Plan: | Griseeweg Epe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.EPE045Griseeweg-VBP1 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de onbebouwde gronden aan de Griseeweg in Epe (hierna: plangebied). Het plangebied staat kadastaal bekend als gemeente Epe en Oene, sectie T, nummers 3987, 4545 (gedeeltelijk), 4791, 4792, 4794, 5227 en 5228.
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het plangebied in totaal 45 woningen te realiseren. Het woningbouwprogramma bestaat uit een mix van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, rijwoningen en beneden-bovenwoningen.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan "Epe Zuid", omdat op basis van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied geen woningbouw is toegestaan. Om de voorgenomen woningbouwontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders, waarbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het westen van de kern Epe aan de Griseeweg. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Plattekaart.nl) |
Het bestemmingsplan "Griseeweg Epe" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting (met bijbehorende bijlagen) vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Epe Zuid". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Epe op 15 januari 2009.
Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarop het plangebied met de rode contour is aangegeven.
Opgemerkt wordt dat tevens het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren" van toepassing is. Daar waar relevant zijn de regels van dit plan in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Bestemming 'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en extensieve (dag) recreatie. Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.
Het realiseren van de beoogde woningen is op basis van het geldend bestemmingsplan niet mogelijk aangezien de geldende gebruik- en bouwregels dit niet toestaan.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
Zoals in de inleiding reeds aangegeven bevindt het plangebied zich aan de Griseeweg in het westen van de kern Epe. De N309 en de Tongerenseweg zijn de belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving van het plangebied. De functionele structuur in de omgeving bestaat met name uit woonfuncties van de kern Epe ten noorden en oosten van het plangebied.
Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie uit agrarische cultuurgrond. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de N309, Tongerenseweg, Griseeweg en woonpercelen aan respectievelijk de zuid-, west-, noord- en oostzijde.
In afbeelding 2.1 is door middel van een luchtfoto de huidige situatie van het plangebied weergegeven. In afbeelding 2.2 zijn straatbeeldfoto's opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie van het plangebied en de omgeving (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie van het plangebied (Bron: Atelier Dutch) |
Zoals in paragraaf 1.1 reeds is aangegeven is het voornemen om binnen het plangebied in totaal 45 woningen met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven en infrastructurele en parkeervoorzieningen te realiseren.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Atelier Dutch een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het volledige stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna wordt nader ingegaan op de beoogde ontwikkeling en de stedenbouwkundige uitgangspunten.
In afbeelding 3.1 is de beoogde situatie ter plaatse van het plangebied weergegeven. De beoogde woningen aan de Griseeweg (noordzijde plangebied) zijn, net als de naastgelegen bestaande vrijstaande woningen, met de voorgevel georiënteerd op de Griseeweg. De overige woningen en bijhorende bijgebouwen zijn georiënteerd op de aan te leggen ontsluitingsweg. Hierbij wordt opgemerkt dat de meest westelijk gelegen woningen met de voorgevel georiënteerd worden richting het westen (de Tongerenseweg).
Door het plangebied loopt één ontsluitingsweg met aftakkingen naar aan te leggen parkeerhofjes. Centraal binnen het plangebied is ruimte voor groen in combinatie met speelvoorzieningen. Rondom de centrale groene ruimte zijn de voorgevels van aangelegen woningen georiënteerd op deze groene ruimte.
Aan de oostzijde van het plangebied wordt afstand gehouden tot de aan de Schotakker gelegen bestaande woonpercelen. Hier is een groene buffer met bomen en struiken beoogd.
De woningen bestaan uit twee bouwlagen met kap, waarbij één rij van vier woningen bestaat uit één bouwlaag met kap. Vorenstaande is weergegeven in afbeelding 3.2.
![]() |
Afbeelding 3.1: Stedenbouwkundig plan (Bron: Atelier Dutch) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Bouwhoogten (Bron: Atelier Dutch) |
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 45 woningen bestaande uit een mix van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, rijwoningen en beneden-bovenwoningen. In afbeelding 3.3 zijn de diverse typen woningen binnen het plangebied weergegeven. Door het realiseren van diverse typen woningen kunnen verschillende doelgroepen worden bediend. Hierbij kan gedacht worden aan gezinnen, starters en senioren. Dit zorgt voor een gedifferentieerde woonomgeving.
![]() |
Afbeelding 3.3: Woningtypen plangebied (Bron: Atelier Dutch) |
De beplanting in het gebied dient voor een interne samenhang en verbinding met de omgeving te zorgen. Om dit te realiseren dient de beplanting in het gebied inheems te zijn en aan te sluiten op de in de omgeving aanwezige soorten beplanting. Aan de oostzijde van het plangebied is een groene buffer ten opzichte van de bestaande bebouwing ontworpen, deze groenstook worden in overleg met de aanwonenden ingericht. Deze groenstrook wordt in overleg met de aanwonenden ingericht.
De beplanting aan de randen en langs de ontsluitingswegen dienen uit drie lagen te bestaan: de kruidlaag, de struiklaag en de bomenlaag. De toepassing van verschillende soorten beplanting zorgt voor een natuurlijk straatbeeld. Daarnaast creëert het verschillende soorten habitats voor dieren en planten.
![]() |
Afbeelding 3.4: Beplanting (Bron: Atelier Dutch) |
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij de Nota parkeernormen 2018 van de gemeente Epe. De Nota parkeernormen is vastgelegd in het "Parapluplan Parkeren" dat is vastgesteld op 8 november 2018. In deze nota zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden.
Qua functie, stedelijkheidsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is door Atelier Dutch een berekening uitgevoerd naar de parkeerbehoefte en zijn de parkeerplaatsen ingetekend in het plangebied. Uit onderstaande parkeerberekening volgt een totale parkeerbehoefte van in totaal 69 parkeerplaatsen. Zoals blijkt uit afbeelding 3.5 wordt in voorliggend plan voldoende rekening gehouden met de parkeerbehoefte. Het parkeren wordt deels opgevangen op eigen terrein en deels door middel van te realiseren openbare parkeerplaatsen langs de ontsluitingsweg en de te realiseren parkeerhofjes
![]() |
![]() |
Afbeelding 3.5: Parkeren (Bron: Atelier Dutch) |
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden zijn om te voldoen aan de geldende parkeernormen. Overeenkomstig het "Parapluplan Parkeren" worden de geldende parkeernormen vastgelegd in voorliggend bestemmingsplan.
Op basis van de in paragraaf 3.2.2 opgenomen uitgangspunten is aan de hand van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW het toekomstige aantal verkeersbewegingen berekend.
