Plan: | herstructurering De Pirk Noord 2017 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.VAA021HerstrPirkN2-OV01 |
In november 2010 is het bestemmingsplan "De Pirk-Noord" vastgesteld. Het bestemmingsplan regelt de bouw van een nieuw woongebied op de locatie van een voormalig bedrijfsterrein te Vaassen.
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan is de markt voor nieuwe woningen veranderd. De ontwikkelaar wil daarom een deel van het destijds vastgestelde stedenbouwkundig plan (zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "De Pirk-Noord") wijzigen. De geplande appartementen, nabij de Veenweg, zijn vervallen en worden momenteel vervangen door rijenwoningen. Dit is geregeld met een omgevingsvergunning.
Er is tevens sprake van een gewijzigd, stedenbouwkundig plan voor bouwblok 9 (zie paragraaf 2.1). Het plan past echter niet niet binnen het geldende bestemmingsplan "De Pirk-Noord". De gemeente Epe is bereid om mee te werken aan de gewenste aanpassing. De afwijking van het bestemmingsplan moet worden gemotiveerd met een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document betreft deze ruimtelijke onderbouwing.
Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is om een goed gemotiveerde onderbouwing te geven op de aanpassing van het stedenbouwkundig plan van het vastgelegde bestemmingsplan "De Pirk-Noord" met betrekking tot bouwblok 9.
Het plangebied ligt aan de Laan van Fasna. Dit is de doorgaande weg door Vaassen richting het bedrijventerrein Eekterveld. Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Vaassen en ligt globaal tussen de wegen Laan van Fasna, de Veenweg, de Pirk en de Stationsstraat. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: globale ligging plangebied (rood omcirkeld)
Afbeelding: De vigerende plankaart met het besluitgebied
Het bouwblok 9 komt niet overeen met de bouwstroken die in het vigerende bestemmingsplan zijn geregeld, waardoor voor de beoogde plannen een afzonderlijke procedure wordt gevolgd. De begrenzing vloeit voort uit de vigerende bestemming "wonen"(W) en de omliggende bestemmingen voor de wegen en het groen.
In 2010 in het bestemmingsplan 'De Pirk Noord Vaassen' vastgesteld. Het doel van dit bestemmingsplan was om een oud en vervuild bedrijventerrein te transformeren naar een schone woonomgeving. Dit bestemmingsplan voorzag in de voorziening van woningbouw ter plaatse van De Pirk Noord. Het plan was om 59 woningen en 22 appartementen gefaseerd te realiseren.
Een deel van de plannen is inmiddels gerealiseerd. Fase één is volgens de oorspronkelijke plannen na, de vaststelling van het bestemmingsplan, uitgevoerd. Dit heeft betrekking op de bouwblokken 1,2,4,5 en 6.
In de loop van de tijd is gebleken dat de vraag uit de markt was veranderd. Dit heeft er toe geleid dat er een herverkaveling voor het zuidelijk plandeel (fase 2) is opgesteld en de oorspronkelijk gedachte appartementen zijn omgezet in grondgebonden woningen.
Dit betreft de bouwblokken 3, 7 en 8. Voor deze plannen is door middel van een omgevingsvergunning de bouw mogelijk gemaakt.
Nu bestaat het voornemen om te starten met de realisatie van bouwblok 9. De laatste van de drie fasen in De Pirk Noord. De uitvoering van deze fase is vertraagd, doordat de desbetreffende gronden tot nu toe niet door de ontwikkelaar zijn verworven.
Aangezien het uit ruimtelijke overwegingen van belang is dat het plangebied op basis van de oorspronkelijke plannen wordt afgerond zal de gemeente mee werken aan een onteigeningsprocedure.
Door de eerder genoemde herverkaveling biedt bouwblok 9 de ruimte voor de bouw van 8 grondgebonden rijenwoningen. Dit woningtype past ruimtelijk en qua programma goed bij de reeds ontwikkelde bebouwing.
Het gebied ligt langs de doorgaande weg Laan van Fasna en is van deze weg gescheiden door bermen, een fietspad en een groenstrook. Onderstaande afbeeldingen geven inzicht in de ligging van de beoogde locatie voor bouwblok 9 en een impressie van de huidige locatie. Voor de realisatie van bouwblok 9 zullen de huidige (bedrijfsmatige) activiteiten ter plaatse van het plangebied komen te vervallen.
Afbeelding: luchtfoto huidige situatie plangebied
Afbeelding: impressie huidige situatie
De Pirk-Noord wordt ingericht als een nieuw woongebied. Een deel van het in 2010 vastgestelde stedenbouwkundig plan voldoet niet meer aan de huidige markteisen en moest daarom worden aangepast. De hiervoor noodzakelijke omgevingsvergunning is op 16 februari 2015 verleend. Momenteel is begonnen met de realisatie van de vergunde (wijzigingen van de) ontwikkelingen.
