Plan: | Smutsstraat, Vaassen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.VAA036SmutsBotha-VBP1 |
Woonstichting Triada, hierna initiatiefnemer, is voornemens om een appartementencomplex met 27 sociale huurwoningen te realiseren aan de Smutsstraat, Krugerstraat en Bothastraat in Vaassen. De bestaande rijwoningen op deze locatie worden gesloopt.
Voorliggende ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. Dit document licht toe en motiveert waarom dit volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wel kan.
Het plangebied is gelegen aan de Smutsstraat in de kern Vaassen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied in Vaassen ten opzichte van omgeving (bron: openstraatmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in een woonbuurt in de kern Vaassen. Het plangebied wordt grotendeels omsloten door de Smutsstraat (west), Krugerstraat (noord) en Bothastraat (oost). De woningen in de omgeving van het plangebied betreffen eengezinswoningen, waarvan voornamelijk twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Verder ten noordoosten en oosten van het plangebied staan appartementencomplexen. Verder bevinden zich de omgeving van het plangebied enkele maatschappelijke functies, waaronder een school en een kinderopvang, en sportvoorzieningen, waaronder een voetbalvereniging. Aan beide zijden van het plangebied is openbaar groen aanwezig.
Binnen het plangebied zijn tien twee-onder-een-kapwoningen gevestigd (sociale huur). Vier van deze woningen zijn georiënteerd op de Smutsstraat, vier op de Bothastraat en twee op de Krugerstraat. De woningen beschikken allemaal over een eigen voor- en achtertuin, inclusief garage op het eigen terrein. Een deel van de randen van het plangebied wordt omsloten door bomen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
Huidige situatie ter plaatse van voorliggende ontwikkeling (bron: PDOK)
Stedenbouwkundige opzet huidige situatie
De bestaande bebouwing in het plangebied bestaat uit tien twee-onder-een kapwoningen van twee lagen met een kap, gebouwd in de jaren 50. De woningen liggen evenwijdig aan de 3 straten, de Smutsstraat aan de westzijde en de Bothastraat aan de oostzijde en de Krugerstraat aan de noordzijde. De bebouwing in de zijstraten lopen daardoor taps toe en eindigt met een tweekapper aan de Krugerstraat. De direct omringende bebouwing bestaat voornamelijk uit twee lagen met een kap. Aan de Bothastraat staan ook enkele woningen met één laag en een kap. Wat verder weg van het plangebied staan verspreid door de wijk ook appartementengebouwen van drie of vier lagen.
In bijlage 1 is een ontwerpvisie met analyse, beschrijving en impressies van de toekomstige situatie opgenomen. De hierna opgenomen tekst is een verkorte weergave hiervan.
Stedenbouwkundige opzet toekomstige situatie
Door de grote vraag naar appartementen wordt de huidige grondgebonden woningen vervangen voor appartementen. Bij de nieuwe invulling is de bestaande taps toelopende vorm van de bebouwing als uitgangspunt genomen. Het nieuwe gebouw bestaat uit twee vleugels die taps toelopen. Waar de vleugels samen komen, krijgt het gebouw zijn entree aan de Krugerstraat. Aan de binnenzijde van het gebouw ontstaat hiermee ruimte voor een groene binnentuin die uitloopt tot aan de 0erstraat. De parkeerstraat die vanuit beide zijstraten wordt ontsloten biedt plek voor alle benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van de appartementen. Door de bergingen in het gebouw op te nemen, blijft er zoveel mogelijk ruimte over voor groen. De vleugels liggen op enige afstand ten opzichte van de stoep, zodat ook aan de voorzijde ruimte voor groen is en het straatbeeld aansluit bij omgeving van grondgebonden woningen met voortuinen. De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie (bron: Beltman architecten)
Impressie toekomstige situatie vanaf Krugerstraat (bron: Beltman architecten)
Impressie toekomstige situatie vanaf hoek Krugerstraat en Smutsstraat (bron: Beltman architecten)
Architectuur
Het gebouw bestaat uit 27 appartementen meteen beukmaat van 6,90m. De appartementen hebben een grootte van 72 m2. Op de begane grond zijn aan het eind van de vleugels in totaal drie beuken vrijgehouden voor bergingen. De hoofdentree heeft zowel aan de straat als aan de groene binnentuin een toegang. Aan het eind van elke vleugel is een noodtrap gesitueerd.
