direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Torenstraat 29 Vaassen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is voornemens om de huidige supermarkt aan de Torenstraat 29 te Vaassen te slopen en te vervangen voor een grotere supermarkt met een gedeelte horeca op de begane grond. Op de eerste en tweede verdieping zijn 30 appartementen beoogd. Daarnaast zullen er een aantal parkeerplaatsen door de uitbreiding van de supermarkt komen te vervallen en zijn er extra parkeerplaatsen benodigd. Deze worden gerealiseerd ter hoogte van de Torenstraat 31 welke gesloopt dient te worden.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Vaassen' is de voorgenomen ontwikkeling niet toegestaan.

Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Torenstraat 29 Vaassen' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft de Torenstraat 29 en 31 te Vaassen. Onderstaande afbeelding toont de ligging en globale begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0002.jpg"

Afbeelding 1.1 en 1.2: Situering plangebied.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Centrum Vaassen' vigerend. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 4 april 2013. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Centrum Vaassen'

Het plangebied is bestemd als 'Detailhandel', 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Het voornemen is om de huidige supermarkt te slopen en te vervangen voor een grotere supermarkt en een klein gedeelte horeca op de begane grond met op de eerste en tweede verdieping appartementen. Hierdoor komt een gedeelte van de toekomstige bebouwing binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast zijn er extra parkeerplaatsen benodigd welke gerealiseerd worden ten noorden van de toekomstige bebouwing, ter hoogte van de huidige bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Parkeerplaatsen zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' en de uitbreiding van de supermarkt is niet mogelijk binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de huidige bestemming 'Detailhandel' is horeca niet toegestaan en zijn enkel het bestaande aantal woningen toegestaan op de eerste verdieping of daarboven.

Gelet hierop is het noodzakelijk een nieuw juridisch-planologisch kader vast te stellen waarbinnen het planvoornemen is toegestaan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. Hier wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie;
  • De uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • Vervolgens komt in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
  • In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • Ten slotte komen in hoofdstuk 7 de aspecten inspraak en overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor voorgenomen ontwikkeling. Het nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In paragraaf 2.1.2 wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het artikel 3.1.6., tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De ladder voor duurzame verstedelijking geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Behoefte

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.

Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

Het huidige brutovloeroppervlakte van de supermarkt bedraagt ongeveer 718 m² (bron: bagviewer), waarbij in het vigerende bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 10 meter geldt. Wonen op de eerste verdieping of daarboven is toegestaan, echter is dit beperkt tot het bestaande aantal woningen. Op dit moment zijn er geen woningen boven de supermarkt. Ten behoeve van de uitbreiding van de supermarkt voegt het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan rondom de supermarkt gronden met de bestemming 'Detailhandel' toe, terwijl aan deze gronden voorheen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Tuin' was toegekend. Het plan voorziet daarmee in een wijziging ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

Gezien de omvang van de uitbreiding van circa 1.098 m2 van de supermarkt en horeca (van 718 m2 naar 1.647 m2 supermarkt en 169 m2 horeca) en in totaal 30 appartementen op de eerste en tweede verdieping kan het voornemen gezien worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De laddertoets dient doorlopen te worden, hierbij zal onderscheid gemaakt worden in de uitbreiding van de supermarkt en het realiseren van de appartementen.

Supermarkt

Er is op deze locatie reeds een supermarkt aanwezig, deze wordt gesloopt en daarvoor komt een grotere supermarkt in de plaats. Het wordt hiermee binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Het is nu een Dekamarkt en het blijft een Dekamarkt, echter van grotere omvang.

De gemeente Epe heeft de supermarkten binnen de gemeente Vaassen in beeld gebracht. Er is een marktruimteberekening uitgevoerd voor de dagelijkse sector in 2020 en een doorkijk naar 2025.

De huidige Dekamarkt heeft een winkelverhuurbaarvloeroppervlak van 592 m2. Dit is naar de huidige maatstaven aan de kleine kant. Om de uitbreidingsruimte te kunnen bepalen is de vraag afgezet tegen het bestaan aanbod. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de supermarktbranche in de huidige situatie in evenwicht is.

Als er gekeken wordt naar de toekomst (2025) dan is er in de supermarktbranche sprake van minimale uitbreidingsmogelijkheden. De uitbreidingsruimte bedraagt 90 m2 WVO. De uitbreiding van de Dekamarkt bedraagt meer dan 90 m2, maar zoals eerder verwoord is het oppervlak in de huidige maatstaven aan de kleine kant. Om een goede speler te blijven zijn tussen de andere supermarkten in Vaassen (Albert Heijn, Jumbo, Aldi) is het van belang om uit te breiden.

Appartementen

Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

De gemeente Epe heeft in samenspraak met de provincie Gelderland en de omliggende gemeente voor de eigen gemeente een langjarig woningbouwprogramma afgesproken. Dit programma is gebaseerd op de toekomstige bevolkingsgroei en woningbouwbehoeften en is afgestemd met de regio. Het gaat hier om de Woonagenda Cleantech Regio. Uit deze Woonagenda blijkt dat de gemeente Epe een aantrekkingskracht heeft op gezinnen en vitale senioren. De vergrijzing neemt toe en de betaalbaarheid en de bereikbaarheid van de lokale woningmarkt staat onder druk. Er is in Epe behoefte aan betaalbare woningen.

Uit het gemeentelijk beleid: toekomstvisie Epe, Woonvisie 2013 en Woonagenda 2019-2023 blijkt dat de vraag naar woningen voor jongvolwassenen, senioren en alleenstaanden zal toenemen. Nieuwe woningbouwontwikkelingen dienen hierop aan te sluiten.

De voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit onder andere 12 appartementen in de sociale huursector en 18 appartementen in de vrije huursector (middelduur), voorziet in een versterking van de diverse en dynamische woonvoorraad in het bestaand stedelijk gebied van Vaassen. Het gebouw wordt voorzien van een lift en is gesitueerd in het centrum van Vaassen omgeven door diverse voorzieningen, waardoor de appartementen behalve voor jongeren/starters ook uitermate geschikt zijn voor senioren.

Omdat de locatie binnenstedelijk ligt en voldoet aan de woonbehoefte wordt de Laddertoets met succes doorstaan.

2.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' en de Omgevingsverordening Gelderland.

2.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Met deze kernbegrippen wordt het volgende beoogd:

  • Gezond en veilig: dit betekent een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Daarnaast wordt hiermee ook bedoeld het voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Verder dient aandacht besteed te worden aan de verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend: dat betekent een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Tegelijkertijd wordt ook gestreefd naar het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.


Om deze doelstellingen vorm te geven, zijn er diverse thematische visieschetsen in de Omgevingsvisie opgesteld. Dit betreffen de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: het sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden zijn.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers en duurzaam.


In navolging van de Omgevingsvisie is in 2018 ook de eerste definitieve versie van de Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In de omgevingsverordening is het plangebied aangewezen als:

  • Intrekgebied: gronden binnen een 'intrekgebied' maakt de winning van fosiele energie niet mogelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling is reen sprake van winning van fossiele energie.
  • Molenbiotoop: de molenbiotoopregeling is van toepassing. In paragraaf 4.8 wordt hierop ingegaan.