Bouwblok 9 zal bestaan uit 8 woningen en parallel aan de Laan van Fasna worden gerealiseerd. In Bijlage 1 is een bestektekening opgenomen van het voorgenomen bouwblok. Het bouwblok is vergelijkbaar met de overige reeds gerealiseerde bouwblokken binnen De Pirk-Noord en past daarom bij de uitstraling van het gebied. Aan de overzijde van de ontsluitingsweg van bouwblok 9 vindt er parkeergelegenheid plaats. Onderstaande afbeelding geeft een situatieschets van de beoogde situatie weer.
Afbeelding: situatieschets bouwblok 9
In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van het relevante beleidskader.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering en bereikbaarheid. Deze structuurvisie vervangt de voormalige Nota Ruimte. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en kunnen hierdoor beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De nieuwe Ladder kenmerkt zich ten opzichte van de voorheen geldende Ladder als volgt:
De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. De Afdeling is ten aanzien van kleinschalige woningbouw van oordeel "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling".
Relatie met project
De voorgenomen ontwikkeling betreft de transformatie van een gebied met een bedrijfslocatie naar een woonlocatie voor een bouwblok met 8 woningen. Uit jurisprudentie is gebleken dat de bouw van 8 woningen dermate gering is en niet wordt aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet getoetst hoeft te worden aan de Ladder.
Conclusie
Onderhavig plan is mogelijk binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Het vertrekpunt voor de Omgevingsvisie waren de maatschappelijke opgaven geweest die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd. De gedeelde opgaven in deze Omgevingsvisie zijn de uitkomst van een evenwaardige uitwisseling tussen deze partijen (co-creatie). De provincie kiest er met de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze hoofddoelen zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn op hun beurt weer vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel:
Bij de omgevingsvisie hoort ook een kaart waarop per locatie staat weergegeven welke thema's relevant zijn. Conform de kaart is op het plangebied de thema's 'stedendriehoek', 'windenergie uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen', 'glastuinbouw in overige gebieden', 'molens in Gelderland', 'intrekgebieden' en 'grondwaterfluctuatiezone' van toepassing. Hierna zal het thema 'stedendriehoek' welke in het kader van de voorgenomen ontwikkeling van belang is, nader worden besproken.
Afbeelding: uitsnede plangebied uit de digitale kaart behorende bij de Omgevingsvisie Gelderland
Stedendriehoek
Het plangebied maakt deel uit van de regio stedendriehoek. Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van deze regio. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:
De eerste drie deelopgaven richten zich specifiek op werkgelegenheid, sociale zaken en mobiliteit en zijn daarmee niet relevant voor voorliggend plan. De laatste deelopgave 'de leefomgeving met kwaliteit versterken' is wel relevant. Daarvoor streeft de provincie naar:
Steden en regio's die elkaar versterken
De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing, speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad.
Het plan is passend binnen de doelstellingen van de regio stedendriehoek. Het voornemen vergroot namelijk de leefbaarheid door een verouderd bedrijventerrein te transformeren naar een nieuwbouwlocatie voor woningen. Daarnaast vervangt dit nieuwe stedenbouwkundige plan het plan van 2010 dat niet meer voldeed aan de huidige markteisen, waardoor de vitaliteit van Vaassen wordt vergroot.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling van bouwblok 9 doet geen afbreuk aan de uitgangspunten die voortvloeien uit de Omgevingsvisie Gelderland.
De provinciale belangen waarvan directe doorwerking is gewenst zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. De regels in de verordening vormen daarmee het sluitstuk op de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening vermeldt ten aanzien van het aspect 'wonen' onder artikel 2.2.1.1 ''In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen.'' Het Regionaal Programma Wonen wordt nog opgesteld en vormt de vervanger van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.
Op 12 januari 2010 is door Gedupeerte Staten van Gelderland het Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019 (KWP3) vastgesteld, waarin de afspraken tussen de provincie, woningcorporaties, gemeenten en de regio's in Gelderland over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar zijn vastgelegd. Voor de regio Stedendriehoek geldt een behoefte van maximaal 8.500 netto woningtoevoeging in de periode 2010 t/m 2019, exclusief 30% reservecapaciteit. Deze woningen zijn op basis van de omvang van de woningvoorraad in 2010 over de regio-gemeenten verdeeld. Bepaald is dat de gemeente hiervan 970 woningen mag bouwen in de periode 2010-2019. Daarbij is uitgegaan van een overcapaciteit van 30% in de woningbouwprogrammering in verband met planvertraging en planuitval (inclusief overcapaciteit bedraagt dit 1.027 woningen in de periode 2010-2019). De plancapaciteiten van de verschillende gemeenten in de regio, zo ook voor de gemeente Epe, laten samen een overcapaciteit aan plannen zien, waardoor regionale samenwerking en afstemming noodzakelijk is.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. De Regionaal Programma Wonen wordt nog opgesteld en vormt de vervanger van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.
Op 15 oktober 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders bekend gemaakt dat de gemeenteraad de Woonvisie 2013 heeft vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van de woonvisie is gelegen in de demografische ontwikkelingen en de veranderende woningmarkt in de gemeente. In de woonvisie zijn de ambities weergegeven voor het gewenste kwantitatieve en kwalitatieve woonprogramma tot en met 2019.
In de beleidsnotitie zijn de volgende thema's benoemd, waaraan doelstellingen zijn gekoppeld:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot bouwblok 9 past binnen het toegekende aantal woningen voor De Pirk Noord. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de woonvisie van de gemeente Epe.