De vleugels van het gebouw zijn drie lagen hoog met een licht hellend zadeldak. Door de begane grond anders vorm te geven dan de bovenste twee lagen wordt het gebouw opgedeeld in een plint en een opgetilde massa van twee lagen met een kap. Hiermee wordt de schaal van de vleugels verkleind en sluit het goed aan bij de woningen in de straat. De terugliggende entree tussen de vleugels krijgt een transparante uitstraling. Hiermee behouden de vleugels hun heldere rechthoekige vorm die aansluit bij de eenduidige hoofdvorm van de rijwoningen in de straat. Het transparante karakter van de entree maakt ook dat het binnengebied een lichte en open uitstraling heeft.
Niet alleen in stedenbouwkundige opzet, maar ook in architectuur is aansluiting gezocht met de bestaande bebouwing. De rustige ingetogen architectuur van deze woningen is als uitgangspunt genomen. Net als de appartementengebouwen in de omgeving wordt het gebouw in een rustige rood-oranje tint uitgevoerd. Door te spelen met metselwerkaccenten en onderscheid in voegtinten, ontstaat er een subtiel verschil tussen plint en bovenbouw. De twee tinten voor de kozijnen versterken dit onderscheid. Het ingetogen kleur- en materiaalgebruik en de heldere vormgeving maakt dat het gebouw zich op een natuurlijke wijze voegt in zijn omgeving.
Om de invloed van voorliggende ontwikkeling op de bestaande bomen te bepalen is een bomen effect analyse (BEA) uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 2. In het rapport is opgenomen dat alle bomen in en rond het plangebied zijn te behouden, een gedeelte met maatregelen en een deel zonder maatregelen of randvoorwaarden. De advies maatregelen voor boombehoud zijn in het rapport in tabel 2 (pagina 6) weergegeven.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggende ontwikkeling worden er in totaal 27 wooneenheden in de vorm van appartementen gerealiseerd. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling dient op basis van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Hierna vindt een nadere toetsing plaats.
Kwantitatieve behoefte
Onderhavig plangebied is gelegen in de kern van Vaassen. De gemeente heeft voor het plangebied capaciteit voor de ontwikkeling van woningen gereserveerd. Het plan is opgenomen in het 'Beleidskader nieuwe kaders woningbouwinitiatieven 2016, regie op plancapaciteit'. De beoogde ontwikkeling past binnen het aantal van 820 woningen dat voor de gemeente Epe voor de periode 2015 - 2025 provinciaal en regionaal is afgesproken. Het plan past daarmee in het gemeentelijke woningbouwprogramma en de regionale afspraken. Hiermee kan worden geconcludeerd dat voor het initiatief sprake is van een kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
Onderhavig project kan invulling geven aan de behoefte aan meer woningen geschikt voor senioren en meer betaalbare woningen (sociale huur). De woningen betreffen appartementen (nultredenwoningen en levensloopbestendige woningen) nabij het centrum van Vaassen en dichtbij de hier aanwezige voorzieningen. De realisatie van de appartementen in deze sector is gewenst omdat hiermee de doorstroming kan worden aangejaagd. Hiermee is de kwalitatieve behoefte eveneens voldoende aangetoond.
De toetsing aan de Ladder heeft aangetoond dat sprake is van zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte. De ontwikkeling vindt daarnaast plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt geconcludeerd dat het project de toetsing aan de Ladder positief heeft doorlopen.
Conclusie
Het plan raakt geen nationale belangen en is niet in strijd met het Rijksbeleid. Daarbij voldoet het plan aan de ladder duurzame verstedelijking. Hiermee is het plan passend binnen de NOVI.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is in december 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Onderhavig plan is niet strijdig met de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. Het plan betreft een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Wat betreft locaties binnen bestaand stedelijk gebied geven de Omgevingsvisie en -verordening veel beleidsruimte. Verder strookt het plan met de in de Omgevingsvisie geformuleerde ambities om de aantrekkelijkheid van de woon- en leefomgeving op duurzame wijze te versterken.
Conclusie
Voorliggende ontwikkeling is passend binnen provinciaal beleid.