Hoofdgroep | Type | Norm (gemiddeld) | Hoeveelheid | Gemiddeld aantal verkeersbewegingen | ||
Wonen | Twee-onder-één-kap | 7,8 per woning | 6 | 7,8*6 = 46,8 | ||
Wonen | Tussen/hoek | 7,4 per woning | 18 | 7,4*18 = 133,2 | ||
Wonen | Vrijstaand | 8,2 per woning | 6 | 8,2*6 = 49,2 | ||
Wonen | Sociale huurwoning | 5,6 per woning | 15 | 5,6*15 = 84 | ||
Totaal aantal verkeersbewegingen: 314 (afgerond) |
Op basis van vorenstaande berekeningen wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een toename van de verkeersgeneratie van afgerond 314 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
De beoogde woningen worden ontsloten via een aan te leggen ontsluitingsweg die is aangesloten op de Griseeweg. Vanaf de Griseeweg zal het verkeer afgewikkeld worden op de Tongerenseweg (zie afbeelding 3.6).
![]() |
Afbeelding 3.6: Ontsluiting van het plangebied (Bron: Atelier Dutch) |
De Griseeweg zal opgewaardeerd worden tot een volwaardige ontsluitingsweg met voetpad. De Tongerenseweg en direct omliggende infrastructuur zijn in voldoende mate ingericht om de toekomstige verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van het realiseren van 45 woningen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vereist is.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
De beoogde woningen zijn met name bedoeld voor de lokale behoefte (kern Epe en omliggend buitengebied) Het ruimtelijk verzorgingsgebied kan worden beperkt tot de gemeente Epe.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
In paragraaf 4.3.1 is de regionale woonagenda en de evaluatie en herijking daarvan beschreven en in paragraaf 4.4.2 en 4.4.3 zijn de woonvisie en woonagenda van de gemeente Epe beschreven. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de voorgenoemde beleidsstukken. Zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt is behoefte aan de woningen die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Gezien de definitie uit de Bro kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied. Hoewel het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan voor de kern Epe, bestaat het plangebied uit onbebouwde agrarische cultuurgronden die stedenbouwkundig gezien (nog) geen onderdeel uitmaken van de kern Epe.
Het plangebied ligt op een bijzondere locatie. Het vormt het einde van de bebouwde kom van Epe en de overgang richting het omliggende agrarische landschap. Daarbij is het plangebied op basis van de Omgevingsvisie Epe aangewezen als potentiële uitbreidingslocatie. Ook ruimtelijk gezien, door de begrenzing van de het plangebied door de Tongerenseweg en de N309, betreft dit een logische afronding van de kern Epe en de wijk Burgerenk.
Verder zijn in de kern Epe onvoldoende (potentiële) inbreidingslocaties om te voorzien in het beoogde aantal en typen woning. Er is hierdoor binnenstedelijk onvoldoende ruimte voor inbreiding. Om ervoor te zorgen dat de kern Epe qua woningbouw mogelijkheden niet 'op slot' gaat, waardoor niet meer kan worden voorzien in de woningbehoefte, is het gewenst om de kern uit te breiden met nieuwe woningbouwkavels. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat er sprake is van een behoefte en de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het voornemen aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De actualisatie van de Omgevingsvisie is op 19 december 2018 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden twee provinciale hoofddoelen onderscheiden:
Deze hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, waarbij per ambitie de aanpak op hoofdlijnen is beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: ‘de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel’.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Gelderland gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
De ambities zijn als volgt geformuleerd:
Om vorenstaande ambities te realiseren gaat de provincie in overleg met de Gelderse regio’s, om zodoende regionale afspraken te maken.
De regionale uitwerking van de provinciale ambities ten aanzien van het aspect wonen, zijn uitgewerkt in regionale woonvisies. In voorliggend geval is de ‘Woonagenda Cleantech Regio’ van toepassing. In paragraaf 4.3.1 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan deze woonvisie, in paragraaf 4.4 volgt de concrete toets aan het gemeentelijke beleid, waaronder de gemeentelijke woonvisie. Hier wordt geconcludeerd dat het voornemen kwalitatief en kwantitatief past binnen de regionale en gemeentelijke beleidsstukken.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
Op 21 december 2022 is de Omgevingsverordening Gelderland (februari 2023) geconsolideerd. Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
In voorliggend geval is met name artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda) van toepassing.
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
In paragraaf 4.3 (regionaal beleid) en paragraaf 4.4 (gemeentelijk beleid) wordt onder meer beleid inzake woningbouw beschreven en getoetst. Hieruit blijkt dat de beoogde woningbouw zowel kwantitatief als kwalitatief passend is binnen de beleidskaders. Resumerend wordt gesteld dat het voornemen in overeenstemming is met de Omgevingsverordening Gelderland.
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen werken al jaren samen in de regio Stedendriehoek. De regio profileert zich tegenwoordig tevens als ‘Cleantech Regio’. Met de ‘Woonagenda Cleantech Regio 2018’ zet de regio in op een toekomstbestendige woningvoorraad en woonomgeving. Ook met nieuwbouw wordt hieraan bijgedragen door de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek te bouwen. De regionale koers wordt lokaal vormgegeven, met per gebied verschillende speerpunten. Recht doen aan de variëteit aan kwaliteiten in de regio is dan ook het uitgangspunt voor de regionale Woonagenda.
De Woonagenda bestaat uit vier bouwstenen:
Voor de gemeente Epe geldt het uitgangspunt 'Epe bouwt voort op kwaliteit'.
Epe koppelt haar woningbouwbeleid aan ruimtelijke kwaliteit om daarmee een bijdrage te leveren aan het behouden en versterken van de leefbaarheid en het groene karakter. Focuspunten zijn herstructurering, wonen en zorg en innovatieve concepten voor ouderen. Epe heeft een aantrekkingskracht op gezinnen en vitale senioren. De migratie vanaf buiten is de laatste jaren sterk gegroeid. Dat heeft zich vertaald in een groeiend aantal inwoners en ondanks het groot aantal opgeleverde woningen wordt een druk op de woningmarkt ervaren. De betaalbaarheid en bereikbaarheid van de lokale woningmarkt staat onder druk en die neemt de komende jaren toe. Om dat om te buigen wordt ingezet op het sneller bouwen van meer woningen, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en het zorgen voor de betaalbaarheid van het wonen. De focus ligt daarbij op transformatie, herstructurering, wonen en zorg en innovatieve woonvormen, waarbij ook het klimaat een nadrukkelijk punt is bij locatiekeuze. Dit leidt ertoe dat op de korte termijn extra inzet nodig is in de woningbouwprogrammering. Samen met de corporatie is geconstateerd dat de sociale woningvoorraad de komende 10 jaar tussen de 185 en 270 woningen moet toevoegen.
Naast onze inzet op kwalitatief programmeren is er per gemeente een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma opgesteld op basis van de actuele Primos woningbehoefteprognoses. Daarbij wordt een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van de huishoudensgroei en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen. Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit omdat die aantallen alleen realistisch zijn als het aanbod goed aansluit op de vraag. De bandbreedte voor de gemeente Epe is vastgesteld op 450 - 575 woningen.
Bij de vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 is afgesproken dat deze wordt geëvalueerd en herijkt. Dat is ook nodig omdat er een aantal nieuwe thema’s spelen en gemeenten tegen de grenzen van de huidige afspraken aanlopen.
