geen normen opgenomen. De achtergrondbelasting kan dan ook alleen maar worden beoordeeld op basis van kwaliteit van het leefmilieu.
Gemeentelijke geurbeleid
De gemeente Ermelo heeft geen gemeentelijk geurbeleid vastgesteld. Doordat de gemeente geen afwijkend geurbeleid heeft vastgesteld, moet worden getoetst aan de normen uit de Wgv.
Onderzoek
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2022 een geuronderzoek agrarische geurhinder uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 19. Hieronder worden kort de conclusies van dit onderzoek behandeld.
Nabij de ontwikkeling liggen zowel extensieve veehouderijen, zoals melkveehouderijen, als intensieve veehouderijen, zoals kippenhouderijen en varkenshouderijen. In de omliggende veehouderijen worden dieren zonder een vastgestelde geuremissie en dieren met een vastgestelde geuremissie gehouden. Hiervoor gelden geurafstanden respectievelijk geurnormen. In het kader van het geuronderzoek is het dan ook noodzakelijk om te toetsen aan de geurafstanden en aan de geurnormen.
Onderzoek naar de afstandsnormen (dieren zonder vastgestelde geuremissie)
De nieuwe woningen kunnen niet binnen 100 meter (afstandsnorm) van een emissiepunt worden gebouwd van stallen waarin dieren zonder vastgestelde geuremissie worden gehouden, zoals melkrundvee. Stallen die natuurlijk geventileerd worden door de openingen in de stal, zoals open staande ramen en deuren of een open wand, wordt het emissiepunt verdeeld over de gehele stal.
In het geuronderzoek is er vanuit gegaan dat de dierenverblijven zich kunnen bevinden op het gehele agrarisch bouwvlak. De agrarische bouwvlakken zijn overgenomen van de geldende bestemmingsplannen.
Zoals beschreven in paragraaf 4.9 staan er binnen 100 meter van de beoogde woningen in het plangebied geen veehouderijen zonder vastgestelde geuremissie. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv. De geplande woningen in het plangebied bevinden zich dus op een afstand die voldoet aan de afstandseis die is bepaald in de Wgv en onderhavig plan zorgt niet voor een (verdere) beperking van de bedrijfsvoering van veehouderijen zonder vastgestelde geuremissie in de omgeving.
Onderzoek naar de geurnormen (dieren met vastgestelde geuremissie)
Van alle veehouderijen in een straal van 3 km rondom de nieuwe woningen zijn de geuremissies geïnventariseerd. De geuremissies van de veehouderijen uit de zijn afkomstig van de Gelderse omgevingsdiensten. Nabij de ontwikkeling liggen diverse veehouderijen die maatgevend zijn voor het geuremissie in het plangebied. In de onderstaande tabel worden de achtergrondbelastingen en de bijbehorende leefklimaat weergegeven. Zoals eerder benoemd zijn er voor de achtergrondbelasting geen normen vastgesteld in de Wgv.
Achtergrondbelastingen bij de nieuwe woningen afkomstig van de omliggende veehouderijen | ||
Achtergrondbelasting in ouE/m3 | Milieukwaliteit | |
Wnp.01 | 4,7 | Goed |
Wnp.02 | 5,5 | Goed |
Wnp.03 | 6,0 | Goed |
Wnp.04 | 6,1 | Goed |
Wnp.05 | 6,3 | Goed |
Wnp.06 | 4,9 | Goed |
Wnp.07 | 4,6 | Goed |
Daarnaast is een schatting gemaakt van de voorgrondbelasting van de omliggende veehouderijen. Uit de geschatte voorgrondbelasting blijkt dat de veehouderijen Buitenbrinkweg 34 en 52 hebben het grootste aandeel heeft in de achtergrondbelasting. Deze veehouderijen zijn dan ook maatgevend voor de voorgrondbelasting. In de onderstaande tabel zijn de voorgrondbelastingen weergegeven.
Voorgrondbelastingen bij de nieuwe woningen afkomstig van de omliggende veehouderijen | ||||
Voorbelasting in ouE/m3 | Milieukwaliteit | |||
Buitenbrinkweg 34 | Buitenbrinkweg 52 | Hoogste voorgrondbelasting | ||
Wnp.01 | 1,2 | 1,8 | 1,8 | Goed |
Wnp.02 | 1,5 | 2,4 | 2,4 | Goed |
Wnp.03 | 1,7 | 3,0 | 3,0 | Goed |
Wnp.04 | 2,2 | 3,0 | 3,0 | Goed |
Wnp.05 | 2,7 | 2,9 | 2,9 | Goed |
Wnp.06 | 1,9 | 1,8 | 1,9 | Goed |
Wnp.07 | 1,8 | 1,6 | 1,8 | Goed |
Uit het onderzoek naar de voorgrondbelasting (geurbelasting van de individuele veehouderijen) blijkt dat bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de geurnorm van 3 ouE/m3 uit de Wgv. De optredende voorgrondbelasting bij de woningen komt overeen met de milieukwaliteit 'Goed'.