In de omgevingsverordening staat aangegeven dat er per regio de gemeentebesturen een regionale woonagenda dienen op te stellen, welke vastgesteld wordt door de Gedeputeerde Staten.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De huidige supermarkt is in de huidige maatstaven aan de kleine kant. Om een goede speler te blijven binnen de supermarkten in Vaassen dient de supermarkt uitgebreid te worden, dit zorgt voor een duurzaam ondernemersklimaat. Het gebouw wordt gasloos gerealiseerd.

De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke herontwikkeling. Voor locaties binnen bestaand stedelijk gebied wordt vanuit het provinciale beleid veel beleidsruimte aan de lokale overheden, zoals Cleantech Regio en de gemeente Epe, toegekend. Cleantech Regio heeft een woonagenda opgesteld welke is vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. Hier wordt verder op ingegaan in subparagraaf 2.2.2. Het gemeentelijk beleid van de gemeente Epe wordt behandeld in paragraaf 2.3.

2.2.2 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De acht gemeenten (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen) uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland een woonagenda voor de regio opgesteld. De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

“Epe bouwt voort op kwaliteit”

Lokale speerpunten: Epe koppelt haar woningbouwbeleid aan ruimtelijke kwaliteit om daarmee een bijdrage te leveren aan het behouden en versterken van de leefbaarheid en het groene karakter. Focuspunten zijn herstructurering, wonen en zorg en innovatieve concepten voor ouderen. Epe heeft een aantrekkingskracht op gezinnen en vitale senioren. De migratie vanaf buiten is de laatste jaren sterk gegroeid. Dat heeft zich vertaald in een groeiend aantal inwoners en ondanks het groot aantal opgeleverde woningen wordt een druk op de woningmarkt ervaren. De betaalbaarheid en bereikbaarheid van de lokale woningmarkt staat onder druk en die neemt de komende jaren toe. Om dat om te buigen wordt ingezet op het sneller bouwen van meer woningen, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en het zorgen voor de betaalbaarheid van het wonen. Hoe doen we dat? De focus ligt op transformatie, herstructurering, wonen en zorg en innovatieve woonvormen, waarbij ook het klimaat een nadrukkelijk punt is bij locatiekeuze. Dit leidt ertoe dat op de korte termijn extra inzet nodig is in de woningbouwprogrammering. Samen met de corporatie is geconstateerd dat de sociale woningvoorraad de komende 10 jaar tussen de 185 en 270 woningen moet toevoegen.

Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses. Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.

Evaluatie en herijking 2020

In november 2020 is de regionale woonagenda uit 2018 opnieuw tegen het licht gehouden voor de periode 2020-2030. De huidige woonagenda biedt (na een herijking) voor de komende paar jaar nog voldoende basis voor de regionale samenwerking. Op basis van de regionale principes voor woningbouwprogrammering uit de Woonagenda 2018 sturen gemeenten op een lokaal woningbouwprogramma dat gericht is op het versterken van de woonkwaliteit. Daarnaast gaan de gemeenten samen aan de slag met de thema’s betaalbaarheid en huisvesting arbeidsmigranten.

Op basis van de Primos woningbehoefteprognose 2020 wordt de nieuwe bandbreedte vastgesteld voor de omvang van de regionale bouwopgave en als richtpunt voor het lokale programma. Vooral bij kleine gemeenten is de prognose niet altijd nauwkeurig en waar nodig corrigeren we die met maatwerkafspraken.

Over Epe is het volgende opgenomen in de evaluatie en herijking:

Als plattelandsgemeente tussen twee steden groeit de gemeente met nieuwe inwoners van buiten de gemeente. Nieuwe mensen brengen nieuwe dynamiek. De bouw van de wijk de Klaarbeek loopt twee jaar voor op de planning en ook andere woningbouwprojecten lopen vlot, er is groot animo voor koopprojecten. Met de lokale Woonagenda is de inzet gericht op gezinnen en senioren, evenals betaalbaar bouwen en een extra stimulans in de sociale huursector. De vitaliteit van de kernen in combinatie met het behoud van het voorzieningenniveau is een belangrijk uitgangspunt.

Het huidige woningbouwprogramma is de basis maar daar bovenop is een plus per kern nodig om voorzieningen in stand te houden. De vergrijzing neemt toe, vooral ook in de kleine kernen. Er zijn nieuwe locaties beschikbaar in Vaasen en Epe om de bovenlokale vraag op te vangen, specifiek gericht op gezinnen met kinderen. Op korte termijn zijn daarvoor al uitbreidingslocaties te realiseren. Voor de kern Epe wordt daarbij gezocht naar extra locaties voor sociale woningbouw. Epe wil graag in gesprek over het voorzien in de bovenlokale vraag. De woningbouw kan versneld worden, maar daarvoor is wel extra capaciteit nodig voor de te doorlopen procedures en onderzoek en mogelijk een aanjager vanuit het provinciehuis en ondersteuning vanuit het Actieplan Wonen.

De nieuwe woningbehoefteprognose (PRIMOS 2020) voor de regio ligt behoorlijk hoger (rond 40%) dan de prognose uit 2016 die gebruikt is in de Woonagenda 2018. Het voorstel is om de inzet voor de komende twee jaar te richten op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw in het in voorbereiden nemen van nieuwe bouwplanen. Daarbij geldt voor de gemeente Epe de volgende bandbreedte voor 2020-2030: 1.350 woningen (inclusief inlopen woningtekort en maatwerk)

Situatie plangebied

Epe heeft een aantrekkingskracht op gezinnen en vitale senioren. De vergrijzing neemt toe en de betaalbaarheid en de bereikbaarheid van de lokale woningmarkt staat onder druk. Er is in Epe behoefte aan betaalbare woningen

De voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit onder andere 12 appartementen in de sociale huursector en 18 appartementen in de vrije huursector, voorziet in een versterking van de diverse en dynamische woonvoorraad in het bestaand stedelijk gebied van Vaassen. Het gebouw wordt voorzien van een lift en is gesitueerd in het centrum van Vaassen omgeven door diverse voorzieningen, waardoor de appartementen ook uitermate geschikt zijn voor senioren.

De appartementen voldoen aan de lokale behoefte naar sociale huurwoningen en (senioren)woningen en sluiten daarmee aan op de ambitie van behoeftegericht woningbouw die past bij de lokale vraag. Door de uitbreiding van de supermarkt blijft het voorzieningenniveau behouden.