Op basis van de evaluatie is vastgesteld dat een herijking zoals bedoeld in 2018 (een bijstelling op basis van nieuwe woningmarktcijfers) niet voldoende is om recht te doen aan alle veranderingen op het speelveld wonen. Op de korte termijn geeft een pragmatische herijking goede handvatten voor het woonbeleid, maar om voor de langere termijn goed in te kunnen spelen op de veranderende beleidswensen moet een nieuwe Woonagenda ontwikkeld worden. Dat is vooral nodig om invulling te geven aan de hogere groei-ambitie en de wens om een andere positie in te nemen in de landelijke verstedelijkingsopgave. De evaluatie en herijking is vastgelegd in het Addendum Woonagenda Cleantech Regio (d.d. 6 november 2020).
Korte termijn: inzetten op versnelling woningbouw 2020-2022
De huidige Woonagenda biedt (na een herijking) voor de komende paar jaar nog voldoende basis voor de regionale samenwerking. Op basis van de regionale principes voor woningbouwprogrammering uit de Woonagenda 2018 sturen gemeenten op een lokaal woningbouwprogramma dat gericht is op het versterken van de woonkwaliteit. Daarnaast gaan de gemeenten samen aan de slag met de thema’s betaalbaarheid en huisvesting arbeidsmigranten.
Op basis van de Primos woningbehoefteprognose 2020 wordt de nieuwe bandbreedte vastgesteld voor de omvang van de regionale bouwopgave en als richtpunt voor het lokale programma. Vooral bij kleine gemeenten is de prognose niet altijd nauwkeurig en waar nodig corrigeren we die met maatwerkafspraken.
De woningvraag is toegenomen en ligt nu ongeveer 40% hoger dan in 2018 verondersteld was. De inzet is gericht op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en nieuwe bouwplannen voorbereiden als antwoord op de krapte op de woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de extra woningvraag zullen er naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties nodig zijn.
Lange termijn: herpositionering Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave tot 2040
Uit deze evaluatie blijkt dat er bij (bijna) alle gemeenten een wens is om in te zetten op een hogere groei-ambitie ter behoud en versterking van de vitaliteit van de kernen, dorpen en steden. De gestegen woningbehoeftecijfers (+40% t.o.v. Woonagenda 2018) geven een basis voor die extra groei, maar daar bovenop speelt de discussie over een substantiële schaalsprong die hoger is dan die autonome groei. Voor dat laatste zal werk gemaakt moeten worden van de herpositionering van de Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave met een nadrukkelijkere rol voor de regio bij de opvang van landelijke woningbehoefte. Die schaalsprong is geen doel op zich maar moet (samen met onder andere de economische-, infrastructurele- en de duurzaamheidsopgaven) bijdragen aan het versterken van de vitaliteit van de steden, dorpen, kernen en landelijk gebied voor de langere termijn.
Nieuwe uitleglocaties
Om te voorzien in voldoende plancapaciteit en om voldoende tempo in de woningbouw te houden moeten naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties ontwikkeld worden. Een belangrijk deel van de woningbouwplannen waarmee wordt voorzien in de woningbehoefte ligt op inbreidings- en transformatielocaties. Gemeenten spannen zich in om deze te realiseren in lijn met de uitgangspunten voor zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik uit de regionale Woonagenda. Maar dit zijn vaak complexe plannen waardoor de realisatie onzeker is. Ook geven dergelijke locaties niet altijd de mogelijkheid om alle gewenste type woonprojecten te realiseren. Zo is de gemeente Epe op zoek naar locaties voor betaalbare sociale huur. Bij de meeste gemeenten zijn de potentiële inbreidingslocaties (vrijkomende scholen, bedrijven etc.) al meegenomen in het programma en is er beperkte extra capaciteit op de inbreidingslocaties te verwachten. Gemeenten willen op zoek naar nieuwe uitleglocaties om voldoende plancapaciteit beschikbaar te hebben. Zeker in combinatie met een extra groeiambitie voldoet het aanbod op de inbreidingslocaties niet. Alle gemeenten hebben het voornemen om een nieuwe uitleglocatie te (onder)zoeken of zijn al gestart met de voorbereiding hiervan.
De lokale woonopgaven
In de Woonagenda 2018 is een van de uitgangspunten de diversiteit aan woonmilieus en opgaven in de verschillende delen van de regio. Op basis daarvan zijn specifieke lokale speerpunten geformuleerd en wordt gemeenten, onder andere met maatwerkafspraken, de ruimte gegeven om deze op te pakken.
Voor de gemeente Epe gelden hierbij dat de gemeente als plattelandsgemeente tussen twee steden groeit met nieuwe inwoners van buiten de gemeente. Nieuwe mensen brengen nieuwe dynamiek. De wijk Klaarbeek is versneld gerealiseerd en ook andere woningbouwprojecten lopen vlot, er is groot animo voor koopprojecten. Met de lokale Woonagenda is de inzet gericht op gezinnen en senioren, evenals betaalbaar bouwen en een extra stimulans in de sociale huursector. De vitaliteit van de kernen in combinatie met het behoud van het voorzieningenniveau is een belangrijk uitgangspunt.
Het huidige woningbouwprogramma is de basis maar daar bovenop is een plus per kern nodig om voorzieningen in stand te houden. De vergrijzing neemt toe, vooral ook in de kleine kernen. Er zijn nieuwe locaties beschikbaar in Vaasen en Epe om de bovenlokale vraag op te vangen, specifiek gericht op gezinnen met kinderen. Op korte termijn zijn daarvoor al uitbreidingslocaties te realiseren. Voor de kern Epe wordt daarbij gezocht naar extra locaties voor sociale woningbouw. Epe wil graag in gesprek over het voorzien in de bovenlokale vraag. De woningbouw kan versneld worden, maar daarvoor is wel extra capaciteit nodig voor de te doorlopen procedures en onderzoek en mogelijk een aanjager vanuit het provinciehuis en ondersteuning vanuit het Actieplan Wonen.
Herijking
Besloten is om de inzet voor de komende twee jaar te richten op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en het in voorbereiding nemen van nieuwe bouwplannen. Als indicatie van de omvang is voor de gemeente Epe voor de periode tussen 2020 en 2030 een bandbreedte vastgesteld van 1.025 - 1.350 woningen.
De regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 en de herijking daarvan in het Addendum voorzien voor de gemeente Epe in een forse woningbouwopgave. Deze opgave moet zowel tot stand komen door transformatie en door uitbreiding. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de invulling van de regionale woningbouwopgave.
De gemeente Epe is een bijzonder mooie gemeente. Er is veel om dankbaar voor te zijn: veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn mooie dorpen met hun eigen karakter. Daar wil de gemeente zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en er moet veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden die we hebben. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met haar inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
Algemeen
Energie, klimaat en biodiversiteit zijn ook binnen de kern Epe belangrijk. Het gaat onder andere om de warmtetransitie en maatregelen tegen hittestress, verdroging en piekregenbuien.
Het stimuleren van bewegen is een opgave die gezondheid moet verbeteren in Epe. Dit geldt voor alle leeftijden. De toegankelijkheid verbeteren is in het verlengde daarvan vooral ook voor ouderen van belang. Door aan een prettige omgeving te werken zal ook worden bijgedragen aan het welzijn van de inwoners.
