direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klimopstraat, Epe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Woonstichting Triada, hierna initiatiefnemer, is van plan een appartementencomplex met sociale huurwoningen te realiseren op de plek van enkele rijwoningen aan de Klimopstraat te Epe.

Voorliggende ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Klimopstraat in de kern van Epe. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0002.jpg"

Ligging plangebied in Epe ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westelijke zijde van de Klimopstraat in Epe. De bestaande woningen aan de Klimopstraat en het Drossenkampplein zijn gebouwd in de jaren 50. De bebouwing bestaat voornamelijk uit rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen van twee lagen en een kap.

Het plangebied ligt op de overgang tussen het Drossenkamplein en de Klimopstraat. De huidige bebouwing bestaat uit een kort rijtje van drie woningen aan het Drossenkampplein en aansluitend aan de Klimopstraat een langer rijtje van zes woningen. Beide bouwblokken volgen de rooilijn van hun eigen straat/plein en ontmoeten elkaar op de overgang van plein naar straat. Hier verspringen en verdraaien de bouwblokken ten opzichte van elkaar. Achter de blokken is een perceel aanwezig waar op een kleinschalige manier struiken geteeld worden. Dit perceel wordt gehuurd van Triada. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0003.jpg"

Huidige situatie ter plaatse van voorliggende ontwikkeling (bron: google maps)

2.2 Toekomstige situatie

In bijlage 1 is een ontwerpvisie met analyse, beschrijving en sfeerbeelden van het plan opgenomen. De hierna opgenomen tekst is een verkorte weergave hiervan.

Stedenbouwkundige opzet

De nieuwe invulling op deze plek zoek aansluiting bij het bestaande straatbeeld. En maakt het mogelijk een meer geleidelijke overgang te maken tussen de rooilijnen van de straat en het plein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0004.png"

Voorlopig bouwplan (bron: Beltman Architecten)

Het ontwerp bestaat uit een appartementengebouw met 24 appartementen verdeeld over drie lagen. Het gebouw is opgedeeld in twee delen met in het midden het trappenhuis. Ter plaatse van het trappenhuis maakt het gebouw een sprong in de voorgevel. Samen met een lichte verdraaiing van het gebouw vormt de nieuwe invulling een natuurlijke en geleidelijke overgang tussen de bebouwing aan de Klimopstraat en de bebouwing aan het Drossenkampplein.

Een knip in het gebouw doorbreekt de lengte; hierdoor sluiten de vleugels in lengte aan op de bestaande rijtjes in de straat. Ook in hoogte is aansluiting gezocht met de bestaande bebouwing. De bestaande bebouwing heeft een hoogte van twee lagen met een kap. De nieuwe invulling sluit hier op aan door de bovenste laag (2de verdieping) aan de straatzijde terug te laten springen. Op deze manier sluit de hoogte van dakrand van het dakterras aan op de goothoogte van de omliggende bestaande bebouwing.

Door het gebouw op deze manier vorm te geven voegt de nieuwbouw zich in schaal, ligging en hoogte op een natuurlijke manier in de bestaande omgeving.

Groen omringt het gebouw, waardoor het mooi aansluit op de groene uitstraling van het Drossenkampplein. Alle bergingen en parkeerplaatsen liggen aan de achterzijde, hierdoor wordt de straat niet met meer parkeren belast en het aanzicht van de nieuwbouw blijft vrij van 'blik'. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in graskeien; samen met de nieuwe beplanting en bomen vormt het een prettig groen parkeerplein. Ook de bergingen zijn op het achterterrein gesitueerd. Na het opstellen van de ontwerpvisie in bijlage 1 is een deel van de bergingen verder naar de noordwestzijde van het plangebied verplaatst. Op de onderstaande afbeelding is de toekomstige stedenbouwkundige opzet van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0005.png"

Toekomstige situatie plangebied.

Architectuur

Het gebouw bestaat uit 24 appartementen met een beukmaat van 6,90m. De 16 appartementen op de begane grond en de 1ste verdieping zijn 3-kamerappartementen en ruim 72 m2 groot. De 8 appartementen op de terugliggende 2de verdieping zijn 2-kamerappartementen van ruim 62 m2. De hoofdentree ligt in het midden en heeft zowel vanaf de straat als vanaf de achterzijde een toegang.