Conclusie
Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid, gemeenten in de regio Veluwe-Noord
veiligheid opgesteld om de veiligheid in de omgeving te kunnen waarborgen en de inwoners een veilig leefgebied te bieden. Het beleidsstuk is gericht op het beperken van risico’s die ontstaan door vervoer, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen. Er wordt gestreefd naar het optimaliseren van de veiligheid tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. De beleidsvisie biedt gemeenten de mogelijkheid gestructureerd keuzes te maken met betrekking tot externe veiligheid, met name op het gebied van ruimtelijke ordening.
Als onderdeel van de beleidsvisie worden beleidsuitgangspunten geformuleerd ten aanzien van de nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten nabij risicobronnen. De uitgangspunten zijn verschillend afhankelijk van de zone waar ze zich begeven; hoe dichter bij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht wordt ingevuld.
Onderzoek
Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van woningen. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het plangebied is met een blauwe stippellijn omkaderd.
Uitsnede risicokaart Nederland
Er liggen diverse risicobronnen in de omgeving van het plangebied. Om deze reden is in oktober 2022 door SPA WNP een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 20. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.
Risico door inrichtingen
Uit gegevens blijkt dat binnen het plangebied een propaantank aanwezig is. Deze is onderdeel van camping ‘De Horsterhoeve’. De propaantank vormt echter geen belemmering voor het initiatief aangezien de tank wordt verwijderd vóór de aanvang van bouwwerkzaamheden van het woningbouwplan. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vormen om die reden geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Risico's door vervoer over weg, water of spoor
Aan de hand van de EV-signaleringskaart en de regeling Basisnet is gebleken dat in de omgeving van het plangebied:
Rijksweg A28
Het plangebied ligt op circa 150 meter van de Rijksweg A28. Een klein deel van het plangebied ligt op kortere afstand, namelijk circa 60 meter. Het deel op 60 meter betreft een smalle strook welke bij het perceel behoort van het plangebied, hier is een verbindingsweg beoogd waardoor er geen verblijfsmogelijkheden zijn. Dit deel is in die zin niet relevant. Voor de beoordeling van het groepsrisico is het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 (brandbaar gas) maatgevend. Voor deze stofcategorie geldt voor de weg, een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Doordat het plangebied binnen de 200 meter zone ligt, dient formeel een berekening van het groepsrisico uitgevoerd te worden. Echter vanwege het ontbreken van transporten met gevaarlijke stoffen van categorieën LT3, GT4 of GT5 is het groepsrisico beoordeeld op basis van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) van het RIVM.
Plaatsgebonden risico Rijksweg A28
Op basis van het HART geldt de vuistregel, dat een autosnelweg met het aantal GF3 transporten hoger dan 4000 géén 10-6 contour heeft wanneer de volgende berekening onder de 1 uitkomt: 0,0001*(0.1*LF2+GF3+0.5*LT1+LT2+3*LT3+GT4+GT5). Voor de Rijksweg A28 komt dit uit op 0,986 waardoor er geen 10-6 contour aanwezig is. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee géén belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Groepsrisico Rijksweg A28
In het HART zijn vuistregels opgenomen om te bepalen of een risicoberekening noodzakelijk is. Voor de Rijksweg A28 geldt dat het een autosnelweg is waar een snelheid geldt van 100 km/uur of hoger. Op basis van de afstand van de plangrens tot aan de as van de rijksweg (circa 150 meter) en een dichtheid van 100 personen per hectare, geldt op basis van het HART een drempelwaarde van 24.310 GF3 transporten.
De drempelwaarde bij 120 personen per hectare is niet bekend, doordat deze dichtheid niet is opgenomen in het HART. Het HART gaat boven de 100 personen per hectare uit van een stap van 100 personen per hectare. De drempelwaarde bij 200 personen per hectare bedraagt 6.080 GF3 transporten. Het aantal van 6902 GF3 transporten dat over de Rijksweg A28 vervoerd wordt, is hiermee net iets hoger dan de drempelwaarde bij 200 personen per hectare. Dit betekent in ieder geval dat het aantal personen per hectare (120) dat worstcase wordt aangehouden voor het plangebied en de omgeving, te laag is om 10% van de oriëntatiewaarde te overschrijden. Het groepsrisico bedraagt hiermee minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico. Als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de rijksweg een beperkte verantwoording van het groepsrisico te worden uitgevoerd.