Voor Epe geldt dat uitbreiding van de kern door woningbouw een belangrijke bijdrage moet leveren aan de groei. In afbeelding 4.1 zijn de mogelijke uitbreidingslocaties in Epe weergegeven. Te zien is dat het plangebied is aangewezen als mogelijke uitbreidingslocatie.
![]() |
Afbeelding 4.1: Mogelijke uitbreidingslocaties Epe (Bron: Gemeente Epe) |
De gemeente zal in aantallen en doelgroepen sturen. Binnen Epe is met name het centrum een belangrijk speerpunt. In het verlengde van 100% wild ligt ook een relatie tussen het centrum en Veluwe. Detailhandel, horeca en andere voorzieningen zijn van waarde voor zowel inwoners als recreanten en toeristen. Ruimte voor bedrijven en ook vernieuwing zal op het bedrijventerrein Kweekweg moeten worden geboden.
Wonen
De gemeente heeft een stevige bouwopgave voor woningen. In Epe wordt op meerdere locaties uitgebreid. Landschap en bestaande natuur zijn inspiratie voor ontwikkeling. Er wordt voor alle doelgroepen gebouwd en de gemeente zet in op nieuwe woontypologieën, bijvoorbeeld: flexibele bouw, innovatieve woonconcepten en woon-zorgbuurten met bijzondere nieuwe woonvormen voor ouderen.
Bij nieuwbouw zet de gemeente ook in op klimaatbestendigheid, groen (bomenstructuur en een groene ondergrond) en blauw (ruimte voor water). Er zijn groene aders naar de bestaande wijken, het verbeteren van biodiversiteit en inspelen op de klimaatopgave worden gekoppeld.
De omgeving bepaalt mede de manier waarop invulling wordt gegeven aan de opgave. Het STOP-principe (Stappen, Trappen, OV en Privé) is leidend voor de opbouw van de wijk (bestaand en nieuw), via fietsradialen worden belangrijke verbindingen gelegd met de omgeving en het centrum. Op de fietsradialen wordt verkend of door het inrichten van fietsstraten, eenrichtingsverkeer of een ‘knip’ veilige en snelle verbindingen kunnen worden gerealiseerd. In nieuwbouwwijken is geen doorgaand verkeer.
Elektrisch rijden wordt gefaciliteerd. Voor goede functionerende woonwijken (zowel bestaand als nieuw) zijn maatregelen gericht op doorstroming en verkeersveiligheid. Goede en veilige fietsverbindingen tussen de dorpen (bijvoorbeeld Vlot en Veilige fietsroute F50 en aantakkingen) worden verder ontwikkeld. Op de bestaande autoverbinding tussen de dorpen en de centrumring brengt een snelheidsverlaging extra verkeersveiligheid en minder hinder.
Het plangebied is aangewezen als mogelijke uitbreidingslocatie voor de kern Epe. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 45 woningen bestaande uit een mix van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, rijwoningen en beneden-bovenwoningen. Hiermee wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave in de gemeente Epe. Verder kunnen door het realiseren van diverse woningtypen verschillende doelgroepen worden bediend. Hierbij kan gedacht worden aan gezinnen, starters en senioren. Dit zorgt tevens voor een gedifferentieerde woonomgeving.
In het plangebied is ruimte en voorzieningen voor de infiltratie van hemelwater. Centraal in het plangebied wordt een wadi aangelegd. Daarnaast wordt de ontsluitingsweg die door het plangebied loopt voorzien van een molgoot aan één zijde. Bovendien worden de (openbare) parkeerplaatsen uitgevoerd met halfverharding waardoor ook hier het hemelwater kan infiltreren in de bodem. Verder wordt nagestreefd om het de openbare ruimten zoveel als mogelijk groen in te richten of zo hittestress te voorkomen/in te perken.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Natuurlijk goed leven.
De gemeente geeft in haar gemeentelijke woonagenda aan te streven naar verhoging van de woningbouwproductie op korte termijn. Daarmee wil de gemeente de huidige behoefte faciliteren, de te verwachten huishoudensgroei opvangen en de huidige druk op de woningmarkt verminderen. Verder wordt aangesloten op de kwantitatieve afspraken vanuit de regionale woonagenda. Voor nieuwe woningbouwinitiatieven zijn in de gemeentelijk woonagenda kaders opgesteld, bestaande uit kwantitatieve en kwalitatieve aspecten.
Concreet zet de gemeente Epe in samenwerking met partners en burgers in op de volgende punten:
Ten aanzien van sociale huurwoningen heeft de gemeente de ambitie om in de prestatieafspraken met Triada, Habion en Woonzorg Nederland vast te stellen hoe de uitbreiding van de sociale huurvoorraad wordt gerealiseerd. Daarbij wordt uitgegaan van het maximum aantal van 190 woningen. De gemeente Epe streeft voor het woningbouwprogramma van de komende jaren dat minimaal 35% sociale huur wordt gerealiseerd voor nieuwe in- uitbreidingslocaties.
Bij uitbreiding wordt gedacht aan locaties aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding komt in beeld als de volkshuisvestelijke opgave niet door middel van transformatie- en inbreidingslocaties te realiseren is. Daarbij spelen de beschikbaarheid en de geschiktheid van die locaties een rol, evenals de kwalitatieve behoefte. In de gemeente zijn al enige jaren een aantal uitbreidingslocaties in beeld. Het gaat dan om locaties met tenminste de omvang van een buurt met een goede ontsluiting op de bestaande kernen.
Het aantal huishoudens in de gemeente blijft de komende tien jaar groeien. Hoe groot die groei is hangt voor een belangrijk deel af van het migratiesaldo en ligt naar verwachting op 755 woningen in de periode 2018 tot 2027. In de evaluatie en herijking van de regionale woonagenda (Addendum) is als indicatie van de omvang van de woningbouwopgave voor de gemeente Epe voor de periode tussen 2020 en 2030 een bandbreedte vastgesteld van 1.025 - 1.350 woningen. Het zijn vooral gezinnen met kinderen en de vitale senioren die bijdragen aan het positieve migratiesaldo van de gemeente. De kernen Epe en Vaassen trekken daarin veruit het grootste aandeel. Als wordt ingezet op het vergroten van het woningaanbod in marktsegmenten waar deze groepen naar op zoek zijn, biedt dat kansen om de hoge groeivariant waar te maken.
Met de herijking van de regionale woonagenda (zie paragraaf 4.4.3) is de woningbouwopgave voor de gemeente Epe vergroot tot een maximum van 1.350 woningen tot 2030. Verder heeft de gemeente Epe op 8 maart 2023 de woondeal Regio Stedendriehoek getekend. In totaal gaat het in de regio om de bouw van 17.000 woningen in de periode tot en met 2030. Epe neemt daarvan bijna 1.800 woningen voor haar rekening.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt met name ingespeeld op punt 1 en 3. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in 45 woningen bestaande uit een mix van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, rijwoningen en beneden-bovenwoningen. Hiermee wordt bijgedragen aan de kwantitatieve woningbouwopgave in de gemeente Epe. Verder kunnen door het realiseren van diverse woningtypen verschillende doelgroepen worden bediend. Hierbij kan gedacht worden aan gezinnen, starters en senioren. Dit zorgt tevens voor een gedifferentieerde woonomgeving.