Niet alleen in stedenbouwkundige opzet, maar ook in architectuur is aansluiting gezocht met de bestaande bebouwing. De licht gele tint metselwerk en de witte kozijnen is kenmerkend voor de bestaande bebouwing. Kenmerken voor de jaren 50 architectuur zijn ook in deze woningen duidelijk terug te vinden, waarbij de nadruk niet ligt op de individuele woning maar het bouwblok als geheel is ontworpen. De kenmerkende heldere en eenvoudige vormentaal en subtiele accenten in metselwerk en bloemkozijnen zijn ook in deze woningen terug te vinden.

In de nieuwbouw is het beeldbepalende element van de naastliggende woningen in de gevel teruggebracht: het woonkamerraam met bovenliggend frans balkon. In de straat komen geen appartementen voor en balkons zijn dan ook geen elementen die je in de straat ziet. Door het balkon van de appartementen in het metselwerk mee te nemen gaat zij op in de gevel en vraagt zij niet de aandacht.

De terugliggende gevel van de 2de verdieping onderscheidt zich door een ander metselwerkpatroon en voegkleur. De verticale belijning refereert aan het ritme van een pannendak. Hierdoor sluit het gevelbeeld mooi aan bij de aansluitende woningen met een kap. De verticale belijning wordt door gezet in de terugliggende entree. Het accentueert de entree en de verspringing in het gebouw. Op deze manier versterkt het de opdeling van het gebouw in twee vleugels.

Door een zorgvuldige inpassing in schaal, ligging, vorm en architectuur zal het gebouw zich op een natuurlijke manier voegen in de bestaande omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het voorgenomen project raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggende ontwikkeling worden er in totaal 24 wooneenheden in de vorm van appartementen gerealiseerd, hiervoor dienen 9 woningen gesloopt te worden. Hiermee is er sprake van een toename van 15 wooneenheden. Hiermee is sprake van een stedelijke ontwikkeling en kan niet meer worden gesproken van een kleinschalig plan. Bij elke stedelijke ontwikkeling dient op basis van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Hierna vindt een nadere toetsing plaats.

Kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte

In de paragraaf 2.2 is het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief uiteengezet. Het plan voorziet in 24 nieuwe woningen. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal woningen per saldo toe met 15. Het programma bestaat volledig uit sociale huurwoningen. In het vervolg van voorliggende plan is aan de hand van gemeentelijke woningbouwkaders (zie paragraaf 3.3) aangetoond dat zowel vanuit kwantitatief- als kwalitatief oogpunt een (urgente) behoefte is aan nieuwe woningen uit voorliggend plan.

Locatie

Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De prioriteit in het beleid ligt bij inbreidings- en transformatielocaties. Bij voorliggend plan is sprake van sloop-herbouw (inbreidingslocatie) binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee komt het plan tegemoet om bij voorkeur woningen binnenstedelijk te bouwen. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. Sindsdien zijn een aantal actualisatieplannen gevolgd, waarvan op 5 juli 2022 de meest recente is vastgesteld. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Onderhavig plan is niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie en -verordening. Het plan betreft een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Wat betreft locaties binnen bestaand stedelijk gebied geven de omgevingsvisie en- verordening veel beleidsruimte. Verder strookt het plan met de in de Omgevingsvisie geformuleerde ambities om de aantrekkelijkheid van de woon- en leefomgeving op duurzame wijze te versterken.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling is passend binnen provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Natuurlijk goed leven

In de Omgevingsvisie 'Natuurlijk goed leven' komt onder andere het volgende aan de orde. De gemeente Epe kent veel groen, veel natuur en binnen de gemeente zijn mooie dorpen met hun eigen karakter. De gemeente wil daar zorgvuldig mee omgaan. Tegelijkertijd zijn er veel uitdagingen en er moet veel gebeuren: de vraag naar voldoende woningen in een gezonde en sociale leefomgeving, de behoefte aan ruimte voor recreatie, economische groei en diverse duurzaamheidsambities. Dit alles samengenomen vraagt om een integrale aanpak met behoud van de kwaliteiten en waarden. De gemeente wil via de omgevingsvisie samen met inwoners komen tot gedragen, evenwichtige en integrale oplossingen voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.