In de Omgevingsvisie 'Natuurlijk goed leven' komt onder andere het volgende aan de orde. De gemeente Epe kent veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn mooie dorpen met hun eigen karakter. De gemeente wil daar zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en er moet veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
Door in de omgevingsvisie doelgericht afwegingen en keuzes te maken wordt de visie een richtinggevend instrument. Met de omgevingsvisie wordt iedereen, die actief is in de leefomgeving, geïnspireerd om ideeën waar te maken die passen in onze gedeelde visie.
Om initiatieven samen voor elkaar te krijgen, is het belangrijk dat de uitnodiging zo open mogelijk is met zo min mogelijk beperkingen. Tegelijkertijd blijft sturing een belangrijk middel. Het is van belang dat ontwikkelingen elkaar versterken en niet beperken. Bovendien is het belangrijk om het eigene van de gemeente te behouden: de identiteit en de kernwaarden waar Epe trots op is.
Waardevolle leefomgeving
De basis voor de omgevingsvisie is de kwaliteit van de leefomgeving. Iets wat in honderden jaren is ontstaan, gegroeid en opgebouwd. Binnen de gemeente Epe is er brede waardering voor de omgeving. Dit is duidelijk uit het participatieproces naar voren gekomen. Het gaat om een breed spectrum aan kwaliteiten: landschappelijk, monumentaal, natuurlijk. De kern zit in drie waarden:
Opgaven
Binnen de gemeente Epe is er aandacht voor de behoeftes van de samenleving, actuele trends en nieuwe ontwikkelingen en er zijn op dit moment urgente opgaven. In het document ‘De
samenlevingslaag’ zijn vier opgaven voor de gemeente gedefinieerd. Deze opgaven zijn de uitkomst van enerzijds de analyse van grotere maatschappelijk knelpunten zoals klimaat en biodiversiteit en anderzijds van het participatieproces met inwoners, bestuurders, raadsleden, ambtenaren, ketenpartners en stakeholders. Het gaat om de volgende opgaven:
De vier opgaven zijn niet los van elkaar te zien en hangen op meerdere vlakken samen. Er zijn raakvlakken, maar ook knelpunten. Vooral bij nieuwe ontwikkelingen (energie-installaties, woningbouw, recreatieontwikkeling) zoekt men binnen de gemeente naar integrale oplossingen.
Ruimtelijke keuzes Vaassen
De waardevolle leefomgeving is het belangrijkste uitgangspunt. Vanuit trends, ontwikkelingen en de opbrengst van het participatieproces zijn de opgaven beschreven. Per kern is dit vertaald in een aantal ruimtelijke keuzes. Voor Vaassen komen alle opgaven terug. Met name als het om wonen en ondernemen gaat, ligt er een grote ambitie. Vaassen wordt gekenmerkt als kasteeldorp (Cannenburch). Er zijn veel sporen van industrieel water (watermolens en sprengen). Daams' Molen is karakteristiek. Rond de buitenplaats Oosterhof ontwikkelde zich vanaf de achttiende eeuw een katholieke enclave.
Wonen
Voor Vaassen geldt een stevige bouwopgave voor woningen. In Vaassen wordt op meerdere locaties uitgebreid. Landschap en bestaande natuur zijn inspiratie voor ontwikkeling. Er wordt voor alle doelgroepen gebouwd en er wordt ingezet op nieuwe woon typologieën, bijvoorbeeld: flexibele bouw, innovatieve woonconcepten en woon-zorgbuurten met bijzondere nieuwe woonvormen voor ouderen. Bij nieuwbouw wordt ook ingezet op groen (bomenstructuur en een groene ondergrond) en blauw (ruimte voor water). Er zijn groene aders naar de bestaande wijken, het verbeteren van biodiversiteit en inspelen op de klimaatopgave worden gekoppeld. De omgeving bepaalt mede de manier waarop invulling wordt gegeven aan de opgave.
Planspecifiek
Met de herontwikkeling van het plangebied aan de Smutsstraat wordt het woningaanbod in de kern Vaassen vergroot. Hiermee wordt ingespeeld op de stevige bouwopgave die in de kern aanwezig is. Daarnaast is binnen het plan de nodige aandacht voor groene en duurzame elementen (zie paragraaf 2.2), waarmee het plan eveneens aansluit bij de duurzame ambities van de gemeente. Voorliggend plan sluit aan bij het beleid uit de Omgevingsvisie van de gemeente Epe.