De gemeente Epe heeft in 2013 haar woonvisie "Prettig wonen, Samen leven" vastgesteld. De woonvisie schetst een visie en kader voor het wonen en leven in de gemeente Epe voor de korte termijn, met een doorkijk naar de middellange termijn en lange termijn. De woonvisie 2013 is de basis voor de woonagenda. In de woonagenda worden actuele ontwikkelingen als de woningwet 2015, de marktomstandigheden en de regionale afspraken meegenomen. De woonagenda vormt de basis voor de prestatieafspraken met de corporaties.
De thema's uit de woonvisie 2013 zijn vertaald naar een aantal concrete doelen voor prestatieafspraken en een aantal concrete maatregelen om actuele doelen te verwezenlijken. De concretisering vindt plaats op de volgende onderwerpen:
De Pirk is in de Woonagenda 2016-2016 aangewezen als een kansrijke ontwikkellocatie. Het plangebied betreft een voormalig bedrijventerrein en er is daarmee sprake van het herstructureren/revitaliseren van bestaand vastgoed binnen de bebouwde kom.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaatst op een kansrijke ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de woonagenda van de gemeente Epe.
De gemeente heeft in 2006 het Ruimtelijk Structuurplan vastgesteld. In het daarin opgenomen "Streefbeeld Vaassen" wordt aangegeven dat de locatie De Pirk Noord herontwikkeld wordt van een bedrijventerrein tot wonen. Ten aanzien van De Pirk Noord is het volgende opgenomen:
"Op de locatie "Pirk Noord" bevindt zich een bedrijventerrein. De gemeente onderzoekt de mogelijkheden om de bedrijven naar elders te verplaatsen. Is deze verplaatsing mogelijk en haalbaar, dan komt dit terrein integraal voor herontwikkeling in aanmerking. Hiermee wordt de kwaliteitsversterking van de bebouwde kom, zoals dit onder meer met de herontwikkeling van het terrein Vulcanus is ingezet, ook op deze locatie voortgezet. Op de locatie Pirk Noord bestaan mogelijkheden tot de bouw van circa 70 woningen."
Een deel van het Ruimtelijk Structuurplan is reeds uitgewerkt. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de plannen die in het Ruimtelijk Structuurplan zijn beschreven.
Conclusie
Het gewijzigde woningbouwprogramma past binnen het gemeentelijk beleid. De locatie is aangewezen als een gebied waar een nieuwe woonwijk op een voormalig bedrijfsterrein ontwikkeld kan worden. Bouwblok 9 maakt deel uit van dit gebied.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.
Relatie met project
In de periode 2002 - 2008 zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Uitkomst van deze onderzoeken was dat er weliswaar vervuilingen aanwezig waren die nader onderzocht en gesaneerd moesten worden, maar dat de bodem geschikt te maken was voor de nieuwe functie wonen.
De percelen ter plaatse van het plangebied zijn niet in eigendom van de gemeente Epe. Dit betekent dat de gronden niet betreedbaar zijn voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en het onderzoek derhalve thans niet kan worden uitgevoerd. Hierom zal er tijdens de aanvraag voor een omgevingsvergunning een bodemonderzoek aangeboden worden.
Conclusie
Het aspect bodem dient nader onderzocht te worden. Aangezien er thans geen mogelijkheid bestaat om een bodemonderzoek uit te voeren, zal het onderzoek tijdens de aanvraag voor een omgevingsvergunning worden aangeboden.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
In de Wgh zijn geluidgevoelige objecten benoemd. Voor deze objecten gelden de geluidswaarden die de Wgh opgeeft. Geluidsgevoelige objecten zijn woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen. Aangezien onderhavig plan nieuwe geluidsvoelige objecten (woningen) mogelijk maken, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Aanvankelijk is er in oktober 2013 door LBP/SIGHT een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerlawaai afkomstig van de Laan van Fasna voor de beoogde woningbouw op de gronden naast de onderhavige locatie, zie Bijlage 2. Uit die berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met ten hoogste 7 dB overschrijdt. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB echter niet overschreden. In principe dienen maatregelen (geluidsreducerend wegdek of geluidsscherm) getroffen te worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Deze zijn echter ongewenst of niet (voldoende) effectief. Voor die woningen is in 2015 een Besluit hogere waarden voor de geluidsbelasting op de gevels vastgesteld.
In het onderzoek uit 2013 is voor bouwblok 9 de geluidbelasting op de gevel wel berekend, maar het Besluit hogere grenswaarde had geen betrekking op dit bouwblok.Om die reden is een actualisering van het akoestisch onderzoek nodig.
LBP/SIGHT heeft dit uitgevoerd, zie Bijlage 3
De actualisatie van het akoestisch onderzoek zou bestaan uit het opnieuw berekenen van de geluidbelasting voor het jaar 2027. In de geometrie van de omgeving is niets gewijzigd. De enige wijziging is de autonome groei van het verkeer voor de jaren 2024 tot en met 2027. Daarom kan de eerder berekende en gerapporteerde geluidbelasting eenvoudig worden verhoogd met een waarde van 0,2 dB.