Spoorlijn Zwolle-Amersfoort
Het plangebied ligt op circa 2.350 meter van de spoorlijn Zwolle-Amersfoort en daarmee ruim buiten de 200 meter zone van de spoorlijn. Het groepsrisico hoeft om die reden niet nader beschouwd te worden. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de stofcategorie D4 (toxisch). Voor deze stofcategorie geldt voor het spoor een invloedsgebied van 4.000 meter. Om die reden dient het groepsrisico beperkt verantwoord te worden.
Beperkte verantwoording groepsrisico
In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft, binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:
Ad 1: De BLEVE treedt plots op als gevolg van bijvoorbeeld een mechanische beschadiging van de tankwagon (koude BLEVE) of brand in de tankwagen (warme BLEVE) en heeft een snelle ontwikkeltijd. Hierdoor zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. In de regel zal de bestrijding bij een dreigende BLEVE bestaan uit het blussen van de brand die de LPG-tankwagen aanstraalt en het koelen van de aangestraalde tankwagen. Bij een plasbrand richt de inzet zich op het met schuim blussen van de plasbrand.
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied als ook de risicobron is hierbij van essentieel belang.
Het plangebied en de bron zijn vanuit diverse richtingen goed bereikbaar voor de brandweer. De brandweerkazerne van Ermelo bevindt zich op circa 6 kilometer van het plangebied. Overige hulpdiensten kunnen de bron ook vanuit meerdere richtingen benaderen.
Om bij een optredende BLEVE het risico voor de gebruikers te verkleinen, is het minimaliseren van de hoeveelheid glas aan de gevaarzijde een maatregel. Voornoemde wordt in deze rapportage ter advisering genoemd.
Ad 2: Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor personen om zich, in tegenovergestelde richting van de bron, buiten het invloedsgebied te begeven. Er kan van uit worden gegaan dat volwassenen in het plangebied afdoende zelfredzaam zijn en er voldoende volwassenen aanwezig zijn die voor begeleiding van de kinderen kunnen zorgen. Bij het scenario toxische wolk is het advies om binnen te schuilen en de ramen, deuren en ventilatiesystemen te sluiten.
Toetsing aan lokaal beleid
De beoogde woonontwikkeling is getoetst aan de lokale beleidsvisie ‘Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid, gemeenten in de regio Veluwe-Noord’. Het initiatief bevindt zich op een afstand van circa 150 meter van de Rijksweg A28 en op circa 2.350 meter van de spoorweg Zwolle-Amersfoort. Op basis van de uitgangspunten van de beleidsvisie plaatst dit het plangebied in ‘zone 2’. De woonontwikkeling omvat de realisatie van kwetsbare objecten waardoor, met inachtneming van de uitgangspunten en de afstand, een verantwoording van het groepsrisico benodigd is van ‘verantwoordingsniveau 1’
Binnen de beleidsvisie bestaan echter uitzonderingen op de verantwoordingsplicht. Zo geldt voor het plangebied dat deze zich bevindt op een afstand van circa 150 meter tot de vervoersas van de Rijksweg A28. Voor gebieden tot 200 meter van de in het Basisnet aangewezen vervoersas geldt dat niet verantwoord hoeft te worden wanneer:
Zoals beschreven in de beoordeling van het groepsrisico blijkt dat het groepsrisico na realisatie van het initiatief lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Hierdoor geldt een uitzondering van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico op basis van de uitgangspunten van de beleidsvisie.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Door Goudappel is een onderzoek Uitwerking mobiliteit uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 21. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek behandeld.
Verkeer
Verkeersgeneratie
Om deze toename te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van het volgend aantal functies:
Op basis van gegevens van het CBS is de stedelijkheidsgraad van de gemeente Ermelo 'weinig stedelijk'. Daarnaast blijkt uit de gemeentelijke parkeernormen dat de locatie van De Horsterhoeve als stedelijke zone 'buitengebied' kan worden beschouwd. Rug-aan-rug-woningen zijn niet opgenomen als aparte categorie binnen de CROW-kencijfers. Voor deze woningen is de categorie 'huur, huis, sociale huur' gehanteerd. Onderstaande tabel toont zowel de totale verkeersgeneratie, als de verkeersgeneratie per blok.
Verkeersgeneratie totaal
De totale verkeersgeneratie komt uit op 1.700 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Dit komt neer op 1.900 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag.