2.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciaal en regionaal beleid. Het initiatief is in overeenstemming met de Gelderse Omgevingsvisie en -verordening en de Regionale Woonagenda.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Toekomstvisie Epe 2030 (2013)

In 2013 is de Toekomstvisie Epe 2030 vastgesteld. Dit strategische document geeft koers aan de keuzes die de gemeente Epe wil maken en gaat uit van drie pijlers, te weten: economie, sociaal en ruimte. Voor de beoogde ontwikkeling zijn met name de aspecten 'ruimte' en 'economie' van belang omdat deze ziet op de ruimtelijke ordening en het woon- en leefklimaat in Epe. Ten aanzien van ruimte gelden de volgende beleidsuitgangspunten:

  • Faciliteren van nieuwe ontwikkelingen voor wonen en bedrijvigheid in de dorpskernen en het buitengebied.
  • Faciliteren van initiatieven tot duurzame energieopwekking en initiatieven tot duurzaam energieverbruik in de samenleving bij burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. De ruimtelijke inpassing van activiteiten is daarbij een aandachtspunt.
  • Met (markt)partijen werken aan een toekomstgericht woonaanbod met voorzieningen met expliciete aandacht voor de groepen 20-35 jarigen, senioren en alleenstaanden.
  • Behouden van de identiteit en het karakter van de dorpskernen. Epe en Vaassen ontwikkelen zich naar zogenaamde dynamische kernen, waar een ruim aanbod aan (specifieke) voorzieningen wordt nagestreefd. Emst en Oene zijn te kenmerken als levendige dorpen met als streven het behoud van de belangrijkste voorzieningen.
  • Het realiseren van een aantrekkelijke openbare ruimte van goede kwaliteit als bijdrage aan een goed leef- en verblijfsklimaat van bewoners en bezoekers, met daarbij een accent op de dorpscentra van Epe en Vaassen. Activiteiten zijn onder meer het autoluw maken van verblijfsgebieden en het inrichten van ontmoetingsplekken als een horecaplein in de twee grote kernen.

Ten aanzien van economie gelden de volgende beleidsuitgangspunten:

  • Het bieden van een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en organisaties om zodat bestaande bedrijven blijven en het aantrekkelijk is voor nieuwe bedrijven om zich te vestigen. Dit uit zich in belangrijke mate in goede voorwaarden en faciliteiten, als ook in mogelijkheden voor mensen in het kader van "het nieuwe werken", zoals bedrijfsverzamelgebouwen. Voor het aantrekken en behouden van personeel zijn goede en aantrekkelijke woonmogelijkheden (in combinatie met werken) met een goed voorzieningenaanbod van belang.
  • Bevorderen en stimuleren om detailhandel zoveel mogelijk binnen de dorpscentra te concentreren. Om een goed verblijfsklimaat te ondersteunen zijn diversiteit en kwaliteit van het aanbod belangrijke onderscheidende elementen. Mede van belang in antwoord op ontwikkeling van internetaankopen. Ook hier investeren in contacten met de ondernemersverenigingen en kansrijke initiatieven ondersteunen.

Situatie plangebied

Eén van de beleidsuitgangspunten is dat Vaassen zich ontwikkeld naar een dynamische kern, waar een ruim aanbod aan voorzieningen wordt nagestreefd. Door de supermarkt te behouden op deze locatie blijft het aanbod van supermarkten in de dorpcentra geconcentreerd. Door appartementen op de eerste en tweede verdieping te realiseren ontstaat er een goede mix in het centrum van Vaassen. Er wordt, samen met marktpartijen, gestreefd om mee te bewegen met de demografische ontwikkelingen in de gemeente en de woningbouw hierop aan te passen. De verwachting is dat de bevolking licht zal gaan krimpen, maar de vraag naar woningen voor jongvolwassenen, senioren en alleenstaanden zal toenemen. Nieuwe woningbouwontwikkelingen dienen hierop aan te sluiten. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 30 huurappartementen welke geschikt zijn voor alle doelgroepen. De ontwikkeling speelt derhalve gericht in op de demografische ontwikkelingen en daarop aansluitende woningvraag in Epe. Dit zal uiteindelijk ook resulteren in een betere doorstroming van de woningmarkt.

2.3.2 Woonvisie 2013

In de Woonvisie uit 2013 wordt uiteengezet welke ontwikkelingen nodig zijn om een geschikte woonvoorraad te creëren voor de inwoners van de gemeente Epe. Hiervoor wordt aan de volgende doelen gewerkt:

  • Het realiseren van geschikte woningen die passen bij de inwoners. Het gaat hierbij om toegankelijke woningen en woonomgeving , vooral voor de groeiende groep senioren, en het behouden van voldoende betaalbare woningen.
  • De kwaliteit van de bestaande woonvoorraad verstevigen. Duurzaamheid en levensloopgeschiktheid zijn hierbij belangrijk. Met als doel om ervoor te zorgen dat er geschikte woningen in Epe staan die passen bij de woonbehoefte van de inwoners van nu en in de toekomst.
  • Het realiseren van een gezonde woningmarkt. Woningbouwontwikkeling dient aan te sluiten bij de marktvraag.
  • De kwaliteit van kernen en gemeenschappen.
  • Duurzaam wonen.


Situatie plangebied

In de visie wordt nadrukkelijk de behoefte aan toegankelijke, zelfstandige woningen en bijbehorende woonomgeving voor de groeiende groep senioren genoemd alsmede een voldoende betaalbare woningvoorraad. De beoogde huurappartementen versterken het aantal betaalbare woningen in de gemeente en zijn gericht op alle doelgroepen. De voorgenomen ontwikkeling richt zich op de kernpunten van de Woonvisie en draagt derhalve bij aan het behalen van de gewenste woningvoorraad in Epe.

2.3.3 Woonagenda 2019-2023

Op 20 juni 2019 is de Woonagenda 2019-2023 MIJN THUIS vastgesteld. In de Woonagenda wordt aan de hand van verschillende thema’s beschreven op welke wijze de gemeente Epe richting geeft aan de woningbouwopgave in haar gemeente. In het afwegingskader staat beschreven waaraan initiatieven concreet worden beoordeeld.

In de Woonagenda wordt de ambitie uiteengezet in vijf thema's. Deze thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in de gemeente Epe. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. Groeiend aantal huishoudens.
    Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren fors gegroeid. Dit heeft ertoe geleid dat in de Woonagenda Cleantechregio 2018 aan Epe 180 woningen extra zijn toegekend. Dit vestgingsoverschot komt voornamelijk van gezinnen en senioren. De komende jaren streven we naar een verhoging van de woningbouwproductie op de korte termijn. Ook willen we in het woningbouwprogramma ruimte geven aan de lokale behoefte en richten we een belangrijk deel van het woningbouwprogramma op het marktsegment dat aansluit op de lokale behoefte van gezinnen met kinderen en senioren.
  • 2. Betaalbaar wonen in de huur
    Er moeten de komende jaren extra sociale huurwoningen gerealiseerd worden. Ook vindt de gemeente de betaalbaarheid van de sociale woningvoorraad voor vooral jongeren en senioren belangrijk. Bij inbreiding en uitbreiding zet de gemeente in op een substantieel aandeel sociale huurwoningen.
  • 3. De woningvraag in de koopsector
    De gemeente zet in op een substantieel deel goedkope en middeldure woningen in de koopsector. Ook wil de gemeente ruimte geven aan innovatieve concepten (dat ook voor de huursector geldt). Voor wat betreft de kwalitatieve wensen blijkt dat de vraag in de koopsector zich voor een belangrijk deel richt op vrijstaande woningen (dure segment). Er is ook een duidelijke vraag naar rij- en hoekwoningen in het middeldure segment (vooral afkomstig van starters, 1 en 2 persoonshuishoudens tussen 30 en 50 jaar en gezinnen). De grote vraag naar ruime eengezinswoningen in de koopsector komt mede door de afnemende verhuisgeneigdheid van senioren. Zij wonen relatief vaak in dergelijke woningen en blijven langer in deze woningen wonen (eventueel met aanpassingen). Daardoor komen deze woningen in de bestaande voorraad minder snel beschikbaar voor gezinnen dan voorheen. In de Woonagenda wordt aangegeven dat de vraag naar appartementen lastiger te kwalificeren is dan de vraag naar grondgebonden woningen. Wel laat de praktijk zien dat als een goed product aangeboden wordt, de vraag naar appartementen aanzienlijk is, te meer als deze woningen in en rondom de centra gerealiseerd worden.
  • 4. Wonen met zorg en welzijn
    Epe vergrijst. Senioren moeten langer zelfstandig thuis wonen en mensen vanuit een intramurale instelling stromen steeds vaker door naar een reguliere woning. Ook het scheiden van wonen en zorg heeft daarop zijn invloed. Hiervoor loopt al het traject “Thuis wonen nu en later”, gericht op het langer thuis kunnen wonen van senioren. Vanuit andere beleidsnota's wordt hier specifiek aandacht aan besteed.
  • 5. Duurzaamheid van woningen en woonomgeving
    Voor de sociale huursector liggen er op landelijk niveau afspraken over het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Verder moeten gemeenten in 2021 een warmteplan hebben over de wijze waarop woningen van het gas afkunnen. Voor nieuwbouw stelt de gemeente dat deze energieneutraal is. Ook streeft de gemeente naar klimaat adaptief bouwen en zet zij in op het behoud van groen in de wijken.