De gemeenteraad heeft op 20 juni 2019 de "Woonagenda gemeente Epe 2019 - 2023, MIJN THUIS" vastgesteld. De Woonagenda 2019 - 2023 is een uitwerking van de Woonvisie uit 2013 en beschrijft concreet waarop de inzet van de gemeente de komende vier jaar gericht is. Aan het woonbeleid liggen zes uitgangspunten ten grondslag, te weten:
1.Het Omgevingsbeleid
Dit betekent dat woningbouw altijd onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving en de toekomstbestendigheid daarvan.
2.Duurzaam voortbouwen op kwaliteit
Woningbouw is onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke kwaliteit. Het behouden en versterken van de leefbaarheid van onze kernen is een doel dat nauw samenhangt met woningbouw.
3.Beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen
Een woning – zowel huur, als koop - moet voor iedereen bereikbaar zijn. Nieuwbouw zal voor een deel dan ook gericht moeten zijn op het goedkope- en betaalbare segment. Er liggen ook kansen in het duurdere segment, vooral als het gaat om levensloopbestendige woningen voor vooral senioren. Hierdoor ontstaat een verhuisketen en kunnen meerdere woonwensen verzilverd worden.
4.Ruimte voor groei
Epe is in trek. Dit is de afgelopen jaren gebleken. Deze groei wil de gemeente blijvend faciliteren, vooral als het gaat om het huisvesten van gezinnen, omdat juist zij bijdragen aan het behoud van het voorzieningenniveau.
5.Ruimtelijke kwaliteit en het behoud van het groene karakter van de woongebieden
De gemeente zet in op transformatie van leegstaande panden, omdat dit leidt tot een forse kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Bij inbreiding wordt nadrukkelijk naar het groene karakter van een wijk gekeken. Het klimaat speelt hierin een belangrijke rol. Inbreidingslocaties zullen dan ook beperkt zijn gezien de keuze voor het behoud van het groen in de wijken. Om de volkshuisvestelijke opgave te kunnen realiseren en te kunnen voorzien in de behoefte aan woningen, is uitbreiding een reële optie.
6.Kwaliteitsimpuls buitengebied
Dit betreft een voorzetting van het beleid voor vrijkomende gebouwen in het buitengebied en het realiseren van landgoederen. Beide zijn gericht op het behoud en versterking van het landschap met zijn specifieke kenmerken.
In de Woonagenda is de prioritering van het woonbeleid verdeeld in vijf thema's. Deze zijn: het groeiend aantal huishoudens, betaalbaar wonen in de huur, de woningvraag in de koopsector, wonen met zorg en welzijn en duurzaamheid van woningen en woonomgeving. Deze vijf thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in onze gemeente (thema 6). In het tweede deel van de agenda vertaalt zich dit uit in de kaders voor woningbouwinitiatieven.
In het woonbeleid zijn de acties waarop de gemeentelijke inzet gericht zal zijn, gekoppeld aan het thema.
1.Groeiend aantal huishoudens
Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren fors gegroeid. Dit heeft ertoe geleid dat in de Woonagenda Cleantechregio 2018 aan Epe 180 woningen extra zijn toegekend. Dit vestgingsoverschot komt voornamelijk van gezinnen en senioren. De komende jaren streeft de gemeente naar een verhoging van de woningbouwproductie op de korte termijn. Ook wordt er in het woningbouwprogramma ruimte gegeven aan de lokale behoefte en wordt een belangrijk deel van het woningbouwprogramma gericht op het marktsegment dat aansluit op de lokale behoefte van gezinnen met kinderen en senioren.
2.Betaalbaar wonen in de huur
Er moeten de komende jaren extra sociale huurwoningen gerealiseerd worden. Ook is de betaalbaarheid van de sociale woningvoorraad voor vooral jongeren en senioren belangrijk. Met de drie belangrijkste corporaties (Triada, Habion en Woonzorg Nederland), maar vooral met Triada (ca. 95%) maakt de gemeente via de prestatieafspraken daarover concrete afspraken. Ook wordt bij inbreiding en uitbreiding ingezet op een substantieel aandeel sociale huurwoningen.