 

Door in de omgevingsvisie doelgericht afwegingen en keuzes te maken wordt de visie een richtinggevend instrument. Met de omgevingsvisie wordt iedereen, die actief is in de leefomgeving, geïnspireerd om ideeën waar te maken die passen in onze gedeelde visie.

Om initiatieven samen voor elkaar te krijgen, is het belangrijk dat de uitnodiging zo open mogelijk is met zo min mogelijk beperkingen. Tegelijkertijd blijft sturing een belangrijk middel. Het is van belang dat ontwikkelingen elkaar versterken en niet beperken. Bovendien is het belangrijk om het eigene van de gemeente te behouden: de identiteit en de kernwaarden waar Epe trots op is.

 

Waardevolle leefomgeving

De basis voor de omgevingsvisie is de kwaliteit van de leefomgeving. Iets wat in honderden jaren is ontstaan, gegroeid en opgebouwd. Binnen de gemeente Epe is er brede waardering voor de omgeving. Dit is duidelijk uit het participatieproces naar voren gekomen. Het gaat om een breed spectrum aan kwaliteiten: landschappelijk, monumentaal, natuurlijk. De kern zit in drie waarden:

  • de rijkdom van natuur met bijbehorende wateren bodemkwaliteit;
  • de kwaliteit en grote afwisseling in het landschap;
  • de rust, de cultuurhistorie en het dorpse karakter.

Opgaven

Onze gemeente is nooit af. Er zijn altijd behoeftes van de samenleving, actuele trends en nieuwe ontwikkelingen en er zijn op dit moment urgente opgaven. In dit hoofdstuk beschrijven we vanuit 'De samenlevingslaag' de vier opgaven voor onze gemeente. Deze opgaven zijn de uitkomst van enerzijds de analyse van grotere maatschappelijk knelpunten zoals klimaat en biodiversiteit en anderzijds van het participatieproces met inwoners, bestuurders, raadsleden, ambtenaren, ketenpartners en stakeholders. Voor onze gemeente gaat het om de volgende opgaven:

  • duurzame toekomst;
  • gezondheid, zorg en welzijn;
  • goed wonen;
  • ondernemen.

De vier opgaven zijn niet los van elkaar te zien en hangen op meerdere vlakken samen. Er zijn raakvlakken, maar ook knelpunten. Vooral bij nieuwe ontwikkelingen (energie-installaties, woningbouw, recreatieontwikkeling) zullen we aan integrale oplossingen moeten werken.

Ruimtelijke keuzes Epe

De waardevolle leefomgeving is het belangrijkste uitgangspunt. Vanuit trends, ontwikkelingen en de opbrengst van het participatieproces zijn de opgaven beschreven. Per kern is dit vertaald in een aantal ruimtelijke keuzes. De opgaven zoals hiervoor beschreven komen allemaal terug in Epe. Met name als het om wonen en ondernemen gaat ligt er een grote ambitie. Epe heeft een lange geschiedenis en is ontstaan uit agrarische linten. Bijzonder is dat een aantal groene wiggen tot in het centrum doorlopen. Rondom de grote kerk ligt een waardevol ensemble. In Epe staan vele karakteristieke villa’s waaronder de villa’s langs de Quickbornlaan.

Wonen

Voor Epe geldt een stevige bouwopgave voor woningen. In Epe wordt op meerdere locaties uitgebreid. Landschap en bestaande natuur zijn inspiratie voor ontwikkeling. Er wordt voor alle doelgroepen gebouwd en er wordt ingezet op nieuwe woon typologieën, bijvoorbeeld: flexibele bouw, innovatieve woonconcepten en woon-zorgbuurten met bijzondere nieuwe woonvormen voor ouderen. Bij nieuwbouw wordt ook ingezet op groen (bomenstructuur en een groene ondergrond) en blauw (ruimte voor water). Er zijn groene aders naar de bestaande wijken, het verbeteren van biodiversiteit en inspelen op de klimaatopgave worden gekoppeld. De omgeving bepaalt mede de manier waarop invulling wordt gegeven aan de opgave.