Afwikkeling autoverkeer
Verdeling verkeersstromen (intensiteiten in mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag en afgerond op honderdtallen)
In het stedenbouwkundige ontwerp wordt uitgegaan van een ontsluiting van het noordelijk deel van de woningen op de dekzandrug via de Horster Engweg (huidige ontsluiting recreatiepark). Dit betreft circa 300 mvt/etm. Vanaf de Horster Engweg zijn door een afsluiting voor het gemotoriseerde verkeer de overige woningen niet te bereiken (hulpdiensten en langzaam verkeer hebben wel toegang).
De overige woningen zijn te bereiken via een nieuwe ontsluiting via het westen op de Spijkweg. Dit zijn circa 1.600 mvt/etm op een gemiddelde werkdag. De huidige intensiteit van de Spijkweg is 3.800 mvt/etm (bron: telling begin maart 2020). Wanneer de verkeersgeneratie van De Horsterhoeve zich gelijk verdeelt over het zuiden en noorden van de Spijkweg, neemt de intensiteit met gemiddeld 800 mvt/etm toe. De totale verkeersintensiteit van de Spijkweg wordt daarmee ongeveer 4.600 mvt/etm.
Ten opzichte van de toekomstige situatie verdwijnt de huidige verkeersgeneratie van het recreatiepark met ontsluiting op de Horster Engweg. Deze verkeersgeneratie betreft circa 700 mvt/etm (gebaseerd op 250 standplaatsen en de verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie 381). Netto betekent dit een afname van de verkeersintensiteit met 400 mvt/etm op de Horster Engweg (300-700 mvt/etm).
Voor het gebouw op de 'Meent' wordt gedacht aan een maatschappelijke invulling. Deze invulling wordt nog verder uitgewerkt. De verkeersgeneratie is naar verwachting beperkt omdat het gebouw hoofdzakelijk een functie voor de wijk heeft. Dit betekent dat vooral bewoners van de wijk gebruik maken van de functie, dit valt onder de reeds meegenomen verkeersgeneratie van de woningen.
Op de Spijkweg stijgt de verkeersintensiteit naar verwachting van een kleine 4.000 naar een kleine 5.000 mvt/etm. De Spijkweg is een brede gebiedsontsluitingsweg en volledig gescheiden van het langzame verkeer, waardoor de weg ruim voldoende capaciteit heeft om deze stijging te verwerken.
Op de Horster Engweg verdwijnt het huidige verkeer van en naar het recreatiepark. Netto daalt de intensiteit op de Horster Engweg naar verwachting met circa 400 mvt/etm. Aangezien fietsers en gemotoriseerd verkeer gemengd zijn, is deze daling positief voor de fietser. Minder gemotoriseerd verkeer zal minder mogelijke conflictsituaties tussen auto's en fietsers geven.
Op de overige wegen worden geen significante verkeerseffecten verwacht. Na het uitrijden van de Spijkweg en de Groene Zoomweg zal het verkeer zich verder verspreiden over het wegennetwerk, waardoor zowel de absolute als relatieve stijging van de intensiteit op de wegen beperkt zal zijn en de effecten gering zijn.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.
Om de parkeerbehoefte te bepalen zijn de woningen opgedeeld in 7 woonvelden. De totale parkeervraag voor de gehele ontwikkeling betreft, afgerond, 487 parkeerplaatsen. Bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen is gerekend met de 'Nota Parkeernormen Ermelo'.
Op navolgende afbeelding is de verdeling van de woonvelden zichtbaar.
Parkeren
Veld A
De parkeervraag op veld A komt neer op 68,4 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod bestaat uit 68,8 parkeerplaatsen, wat neerkomt op een overschot van 0,4 parkeerplaats. Van het parkeeraanbod bevinden 28,8 parkeerplaatsen zich op eigen terrein en 40 in de openbare ruimte.
Veld B
De parkeervraag op veld B komt neer op 50,7 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod bestaat uit 47,8 parkeerplaatsen, wat neerkomt op een tekort van 2,9 parkeerplaatsen. Van het parkeeraanbod bevinden 9,8 parkeerplaatsen zich op eigen terrein en 38 in de openbare ruimte. Het tekort van 2,9 parkeerplaatsen wordt gecompenseerd door het overschot in veld C.
Veld C
De parkeervraag op veld C komt neer op 69,1 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod bestaat uit 75 parkeerplaatsen, wat neerkomt op een overschot van 5,9 parkeerplaatsen. Van het parkeeraanbod bevinden 15 parkeerplaatsen zich op eigen terrein en 60 in de openbare ruimte.