Bovenstaande vijf thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw. Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. De gemeente focust zich daarbij op het betaalbare- en middeldure segment. Bij nieuwbouw hanteert de gemeente drie stappen, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de ambities en doelstellingen uit de Woonagenda. De 30 huurappartementen die worden gerealiseerd scheppen de mogelijkheid voor zowel senioren als jongeren om in Epe een betaalbare woning te kunnen vinden. Hier is, blijkens de Woonagenda, ruim voldoende vraag naar. De voorgenomen ontwikkeling richt zich dan ook op de huidige marktvraag.

Daarnaast sluit het aan op stap één welke de gemeente hanteert bij nieuwbouw, namelijk transformatie. Door in te zetten op transformatie wordt gekozen voor het verbeteren van de vitaliteit en leefbaarheid van Vaassen. Bij transformatie dient het programma, in en aansluitend op de centra, gericht te zijn op appartementen (levensloopbestendig). Daarbij ligt de focus op betaalbare en middeldure segment en wordt er gestreefd naar prijsdifferentiatie. Er is hier sprake van prijsdifferentiatie door het realiseren van 12 appartementen in de sociale huursector en 18 appartementen in de vrije huursector (middelduur).

2.3.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd in het centrum van Vaassen. Op dit moment betreft het plangebied een supermarkt (Torenstraat 29), parkeerplaatsen en één vrijstaande woning (Torenstraat 31). Het plangebied is grotendeels verhard en deels voorzien van een tuin en een groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0004.jpg"

Afbeelding 3.1: huidige situatie

3.2 Het planvoornemen

Het planvoornemen bestaat uit het slopen van de bestaande bebouwing en hiervoor in de plaats een grotere supermarkt te realiseren met een gedeelte horeca op de begane grond. Op de eerste en tweede verdieping zijn 30 appartementen beoogd. Daarnaast zullen er een aantal extra parkeerplaatsen gerealiseerd worden ten behoeve van de appartementen en de klanten van de supermarkt en horeca.

In navolgende afbeeldingen is de toekomstige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0005.jpg"

Afbeelding 3.2: toekomstige situatie bovenaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0006.jpg"

Afbeelding 3.3: toekomstige situatie - zuidgevel

De supermarkt heeft een oppervlakte van 1.647 m2 bvo en de horeca 169 m2 bvo.

Op de eerste en tweede verdieping zijn 12 appartementen in de sociale huursector en 18 appartementen in de vrije huursector (middelduur) beoogd.

In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op het aspect verkeer en parkeren en wordt onderbouwd dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het project vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het project dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Erfgoedwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op de archeologische beleidskaart geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Epe berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Situatie plangebied

Door RAAP is er in 2010 een archeologisch vooronderzoek (bijlage 1) uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is voor het plangebied een hoge verwachting definieerd voor de aanwezigheid van waardevolle (intacte) archeologische overblijfselen uit de tijdspanne Middeleeuwen-Nieuwe tijd en een middelmatige verwachting voor resten uit de Romeinse tijd. Gezien de gespecificeerde archeologische verwachting en de voorgenomen ingrepen in het plangebied is geconcludeerd dat bij de uitvoering hiervan waarschijnlijk archeologische waarden zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om in het plangebied aanvullend archeologisch onderzoek te laten verrichten.

Ondanks het advies van RAAP tot uitvoering van vervolgonderzoek is het plangebied in 2015 middels een selectiebesluit vrijgegeven door de toenmalige regio-archeoloog Stedendriehoek. Er hoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden.

4.2.2 Cultuurhistorie

Recent is een nieuwe cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld door de gemeente Epe. Een uitsnede van deze cultuurhistorische waardenkaart ter hoogte van het plangebied is in navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0007.jpg" Afbeelding 4.1: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Uit deze cultuurhistorische waardenkaart is gebleken dat het plangebied grenst aan de volgende landschapselementen, bouwkunsten en historische nederzettingslocatie:

  • weg, 1932-1950 (paarse lijn)
  • pad voor 1932, nu verschoven (bruin streepjeslijn)
  • dorpskern, 1982 (oranje vlak)
  • boerderij of woonshuis in 1832 (rode huizen)
  • waardevolle bouwkunst (groene ruit)
  • kerk / rijksmonument (gele ruit)

Binnen het plangebied is er geen bebouwing aanwezig welke aangemerkt is als Rijks- of gemeentelijk monument of als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Tevens is het plangebied niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de in de omgeving gelegen landschapselementen, bouwkunsten en historische nederzettingslocatie niet geschaad. De uitbreiding van het gebouw vindt plaats richting het westen, waar geen cultuurhistorisch waarden zijn gelegen.

4.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) in de omgeving en dat de komst van milieugevoelige functies de activiteiten van milieubelastende activiteiten niet in de weg staat. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Situatie plangebied

Met voorgenomen ontwikkeling, waarbij de functie van een supermarkt, horecafunctie en wonen wordt gerealiseerd, is er sprake van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies.

De bestaande woningen in de omgeving maar ook de toekomstige appartementen op de eerste en tweede verdieping kunnen mogelijk hinder ondervinden van de supermarkt en horecafunctie welke op de begane grond mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast kunnen de woningen de bedrijfsvoering van de supermarkt en horecafunctie belemmeren.

Een supermarkt en horecafunctie (denkend aan een lunchroom) betreft een milieucategorie 1 bedrijf waarbij de richtafstanden bij een 'rustige woonwijk' 10 meter bedraagt voor gevaar en geluid. Op basis van de kenmerken van de directe omgeving met de aanwezigheid van diverse winkels en horeca kenmerkt de omgeving ter plaatse van de herontwikkeling zich als 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafafstand met één stap mag worden verkleind en daarmee uitkomt op 0 meter qua gevaar en geluid.

Echter gezien de situering van de appartementen direct boven de supermarkt en horecafunctie en in de omgeving gelegen woningen is er toch aan de hand van een akoestisch onderzoek (bijlage 2) onderbouwd dat er akoestisch gezien sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Met dit akoestisch onderzoek wordt de inpasbaarheid van de toekomstige geluidsituatie rondom de supermarkt en horeca inzichtelijk gemaakt. Er wordt nagegaan wat de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten zijn en of dit aanleiding kan zijn tot het verlagen van de milieucategorie. Doel van dit onderzoek is het vaststellen van de te verwachten geluidbelasting op de gevels van omliggende bestaande woningen en de gevels van de, beoogde, appartementen boven de supermarkt.