Planspecifiek

Met de herontwikkeling van de woningen aan het Drossenkampplein en Klimopstraat wordt het aanbod aan sociale huurwoningen verduurzaamd en vergroot. Hiermee speelt de ontwikkeling in op de specifieke vraag naar woningen in een dergelijk segment. Met voorliggend initiatief wordt aansluiting gezocht met her dorpse karakter van de omgeving. Zoals hierboven uiteengezet speelt voorliggende ontwikkeling in op meerdere opgaven, zoals benoemd door de Omgevingsvisie van de gemeente Epe, en sluit derhalve aan op het beleidsdocument.

3.3.2 Woonvisie 2013

In de woonvisie uit 2013 staat dat de gemeenteraad de komende jaren wil werken aan geschikte woningen die passen bij de inwoners. Dan gaat het niet alleen over jongeren en betaalbare huisvesting. In de Woonvisie 2013 wordt ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor toegankelijke woningen en woonomgevingen voor de groeiende groep senioren. In de Woonvisie 2013 uit zich dit ook in de wens senioren langer zelfstandig thuis te laten wonen als gevolg van de veranderingen in het sociale domein. Door het Kabinet is daarvoor zelfs het "Aanjaagteam Langer zelfstandig Wonen" ingesteld. Momenteel loopt overigens binnen de gemeente het project "Thuis wonen, nu en later" om senioren daarvan bewust te maken.

Levensloopbestendige woontypes zijn in de huidige woningvoorraad beperkt aanwezig. Een groot deel van de bestaande woningvoorraad is daarnaast niet geschikt voor ouderen. In de Woonvisie 2013 is dan ook opgenomen dat nieuwe woningen (ook) geschikt moeten zijn voor senioren, gezien de sterke en verdere stijgende behoefte aan levensloopgeschikte woningen. Het aantal ouderen groeit ook het sterkst de komende periode. Ook daalt de huishoudensgrootte.

Daarnaast is het nodig om woningen aan de bovenkant van de verhuisketen, ofwel woningen voor senioren, toe te voegen aan de bestaande voorraad. Daardoor kunnen jongere huishoudens doorstromen naar de woningen die senioren achterlaten. De doorstroming vraagt enerzijds om een goede kwaliteit van de bestaande voorraad en anderzijds om het toevoegen van woningtypen die aantrekkelijk zijn voor senioren. Het gaat dan vooral om woningen die levensloopgeschikt zijn en die qua type en prijsklasse aansluiten op de behoefte van senioren. Ook een goede kwaliteit van de woning en directe woonomgeving zijn van belang om doorstromers te verleiden om te verhuizen naar een andere woning.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden kwalitatief hoogstaande (sociale huur) woningen gerealiseerd, geschikt voor senioren en levensloopbestendig. Hiermee voorziet voorliggend plan in de toenemende vraag naar passende woningen voor, een groeiende groep, senioren. Hierbij wil de gemeente faciliteren in de mogelijkheid voor deze groep om langer zelfstandig te wonen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Woonvisie 2013.

3.3.3 Woonagenda gemeente Epe 2019 - 2023, MIJN THUIS

De gemeenteraad heeft op 20 juni 2019 de "Woonagenda gemeente Epe 2019 - 2023, MIJN THUIS" vastgesteld. De Woonagenda 2019 - 2023 is een uitwerking van de Woonvisie 2031 en beschrijft concreet waarop de inzet van de gemeente de komende vier jaar gericht is. Aan het woonbeleid liggen zes uitgangspunten ten grondslag, te weten:

  • 1. Het omgevingsbeleid

Dit betekent dat woningbouw altijd onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving en de toekomstbestendigheid daarvan.