Veld D
De parkeervraag op veld D komt neer op 85 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod bestaat uit 85,4 parkeerplaatsen, wat neerkomt op een overschot van 0,4 parkeerplaats. Van het parkeeraanbod bevinden 18,4 parkeerplaatsen zich op eigen terrein en 67 in de openbare ruimte.
Veld E
De parkeervraag op veld E komt neer op 120 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod bestaat uit 120 parkeerplaatsen, wat neerkomt op geen tekort of overschot. Van het parkeeraanbod bevinden 0 parkeerplaatsen zich op eigen terrein en 120 in de openbare ruimte.
Veld F
De parkeervraag op veld F komt neer op 34,6 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod bestaat uit 34,6 parkeerplaatsen, wat neerkomt op geen tekort of overschot. Van het parkeeraanbod bevinden 23,6 parkeerplaatsen zich op eigen terrein en 11 in de openbare ruimte.
Veld G
De parkeervraag op veld G komt neer op 45,5 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod bestaat uit 47 parkeerplaatsen, wat neerkomt op een overschot van 1,5 parkeerplaats. Van het parkeeraanbod bevinden 29 parkeerplaatsen zich op eigen terrein en 18 in de openbare ruimte.
De Meent
De exacte invulling van het gebouw op de Meent moet nog nader worden uitgewerkt. Om die reden is ervoor gekozen een globale inschatting te maken van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Voor wat betreft de normeringen is voor de omvang van de functie uitgegaan van de omvang van het bouwvlak, circa 650 m2.
De mogelijke invulling laat zich lastig vatten in een functie conform de Nota Parkeernormen van de gemeente Ermelo. Het gebouw zal een soort buurthuis worden, met mogelijk een kinderopvang, een post afhaalpunt, een prikpost, etc. De parkeernormen voor deze verschillende functies lopen behoorlijk uiteen. Om deze reden is gekozen voor een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Het aantal parkeerplaatsen dient conform deze norm (650/100*2 = ) 13 parkeerplaatsen. In het ontwerp zijn 14 parkeerplaatsen ingetekend, welke ook zijn vastgelegd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Hiermee zijn er voldoende parkeerplaatsen voor het gebouw op de Meent.
Conclusie parkeren
In elk veld, met uitzondering van veld B, is er voldoende parkeeraanbod om te voldoen aan de parkeerbehoefte. Door het overschot in veld C is er ook voor veld B voldoende parkeergelegenheid. Tevens zijn er voor het gebouw op de Meent ook voldoende parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Hiermee is aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid is binnen de ontwikkeling om te voldoen aan de parkeerbehoefte.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.
Onderzoek
In en om het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding.
Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC-melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.
Conclusie
In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij toekomstige graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Algemeen
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).
De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':
Onderzoek
Voor de activiteiten en functies die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt geldt geen directe MER-plicht. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht, maar omdat de activiteit onder de relevante drempelwaarde blijft is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Om die reden is een Aanmeldingsnotitie M.E.R.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 22 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van deze aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.
Besluit
Het besluit om in de stemmen met de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt door het college tegelijkertijd genomen met het besluit om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Op 28-11-2023 heeft het bevoegd gezag (het college van B&W) op basis van de aanmeldingsnotitie een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende geen milieueffectrapportage op te stellen voor voorliggend bestemmingsplan.
Plansystematiek
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Opbouw regels
De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3, zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.
Verbeelding
In deze paragraaf worden de op de verbeelding voorkomende bestemmingen benoemd en wordt kort toegelicht wat hiervoor in de regels vastgelegd is.
In het geldende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen', dat op 4 juli 2013 is vastgesteld door de raad van de gemeente Ermelo, is per abuis een deel van het perceel Ermelo, sectie I, 6134 als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' bestemd. Dit perceel is geen onderdeel van het huidige recreatiepark en zal ook geen onderdeel worden van de nieuwe woonwijk. Om deze reden is ervoor gekozen om in dit bestemmingsplan de aangrenzende bestemming 'Bos' op dit perceel op te nemen.
De bestemming Groen is opgenomen voor het groene raamwerk dat rondom de woonvelden in het nieuwe woongebied De Horsterhoeve is gelegen. Hierbinnen zitten de voornaamste groen- en waterstructuren in de vorm van bijvoorbeeld boomstructuren maar ook wadi's. Ook een aantal belangrijke ontsluitingsstructuren voor fietsers en wandelaars zijn binnen de bestemming mogelijk.