In paragraaf 4.4.3 wordt nader ingegaan op de kwalitatieve verdeling van de woningtypen. Hier wordt geconcludeerd dat ook in kwalitatief opzicht de voorgenomen ontwikkeling pas binnen het gemeentelijk woonbeleid.
In 2019 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2019 - 2023 vastgesteld. Burgemeester en wethouders hebben in aanvulling daarop besloten welke prijsklassen gehanteerd worden bij de verschillende woningbouwcategorieën (huur en koop). Beiden vormen de basis voor de realisatie van nieuwbouwwoningen in de gemeente Epe. Het koop- en prijsklassenbeleid wordt geactualiseerd en aangegeven op welke wijze bij nieuwbouw daaraan invulling gegeven moet worden.
Met deze actualisatie van het beleid worden de prijsklassen koop en huur gepreciseerd. Daarbij wordt aangesloten bij de Woonagenda 2019 - 2023. In de agenda worden drie typen locaties onderscheiden (transformatie, in- en uitbreiding) en wordt invulling gegeven aan de gewenste woningbouw per type locatie. De aanleiding voor deze actualisatie is de toenemende druk op de woningmarkt als gevolg van een forse stijging van de woningprijzen, waardoor er weinig goedkope en middeldure koopwoningen te koop staan. Die tendens is ook in de gemeente Epe te zien. Dit heeft vooral consequenties voor woningzoekende met een modaal/anderhalf modaal inkomen. Voor deze groep wordt het steeds moeilijker een geschikte woning te vinden. Om ook inwoners met een modaal/anderhalf modaal inkomen in de gemeente Epe te kunnen blijven huisvesten en voor hen nieuwbouwwoningen te realiseren, is het wenselijk daar vanuit het gemeentelijk beleid meer de focus op te leggen.
Bij uitbreiding is het percentage van de te realiseren woningen in de volgende woningbouwcategorieën als volgt:
Om te bepalen of een woning goedkoop, middelduur of duur worden in het beleid de volgende prijsklassen gehanteerd:
De genoemde prijsklassen zijn geactualiseerd op 11 juli 2022.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van 45 woningen.
Type woning | Percentage op basis van beleid | Percentage op basis van stedenbouwkundig plan |
Goedkope koop | ten minste 20% | 20% |
Middeldure koop | ten minste 20% | 20% |
Sociale huur | ten minste 35% | 33,3% |
Vrije sector | maximaal 25% | 26,7% |
Zoals uit voorgaande tabel blijkt, is het programma niet geheel passend binnen de huidige uitgangspunten van de prijsklassen uit het beleid. De afwijking bedraagt minder dan één woning.
Er zijn meerdere redenen waarom de gemeente in dit specifieke geval instemt met deze minimale afwijking. Ten eerste omdat de gemeente het beleid en daarmee de gestelde uitgangspunten voor het plan gedurende het ontwikkeltraject heeft gewijzigd. De initiatiefnemer heeft bij de aankoop van de gronden geen rekening kunnen houden met deze gemeentelijke beleidswijziging. Het plan voldoet wel aan de uitgangspunten van het prijsklassenbeleid dat de gemeente de initiatiefnemer heeft meegegeven ten tijde van de start van de planontwikkeling.
De tweede reden is dat de initiatiefnemer zich maximaal heeft ingespannen om binnen de gestelde (financiële) kaders het plan aan te passen, zodat wel wordt voldaan aan de huidige uitgangspunten. Zo heeft de initiatiefnemer meerdere stedenbouwkundige varianten voorgesteld die wel voldoen aan de huidige uitgangspunten. Deze varianten voldoen echter niet aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit van zowel de gemeente als de beoogde afnemer van de sociale huurwoningen (de woningstichting). De woningstichting heeft aangegeven wil graag de in het huidige plan opgenomen 15 sociale huurwoningen (11 grondgebonden rijwoningen en 4 beneden-bovenwoningen) afnemen.
Gelet op het vorenstaande wordt voldoende gemotiveerd waarom in dit specifieke geval minimaal wordt afgeweken van de percentages uit het prijsklassenbeleid. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling draagt bij aan de invulling van de plaatselijke woningbehoefte en heeft de instemming van de beoogde afnemer van de sociale huurwoningen (de woningstichting).
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De geplande woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.
Wettelijke geluidszones van wegen:
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste uitkomsten en conclusies van het onderzoek.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszones van de N309 en de Tongerenseweg. De N309 en Tongerenseweg kennen een snelheidsregime van 80 km/uur. De Tongerenseweg kent eveneens een snelheidsregime van 60 km/uur.
Naast deze wegen liggen er ook enkele 30 km/uur wegen nabij het projectgebied. Deze wegen zijn echter slechts toegangswegen tot de woningen in het achterliggende gebied. Om deze reden wordt verwacht dat de verkeersintensiteiten dusdanig laag zijn, dat deze niet relevant zijn voor het akoestisch onderzoek. Er wordt dan ook verwacht dat deze wegen voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
De geluidbelasting als gevolg van de Tongerenseweg bedraagt hoogstens 53 dB (inclusief 2 dB reductie). Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, maar wel aan de wettelijke maximale toegestane waarde van 63 dB.
De geluidbelasting als gevolg van de N309 bedraagt hoogstens 55 dB (inclusief 2 dB reductie). Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, maar wel aan de wettelijke maximale toegestane waarde van 63 dB.
De cumulatieve geluidsbelasting exclusief reductie bedraagt hoogstens 57 dB. De geluidsbelasting per weg en per gevel is weergegeven in de resultatentabellen in bijlage 3 van het in Bijlage 2 opgenomen akoestisch onderzoek. Daarin is ook weergegeven welke gevels van welke woningen niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Een hogere waarde als gevolg van wegverkeerslawaai afkomstig van de N309 en de Tongerenseweg is in voorliggend geval benodigd. Afwijken van de voorkeurswaarde is alleen mogelijk als bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard en een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd kan worden.
In de volgende paragraaf worden mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren onderzocht.
De bronmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard. Met het realiseren van een geluidsdichte schutting ter plaatse van de kavels langs de N309 kan de geluidbelasting ter plaatse van de begane grond en de achtertuin gereduceerd worden tot een goed geluidsniveau volgens van de classicifcatie van Miedema. In het bestemmingsplan zal geborgd dienen worden dat deze geluidsdichte schutting gerealiseerd dient te worden.
Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig en met een gevelwering van hoogstens 24 dB wordt ter plaatse van alle gevels voldaan aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Er zal een hogere waarde moeten worden vastgesteld vanwege de N309 en de Tongerenseweg. Hiervoor is een aanvraag ingediend en het ontwerp bestemmingsplan ligt tegelijkertijd met het ontwerp HGW besluit ter inzage. Met het verlenen van de benodigde hogere waarde, het nemen van extra gevelmaatregelen en realiseren van het geluidsdichte scherm is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn is gelegen.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
De Wet geluidhinder vormt, mits gelijktijdig met dit bestemmingsplan een hogere waarde wordt vastgesteld, geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Sigma Bouw & Milieu heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in het volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek wat is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
In de bovengrond, ondergrond en grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen die aanleiding geven tot het instellen van een nader of aanvullend onderzoek.
De grond ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk een verhoogd gehalte PAK's ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het licht verhoogd gemeten gehalte overschrijdt de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (zwarte cirkel) en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of (zorg)woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'. Dit vanwege het feit dat er in de directe omgeving geen sprake is van functiemenging.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Woningen betreffen milieugevoelige functies. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig. In de onderstaande tabel worden de activiteiten/functies benoemd die nabij het plangebied liggen. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze activiteit of functie wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevels van de nieuwe woningen en het bestemmingsvlak/bouwvlak van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand hiertussen bedraagt.
Opgemerkt wordt dat voor veehouderijen, op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur geldt. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur buiten beschouwing blijven, maar worden wel de overige milieuaspecten behandeld. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
Functie | Categorie | Richtafstand rustige woonwijk | Daadwerkelijke afstand (circa) |
Hoveniersbedrijf annex kwekerij, Tongerenseweg 116 | 3.1 | 50 m | 115 m |
Recreatiepark, Tongerenseweg 126 | 3.1 | 50 m | 210 m |
Horeca, Tongerenseweg 125 | 1 | 10 m | 240 m |
Fokken en houden van rundvee/ paardenhouderij, Paalbeekweg 10 | 3.2 | 30 m (stof en geluid) | 200 m |
Fokken en houden van rundvee/ paardenhouderij, Tongerenseweg Zuid 117 | 3.2 | 30 m (stof en geluid) | 185 m |
In voorliggend geval wordt voldaan aan de richtafstanden. Gelet op het vorenstaande worden omliggende milieubelastende functies niet in de ontwikkelmogelijkheden belemmerd. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat het gewenste plan in het kader van milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan kom 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Zoals in paragraaf 5.5 reeds is aangegeven bevinden zich rondom het plangebied een aantal agrarische bedrijfspercelen waar grondgebonden veehouderijen worden geëxploiteerd of waar planologisch gezien een grondgebonden veehouderijen zijn toegestaan. In beide gevallen gaan het om het fokken en houden van rundvee/ paardenhouderij waarvoor op basis van de Wgv aan vaste afstand geldt van 100 meter.
Zoals ook in paragraaf 5.5 aangegeven bedraagt de afstand tussen de bouwvlakken behorend bij de veehouderij en het plangebied ruim meer dan 100 meter.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de veehouderijen niet onevenredig belemmerd in de bedrijfsvoering.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Veluwe' is gelegen op circa 900 meter afstand van het plangebied.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd.
Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledig onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.
Uit de berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) / de Groene ontwikkelingszone (GO), is als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN/GO is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN/GO geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het GNN en GO. Het GNN ligt op een afstand van circa 440 meter van het plangebied. De GO ligt op circa 40 meter van het plangebied. Gezien de ruime afstand tot het GNN en de GO en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 van deze toelichting.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied en mogelijk benutten ze de beplanting net ten noorden en zuiden van het plangebied als vliegroute.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde dieren af, maar dat leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen.
Als gevolg van de inrichting van het plangebied als woningbouwlocatie, worden mogelijk vliegroutes van vleermuizen aangetast. Om dit vast te kunnen stellen is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Uit veldbiologisch onderzoek, uitgevoerd in de zomer van 2022, is gebleken dat de lijnvormige structuren ten noorden en ten zuiden van het plangebied, benut worden door vleermuizen als vliegroute. De aantallen vleermuizen, die gebruik maken van de lijnvormige structuren zijn gering.
De soorten die vastgesteld zijn, hebben een ruime tolerantie ten aanzien van kunstlicht. Een gebruikelijke toename van kunstlicht op dergelijke structuren, zodra het naastgelegen gebied ingericht en benut wordt als woonwijk, maakt de lijnvormige structuren voor deze soorten niet ongeschikt als vliegroute.
De toename van kunstlicht op de omgeving van de nieuwe woonwijk, leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Er is geen sprake van significante negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op basis van de archeologische waardekaart van de gemeente Epe is ter plaatse van het plangebied sprake van een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten (zie afbeelding 5.2).
![]() |
Afbeelding 5.2: Uitsnede archeologische waardekaart gemeente Epe (Bron: gemeente Epe) |
Gelet op de hoge archeologische dichtheid aan archeologische resten is in het kader van voorliggend bestemmingsplan een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 7 van deze toelichting.
Er is sprake van een verstoord bodemprofiel tot circa 70 cm. Zeer waarschijnlijk gaat het hier om een verploegd plaggendek. Hieronder zijn in vier boringen intacte B- of BC-horizonten aangetroffen en in een aantal boringen een verstoorde BC-horizont.
De boringen met een enigszins intact bodemprofiel bevinden zich overwegend in de meest zuidelijke hoek en hier is ook de intacte natuurlijke ondergrond wat hoger ten opzichte van het resterende plangebied. Op basis van de resultaten van veldonderzoek lijkt de kans op een redelijk intacte archeologische vindplaats alleen aanwezig in het zuidelijke deel van het plangebied. Het archeologische niveau is in de rest van het plangebied verdwenen. Dit betekent dat het oorspronkelijke leefniveau - en daarmee de vondstenlaag - eveneens is verdwenen. Eventuele diepere grondsporen kunnen in het gehele plangebied nog aanwezig zijn onder het verstoorde pakket.
Naar aanleiding van het archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de zuidwesthoek van het plangebied. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 8 van deze toelichting.
In het onderzoeksgebied is sprake van een verstoorde top van het bodemprofiel met een gemiddelde dikte van 77 cm. Hieronder is in alle boringen een (deels) intacte B-horizont aangetroffen die geleidelijk overgaat in een C-horizont (dekzand). De relevante lagen zijn op een 4 mm zeef gezeefd. Hierbij zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op aanwezigheid van archeologische vondsten kan daarom worden bijgesteld naar laag.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische resten bevat: er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Daarbij moet worden opgemerkt dat het hier uitgevoerde karterende booronderzoek geschikt is om indicatoren (aardewerk, vuursteen en dergelijke) op te sporen, maar ongeschikt voor het opsporen van grondsporen (paalkuilen en dergelijke). Aangezien geen indicatoren zijn aangetroffen, wordt echter aangenomen dat er ook geen grondsporen in het plangebied aanwezig zijn. Om deze reden wordt het plangebied ten aanzien van archeologie vrijgegeven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een ruimtelijk plan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het NWP geeft het integrale kader voor het waterbeleid en -beheer van het Rijk voor de periode 2022-2027 (inclusief het Noordzeebeleid). De Stroomgebiedbeheerplannen en Overstromingsrisicobeheerplannen voor de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems en het Programma Noordzee (inclusief het programma Kaderrichtlijn Mariene Strategie) zijn een bijlage bij het NWP. In het NWP worden de nationale componenten van de herijking van het Deltaprogramma vastgelegd. In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico’s.