  • 2. Duurzaamheid voortbouwen op kwaliteit

Woningbouw is onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke kwaliteit. Het behouden en versterken van de leefbaarheid van onze kernen is een doel dat nauw samenhangt met woningbouw.

  • 3. Beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen

Een woning – zowel huur, als koop - moet voor iedereen bereikbaar zijn. Nieuwbouw zal voor een deel dan ook gericht moeten zijn op het goedkope- en betaalbare segment. Er liggen ook kansen in het duurder segment, vooral als het gaat om levensloopbestendige woningen voor vooral senioren. Hierdoor ontstaat een verhuisketen en kunnen meerdere woonwensen verzilverd worden.

  • 4. Ruimte voor groei

Epe is in trek. Dit is de afgelopen jaren gebleken. Deze groei wil de gemeente blijvend faciliteren, vooral als het gaat om het huisvesten van gezinnen, omdat juist zij bijdragen aan het behoud van het voorzieningenniveau.

  • 5. Ruimtelijke kwaliteit en het behoud van het groene karakter van de woongebieden

De gemeente zet in op transformatie van leegstaande panden, omdat dit leidt tot een forse kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Bij inbreiding wordt nadrukkelijk naar het groene karakter van een wijk gekeken. Het klimaat speelt hierin een belangrijke rol. Inbreidingslocaties zullen dan ook beperkt zijn gezien de keuze voor het behoud van het groen in de wijken. Om de volkshuisvestelijke opgave te kunnen realiseren en te kunnen voorzien in de behoefte aan woningen, is uitbreiding een reële optie.

  • 6. Kwaliteitsimpuls buitengebied

Dit betreft een voorzetting van het beleid voor vrijkomende gebouwen in het buitengebied en het realiseren van landgoederen. Beiden zijn gericht op het behoud en versterking van het landschap met zijn specifieke kenmerken.

In de Woonagenda is de prioritering van het woonbeleid verdeeld in vijf thema's. Deze zijn: het groeiend aantal huishoudens, betaalbaar wonen in de huur, de woningvraag in de koopsector, wonen met zorg en welzijn en duurzaamheid van woningen en woonomgeving. Deze vijf thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in de gemeente (thema 6). In het tweede deel van de agenda vertaalt zich dit uit in de kader voor woningbouwinitiatieven.

In het woonbeleid zijn de acties waarop de gemeentelijke inzet gericht zal zijn, gekoppeld aan het thema.

  • 1. Groeiend aantal huishoudens

Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren fors gegroeid. Dit heeft ertoe geleid dat in de Woonagenda Cleantechregio 2018 aan Epe 180 woningen extra zijn toegekend. Dit vestigingsoverschot komt voornamelijk van gezinnen en senioren. De komende jaren streeft de gemeente naar een verhoging van de woningbouwproductie op de korte termijn. Ook wordt er in het woningbouwprogramma ruimte gegeven aan de lokale behoefte en wordt een belangrijk deel van het woningbouwprogramma gericht op het marktsegment dat aansluit op de lokale behoefte van gezinnen met kinderen en senioren.

  • 2. Betaalbaar wonen in de huur

Er moeten de komende jaren extra sociale huurwoningen gerealiseerd worden. Ook is de betaalbaarheid van de sociale woningvoorraad voor vooral jongeren en senioren belangrijk. Met de drie belangrijkste corporaties (Triada, Habion en Woonzorg Nederland), maar vooral met Triada (ca. 95%) maakt de gemeente via de prestatieafspraken daarover concrete afspraken. Ook wordt bij inbreiding en uitbreiding ingezet op een substantieel aandeel sociale huurwoningen.

  • 3. De woningvraag in de koopsector

De gemeente zet in op een substantieel deel goedkope en middeldure woningen in de koopsector. Ook wordt ruimte gegeven aan innovatieve concepten (dat ook voor de huursector geldt). Voor Emst en Oene zijn er kansen voor het gericht toevoegen van woningen in samenwerking met de lokale bevolking. Voor starters wordt de starterslening gecontinueerd.