Binnen de bestemming zijn parkeervoorzieningen ten behoeve van de aanliggende woningen toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat overal parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd en het groene karakter daarmee onder druk komt te staan.
Verder is binnen de bestemming de aanduiding 'openheid' opgenomen voor de ligging van de centrale Meent. Hiermee wordt voorkomend dat er bouwwerken, dan wel bouwwerken geen gebouwen zijnde kunnen worden opgericht.
De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor het nieuw op te richten maatschappelijk gebouw nabij de voormalige entree van het recreatiepark. Het specifieke gebruik zal nog nader bepaald dienen te worden, echter zal het een maatschappelijk functie zijn. In de bestemmingsomschrijving is gekozen voor de term maatschappelijke voorzieningen die verder in de begrippen nader is geduid.
Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de bebouwing kan worden gerealiseerd. De toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding opgenomen.
De bestemming Natuur is opgenomen voor de te compenseren natuur die verdwijnt door de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg en rotonde. Deze bestemming grenst aan gronden met de bestemming 'Natuur - Landschapselement' uit het 'Bestemmingsplan Horst Noord'. De regels zijn één-op-één overgenomen uit het 'Bestemmingsplan Horst Noord', waardoor er geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden op deze gronden.
'Artikel 7 Natuur - Landschapselement'
De bestemming Natuur - Landschapselement is opgenomen voor de te compenseren natuur en elzensingel die verdwijnt door de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg en rotonde. Deze bestemming wordt tegen de bestemming Verkeer aangelegd zoals in de huidige situatie ook het geval is, echter met een knik richting het zuiden. Hierdoor zal de elzensingel niet onderbroken worden en aaneengesloten blijven. De regels zijn één-op-één overgenomen uit het 'Bestemmingsplan Horst Noord', waardoor er geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden op deze gronden.
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de Spijkweg als zijnde een weg met hoofdzakelijk een verbindingsfunctie voor het doorgaande verkeer en daarmee de gedeeltelijke ontsluiting van de nieuwe woonwijk De Horsterhoeve. Dit geldt ook voor de nieuw te realiseren rotonde en de aansluiting vanaf de Spijkweg met de woonwijk. Verder is de positie van het beoogde nieuwe geluidsscherm specifiek aangeduid binnen de bestemming.
Het beoogde nieuwe geluidsscherm mag een hoogte van maximaal 5 meter hebben en is in de verschillende woonbestemmingen van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting juridisch verplicht gesteld.
Verder is binnen de bestemming een regeling opgenomen voor de eventuele realisatie van nutsvoorzieningen.
'Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied'
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende percelen. Binnen de bestemming zijn ook parkeervoorzieningen, alsmede groen-, speel en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Verder is binnen de bestemming een regeling opgenomen voor de eventuele realisatie van nutsvoorzieningen.
De bestemming Wonen - 1 is opgenomen voor veertien voormalige erfpacht woningen aan de noordzijde van de nieuwe woonwijk. Deze voormalige erfpacht woningen krijgen hiermee een woonbestemming en mogen ook als dusdanig worden gebruikt. Het aantal woningen is specifiek vastgelegd op de verbeelding.
In de regels is opgenomen dat het vrijstaande woningen betreffen en is een aan te houden afstandsmaat opgenomen tussen de woningen onderling. Voor de woningen is een specifieke regeling opgenomen voor wat betreft bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Tot slot is in het geldende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen', dat op 4 juli 2013 is vastgesteld door de raad van de gemeente Ermelo, per abuis een deel van het perceel Ermelo, sectie I, 6350 als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' bestemd. Dit perceel is onderdeel van het huidige recreatiepark en zal worden omgezet naar regulier wonen. Om deze reden is ervoor gekozen om in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 1' op dit perceel op te nemen, hetgeen wat gebruikt wordt om de bestaande erfpacht woningen om te zetten naar reguliere woningen.
De bestemming Wonen - 2 is opgenomen voor een vijftal nieuwe te realiseren woonerven in het plangebied. Gezien de maat en schaal van deze erven is niet gekozen voor de globale bestemming Woongebied, maar voor een meer passende en gedetailleerde bestemming in de vorm van Wonen - 2. Op de verbeelding is per bouwvlak het maximaal aantal te realiseren woningen vastgelegd.
Verder is ten aanzien van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken een regeling opgenomen die overeen komt met de regeling zoals deze ook in de bestemming Woongebied voorkomt. Dit voor wat betreft de omvang van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en de positionering hiervan.