Met een akoestisch rekenmodel zijn de te verwachten geluidbelastingen op de gevels van de appartementen en overige omliggende woningen berekend en beoordeeld volgens de systematiek uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’. Op basis van de rekenresultaten wordt het volgende geconcludeerd:

  • Uit de rekenresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de maatgevende rekenpunten binnen de herontwikkeling en overige woningen voldoet aan 50 dB(A) etmaalwaarde volgens stap 2 uit de VNG-publicatie ‘bedrijven en milieuzonering’;
  • Uit deze rekenresultaten blijkt ook dat de optredende maximale geluidniveaus op de maatgevende rekenpunten binnen de herontwikkeling en overige woningen voldoen aan 70 dB(A) etmaalwaarde volgens stap 2 uit de VNG-publicatie ‘bedrijven en milieuzonering’;
  • De indirecte hinder voldoet in beginsel niet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde volgens de circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer (Ministerie van VROM, 29 februari 1996)' en stap 2 uit de VNG-publicatie ‘bedrijven en milieuzonering’. Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. Uitgaande van een gebruikelijke geluidwering van de gevel van 25 dB(A) zal het binnenniveau in de zuidelijk gesitueerde appartementen voldoen aan het vereiste binnenniveau van 35 dB(A) zoals gesteld in het bouwbesluit;
  • Het is wenselijk dat bij het ontwerp van de uitwendige scheidingsconstructie van de zuidelijk gesitueerde appartementen rekening wordt gehouden met geluidgedempte ventilatieroosters wanneer er geen gebalanceerde ventilatie wordt toegepast;
  • Geluidniveaus vanwege de reguliere bedrijfsvoering van de supermarkt en horecavoorziening, inclusief stemgeluid, voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit milieubeheer blijft stemgeluid buiten beschouwing en is ruimschoots voldaan aan de grenswaarden.

Rekening houdend met de gebiedstypering kan geconcludeerd worden dat de toekomstige supermarkt en horecavoorziening, binnen de herontwikkeling, door de bovengelegen appartementen niet beperkt worden in de bedrijfsvoering en dat er ter plaatse van de appartementen en omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat geborgd is.

De activiteiten van de supermarkt vinden allemaal in het gebouw plaats, zo vinden de laad- en los activiteiten inpandig plaats. Daarnaast valt een supermarkt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij er voorschriften worden gesteld inzake gevaar. Een supermarkt vormt geen gevaar voor de milieugevoelige functies in de omgeving. Een goed woon- en leefklimaat is geborgd.

4.3.2 Bodemkwaliteit

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Situatie plangebied

Ter hoogte van het plangebied zijn meerdere verkennend bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de uitgevoerde onderzoeken en de onderzoeksresultaten.

Door PJ Milieu BV is een verkennend bodemonderzoek (bijlage 4) uitgevoerd ter hoogte van Torenstraat 31. Uit het verkennend bodemonderzoek is het volgende gebleken:

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de onderzoeksstrategie voor een onverdachte nietlijnvormige locatie (ONV-NL). Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. Enkele parameters zijn in de bovengrond en het grondwater aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging/

Door PJ Milieu BV is een verkennend bodemonderzoek (bijlage 5) uitgevoerd ter hoogte van de huidige supermarkt aan de Torenstraat 29. Uit het verkennend bodemonderzoek is het volgende gebleken:

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek geen stand houdt. Enkele parameters zijn licht verhoogd aangetoond. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Door De Klinker Milieu is een verkennend bodemonderzoek (bijlage 6) uitgevoerd ter hoogte van de uitbreiding van de supermarkt (boringen 1 t/m 4 en boring 10). Uit het verkennend bodemonderzoek is het volgende gebleken:

  • In de bovengrondmengmonsters BG2 en BG3 geen van de onderzochte componenten is aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens;
  • Het ondergrondmengmonster OG1 licht verontreinigd is met minerale olie en PAK (10 van VROM);
  • In het ondergrondmengmonster OG2 licht geen van de onderzochte componenten is aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens;
  • Het ondergrondmonster OG3 (sterk puinhoudende laag ter plaatse van boring 1) licht verontreinigd is met lood, zink en PCB.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

4.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Situatie plangebied

Wegverkeer

Op de eerste en tweede verdieping van het gebouw worden in totaal 30 appartementen gerealiseerd, dit betreft een geluidsgevoelige functie. Er is onderzocht wat de geluidbelasting is op de gevels van de appartementen door wegverkeer. Het onderzoek is als bijlage 7 bijgevoegd.

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een zoneplichtige geluidbron. De Wet geluidhinder (Wgh) vormt derhalve geen aanleiding voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek. De locatie bevindt zich wel binnen het aandachtsgebied van twee wegen: de Margrietweg en de Torenstraat. De maximumsnelheid op deze wegen is 30 km/uur. Deze wegen hebben geen geluidzone volgens de Wgh en zijn de grenswaarden formeel niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is aangesloten op de grenswaarden die in de Wet geluidhinder (Wgh) zijn opgenomen. Volgens de Wgh geldt een voorkeurswaarde van 48 dB en maximale ontheffingswaarde van 63 dB (stedelijke wegen).

De geluidbelasting vanwege de Margrietweg is lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelasting van vanwege de Torenstraat is 50 dB en daarmee hoger dan de voorkeurswaarde.

Indien de heersende geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde dan dient conform Bouwbesluit met aanvullende berekeningen te worden vastgesteld dat aan de vereiste geluidwering wordt voldaan. Volgens het Bouwbesluit dient de gevel van een verblijfsgebied van een woonfunctie een karakteristieke geluidwering te hebben die niet kleiner is dan het verschil tussen de geluidbelasting op de gevel en 33 dB, met een minimum van 20 dB.

Door middel van berekeningen wordt aangetoond of en welke geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn. De berekeningen is als bijlage ... bijgevoegd.

Uit de berekeningen blijkt dat voor de woningen met de voorgestelde materialen de geluidwering minimaal 27 dB bedraagt. Dit is meer dan de 25 dB die is aangehouden in het wegverkeerslawaai onderzoek. Uitgaande van een geluidbelasting van ten hoogste 55 dB (zonder aftrek artikel 110g Wgh) wordt hiermee ruimschoots aan de binnenwaarde van 33 dB voldaan.

Gezien de beperkte overschrijding van 2 dB ten opzichte van de voorkeurswaarde vanwege de Torenstraat kan worden gesteld dat er voor geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Situatie plangebied

Om te bepalen of er sprake is van een plan wat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. De totale extra verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie is 801 licht verkeer per etmaal. De onderbouwing van de totale verkeersgeneratie is te vinden in paragraaf 4.6.

Jaar van planrealisatie   2022  
Extra verkeer als gevolg van het plan  
Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde)   801  
Aandeel vrachtverkeer   0%  
Maximale extra bijdrage  
NO2 in µg/m³   0,51  
PM10 µg/m³   0,21  
Grens voor 'niet in betekenende mate' in µg/m³   1,2  

Uit de NIBM-tool (zie tevens bijlage 3) is gebleken dat de verkeersgeneratie bij de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate is.