3.De woningvraag in de koopsector
De gemeente zet in op een substantieel deel goedkope en middeldure woningen in de koopsector. Ook wordt ruimte gegeven aan innovatieve concepten (dat ook voor de huursector geldt). Voor Emst en Oene zijn er kansen voor het gericht toevoegen van woningen in samenwerking met de lokale bevolking. Voor starters wordt de starterslening gecontinueerd.
4.Wonen met zorg en welzijn
Epe vergrijst. Senioren moeten langer zelfstandig thuis wonen en mensen vanuit een intramurale instelling stromen steeds vaker door naar een reguliere woning. Ook het scheiden van wonen en zorg heeft daarop zijn invloed. Gelet hierop wordt de Woonzorgagenda gemaakt, samen met alle betrokkenen. Verder loopt al het traject "Thuis wonen nu en later", gericht op het langer thuis kunnen wonen van senioren. In 2019 wordt ook de Blijverslening ingevoerd.
5.Duurzaamheid van woningen en woonomgeving
Voor de sociale huursector liggen er op landelijk niveau afspraken over het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Verder moeten gemeenten in 2021 een warmteplan hebben over de wijze waarop woningen van het gas afkunnen. Voor nieuwbouw wordt gesteld dat deze energieneutraal is. Ook wordt gestreefd naar klimaatadaptief bouwen en zetten we in op het behoud van groen in de wijken.
6.Uitgangspunten voor woningbouw
Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. Bij nieuwbouw worden drie stappen gehanteerd, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding. Er is omschreven wat onder deze drie begrippen verstaan wordt, zodat een initiatief daaraan gewogen kan worden. Uitbreiding is een reële optie. In het buitengebied zijn – naast wat hiervoor gezegd is – alleen woningen mogelijk via het hergebruik van vrijkomende gebouwen en het realiseren van landgoederen.
De uitgangspunten voor woningbouw zijn vertaald in een kader. Daarin staat op welke wijze initiatieven beoordeeld worden als het gaat om transformatie, inbreiding, uitbreiding, vrijkomende gebouwen in het buitengebied en landgoederen.
Planspecifiek
Het plan betreft de realisatie van 27 sociale huurwoningen, ter plaatse van gronden die voorheen dienst deden ten behoeve van 10 woningen in hetzelfde segment. Hiermee is er sprake van een inbreiding. Dit sluit aan bij de behoefte van de gemeente om extra sociale huurwoningen te realiseren. Met een toename van per saldo 17 sociale huurwoningen levert het plan een bijdrage aan de kwantitatieve woningbehoefte van de kern Vaassen. Gelet op de levensloopbestendige aard van de woningen biedt voorliggende ontwikkeling de kans aan senioren om langer zelfstandig te wonen. Het plan draagt daarmee tevens bij aan de kwalitatieve woningbehoefte. Hiermee speelt voorliggende ontwikkeling in op meerdere randvoorwaarden van de Woonagenda.
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 11 oktober 2012 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht. Via deze nota voldoet de gemeente aan de verplichtingen die de Woningwet stelt in artikel 12a.
De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie gelden. De nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent of die in de toekomst in een bepaald gebied gewenst worden. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of bouwplannen die kwaliteiten niet belemmeren. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Voorliggende ontwikkeling ligt in deelgebied Kern Vaassen - Naoorlogs gemengd dorpsgebied. Voor nieuwe ontwikkelingen gelden criteria ten aanzien van vormgeving, materialen, kleur en details
Planspecifiek
De nieuwbouw past gezien de massa, hoofdvorm, materialen, kleuren en details van de bebouwing in de omgeving van het plangebied. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.2. Om het nieuwe bouwvolume van drie lagen aan te laten sluiten op de naastgelegen woningen, wordt gebruik gemaakt van een licht schuine kaphelling. De beide vleugels zorgen hierdoor voor een prettige schaalverkleining. Verder is er, net als in de omgeving, gebruik gemaakt van een andere kleur plint. De voorgenomen nieuwbouw sluit aan op de eisen voor nieuwbouw, zoals opgenomen in de Welstandnota.