  • 4. Wonen met zorg en welzijn

Epe vergrijst. Senioren moeten langer zelfstandig thuis wonen en mensen vanuit een intramurale instelling stromen steeds vaker door naar een reguliere woning. Ook het scheiden van wonen en zorg heeft daarop zijn invloed. Gelet hierop wordt de Woonzorgagenda gemaakt, samen met alle betrokkenen. Verder loopt al het traject "Thuis wonen nu en later", gericht op het langer thuis kunnen wonen van senioren. In 2019 wordt ook de Blijverslening ingevoerd.

  • 5. Duurzaamheid van woningen en woonomgeving

Voor de sociale huursector liggen er op landelijk niveau afspraken over het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Verder moeten gemeenten in 2021 een warmteplan hebben over de wijze waarop woningen van het gas afkunnen. Voor nieuwbouw wordt gesteld dat deze energieneutraal is. Ook wordt gestreefd naar klimaatadaptief bouwen en zetten we in op het behoud van groen in de wijken.

  • 6. Uitgangspunten voor woningbouw

Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. Bij nieuwbouw worden drie stappen gehanteerd, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding. Er is omschreven wat onder deze drie begrippen verstaan wordt, zodat een initiatief daaraan gewogen kan worden. Uitbreiding is een reële optie. In het buitengebied zijn – naast wat hiervoor gezegd is – alleen woningen mogelijk via het hergebruik van vrijkomende gebouwen en het realiseren van landgoederen.

De uitgangspunten voor woningbouw zijn vertaald in een kader. Daarin staat op welke wijze initiatieven beoordeeld worden als het gaat om transformatie, inbreiding, uitbreiding, vrijkomende gebouwen in het buitengebied en landgoederen.

Planspecifiek

Het plan betreft de realisatie van 24 levensloopbestendige sociale huurwoningen, ter plaatse van gronden die voorheen dienstdeden ten behoeve van 9 woningen in hetzelfde segment. Hiermee is er sprake van een inbreiding. Deze inbreiding gaat gepaard met een uitbreiding van het aantal sociale huurwoningen. Met een toename van per saldo 15 sociale huurwoningen levert het plan een bijdrage aan de kwantitatieve woningbehoefte van de kern Epe. In de Woonagenda Cleantechregio 2018 zijn 180 extra woningen aan Epe toegekend. Gelet op de levensloopbestendige aard van de woningen biedt voorliggende ontwikkeling de kans aan senioren om langer zelfstandig te wonen. Het plan draagt daarmee tevens bij aan de kwalitatieve woningbehoefte. Hiermee speelt voorliggende ontwikkeling in op meerdere randvoorwaarden van de Woonagenda.

3.3.4 Welstandnota

De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 11 oktober 2012 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht. Via deze nota voldoet de gemeente aan de verplichtingen die de Woningwet stelt in artikel 12a.

De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie gelden. De nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent of die in de toekomst in een bepaald gebied gewenst worden. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of bouwplannen die kwaliteiten niet belemmeren. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Voorliggende ontwikkeling ligt in deelgebied Kern Epe - Historisch gemengd dorpsgebied. Voor nieuwe ontwikkelingen gelden criteria ten aanzien van vormgeving, materialen en details.

Planspecifiek

De nieuwbouw conformeert zich wat betreft massa, hoofdvorm, materialen, kleuren en details aan de bebouwing in de omgeving van het plangebied. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.2. Door een zorgvuldige inpassing in schaal, ligging, vorm en architectuur zal het gebouw zich op een natuurlijke manier voegen in de bestaande omgeving. De voorgenomen nieuwbouw in het plangebied sluit aan op de eisen voor nieuwbouw, zoals opgenomen in de Welstandnota.