Naast de effecten van het voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de RIVM kaarten welke weergeven staan op www.atlasleefomgeving.nl. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Op basis van de de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat de achtergrondconcentraties in 2019 aan fijn stof PM10, PM2,5 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied respectievelijk 16 µg/m³, 9 µg/m³ en 12 µg/m³ bedraagt. De achtergrondbelastingen liggen ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m³ voor PM10 en NO2 en ruimschoots onder de grenswaarde van 20 µg/m³ voor PM2,5.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG- tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6(één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden

LPG-tankstations In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

Situatie plangebied

De woningen en de supermarkt zijn relevant in het kader van externe veiligheid. Het is een (beperkt) kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub b en I van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).

Stationaire risicobronnen

In de directe omgeving van de planlocatie zijn twee stationaire risicobronnen gevestigd:

  • LPG tankstation - Laan van Fasna Vaassen - op circa 680 m ten zuidoosten vanaf het plangebied.

Deze inrichting is een Bevi-inrichting en heeft een invloedsgebied van 160 meter vanaf het vulpunt. Hierdoor liggen de nieuwe (beperkte) kwetsbare objecten in het plangebied niet binnen het invloedsgebied van het groepsrisico of binnen een 10-6 PR-contour van de inrichting.

  • Vaassen Flexible Packaging - Dorpsstraat 88 Vaassen - op circa 225 m ten zuiden van het plangebied.

Dit is geen BEVI inrichting. De interne opslag van dit bedrijf valt onder de richtlijn van de CPR 15 en heeft een 10-6 risicocontour van 0 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied va de inrichting.

Mobiele risicobronnen

Er zijn geen mobiele risicobronnen in de directe nabijheid van het plangebied die een belemmering kunnen vormen.

Er is sprake van een (beperkt) kwetsbaar object, maar er zijn geen risicobronnen in de nabijheid die een belemmering geven. Er hoeft dus geen toetsing van het groepsrisico plaats te vinden. Ook hoeft er geen advies gevraagd te worden aan de VNOG.

4.4 Water

4.4.1 Waterbeleid

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.

De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:

  • We beschermen ons gebied tegen overstromingen.
  • We zorgen voor de juiste hoeveelheid water.
  • We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit.
  • Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden.
  • We halen de hoogst mogelijke waarde uit water.
  • We beheren afvalwaterketen en watersysteem als één geheel samen met onze partners.


Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.

Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.

Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen.

Waterplan Epe

De gemeente ligt op het overgangsgebied van de stuwwal van de Veluwe naar de IJssel. Het water van de Veluwe komt aan de flanken van de stuwwal aan de oppervlakte en watert af richting de lager gelegen IJssel. Op de Veluweflank loopt dit watersysteem van west naar oost. In de IJsselvallei loopt het watersysteem van zuid naar noord. Deze twee stroomgebieden hebben een grote invloed op de waterhuishouding in de gemeente Epe. Het Waterplan Epe beschrijft hoe de gemeente Epe de komende jaren wil omgaan met het water in de gemeente. De gemeente stelt dat er op het eigen terrein 25 mm dynamische waterberging geborgen dient te worden.

4.4.2 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden doorlopen. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op 2 april 2021 is via www.dewatertoets.nl de watertoets ingediend. Hieruit is naar voren gekomen dat de korte procedure van toepassing is. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen.

Grondwaterfluctuatiezone

Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen. Meer informatie over de grondwaterfluctuatiezone kunt u vinden op de website van de Provincie Gelderland.

4.5 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De 'Boswet', de 'Flora en faunawet' en de 'Natuurbeschermingswet 1998' zijn per die datum ingetrokken. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming en gebiedsbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aangewezen.

Situatie plangebied

Natura 2000 en Gelders Natuurnetwerk

Om de mogelijke effecten op het Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming en beschermde gebieden behorend tot het Gelders Natuurnetwerk in beeld te brengen, is een verkennend natuuronderzoek (bijlage 9) uitgevoerd.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Op circa 150 meter ten noorden van het plangebied ligt een vertakking van het Natura 2000-gebied Veluwe. Het stikstofgevoelige gedeelte van de Veluwe ligt op circa 1,7 km afstand van het plangebied.

De voorgenomen herontwikkeling leidt – los van het aspect stikstofdepositie – niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Ten aanzien van stikstofdepositie geldt dat aan de hand van een stikstofberekening moet worden vastgesteld of sprake is van een toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en of dit kan leiden tot significante gevolgen voor deze Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is, dan is mogelijk een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

De stikstofemissie en daarbij behorende stikstofdepositie als gevolg van de verkeersgeneratie van en naar de supermarkt, horeca en de appartementen is in beeld gebracht. De stikstofemissie in de gebruiksfase is weggezet tegen de referentiesituatie (verschilberekening). Uit deze AERIUS-calculatie (bijlage 10) blijkt dat de gebruiksfase ten opzichte van de referentiesituatie niet leidt tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar).

Gelders Natuurnetwerk

De voorgenomen ingreep leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Omgevingsverordening van de provincie Gelderland ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.

4.5.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Situatie plangebied

Om de mogelijke effecten op beschermde soorten flora en fauna in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen, is een verkennend natuuronderzoek (bijlage 9) uitgevoerd. Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd:

De bebouwing van de Dekamarkt bevat geen potentiële verblijfplaatsen van gebouwbewonende vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals huismus en gierzwaluw of van gebouwbewonende vleermuizen. Voor de sloop van deze bebouwing is geen nader onderzoek of een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. De bebouwing op het perceel Torenstraat 31 (woning en garage) bevat wel potentiële verblijfplaatsen van gebouwbewonende vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (huismus) en van gebouwbewonende vleermuizen. Voor de sloop van deze bebouwing is wel nader onderzoek nodig. Indien daadwerkelijk verblijfplaatsen van huismus of vleermuizen aanwezig zijn, is mogelijk een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Verder bevat het onderzoeksgebied geen groeiplaatsen, verblijfplaatsen, jaarrond beschermde vogelnesten, essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes van niet-vrijgestelde beschermde soorten flora en fauna.

Wel dient rekening gehouden te worden met aanwezigheid van broedvogels waarvan het nest niet jaarrond is beschermd. Dergelijke broedende vogels mogen niet verstoord worden tijdens het broeden.

In 2021 is er een aanvullend natuuronderzoek (bijlage 11) uitgevoerd, om vast te stellen of er huismussen en/of vleermuizen aanwezig zijn in de bebouwing op het perceel Torenstraat 31. Uit dit aanvullend natuuronderzoek blijkt het volgende:

  • Uit het aanvullend vleermuisonderzoek blijkt dat er in de te slopen bebouwing geen vaste rust- en verblijfplaatsen (zomer-/kraam-, paar- of winterverblijven) van vleermuizen aanwezig zijn. De ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van vaste rust- en verblijf-plaatsen van vleermuizen. Daarnaast gaat er geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen verloren en zijn geen vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen is niet aan de orde. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
  • Uit het aanvullend veldonderzoek blijkt dat er geen nestplaatsen van huismus aanwezig zijn in de onderzochte bebouwing en dat het onderzoeksgebied geen essentieel foera-geergebied voor de huismus vormt. De voorgenomen herontwikkeling leidt niet tot een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van de huismus. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Verkeer en parkeren

De ontwikkeling dient een goede verkeersafwikkeling te hebben en voldoende parkeerruimte te bevatten zodat een goede leefbaarheid in de omgeving gehandhaafd blijft.