De berekende waarden overstijgen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 3 dB, waarvoor ook hier een procedure hogere grenswaarde nodig is.
Voor de andere wegen in en rondom het plangebied is akoestisch onderzoek niet nodig aangezien dit 30 km per uur wegen zijn welke niet onderzoek onderhevig zijn.
Er ligt geen spoorweg in de directe nabijheid van het plangebied, waardoor dit aspect achterweg kan blijven.
De nieuwe woningen komen op korte afstand van het bedrijf Ter Weeme Model- en Maquettebouw V.O.F. Deze woningen passen niet binnen het bestemmingsplan. Om deze afwijking mogelijk te maken, wordt een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze vergunning kan verleend worden, wanneer met het plan sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen. Voor het aspect geluid heeft DGMR onderzocht of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor is gebruik gemaakt van het stappenplan uit bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
De maximale planmogelijkheden van Ter Weeme zijn onderzocht. Het blijkt dat voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximale geluidsniveau en het geluidsniveau als gevolg van indirecte hinder, wordt voldaan aan de toetswaarden uit stap 2 van het stappenplan. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voor het aspect geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zie Bijlage 4 .
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Via de NIBM-tool kan worden berekend in hoeverre een project bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbeterd alsmede de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen worden uitgevoerd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Relatie met project
Er kan geconcludeerd worden dat luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren door deze ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling valt onder de hiervoor genoemde categorieën. Een nader onderzoek is niet nodig en de NIBM-tool hoeft niet gebruikt te worden, aangezien bekend is dat dergelijke projecten niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Een nadere toets op dit onderdeel is dan ook niet nodig.
Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geurhinder en veehouderij.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ontwikkeling moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of deze ontwikkeling is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of de realisatie binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (onder andere LPG en benzine) worden vervoerd ligt. De risicokaart is gecontroleerd. In de omgeving van het projectgebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg of spoor of door buisleidingen plaats.
Relatie met project
Ten zuiden van het plangebied is aan de Laan van Fasna 62 een tankstation gevestigd. Bij het tankstation wordt LPG verkocht. Rondom het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie zijn veiligheidscontouren (PR 10-6-contour) weergegeven. Het plangebied ligt buiten deze contouren. Rondom het vulpunt en het reservoir ligt een zone van 150 meter waarbinnen bij nieuwe ontwikkelingen een verantwoording van het groepsrisico moet plaatsvinden. Het plangebied ligt buiten deze contouren. Een nader onderzoek hoeft daarom niet plaats te vinden.
Ten westen van het plangebied ligt het bedrijf Vaassen Flexible Packaging (Dorpsstraat 88). Hier vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Het bedrijf heeft geen risicocontour.
Op de locatie Laan van Fasna 62 is een pand gevestigd waar vuurwerk wordt opgeslagen en verkocht. Dit levert echter geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling. In het bestemmingsplan "Laan van Fasna 62 Vaassen" worden de risico's van het vuurwerkopslag en -verkoop punt gewaarborgd en de voorgenomen ontwikkeling wordt hierdoor niet beïnvloed.
Op onderstaande afbeelding zijn de risicocontouren en globaal het plangebied (met rood omcirkeld) weergegeven.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van een tweetal in de omgeving gelegen bedrijven. Een nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
Relatie met project
In paragraaf 4.1.2. en 4.1.5. worden al enkele bedrijven genoemd met een bepaalde milieuzonering, maar geen invloed op het plangebied hebben. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of andere functies die onder de richtlijnen van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" vallen.
Conclusie
Een nader onderzoek naar dit thema is daarom niet noodzakelijk. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Epe heeft het beleid met betrekking tot het aspect water vastgelegd in het Waterplan. Het waterplan bestaat uit drie delen: een inventarisatie van knelpunten en kansen, een visie en een uitvoeringsprogramma. De inventarisatie betreft de huidige situatie (gebieds- en beleidsinventarisatie). In dit onderdeel van het waterplan wordt gekeken welke knelpunten en kansen al in de lopende en geplande projecten worden opgepakt en waar aanvullende maatregelen nodig zijn. Met de watervisie geven de waterpartners richting aan de ontwikkelingen in Epe. De watervisie beschrijft hoe de waterpartners verantwoordelijkheid nemen voor een gezond en veerkrachtig watersysteem in Epe. Het Uitvoeringsprogramma geeft een zo compleet mogelijk beeld van projecten met een inhoudelijke uitwerking op hoofdlijnen en een invulling van kosten, dekking, prioritering en planning. De maatregelen worden zoveel mogelijk ingepast in lopende uitvoeringsprogramma’s van zowel de gemeente als het waterschap, provincie en Vitens. Het uitvoeringsprogramma betreft de uitvoering van waterprojecten voor de komende zes jaar. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het beleid dat wordt geformuleerd in het waterplan
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 10 juli 2017 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap Vallei en Veluwe voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven . Voor de volledige watertoets wordt verwezen naar Bijlage 5 van deze toelichting.
Het waterschap geeft aan dat er voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water. Deze aandachtspunten worden hierna opgesomd.