De gemeente Epe geeft in haar GVVP uit 2010 invulling aan de doelstellingen door zich te richten op het bevorderen van de verkeersleefbaarheid en -veiligheid en Duurzaam Veilig. Dit betekent het verkeersveiliger maken van de kern Epe en het weren van ongewenst verkeer. Het creëren van een verkeersluw centrum in Epe is daarbij één van de speerpunten. Door ongewenst (vracht)verkeer te weren verwacht men de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de betreffende wijken te verhogen. Een alternatieve route mag geen afbreuk doen aan de bereikbaarheid en mag op andere plaatsen niet leiden tot problemen op het gebied van veiligheid en geluidhinder.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de bestaande verkeersstructuren. Het plangebied blijft ontsloten via de Smutsstraat, Krugerstraat en Bothastraat, waardoor de nieuwe verkeersbewegingen van en naar het appartementencomplex op zullen gaan in de bestaande verkeersstromen. De realisering van het appartementencomplex leidt niet tot significante negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid, veiligheid of geluidshinder in het gebied. Nadere toelichting op de ontsluiting van het plangebied en het inpassen van parkeren, zie hoofdstuk 4.4.
Het parkeerbeleidsplan van Epe uit 2009 is vernieuwd met de nota parkeernormen 2018. In deze nota zijn de parkeernormen omschreven waaraan bouwplannen of wijzigingen in het gebruik moeten voldoen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de nota parkeernormen. Dat er wordt voorzien in de voldoende parkeerplaatsen bij dit plan wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4.4.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Vaassen Zuid en West', vastgesteld door de gemeenteraad op 23 augustus 2010. Het plangebied beschikt in dit bestemmingsplan over de enkelbestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' zijn bouwvlakken opgenomen met navolgende maatvoeringen 'maximum bouwhoogte 9 m' en 'maximum goothoogte 6 m'. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het huidige bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied.
Uitsnede geldend bestemmingsplan ter hoogte van plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied is ook het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' van toepassing, vastgesteld op 8 november 2018.
Strijdigheid met vigerende bestemmingsplan
Met voorliggende ontwikkeling wordt een appartementencomplex gerealiseerd met 27 wooneenheden. Onderhavig plan is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan op basis van het verleende bouwrecht en de ontwikkelmogelijkheden. Om het plan mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de ondezoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3. In de rapportage is opgenomen dat het terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt wordt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 16014467 (aan de Zwolseweg ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 11.3 µg/m3 | 14.3 µg/m3 | 7.7 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 27 appartementen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van 27 appartementen. Daarmee worden er nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Het plangebied ligt aan Smutsstraat, Krugerstraat en Bothastraat in Vaassen. In de omgeving van het plangebied zijn geen industrieterreinen en/of spoorwegen gelegen. Geluidshinder afkomstig van deze geluidsbronnen kan daarmee op voorhand worden uitgesloten. Bij de Smutsstraat, Krugerstraat, Bothastraat en een groot gebied rondom het plangebied is sprake van een 30 km zone. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoekplichting. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.
Cumulatieve geluidseffecten installaties
Het appartementengebouw wordt voorzien van installaties, zoals warmtepompen ten behoeve van de warmtevoorziening. Om te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de cumulatieve geluidseffecten van deze installaties is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. In de rapportage wordt gesteld dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle warmtepompen in de immissiepunten 1-11 bij de bestaande woningen hooguit 21 dB(A) overdag, 30 dB(A) in de avond en 23 dB(A) in de nacht bedraagt. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden. De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen ligt op hooguit 27 dB(A) overdag, 32 dB(A) in de avond en 25 dB(A) in de nacht. Geconcludeerd wordt dat het geluid van de warmtepompen bij de omliggende woningen en de nieuwe appartementen volledig wordt gemaskeerd door omgevingsgeluid en er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat aldaar.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plangebied is omgeven door woningen, waarmee de omgeving is aan te merken als een rustige woonwijk. Er zijn geen bedrijven of functie aanwezig in de directe omgeving van het plangebied die een belemmering vormen voor de ontwikkeling of waardoor de ontwikkeling nieuwe belemmeringen opwerpt. Wel zijn er maatschappelijke functies en sportvoorzieningen aanwezig. Een overzicht met bijbehorende richtafstanden is te zien in de tabel hieronder.