Verkeer

De verkeersafwikkeling zal met de voorgenomen ontwikkeling in geringe mate toenemen. In de huidige situatie bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie 538 motorvoertuigen per etmaal aan licht verkeer, 4 motorvoertuigen per etmaal aan zwaar verkeer en 4 motorvoertuigen per etmaal aan middelzwaar verkeer. Uitgaande van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk
  • Ligging: centrum
  • Categorie: fullservice-supermarkt (718 m2) en vrijstaande woning

Bij de voorgenomen ontwikkeling bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie 1.339 motorvoertuigen per etmaal aan licht verkeer, 4 motorvoertuigen per etmaal aan zwaar verkeer en 4 motorvoertuigen per etmaal aan middelzwaar verkeer. Uitgaande van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk
  • Ligging: centrum
  • Categorie: fullservice-supermarkt (1.647 m2) en 30 appartementen

De toename bedraagt 801 motorvoertuigen per etmaal aan licht verkeer. Ten noorden, zuiden en westen van de supermarkt zijn de parkeerplaatsen beoogd. Deze grotendeels bestaande parkeerplaatsen zijn te bereiken middels de Margrietweg. De ontsluiting middels de Margrietweg wordt voortgezet. Deze weg sluit direct aan op een doorgaande weg in Vaassen, de Julianalaan.

Uit de tellingen op de Margrietweg (2019) is gebleken dat de vervoersbewegingen 891 per etmaal bedraagt. In 2022 houdt dit in dat er in totaal 1.719 verkeersbewegingen (telling 2019 + autonome groei 1% per jaar + 801) zijn over de Margrietweg. De Margrietweg is zo ingericht dat dit de toename van het aantal vervoersbewegingen in de toekomst aan kan.

De Margrietweg maakt onderdeel uit van de parkeerroute en is als zodanig ingericht. In de structuurvisie Centrum Vaassen is dit ook als zodanig beleidsmatig vastgesteld en ten behoeve daarvan en mede vooruitlopend op de huidige ontwikkeling is de Margrietweg jaren geleden doorgetrokken, waardoor in het centrum van Vaassen een parkeerruit is ontstaan, zoals ook was beoogd.

De Margrietweg is te typeren als een 'erftoegangsweg' en daar binnen als een 'buurtontsluitingsweg'. Op een dergelijke buurtontsluitingsweg is een (indicatie van) intensiteit van circa 1.000-2.500 mvt/etm acceptabel. De Margrietweg kent een andere inrichting en woonbebouwing dan de Torenstraat. De Torenstraat is getypeerd als een 'woonstraat' waar diverse woningen dicht op de rijbaan staan.

1.719 verkeersbewegingen over de Margrietweg betreft een aanname en worst-case scenario. In werkelijkheid rijdt niet al het toenemende verkeer vanuit de voorgenomen ontwikkeling alleen over de Margrietweg, maar neemt het ook andere routes. Daarnaast Ieidt de uitbreiding van de supermarkt met meer dan 100% en het realiseren van de 30 appartementen en horeca vermoedelijk niet tot een dubbel aantal vervoersbewegingen.

Er wordt een toename van het verkeer op de Margrietweg verwacht. Verkeerskundig is deze toename acceptabel voor dit type weg.

Parkeren

Op het plangebied is het Parapluplan Parkeren (vastgesteld 8-11-2018) van toepassing. Hierin is voorgeschreven dat bij bouwplannen de parkeernormen dienen te worden gevolgd uit de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Epe. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een memo parkeren opgesteld (bijlage 12). In deze memo is onderbouwd hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn.

Het totaal aantal benodigde parkeerplekken in het plan bedraagt afgerond 157 parkeerplaatsen. Er zijn in het plangebied 153 parkeerplaatsen opgenomen. Dit betekent een tekort van 4 parkeerplaatsen. Als overloop wordt in de huidige situatie het parkeerterrein aan de Julianalaan (tegenover kasteel de Cannenburch ingezet). Hier is in de huidige situatie een overcapaciteit op acceptabele loopafstand (conform de richtlijnen) voor de winkels/horeca aan het Marktplein/Dorpsstraat. Er zijn echter concrete plannen voor herinrichting van dit gebied. In de toekomstige situatie dient er daarom 4 parkeerplekken te worden behouden als overloop naar het centrum. Deze overloop-locatie ligt op circa 300 meter van het Marktplein en is daarmee qua loopafstand voor winkelen/horeca acceptabel.

4.7 Kabels en leidingen

Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.

In en rondom het plangebied liggen geen belangrijke kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

4.8 Molenbiotoop

Met het oog op de voorgenomen ontwikkeling vanwege de in het centrum van Vaassen aanwezige ‘Daams’ Molen’ dient ook de z.g. molenbiotoop worden bezien. Bij een molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang. Conclusie mag zijn dat de voorgenomen ontwikkeling de vrije windvang voor het functioneren van de in centrum Vaassen aanwezige ‘Daams’ Molen’ niet (verder) beperkt.

Daams’ Molen

‘Daams’ Molen’ ligt op circa 240 m van het plangebied. De molen is in 2012 met maar liefst 4,90 meter opgehoogd. Dit is gedaan naar aanleiding van de belemmeringen die deze molen vormde voor nieuwe ontwikkelingen in Vaassen. Als gevolg van deze ophoging zijn er in beginsel geen belemmeringen meer bij de ontwikkeling van bebouwing in het centrum van Vaassen voor onder meer bouwplannen met een ‘hogere’ bouwhoogte, gezien vanuit de ontwikkeling van het centrum van Vaassen en bezien vanuit het gegeven dat de windvang op de molen niet onevenredig wordt benadeeld.

Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland geldt de volgende molenbiotoopregeling (artikel 2.64):

  • 1. Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een Molenbiotoop (gebied rondom een historische of monumentale molen met een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen) geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de molens in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.

Om een monumentale molen met een vrije windvang te laten functioneren, geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, hoogtebeperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Door maatwerk/compensatie wordt de belevingswaarde en het functioneren van de molen door middel van windvang niet beperkt. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA026Torenstr29-VBP1_0008.jpg"

Afbeelding 4.2: uitsnede uit kaartbeeld ‘Regels Erfgoed’, provinciale verordening (plangebied zwart omcirkelt)

Bestemmingsplangebied Centrum Vaassen

Voor het plangebied geldt dat het is gepositioneerd binnen de afstand van 325 meter van het middelpunt van ‘Daams’ Molen’ en dat op het plangebied de (in het bestemmingsplan Centrum Vaassen opgenomen) molenbiotoopregeling van toepassing is zoals die in het bestemmingsplan is aangegeven. In de regeling, opgenomen in artikel 19.1 van het bestemmingsplan, staat dat binnen een straal van 325 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, in beginsel geen bebouwing mag worden opgericht of bomen mogen worden geplant hoger dan 11,0 m. Deze genoemde hoogtemaat mag vervolgens worden verhoogd op basis van de toenemende afstand tot de molen. De bouwhoogtemaat van 11,0 m mag worden vermeerderd met 1/50 m voor elke meter dat de bouwwerken buiten de straal van 325 m worden gebouwd, tenzij een grotere bouwhoogte aanwezig is, in welk geval de bouwhoogte, gehandhaafd mag worden.