In de Omgevingsvisie Gelderland wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Op 22 november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) officieel vastgesteld door het algemeen bestuur. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplichte deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van toepassing is (zie Bijlage 9).
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen /randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hiermee verder helpen.
Advies toename verharding
Het verhard oppervlak in het plangebied neemt toe. Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem.
Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met kans op wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er compenserende maatregelen getroffen moeten worden.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen. Meer informatie over de grondwaterfluctuatiezone kan worden gevonden op de website van de Provincie Gelderland.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is door Roelofs Groep een waterhuishoudingsplan opgesteld. Het volledige plan is opgenomen in Bijlage 10 van de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.
Principe
Door de ligging van het plangebied op een es, loopt het terrein af in noordelijke richting. Hemelwater van de daken wordt bij voorkeur bovengronds aangeboden op de erfgrens. Het hemelwater wordt vervolgens bovengronds afgevoerd richting de wadi centraal in het plan. Deze wadi fungeert tevens als speelvoorziening. Parkeerplaatsen worden voorzien van halfverhardingen (grasbetonstenen) en de platte daken van schuurtjes e.d. worden voorzien van sedumdaken. De waterberging op de sedumdaken en in de grasbetonverharding fungeren vooral voor de kleine regenbuien. Bij extremere neerslag gaan ook deze oppervlakken afstromen naar de openbare ruimte. Indien het bovengronds afvoeren van hemelwater niet mogelijk is of de bergingseis in de wadi niet behaald wordt, kan een infiltratieriool toegepast worden. In de Griseeweg kan het water naar de greppels langs de Tongerenseweg worden geleid of via diepinfiltratie naar de ondergrond worden afgevoerd. Tussen de achtertuinen van de Schotakker en het plangebied wordt een greppel aangelegd die het bestaande maaiveld volgt richting de Griseeweg. Deze greppel zal speels aangelegd worden met groen en verschillende compartimenten.
Ontwerpuitgangspunten
Vuilwater
Hemelwater
Straat- en vloerpeilen
Voor de ontwatering wordt aangehouden dat de onderkant van de kruipruimtes minimaal 0,20 m boven de GHG moeten liggen en de vloerpeilen minimaal 1,10 m boven de GHG. Secundaire wegen worden minimaal 0,70 m boven de GHG aangelegd en openbaar groen 0,50 m. De vloerpeilen liggen 0,25 tot 0,30 m boven de straatpeilen.
![]() |
Hemelwater
Verhard oppervlak
Voor de verhardingen op de kavels wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten (totaal van dak en tuinverhardingen):
De parkeerplaatsen worden voorzien van grasbetonstenen (halfverharding). Het hemelwater kan hierdoor ter plekke infiltreren in de ondergrond, mits de opbouw van de fundering dit toelaat. Met de gemeente is afgesproken om deze halfverharding vooralsnog als afvoerend te beschouwen.
![]() |
![]() |
Bergingsopgave en compensatie
Het waterschap Vallei en Veluwe hanteert een bergingseis van 60 mm. In de huidige situatie is er geen sprake van verharde oppervlakken binnen het plangebied. Op basis van een afvoerend verhard oppervlak van 9.141 m² bedraagt de bergingsopgave 548 m³. Deze berging dient gerealiseerd te worden binnen het plangebied.
Afvoer hemelwater
Zoals aangegeven wordt bij lage neerslagintensiteiten het hemelwater geborgen op de platte sedumdaken en in de fundering onder de halfverhardingen ter hoogte van de parkeervakken.
Een deel van het hemelwater voert over maaiveld af naar de wadi, waar het hemelwater kan infiltreren in de ondergrond. Openbare verhardingen rond de wadi liggen op één oor richting de wadi. In de overige straten worden goten met een minimaal verhang van 1:250 toegepast. In de wadi kan maximaal 319 m³ berging worden gerealiseerd. De wadi is 0,50 m diep en krijgt een talud 1:3. De bodem van de wadi ligt op NAP + 16,15 m, ruim boven de GHG van NAP + 14,45.
![]() |
Omdat de bergingsopgave in de wadi niet behaald wordt, dient in de Griseeweg de resterende berging gerealiseerd te worden (229 m³). Het betreft hier het laagste punt in de omgeving. Met de gemeente Epe en het waterschap Vallei en Veluwe is afgesproken dat er twee opties zijn om deze berging ter hoogte van de Griseeweg te realiseren, namelijk:
1. Ondergrondse afvoer vanuit de Griseeweg naar een wadi parallel aan de Tongerenseweg. In de huidige situatie ligt hier een greppel die binnen het kadastrale eigendom van de Provincie Gelderland valt. Deze mogelijkheid dient nader afgestemd te worden met de provincie;
2. Indien optie 1 niet haalbaar is, heeft de gemeente Epe de voorkeur uitgesproken voor de DSItechniek van Henk van Tongeren. De DSI-techniek (Düsensauginfiltration) betreft een put waarbij diepinfiltratie plaatsvindt. Gemeente Epe heeft hier goede ervaringen mee en heeft reeds een onderhoudsplan voor dergelijke putten die elders in de gemeente al met succes zijn toegepast.
Zoals eerder aangeven dient tussen het plangebied en de bestaande bebouwing van de Schotakker een greppel aangelegd te worden. Deze greppel krijgt een diepte van 0,30-0,40 m. Aangezien deze greppel onder afschot richting de Griseeweg ligt, wordt voorgesteld om de greppel gecompartimenteerd aan te leggen. Daarmee wordt voorkomen dat het hemelwater via de greppel rechtstreeks richting de Griseeweg tot afvoer komt.
Optie 1: Vergroten greppel Tongerenseweg naar wadi
De greppels langs de Tongerenseweg kunnen vergroot worden tot een wadi. In onderstaande afbeelding is een voorbeeld gegeven hoe groot de wadi kan worden. Hierbij is rekening gehouden met hoogteligging, bestaande bomen en de ligging van bestaande verhardingen.
![]() |
Het hemelwater dient in de Griseeweg te worden ingezameld met een infiltratieriool, met een afvoer naar de wadi. Het IT-riool staat een deel van het jaar deels gevuld met grondwater. De vertraagde afvoer vanuit de wadi zal plaatsvinden richting de greppels van de N309 aan de zuidkant. Geadviseerd wordt om bij het landmeten ook de eventuele duikers van de greppel aan de noordkant van de voorgenomen wadi in te meten.