3.3.5 Gemeentelijke Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) 2010

De gemeente Epe geeft in haar GVVP uit 2010 invulling aan de doelstellingen door zich te richten op het bevorderen van de verkeersleefbaarheid en -veiligheid en Duurzaam Veilig. Dit betekent het verkeersveiliger maken van de kern Epe en het weren van ongewenst verkeer. Het creëren van een verkeersluw centrum in Epe is daarbij één van de speerpunten. Door ongewenst (vracht)verkeer te weren verwacht men de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de betreffende wijken te verhogen. Een alternatieve route mag geen afbreuk doen aan de bereikbaarheid en mag op andere plaatsen niet leiden tot problemen op het gebied van veiligheid en geluidhinder.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de bestaande verkeersstructuren. De nieuwe verkeersbewegingen gaan op in de bestaande verkeersstromen. Een aanpassing aan de infrastructuur is daardoor niet noodzakelijk. De ontsluiting van het plangebied leidt niet tot negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid, veiligheid of geluidshinder. Ook wordt voldaan aan de parkeernormen. Nadere toelichting op de ontsluiting van het plangebied en het inpassen van parkeren, zie hoofdstuk 4.4.

3.3.6 Nota Parkeernormen 2018

Het parkeerbeleidsplan van Epe uit 2009 is vernieuwd met de nota parkeernormen 2018. In deze nota zijn de parkeernormen omschreven waaraan bouwplannen of wijzigingen in het gebruik moeten voldoen.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de nota parkeernormen 2018. Dat er wordt voorzien in de voldoende parkeerplaatsen bij dit plan wordt nader toegelicht in paragraaf 4.4.

3.3.7 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Epe Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad op 1 januari 2009. Het plangebied beschikt in dit bestemmingsplan over de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' zijn bouwvlakken opgenomen met navolgende maatvoeringen 'maximum bouwhoogte: 9m' en maximum goothoogte: 6m'. Thans vigeert de bouwaanduiding 'aaneengebouwd'. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0006.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan ter hoogte van plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het plangebied is ook het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' van toepassing.

Strijdigheid met vigerende bestemmingsplan

Met voorliggende ontwikkeling wordt een appartementencomplex gerealiseerd met 24 wooneenheden. Onderhavig plan is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan op basis van het verleende bouwrecht en ontwikkel mogelijkheden. Met onderliggend document wordt gemotiveerd waarom het voorgenomen toch passend is op de locatie conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 24 woningen. Hiermee wordt een bodemgevoelige functie toegevoegd aan het plangebied. Derhalve dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2. Uit het onderzoek is op te maken dat er vanuit het aspect bodem geen milieyhygienischee belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15556686 (aan de Tongerenseweg ten zuidwesten van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   12,9 µg/m3   14,7 µg/m3   7,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie 24 seniorenappartementen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn geen industrieterreinen en/of spoorwegen gelegen. Geluidshinder afkomstig van deze geluidsbronnen kan daarmee op voorhand worden uitgesloten. De Klimopstraat en de Meidoornstraat maken, net als de direct omliggende straten, onderdeel uit van een 30 km/u-zone. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoekplichting. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het nieuwe gebouw komt op circa 175 meter afstand van de Tongerenseweg te liggen. Hier geldt een maximale snelheid van 50 km/u. Gezien de grote afstand vanaf het plangebied tot deze weg en de geluidsafschermende werking van de tussenliggende bebouwing is het aannemelijk dat geluidshinder van deze weg voor de nieuwe woningen kan worden uitgesloten.

Cumulatieve geluidseffecten installaties

Het appartementengebouw wordt voorzien van installaties, zoals warmtepompen ten behoeve van de warmtevoorziening. Om te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de cumulatieve geluidseffecten van deze installaties is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle warmtepompen bij de bestaande woningen hooguit 16

dB(A) overdag, 26 dB(A) in de avond en 26 dB(A) in de nacht bedraagt. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden. De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen zal verwaarloosbaar klein zijn gezien de grote afscherming in verband met de dakrand. Het geluid van de warmtepompen zal bij de omliggende woningen volledig worden gemaskeerd door omgevingsgeluid. Er is daarmee bij zowel de nieuwe als de bestaande woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de cumulatieve geluidseffecten van warmtepompinstallaties.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de ontwikkeling of waarvoor de ontwikkeling nieuwe belemmeringen opwerpt. Het dichtstbijzijnde object dat vanuit het aspect milieuzonering relevant is betreft Obs Nieuwe Wisselse School aan de Oude Wisselseweg ten zuiden van het plangebied. Dit betreffende object bevindt zich op ca. 115 meter van het plangebied. Hiermee bevindt het zich ruim buiten de richtafstand.