Algemene aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt gevraagd de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website van het waterschap.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
Wat betreft bovenstaande aandachtspunten wordt bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het regenwater van het riool afgekoppeld en geïnfiltreerd op het eigen terrein. Daarnaast is er in het plangebied voor zover bekend momenteel geen last van grondwateroverlast. Echter ligt het plangebied binnen de grondwaterfluctuatiezone en zal de grondwaterstand naar verwachting op termijn stijgen. Daarom is het plan boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ontworpen. De beslisboom zal door de initiatiefnemer worden toegepast.
Conclusie
Naar aanleiding van de watertoets is gebleken dat het waterschap Vallei en Veluwe voor het onderhavige plan een positief wateradvies geeft en het aspect 'water', met inachtneming van de aandachtspunten vanuit het waterschap, geen belemmering oplevert.
Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en regelgeving voor natuur. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en Boswet. Naast de Wet natuurbescherming is het Natuurnetwerk Nederland relevant. Dit netwerk, de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur, bestaat uit natuurgebieden en de verbindingen daartussen.
De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:
- Natura 2000-gebieden (vervangt Natuurbeschermingswet 1998);
- Soorten (vervangt Flora- en faunawet).
Ten aanzien van het aspect 'natuur' is een verkennend natuuronderzoek gedaan. Het verkennend onderzoek is erop gericht om een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures. Afhankelijk van het resultaat van het verkennend onderzoek moeten de vervolgstappen al dan niet worden doorlopen.
Op 12 juli 2017 is er een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling, omdat het noodzakelijk is om de eventuele gevolgen voor natuur in het kader van de natuurwet- en regelgeving te onderzoeken. Het is noodzakelijk om te weten of er beschermde dieren en/of planen op het terrein voorkomen, om inzichtelijk te krijgen of het voor het uitvoeren van de werkzaamheden een ontheffing nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming. De resultaten zullen hierna per aspect worden besproken. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6.
Wet natuurbescherming: gebieden
Voor de inventarisatie van Natura 2000-gebieden is gebruik gemaakt van de gebiedendatabase van het ministerie van EZ. Uit deze gebiedendatabase blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op een afstand van circa 700 m van het plangebied is gelegen. Dit betreft de Veluwe.
Het Natura 2000-gebied Veluwe bevat stikstofgevoelige habitattypen. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat (H4030 droge heiden) is gelegen op circa 2,7 km van het plangebied. Bij de uitvoeringswerkzaamheden worden verschillende machines gebruikt, de werkzaamheden zijn relatief kleinschalig, echter in zowel de uitvoeringsfase als de gebruiksfase is er sprake van uitstoot van NO2. Een toename van stikstofdepositie op gevoelige habitats als gevolg van de werkzaamheden en het toekomstig gebruik is niet op voorhand uit te sluiten.
Een nadere beschouwing in de vorm van stikstofberekeningen is noodzakelijk. Op basis van de stikstofberekening kan bepaald worden of de grenswaarde (0,05 mol/ha/jr) voor de Veluwe wordt overstreden. In dat geval dient een vergunning Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Gelet hierop heeft op 21 juli 2017 een onderzoek naar de stikstofdepositie plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek worden nader toegelicht in paragraaf 4.3.2.
Wet natuurbescherming: soorten
Er zijn mogelijk beschermde soorten (habitatrichtlijnsoorten en andere soorten) aanwezig in of nabijheid van het plangebied. Dit betreft grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied is geschikt voor algemeen voorkomende zoogdieren. Zwaarder beschermde zoogdieren zijn niet te verwachten in het plangebied. Door de voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt deel van het leefgebied verdwijnen van algemeen voorkomende soorten. De voorkomende soorten betreft in het kader van de Wet natuurbescherming 'Andere soorten'. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in het kader van de Wet natuurbescherming. De zorgplicht is hier wel van toepassing.
Voor grondgebonden zoogdieren is er voor de voorgenomen ontwikkeling geen nader onderzoek of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Vleermuizen
De groensingel aan de oostzijde van het plangebied is mogelijk geschikt als foerageer- en vliegroute voor vleermuizen. De groensingel blijft met de voorgenomen ontwikkeling intact. Er is geen sprake van een aantasting van foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen welke een effect kan hebben op het functioneren van de verblijfplaatsen van vleermuizen.
Het gebouw in het plangebied is mogelijk geschikt als vast rust- en verblijfplaats voor vleermuizen, met name gewone dwergvleermuis kan in het gebouw worden aangetroffen. In 2017 is gestart met een vleermuisonderzoek, de resultaten van dit onderzoek zijn in oktober 2017 beschikbaar. Indien blijkt dat het gebouw een functie heeft voor vleermuizen en er sprake is van een overtreding van de verbodsbepaling (artikel 3.5) in het kader van de Wet natuurbescherming dient een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Vogels
Het plangebied is geschikt voor algemeen voorkomend soorten, soorten met een jaarrond beschermde nestplaats zijn mogelijk te verwachten in de gebouwen in het plangebied.