Verder is in artikel 19.1.2 bepaald dat kan worden afgeweken ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, waarbij het behoud van het goed functioneren door middel van windvang aangetoond moet worden, waartoe burgemeester en wethouders gehouden zijn aan de Ruimtelijke Verordening.

Beoordeling aan de provinciale verordening en het gemeentelijk beleid

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan dient dus rekening te worden gehouden met deze molenbiotoopbepaling en de daarin opgenomen belangenafweging. Het plangebied is gelegen op circa 240 m van het middelpunt van de molen. Het onderhavige bouwplan betreft een gebouw in verschillende bouwhoogtes, met een maximale bouwhoogte van 14,5 m hoog. De derde bouwlaag gaat de toegestane bouwhoogte van 11 meter gedeeltelijk te boven.

Er is een windvang onderzoek (bijlage 13) uitgevoerd. Dit om aan te tonen of er wel of geen sprake is van het behoud van het goed functioneren van de molen door middel van windvang.

De berekeningen laten zien dat een gebouw ter plaatse van het plangebied, met een horizontale afstand van 240 meter van de molen, met een nokhoogte van 16 – 17 meter boven maaiveld in bepaalde scenario’s de wind op het gehele gevlucht van de molen zal reduceren. In de zomermaanden is de reductie vrijwel nihil. Gebouwen met een nokhoogte van 19 – 20 meter boven maaiveld zullen in een situatie zonder bomen en in de wintermaanden een reductie van één maaldag veroorzaken. Eveneens is de belemmering in de zomermaanden vrijwel nihil.

Pas bij gebouwen met een nokhoogte van boven de 25 meter boven maaiveld is er sprake van een belemmering in de zomermaanden omdat de gebouwen boven de boomtoppen uitsteken. In de praktijk zullen gebouwen met een nokhoogte tussen de 20 – 25 meter een reductie veroorzaken in de zomer omdat de dichtheid van bomen boven bij de kroon minder is dan onder.

Op basis van de bovenstaande conclusies is het advies voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling, met een maximale bouwhoogte van 14,5 meter boven maaiveld, positief. De eventuele belemmering veroorzaakt door voorgenomen ontwikkeling is verwaarloosbaar.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in principe in directe eindbestemmingen voor de binnen de planonderdelen aanwezige activiteiten. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

De voorgenomen ontwikkeling maakt een toevoeging van een gebouw met 30 wooneenheden en een bedrijfsvloeroppervlakte van in totaal 1.816 m2 binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten.

4.9.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 14) opgesteld.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet noodzakelijk om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Het voorstel is om de gemeente Epe op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.

Omgevingsdienst Veluwe IJssel heeft namens Burgemeester en Wethouders van Epe hierover op 14 december 2021 een besluit genomen (zie bijlage 15). Burgemeesters en wethouders van Epe besluiten dat bij de voorbereiding van het plan ‘herontwikkeling Dekamarkt Vaassen’, als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 de Wet ruimtelijke ordening voor het; slopen en vergroot herbouwen van een supermarkt, het toevoegen van extra parkeerplekken, het realiseren van een kleinschaligehorecafunctie en het toevoegen van 30 appartementen, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen MER hoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Het bouwplan is aan te merken als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit omgevingsrecht. Met de initiatiefnemer is een ontwikkelingsovereenkomst afgesloten waarin kostenverhaal is geregeld. Hierdoor zijn de kosten anderszins verzekerd en kan worden afgezien van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Epe gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Torenstraat 29 Vaassen’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels


In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de plankaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels.


Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

6.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Torenstraat 29 Vaassen' komen de volgende bestemmingen voor:

6.3.1 Detailhandel

Binnen de bestemming detailhandel is detailhandel op de begane grond toegestaan en wonen op de eerste verdieping of daarboven. Daarnaat wordt horeca mogelijk gemaakt door de aanduiding 'horeca' op de verbeelding.

6.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De straten en parkeerplaatsen hebben de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

Hoofdstuk 7 Inspraak

7.1 Participatie

Initiatiefnemer heeft op 7 april 2021 een informatiebijeenkomst georganiseerd. Tijdens de informatiebijeenkomst heeft de intiatiefnemer het plan gepresenteerd en was er de mogelijkheid om met elkaar in gesprek te gaan over het ontwerp. In verband met corona vond de avond digitaal plaats en werd deze gedurende de avond in verschillende tijdsblokken in kleine groepen gehouden. Er waren 22 aanmeldingen voor de avond.

Het evaluatieverslag van deze bijeenkomst is te lezen in bijlage 16. In dit evaluatieverslag is omschreven welke input en zienswijze zijn ontvangen van de aanwezigen van de informatiebijeenkomst. Tevens wordt in dit evaluatieverslag aangegeven welke afwegingen gemaakt zijn met betrekking tot de input van de aanwezigen en hoe dit in het projectplan is geïmplementeerd.

Uit de informatiebijeenkomst kan worden geconcludeerd dat het projectplan door de omwonenden positief is ontvangen. Omwonende zijn voornamelijk tevreden met de wijzigingen ten opzichte van het eerdere ontwerp uit 2020. Ook is er positief gereageerd op de duurzaamheidsslag welke gemaakt is en zijn de omwonenden erg tevreden over de hoeveelheid groen welke in het projectplan is opgenomen. Vanuit de participatie zijn er ook al veel geïnteresseerde voor de huurwoningen naar voren gekomen.

Met name de verkeersdrukte is een zorg voor de omwonenden. Tevens zijn er veel zorgen geuit over het ontwerp van het projectplan ter hoogte van de Torenstraat.

Met de invulling welke is gegeven aan de informatiebijeenkomst welke zijn verwerkt in het ontwerp en omschreven in het evaluatieplan heeft initiatiefnemer de overtuiging voldoende invulling te hebben gegeven aan de input van de omwonenden.

Inrichting openbaar gebied, wijze van parkeren en de verkeersontsluiting

Naast het gesprek over het gebouw zijn er tijdens de bijeenkomst ook een aantal opmerkingen gegeven met betrekking tot de inrichting van het openbaar gebied, de wijze van parkeren en de verkeersontsluiting. Dit zijn onderwerpen die weliswaar nauw samenhangen met de ontwikkeling, maar onderdeel uitmaken van de integrale afweging en de motivatie daarvan als het gaat om het kunnen vaststellen van het bestemmingsplan en het kunnen afgeven van de omgevingsvergunning. Door de gemeente Epe is een verslag opgesteld naar aanleiding van de informatiebijeenkomst op 7 april, zie hiervoor bijlage 17.

In dit document legt de gemeente Epe uit waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt en geven aan welke aanpassingen zijn gedaan naar aanleiding van de informatiebijeenkomst van 7 april 2021.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 maart 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad.

Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. De zienswijzennota is weergeven in bijlage 18, waarin de zienswijzen zijn samengevat en voorzien zijn van een gemeentelijke reactie. Wel heeft er een ambtshalve aanpassing in het bestemmingsplan plaatsgevonden.

Het bestemmingsplan is op 7 juni 2022 gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Epe.