De bestemming Woongebied is opgenomen voor de belangrijkste grotere woongebieden binnen De Horsterhoeve. Deze woonvelden hebben de bestemming "Woongebied" gekregen. Daarbij wordt in de regels aangegeven hoeveel woningen er in het totale plangebied gerealiseerd mogen worden en welk percentage hiervan dient te bestaan uit sociale woningen. Per bestemmingsvlak is het maximaal aantal te realiseren wooneenheden opgenomen. Eveneens zijn bebouwingsdieptes en bebouwingsoppervlak. Binnen de bestemming mogen ook de nodige ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en waterhuis- houdkundige voorzieningen gerealiseerd worden.
In de planregels is verder flexibiliteit ingebouwd om af te wijken van maximaal toegestane bouwdieptes, het bebouwingsoppervlak en de woningaantallen per bestemmingsvlak. Dit uiteraard gekoppeld aan een afwegingskader.
In de regels is verder bepaald aan welke voorwaarden voldaan dient te worden bij de bouw van woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het betreft hier goot- en bouwhoogtebepalingen, nadere bepalingen over de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en andere wat meer praktische zaken, die min of meer "standaard" zijn.
'Artikel 13 Waarde - Waardevolle boom'
De bestemming Waarde - Waardevolle boom is opgenomen voor die bomen binnen het plangebied die waardevol zijn, dan wel waardevol worden geacht. De op de verbeelding bestemde bomen worden, door middel van de planregeling, beschermd. Ter plaatse kan uitsluitend ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, indien uit een boomeffectanalyse blijkt dat dit het behoud van de boom niet in gevaar brengt en de landschappelijke waarde van de boom niet aantast.
Eveneens is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het kappen van bomen. Verder is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen dan wel verwijderen.
Overige regels
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
In Artikel 15 zijn een vijftal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Deze betreffen voorwaardelijke verplichtingen voor een geluidscherm, de beeldkwaliteit, de landschappelijke inpassing groen- en natuurinclusief bouwen, de waterhuishouding en natuur.
Voorwaardelijke verplichting - geluidscherm
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat de noodzakelijke akoestische maatregelen (oprichten geluidscherm) genomen worden en in stand worden gehouden, teneinde een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.
Voorwaardelijke verplichting - beeldkwaliteit
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat de stedenbouwkundige opzet, de beeldkwaliteit van bebouwing en de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals uitgewerkt in het beeldkwaliteitplan, gewaarborgd wordt. Tevens is hier een afwijkingsmogelijkheid bijgevoegd.
Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing groen- en natuurinclusief bouwen
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inrichting en inpassing, dat er wordt voldaan aan de Algemene voorschriften uit de ontheffing Wnb en dat er wordt voldaan aan de aanleg en instandhouding van maatregelen in het kader van groen- en natuurinclusief bouwen.
Voorwaardelijke verplichting - waterhuishouding
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat aan de eisen ten aanzien van de waterhuishouding wordt voldaan.
Voorwaardelijke verplichting - ontheffing Wnb
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat er een door de provincie Gelderland te verlenen ontheffing dient te worden verkregen alvorens de gebouwen en terreinen van de nieuwe woongebieden in gebruik mogen worden genomen.
Overig
Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplannen), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegd- heden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Inspraak
In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan eenieder zijn of haar reacties indienen.
Participatie
Door de initiatiefnemer is een participatieplan en participatieverslag opgesteld Het participatieverslag is bijgevoegd als Bijlage 23. De gemeente Ermelo heeft in juli 2021 haar participatiebeleid opgesteld. De gemeente omschrijft in dit beleid drie soorten participatie. Bij de ontwikkeling van de Horsterhoeve is burger- of inwonersparticipatie van toepassing. De participatie is onder te verdelen in meerdere vormen:
Informatiebrieven
In februari en september 2022 zijn informatiebrieven gestuurd aan alle erfpachters van een recreatiewoning en omwonenden van de Horsterhoeve. Hierbij is men geïnformeerd over de (toekomstige) beoogde ontwikkelingen van De Horsterhoeve. Daarbij is vermeld dat de camping zal worden beëindigd op termijn. Tot slot is er specifieke informatie naar de erfpachters gestuurd over het initiatief om de bestemming van hun erfpachtwoningen naar wonen te wijzigen.
In juli 2023 hebben alle erfpachters van een bungalow op de Horsterhoeve een brief gekregen. Hierin staat de planning van het project vermeld en overige belangrijke zaken. Daarnaast is aangegeven in deze brief dat De Bunte voornemens is om de bungalows mee te nemen in de bestemmingsplanwijziging van Horsterhoeve.