Indien de bijgebouwen worden gesloopt dient middels aanvullend onderzoek de aanwezigheid of afwezigheid van de huismus onderzocht te worden. Het aanvullende onderzoek naar de huismus dient uitgevoerd te worden in de periode 1 april – 20 juni (twee bezoeken).
Indien er door de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een verbodsbepaling in het kader van de Wet natuurbescherming (artikel 3.1) dient een ontheffing te worden aangevraagd.
Algemeen geldt wel dat het verboden is om broedende vogels opzettelijk te verstoren of nestplaatsen te vernietigen tijdens het broedseizoen, er moet gezorgd worden dat de werkzaamheden niet in het broedseizoen worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot half augustus. Als het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dan moet vooraf door een ter zake deskundige worden bepaald of er nesten en/of broedende vogels voorkomen in de delen waar men de werkzaamheden wil gaan uitvoeren. Door ruim voor het broedseizoen geschikte nestlocatie ongeschikt te maken wordt voorkomen dat er tijdelijk vogels tot broeden komen.
De werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden indien met zekerheid verstoring van broedende vogels kan worden voorkomen. Dit is ter beoordeling door een deskundig ecoloog.
Gelders natuurnetwerk
Het plangebied is niet gelegen binnen een GNN-gebied. Fysieke aantasting van de gebieden is daarmee niet aan de orde. Externe werking is niet van toepassing in de provincie Gelderland, een nee-tenzij-toets is daarom niet aan de orde.
Aangezien op voorhand niet kan worden uitgesloten dat als gevolg van de werkzaamheden en het toekomstige gebruik een toename van stikstofdepositie op gevoelige habitats zal veroorzaken, heeft er op 21 juli 2017 een onderzoek plaatsgevonden naar de stikstofdepositie ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten worden hierna besproken. Het volledige onderzoek is raadpleegbaar onder Bijlage 7.
De toename van de stikstofdepositie is berekend met het rekenprogramma Aerius. Aerius is het rekeninstrument van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
Uitgangspunten
Door de omgevingsvergunning worden acht rijwoningen gerealiseerd aan de Laan van Fasna in Vaassen. Door de realisatie van deze woningen zal de stikstof-emissie van het gebied licht toenemen. Deze toename wordt veroorzaakt door twee bronnen:
CV-ketel
Door het RIVM zijn de emissiegegevens van woningen bepaald, welke gebuikt moeten worden in een Aerius-berekening. Deze emissie kengetallen zijn gepubliceerd op de website van Aerius (www.aerius.nl). Uit deze kengetallen blijkt dat een nieuwe rijwoningen een NOX-emissie heeft van 1,83 kg/jaar. De 8 rijwoningen hebben een totale NOX-emissie van 14,64 kg/jaar. In de Aerius berekening is de emissie uit de woningen gemodelleerd met bron 1. Voor de uitstoothoogte is de maximale bouwhoogte van 10 meter genomen. De uitlaat van de CV-ketel mag niet hoger zijn dan de maximale bouwhoogte van de woning.
Rijdende auto’s
Door de realisatie van de nieuwe woning zal de verkeersaantrekkende werking van het plangebied toenemen. De toename van de verkeersgeneratie wordt planbijdrage genoemd. De verkeersgeneratie is bepaald op basis van de CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”. Bij de bepaling van de verkeersgeneratie is afhankelijk van de stedelijkheidsgraad. De gemeente Epe heeft een omgevingsadressendichtheid van 701 adressen per km2 blijkt uit de gegevens van het CBS. Daarmee is de omgeving van de ontwikkeling aan te merken als weinig stedelijke omgeving. De ontwikkeling is gelegen in de rest-bebouwde kom. De verkeersgeneratie van één rijwoning bedraagt maximaal 7,8 voertuigbewegingen per etmaal (mvt/e). In de Aerius berekening is de planbijdrage van de 8 rijwoningen naar boven afgerond naar 63,0 mvt/e. De planbijdrage van door de realisatie van acht rijwoningen is gemodelleerd op de Laan van Fasna met bron 2.
Resultaten
De toename van de stikstofdepositie op de omliggende natuurgebieden is door middel van een Aeriusberekening bepaald. Deze berekening heeft plaats gevonden op 21 juli 2017. Uit deze berekening blijkt dat de toename van stikstofdepositie 0,0 mol/ha/jaar bedraagt op de omliggende natuurgebieden.
Conclusie
Aan de Laan van Fasna in Vaassen (gemeente Epe) worden 8 rijwoningen gerealiseerd. Deze 8 nieuwe woningen zijn vergelijkbaar met de overige reeds gerealiseerde bouwblokken binnen ontwikkeling De Pirk-Noord. De toename van de stikstofdepositie op de omliggende natuurgebieden is door middel van een Aeriusberekening bepaald. Uit deze berekening blijkt dat er op geen van de omliggende natuurgebieden een toename van stikstofdepositie 0,0 mol/ha/jaar bedraagt. De realisatie van acht rijwoningen aan de Laan van Fasna in Vaassen zorgt niet voor een toename van de stikstofdepositie bij de omliggende natuurgebieden.