Activiteit | Categorie | Minimale richtafstand | Afstand tot plangebied | |
Veldsportcomplex (met verlichting) | 3.1 | 50 m (geluid) | Ca. 130 m | |
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 2 | 30 m (geluid) | Ca. 120 m | |
Kinderopvang | 2 | 30 m (geluid) | Ca. 160 m | |
Elektriciteitsdistributiebedrijven, inclusief transformatorvermogen (< 10 MVA) ( | 2 | 30 m (geluid) | Ca. 80 m |
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat voor de andere functies in de omgeving van het plangebied aan de richtafstanden wordt voldaan. Bovendien geldt hier dat deze voorzieningen reeds rekening moeten houden met de bestaande woningen. Door de komst van de nieuwe woningen in voorliggend plangebied worden de functies niet verder beperkt in hun gebruik. Tevens wordt geconcludeerd dat er in het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Onderhavig plan is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een uitsnede van die website.
Uitsnede risicokaart plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
Uit de risicokaart is op te maken dat op circa 650 m ten noordoosten van het plangebied een inrichting is gevestigd. Dit betreft het bedrijf Royal Vaassen Flexible Packaging, gelegen aan Industrieplein 1 in Vaassen. Dit is geen BEVI inrichting. De interne opslag van dit bedrijf van onder de richtlijn van de CPR_15 en heeft een 10-6 risicocontour van 0 meter. Ten oosten van het plangebied is op circa 1,2 km afstand een LPG-tankstation gevestigd. Dit betreft een Bevi-inrichting met een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 meter. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied van deze inrichting. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen inrichting, transportroutes en buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
De langetermijnvisie van het waterschap Vallei en Veluwe is opgenomen in de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI205). Met de visie wordt gewerkt vanuit vier thema's: waardevolle leefomgeving, klimaatverandering, circulaire economie en energietransitie. In het Blauwe Omgevingsprogramma (BOP) worden de doelen uit de BOVI voor de planperiode 2022-2027 concreet gemaakt.
Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Waterplan Epe
De gemeente ligt op het overgangsgebied van de stuwwal van de Veluwe naar de IJssel. Het water van de Veluwe komt aan de flanken van de stuwwal aan de oppervlakte en watert af richting de lager gelegen IJssel. Op de Veluweflank loopt dit watersysteem van west naar oost. In de IJsselvallei loopt het watersysteem van zuid naar noord. Deze twee stroomgebieden hebben een grote invloed op de waterhuishouding in de gemeente Epe. Het Waterplan Epe beschrijft hoe de gemeente Epe de komende jaren wil omgaan met het water in de gemeente. De gemeente stelt dat er op het eigen terrein 25 mm dynamische waterberging geborgen dient te worden. Overtollig hemelwater zal op eigen terrein worden verwerkt. Hiervoor is binnen het eigen perceel voldoende ruimte.
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 5. Hieruit blijkt dat er het plangebied geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen raakt. Er gelden hiervoor dus geen specifieke waterbelangen of aandachtspunten. Wel is gebleken dat het plangebied een grondwaterfluctuatiezonde raakt. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief waar de grondwaterstanden naar verwachting zullen stijgen. Uit de rapportage van het bodemonderzoek is op te maken dat de grondwaterstand is vastgesteld op PM 2,65 -mv. Aangezien de grondwaterflucuatiezone uitgaat van mogelijke verhoging van de grondwaterstand van enkele decimeters, levert dit geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven wordt de nieuwbouw omringd door groen. Er wordt extra beplanting gerealiseerd en worden nieuwe bomen aangeplant. Bestaande bomen blijven zoveel mogelijk behouden. Het aanplanten van extra groen verbetert het watervasthoudend vermogen van het plangebied. In het midden van de bebouwing wordt een groen binnenhof met een wadi gerealiseerd ten behoeve van de waterberging. In het plangebied is daarmee voldoende ruimte en voldoende groen aanwezig om het hemelwater op eigen terrein te kunnen opvangen en verwerken. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in graskeien en het dak van het gebouw wordt als groen dak gerealiseerd. De woningen worden aangesloten op het bestaande vuilwaterriool, dit zal in een later stadium worden uitgewerkt.