Informatiebijeenkomsten
In april 2022 en december 2022 zijn Informatiebijeenkomsten gehouden. Op de eerste bijeenkomst waren de gemeente Ermelo, Buro Ontwerp & Omgeving en De Bunte Vastgoed Oost aanwezig om de plannen nader toe te lichten. De informatieavond is druk bezocht door omwonenden. Men kreeg een formulier mee om vragen te stellen en (op een later moment) toe te sturen. De vragen zijn beantwoord per mail of via de projectwebsite.
Informatiewebsite
Eind april is er een website gelanceerd. De website heeft meerdere functies en dient als informatievoorziening voor zowel belanghebbenden als geïnteresseerden voor de nieuwe woningen. Daarnaast kan de website dienen als informatievoorziening voor de lokale pers. Op de website worden updates gemeld over de voortgang van de ontwikkeling. Daarnaast is op de website het kopje 'vraag & antwoord' te vinden. De antwoorden op de meest gestelde vragen staan vermeld op de website. Vragen die in de loop van de ontwikkeling worden gesteld zijn tevens beantwoord en toegevoegd aan de lijst.
Keukentafelgesprekken
Tot slot zijn er diverse keukentafelgesprekken gevoerd met diverse omwonenden en direct belanghebbenden.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Vaststelling
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De, eventueel, ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Beroep
Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd. Hieronder worden de reacties weergegeven:
Ten aanzien van het vooroverleg is paragraaf 4.9 uitgebreid betreffende het windmolenpark Horst en Telgt. Tevens zijn de opmerkingen van de regio-archeoloog verwerkt in paragraaf 4.4. De opmerkingen van de VNOG en het waterschap zullen in een later stadium meegenomen moeten worden.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'De Horsterhoeve' heeft in de periode vanaf 6 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt, kunnen door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn veertien zienswijzen naar voren gebracht.
De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 25). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is verklaard en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. Hieronder worden nog een aantal wijzigingen extra toegelicht.
Extra toelichting
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen, zijn er een aantal onderdelen van het bestemmingsplan gewijzigd. Ook ambtshalve zijn er een aantal onderdelen gewijzigd. Hieronder worden de grootste wijzigingen beschreven. Overige wijzigingen kunnen worden teruggevonden in de zienswijzennota.
Aanpassing bouwhoogten en inkorten geluidscherm
De initiatiefnemer heeft, als gevolg van de zienswijzen en als gevolg van het verder uitwerken van de plannen, de toegestane nokhoogte van de diverse woningen in het plangebied verlaagd, zowel in het noorden van het plangebied als de appartementen in het zuiden. Dit betekent in sommige gevallen een planologische vermindering van maar liefst 2 tot wel 5 meter bouwhoogte. Voorgenoemde heeft echter forse invloed op het akoestische onderzoek. Het akoestische onderzoek is daarom opnieuw uitgevoerd.
De lengte van het geluidscherm ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kan daarom worden ingekort. In het ontwerpbestemmingsplan werd gesproken over een geluidscherm van 730 meter. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is ervoor gekozen om het geluidscherm 520 meter lang te maken. Hierbij wordt er grofweg 100 meter van beide kanten afgehaald. Om deze reden zal in het gehele bestemmingsplan nu worden gesproken over een geluidscherm van 520 meter.
Met deze verkorting wordt concreet aan de belangen van reclamant tegemoetgekomen. Daarbij komt dit besluit tot aanpassing van het bestemmingsplan en het akoestische onderzoek voort uit het streven van de gemeente om zoveel als mogelijk is om tegemoet te komen aan de zorgen van omwonenden, en het doel om het bestemmingsplan zo nauwkeurig en toegespitst mogelijk is te bestemmen (met minder marges).
Uitbreiding plangebied ten behoeve van woning
Ten behoeve van een woning aan de noordwestzijde is het plangebied vergroot. Het betreft hier niet de toevoeging van een extra woning ten opzichte van de vastgelegde 266 woningen, maar een verplaatsing van een woning. Ter plaatse van de nieuwe woning zijn gronden met de bestemming 'Natuur' omgezet naar 'Wonen' en 'Groen'. De voorzijde van het perceel krijgt de bestemming 'Groen' om te zorgen voor een groenbuffer tussen de nieuwe woning en de nieuwe toegangsweg/rotonde. De natuurgronden die worden omgezet voor de nieuwe woning worden gecompenseerd in het zuiden van het plangebied.
De woning zelf zal bestaan uit een vrijstaande woning met een bouwhoogte van maximaal 8 meter. De bouwhoogte is vastgelegd op 8 meter zodat de geluidbelasting op de woning niet te hoog wordt in het kader van wegverkeerslawaai.