Tot op heden doet de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk aan het aspect 'natuur'. Gebleken is dat de realisatie van de woningen niet zal zorgen voor een toename van de stikstofdepositie bij de omliggende natuurgebieden. De resultaten van het vleermuisonderzoek, welke momenteel gaande is, zullen in oktober 2017 beschikbaar zijn.
Bouwblok 9 maakt deel uit van een woonwijk in aanbouw. De bebouwing die op het voormalige bedrijventerrein stond, is gesloopt.
Conclusie
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden (zoals waardevolle bebouwing of bebouwingspatronen) aanwezig. In de twee volgende subparagrafen wordt specifiek ingegaan op de molenbiotoop en de archeologische waarden.
Molens vormen karakteristieke landschapselementen die verwijzen naar de cultuurhistorie van Nederland. De Daams' molen ligt nabij het plangebied. De molen ligt ten oosten van de dorpskern, aan het kruispunt Jan Mulderstraat – Molenstraat – Houtzagersstraat.
Daams' molen
De molen werd in 1870 gebouwd in opdracht van Derk Poll Jonker. Deze laat in 1883 de molen veilen. Nieuwe eigenaar is dan Herman Daams, een zwager van Poll Jonker. Na hem waren er nog diverse eigenaren.
De molen werd in 1934 op de romp na, geheel onttakeld en ingericht met een silo, mengketel, elevator, stortkelder, koekenbreker en hamermolen. Het veevoederbedrijf is tot circa 1964 in de molen actief geweest. Tot midden jaren '80 werd de molen verwaarloosd. De gemeente Epe had toentertijd het voornemen om de molen geheel te slopen.
De reeds bestaande stichting "Op eigen wieken" werd omgevormd tot de "Stichting Vaassens Molen", met als doel te komen tot een maalvaardige molen. De restauratie begon in 1989. Op Nationale Molendag in 1990 (op 9 mei) draaide de molen weer in volle glorie als windmolen. Op de begane grond was tot eind 2005 in de molen het VVV-kantoor van Vaassen gevestigd. Naast de molen staat de originele molenaarswoning (huisnummer 20).
Molenbiotoopregeling
Voor zinvol molenbehoud is het van belang dat molens kunnen functioneren. Van een molen die stilstaat raakt het mechaniek in verval waarmee de cultuurhistorische waarde van de molen als geheel afneemt en het behoud van de molen wordt bedreigd.
Om te kunnen draaien moet een molen beschikken over voldoende wind- of wateraanvoer en een stabiele wind- of wateraanvoer. Daarom is een vrije windvang of watertoestroom gewenst. Hoogopgaande begroeiing en bebouwing zijn elementen die de windvang van de molen verminderen. Daarom wordt in een gebied rondom de molen de vrije windvang beschermd door de aanwijzing van een zogenaamde molenbiotoop. Deze molenbiotoop houdt in dat er in de nabijheid van molen beperkingen gelden ten aanzien van de hoogte van nieuwe gebouwen.
Om het beleid zoals neergelegd in de vastgestelde structuurvisie voor het centrum van Vaassen daadwerkelijk te kunnen realiseren en daarmee de kwaliteit van het dorpscentrum te vergroten, is de molen verhoogd. De ophoging is mogelijk gemaakt middels het op 14 januari 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Daams Molen". Dat bestemmingsplan heeft na ophoging een nieuw beschermingsregime geïntroduceerd. Dit beschermingsregime voldoet aan de Ruimtelijke Verordening Gelderland (de Molenverordening, vastgesteld 8 januari 1996, is opgenomen in de eerste herziening van de Ruimtelijke verordening, vastgesteld 27 juni 2012). Het ophogen van de molen tast de cultuurhistorische identiteit van de molen niet aan en verzekert een vrije windvang van de molen.
Concreet betekent dit het volgende voor de omgeving van Daams' molen:
Relatie met project
De hoogte van de woningen ten behoeve van bouwblok 9 zullen onder de 11 meter blijven.
Conclusie
Het plan voldoet aan de eisen voor de instandhouding van de molenbiotoop.
De gemeente Epe heeft een archeologisch beleidsadvieskaart vastgesteld. Op deze kaart is per gebied aangegeven wat de archeologische verwachtingswaarde is. Op onderstaande afbeelding is dit in beeld gebracht.
In het bijbehorende beleid, het Cultuurhistorische beleidskader, is per gebied aangegeven welk beleid er geldt ten aanzien van onderzoeksplicht. Voor gebieden zonder of met een lage verwachtingswaarde geldt dat er geen regels gelden respectievelijk dat archeologische begeleiding gewenst is.
Relatie met project
Het plangebied ligt in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Een deel van het terrein valt binnen de zone "hoog voor rituele landschappen", dit hangt samen met de aan de overzijde van de Laan van Fasna gedane vondsten: drie urnenvelden, een crematiegraf en een nederzetting. In het plangebied is ten behoeve van het bestemmingsplan "De Pirk-Noord" een waarderend archeologisch onderzoek verricht. Bij het bouwrijp maken van het gebied heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hieruit bleek dat er geen archeologische vondsten in het gebied zijn aangetroffen.