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen, is de website https://www.natura2000.nl/gebieden geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde natuurgebied circa 600 meter bedraagt. Dit betreft een smalle strook, een uitloper van de Veluwe, die ten zuiden van de kern Vaassen loopt. Door de aard en de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht, geluid en trillingen) worden uitgesloten. Om de gevolgen van stikstofdepositie te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 7. Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Ten aanzien van het initiatief is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6. In de rapportage wordt geconcludeerd dat er vervolgonderzoek nodig is naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen. De aanwezigheid van andere beschermde soorten vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. In het kader van de omgevingsvergunning voor het slopen/bouwen wordt aangetoond hoe er voor de soorten, waarvoor nader onderzoek wordt geadviseerd, aan de Wet natuurbescherming wordt voldaan. Aangezien er geen reden is dat voor deze soorten geen ontheffing Wet natuurbescherming verkregen zou kunnen worden en er voldoende mogelijkheden zijn voor mitigerende maatregelen, is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van ecologie.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 27 appartementen. Deze ontwikkeling leidt tot een wijziging van het aantal verkeersbewegingen en de parkeerdruk. Het plangebied blijft net als in de huidige situatie ontsloten via de Smutsstraat, Bothastraat en Krugerstraat.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan is gebruikgemaakt van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Het plangebied is te categoriseren als 'weinig stedelijk' en ligt in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De appartementen worden gerealiseerd als 'Huur, appartementen, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'. In dit geval is de maximale verkeersgeneratie per woning maximaal 4,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor 27 woningen leidt dit tot maximaal 121,5 verkeersbewegingen per etmaal. Voorheen waren in het plangebied 10 woningen aanwezig (in de categorie: 'huur, huis, sociale huur') met een maximale verkeersgeneratie van 6,0 motorvoertuigenbewegingen per etmaal (60 verkeerbewegingen per etmaal in totaal). Voorliggende ontwikkeling voorziet daarmee in een toename van 61,5 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze toename op te vangen.
Parkeren
Ter plaatse van het plangebied geldt 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 8 november 2011). Hierin is voorgeschreven dat bij bouwplannen de parkeernormen dienen te worden gevolgd uit de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Epe. Voor onderhavig plangebied geldt dat het gelegen is in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Voor de categorie 'Huurhuis, sociale huur' geldt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Gezien het feit dat het hier appartementen betreft en gezien de grootte van de appartementen, is de afspraak tussen de gemeente en de initiatiefnemer gemaakt dat van een lagere parkeernorm kan worden uitgegaan. Voor dit plan is uitgegaan van een parkeernorm van 1,37 parkeerplaatsen per woning. Derhalve dient voorliggende ontwikkeling te voorzien in afgerond 37 parkeerplaatsen. Op het terrein achter de bebouwing worden 30 parkeerplaatsen gerealiseerd. Tevens worden bij de Smutsstraat, Bothastraat en Krugerstraat in totaal 7 langsparkeerplaatsen gerealiseerd. In paragraaf 2.2 is de ligging van de parkeerplaatsen weergegeven in de impressie van de toekomstige situatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op 29 juni 2021 is door het college besloten om rapport 3536 van adviesbureau RAAP d.d. 09-06-2021 en de bijbehorende kaarten als basis te gebruiken voor de actualisatie van het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid. Hieruit blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van de historische kern, maar wel is gelegen aan een historische structuur. Dit is nu ongeveer de Krugerstraat. Andere cultuurhistorische elementen ontbreken in de omgeving van het plangebied.
De beoogde ontwikkeling respecteert de bestaande rooilijnen en vormt daarmee geen belemmering voor de historische structuur. De massa van het appartementengebouw heeft dusdanige proporties en maakt, samen met de verschijningsvorm van de architectuur, dat er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de historische opbouw van het gebied.
Archeologie
Volgens de archeologische verwachtingswaardenkaart van de gemeente Epe heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hieronder een uitsnede van deze kaart met het plangebied omcirkeld. Naar aanleiding van de middelhoge verwachtingswaarde is er een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 8. Op basis van de conclusies van dit onderzoek is dient voor de uitvoering van voorliggend plan een archeologisch vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd bij de aanvraag omgevingsvergunning. In de regels van dit plan is het uitvoeren van dit archeologisch vervolgonderzoek geborgd middels het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het bestemmingsplan zal in het kader van het wettelijk vooroverleg worden toegestuurd aan de belanghebbende instanties. Het Waterschap Vallei en Veluwe is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
Via diverse informatiebijeenkomsten zijn de bewoners en omwonenden over het voorgenomen project geïnformeerd. Het betrof hier zowel huurders van Triada als ook andere bewoners nabij het ontwikkelgebied. In bijlage 9 zijn de documenten opgenomen die toebehoren aan het participatieproces van voorliggend plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 december 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.