DSI diepinfiltratie
Bij DSI wordt het hemelwater via diepinfiltratieputten in een watervoerend pakket in de ondergrond gebracht. De diameters van deze buizen bedraagt ø 160 mm. Het wordt gecombineerd met een IT-riool, dat overstort in de DSI-putten. De DSI-putten hebben, op basis van praktijkervaringen van de gemeente Epe, een capaciteit van 3 tot 6 m³/uur waarbij de infiltratiecapaciteit over 24 uur gerekend mag worden. Het IT-riool in de Griseeweg ligt onder de GHG, dus zal een deel van het jaar (deels) gevuld zijn met grondwater. Er dient speciale aandacht zijn voor het voorkomen van vervuiling van het systeem.
In overleg met bevoegd gezag dient bepaald te worden hoeveel infiltratieputten nodig zijn. Waarschijnlijk kan worden volstaan met 2 of 3 infiltratieputten in de Griseeweg.
Afvalwater
Hoeveelheden afvalwater
Uitgaande van 44 woningen voor het gehele plan en uitgaande van 2,5 inwoner/woning en een afvalwaterproductie van 12 l/inwoner/uur is een afvalwaterstroom te verwachten van 1,32 m³/uur (0,37 l/s). De verwachting is dat deze toename van de afvalwaterstroom geen problemen oplevert voor het gemengde rioolstelsel van de wijk Burgerenk.
![]() |
Afvoer afvalwater
Uitgaande van een DWA-riool PVC Ø 250 mm, de voorgeschreven buisverhangen en een minimaledekking op de buis van 1,00 m, kan bij een weghoogte in de Griseeweg op NAP + 15,40 m precies ondervrijverval aangesloten worden op het bestaande riool in het Vleerveld (NAP + 13,70 m). Doordat het maaiveld in het plan oploopt, kan hier het afschot van de buizen ongeveer met het maaiveld mee lopen. Wanneer uit de controle door de landmeters blijkt dat het bestaande riool hoger ligt dan de aangegevenNAP + 13,70 m, dan dienen de laatste twee strengen vervangen te worden door een wat dieper liggendebuis met buisverhang 1:500 en kan alsnog onder vrijverval worden aangesloten. Geadviseerd wordt omde Griseeweg en het Vleerveld tot de kruising met de Schotakker in dat geval op te hogen naar NAP + 15,50.
Straat- en vloerpeilen
In onderstaande afbeelding zijn de geadviseerde straat- en vloerpeilen aangegeven. Rondom de centrale wadi liggen de straat en vloerpeilen op een gelijk niveau, waarbij de straten op één oor ligging richting de wadi. Naar het noorden toe loopt het maaiveld af naar een peil van NAP + 15,40 m in de Griseeweg. Wat opvalt zijn de grote hoogteverschillen in het plan, met name aan de noordzijde. Voorkomen moet worden dat hemelwater via de tuinen naar de lager gelegen woningen langs de Griseeweg tot afvoer komt. Ook de aansluiting van de tuinen van woningen met een verschillend vloerpeil is een aandachtspunt. Op enkele punten zal dit hoogteverschil opgevangen moeten worden door het plaatsen van keerwandjes.
![]() |
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 900 meter van het plangebied. Zoals in paragraaf 5.7.2.1 en Bijlage 4 van deze toelichting is beschreven is geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.
De gemeente heeft besloten dat in het kader van voorliggend bestemmingsplan geen milieueffectrapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer opgesteld hoeft te worden. Het besluit is opgenomen in Bijlage 12 behorend bij deze toelichting.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogten, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden algemene procedure regels bij het stellen van nadere eisen beschreven.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Ter plaatse van de belangrijkste (openbare) groenvoorzieningen is de bestemming 'Groen' opgenomen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, parkeerstroken en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.
De gronden aan de voorzijde van de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Tuin'. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.
Ter plaatse van de belangrijkste wegen en de beoogde parkeerhavens binnen het plangebied is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen en straten, voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen.
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Verkeer'. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 8,5 meter.
Ter plaatse van de beoogde woonkavels is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep.
In de bouwregels is bepaald dat hoofdgebouwen binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Per bouwvlak is met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven hoeveel woningen zijn toegestaan.
Tenzij anders is aangeduid mag een hoofdgebouw vrijstaand en/of twee-aaneen worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen tevens gestapelde woningen worden gebouwd;
Met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is de maximum goot- en bouwhoogte vastgelegd. De dakhelling met niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen.
De voorgevel van de woning dient in of maximaal 2 meter achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd. De breedte van een woonhuis mag niet minder dan 4 meter bedragen.
Tot slot mag de afstand van een vrijstaand woonhuis en van de vrijstaande zijde van een halfvrijstaand woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedragen dan 3 meter. In afwijking van het vorenstaande mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' de afstand van de vrijstaande zijde van een halfvrijstaand of aaneengebouwd woonhuis minder dan 3 meter bedragen.
Verder zijn bouwregels opgenomen voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Epe. Hierin zijn alle gemeentelijke kosten opgenomen en is vastgelegd dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het voorliggende bestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie stemt in met dit bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap stemt in met dit bestemmingsplan.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gelet op de aard en omvang van het plan geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Met de bewoners van aangrenzende percelen heeft initiatiefnemer in de periode van januari 2023 tot heden regelmatig gesproken. Hierbij is het plan toegelicht. Een aantal omwonenden zijn niet blij met de plannen vanwege het verlies aan privacy en voornamelijk uitzicht. Een aantal omwonenden zijn wel blij met de plannen.
De direct aanwonenden hebben samen met de andere 4 direct aangrenzende buren kunnen meebeslissen over de vraag of ze achtertuinen grenzend aan haar tuin wenst of een openbare groenstrook. De aanwonenden hebben samen gekozen voor een openbare groenstrook. De 5 aanwonenden mogen ook gaan meebeslissen over de inrichting van deze groenstrook.
Verder heeft op 5 april 2023 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Deze informatieavond is druk bezocht met circa 400 bezoekers. De algemene tendens van de avond was (zeer) positief, hoewel ook een deel (circa 5%) van de bezoekers niet staan te juichen voor de beoogde ontwikkeling. Het gaat hierbij in hoofdzaak om direct omwonenden die zorgen hebben wat de invloed van de beoogde ontwikkeling is op hun woon- en leefklimaat.
Zoals uit voorliggende plantoelichting blijkt is ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening en is geen sprake van een (onevenredige) aantasting van het woon- en leefklimaat van de in de omgeving aanwezige (woon)percelen.
Voor zover mogelijk is in voorliggend plan rekening gehouden met de eisen en wensen van belanghebbenden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 30 november 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijze kenbaar gemaakt. Wel is een ambtshalve wijziging op de verbeelding van het bestemmingsplan doorgevoerd.
De ambtshalve wijziging heeft betrekking op het noordwestelijke woonperceel. Hier is de gevellijn doorgetrokken over de westzijde van het bouwvlak. Tevens is aan deze zijde een deel van de bestemming 'Wonen' aangepast in de bestemming 'Tuin'. Vorenstaande is weergegeven op onderstaande afbeelding.
![]() |
Afbeelding 8.1: Wijziging verbeelding (Bron: BestM en BJZ.nu) |