Conclusie
Een nader archeologisch onderzoek is dan ook niet vereist. Mochten er bij de graaf- en bouwwerkzaamheden toch nog vondsten gedaan worden dan moet per direct een melding gedaan worden bij het bevoegd gezag (de gemeente).
Voor het nieuwe woongebied De Pirk-Noord is een beeldkwaliteitsplan gemaakt. Dit beeldkwaliteitsplan is bedoeld als handvat voor de projectmatig te realiseren woningen en dient tevens als richtnorm voor de coördinatie van de (beoordeling van de) ontwerpen.
Het plan is verder van belang omdat in toenemende mate, bij zowel burgers als gemeente en ook ontwikkelende partij, de aandacht uitgaat naar architectonische kwaliteit en fraaie inrichting van een woonwijk. Als de kwaliteit goed is, is een garantie aanwezig voor een plezierige woonsituatie en ontstaat een woonwijk die ook op lange termijn zijn waarde blijft behouden.
Voor de ontwikkeling van de woningen is niet uitgegaan van de realisering van een woonbuurt met één architectuurthema. Dit wordt mede ingegeven door de stedenbouwkundige situatie/verkaveling. Het nieuwe woongebied wordt opgedeeld in stedenbouwkundig ruimtelijk afgeronde plandelen, elk met een specifieke situering. Deze opdeling vormt de basis voor de indeling in vijf deelgebieden. Binnen deze deelgebieden zal per deelgebied een eigen architectuuruitstraling zichtbaar moeten zijn. In het beeldkwaliteitsplan wordt per deelgebied ingegaan op de aspecten situering, hoofdvorm, detaillering en kleur- en materiaalgebruik.
Relatie met project
Het aangepaste stedenbouwkundig plan is in overleg met de gemeente afgestemd in het stedenbouwkundig overleg. Hierin zijn meerdere varianten besproken. De variant die nu voorligt, is vanuit stedenbouwkundig oogpunt akkoord bevonden.
Conclusie
De concrete bouwtekeningen worden als ze zijn ingediend getoetst aan het beeldkwaliteitsplan en het welstandsbeleid.
Bij de bouw van nieuwe woningen moet rekening gehouden worden met voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor gelden parkeernormen. Voor het plangebied is uitgegaan van een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning. Deze parkeernorm voldoet aan het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP).
Relatie met project
Voor de beoordeling of er ter plaatse van het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, is er tevens gekeken naar de parkeergelegenheid voor de nabijliggende bouwblokken 1, 3, 7 en 8 . De genoemde bouwblokken, inclusief bouwblok 9, vormen gezamenlijk 35 woningen. Dit betekent een parkeerbehoefte van 35 * 1,6 parkeerplaatsen, oftewel totaal 56 benodigde parkeerplaatsen. In de voorgenomen ontwikkeling zijn er ten behoeve van bouwblokken 1, 3, 7, 8 en 9 exact 56 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Conclusie
Het plan voldoet aan de parkeernormen en het GVVP.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project moet op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten.
In het onderhavige geval is er sprake van een paticulier initiatief. De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit en de bouw, ontsluiting en aansluiting van de woningen zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade.
De initiatiefnemer heeft met de gemeente een exploitatieovereenkomst gesloten. Daarbij is de gemeente verantwoordelijk voor de verwerving van de gronden. Hiervoor heeft de gemeente budget gereserveerd.
Een verdere beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.
In 2010 is een bestemmingsplan voor "De Pirk-Noord" vastgesteld. Hierin is ook de gewenste stedenbouwkundige structuur met bouwvlakken aangegeven. De projectontwikkelaar is nu voornemens om bouwblok 9 van de wijk op een andere wijze te realiseren dan destijds is vastgelegd.
Het plan is getoetst aan het relevante provinciale en gemeentelijke beleid. De gewijzigde opzet voor een deel van deze nieuwe - in aanbouw zijnde - wijk past in het geldende ruimtelijk beleid.
Het plan is daarnaast getoetst aan de relevante milieuthema's (bodem, geluid, luchtkwaliteit, geurhinder, externe veiligheid en milieuzonering rond bedrijven). Uit de toetsingen en onderzoeken komt naar voren dat er als gevolg van de geluidbelasting op de gevels van een aantal woningen een procedure hogere grenswaarde dient te worden gevoerd. Er bestaan verder geen milieutechnische belemmeringen voor de ontwikkeling van dit nieuwe woongebied.
Daarnaast is er bij de ruimtelijke onderbouwing gekeken naar de natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd natuurgebied. Ook zijn er (met zekerheid buiten het broedseizoen) geen negatieve effecten te verwachten ten aanzien van beschermde soorten. De nieuwe woningen passen binnen de regels voor de molenbiotoop (niet hoger bouwen dan 12 meter). Het plan verstoort de cultuurhistorische en archeologische waarden niet, omdat deze waarden niet voorkomen in het plangebied. Fysieke aantasting van de gebieden is daarmee niet aan de orde.
De concrete bouwtekeningen worden nog getoetst aan het beeldkwaliteitsplan en de welstandsnota. De gewijzigde stedenbouwkundige opzet is al akkoord bevonden.
De ontwikkeling voldoet daarnaast ook aan de parkeernormen.
september 2017.