Onderhavig plan wordt op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar geacht.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/ of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Hieruit is op te maken dat ten (noord en zuid-) oosten van het plangebied inrichtingen zijn gevestigd. Aan de Hoofdstraat 204 en de Paasvuurweg is een LPG-tankstation gevestigd. Deze inrichting is een Bevi-inrichting en heeft een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 meter. Het plangebied ligt echter op respectievelijk 560 en 1.000 meter. Hierdoor liggen de nieuwe kwetsbare objecten in het plangebied niet binnen het invloedsgebied van het groepsrisico of binnen een 10-6 PR-contour van een stationaire inrichting. Daarnaast is op circa 800 meter ten oosten van het plangebied, aan de Zuukerweg 23, het bedrijf Remkes Poultry BV gevestigd. Dit is geen BEVI inrichting. De interne opslag van dit bedrijf van onder de richtlijn van de CPR_15 en heeft een 10-6 risicocontour van 0 meter. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Waterplan Epe

De gemeente ligt op het overgangsgebied van de stuwwal van de Veluwe naar de IJssel. Het water van de Veluwe komt aan de flanken van de stuwwal aan de oppervlakte en watert af richting de lager gelegen IJssel. Op de Veluweflank loopt dit watersysteem van west naar oost. In de IJsselvallei loopt het watersysteem van zuid naar noord. Deze twee stroomgebieden hebben een grote invloed op de waterhuishouding in de gemeente Epe. Het Waterplan Epe beschrijft hoe de gemeente Epe de komende jaren wil omgaan met het water in de gemeente. De gemeente stelt dat er op het eigen terrein 25 mm dynamische waterberging geborgen dient te worden. Overtollig hemelwater zal op eigen terrein worden verwerkt. Hiervoor is binnen het eigen perceel voldoende ruimte.

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 4. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/ watergangen in het plangebied liggen. Er gelden hiervoor geen specifieke waterbelangen. Wel is gebleken dat het plangebied is gelegen in een gebied dat is geduid als 'grondwaterfluctuatiezone' binnen de Omgevingsvisie Gelderland. Dit is een zone langs het Veluwemassief waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Uit de rapportage van het bodemonderzoek is op te maken dat de grondwaterstand is vastgesteld op 2,25 m -mv. Aangezien de grondwaterflucuatiezone uitgaat van mogelijke verhoging van de grondwaterstand van enkele decimeters, levert dit geen belemmeringen op voor het planvoornemen. Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven wordt de nieuwbouw omringd door groen. Tevens wordt extra beplanting gerealiseerd en worden nieuwe bomen aangeplant. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in graskeien. Het aanplanten van extra groen verbetert het watervasthoudend vermogen van het plangebied. In het plangebied is voldoende ruimte en voldoende groen aanwezig om het hemelwater op eigen terrein te kunnen verwerken. De woningen worden aangesloten op het bestaande vuilwaterriool, dit zal in een later stadium worden uitgewerkt.

Voorliggende ontwikkeling is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Er zijn geen Beschermde Natuurmonumenten in de zin van de wet in de directe omgeving van de projectlocatie aanwezig. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Veluwe op circa 1.950 meter ten westen van het plangebied. Het meest nabij gelegen Gelders Natuurnetwerkgebied ligt op ca. 750 meter ten zuiden van het plangebied. De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit het onderzoek is op te maken dat er enkele algemene maatregelen getroffen dienen te worden ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor huismussen en vleermuizen (soortenbescherming). Dit onderzoek zal vóór de sloop van de panden worden uitgevoerd. Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen niet verkregen zouden kunnen worden.

Hiermee wordt het initiatief op het gebied van ecologie uitvoerbaar geacht.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggende ontwikkeling voorziet de realisatie van 24 (senioren)appartementen. Deze ontwikkeling leidt tot een wijziging van het aantal verkeersbewegingen en de parkeerdruk. De huidige ontsluiting vindt plaats op de Klimopstraat. In de toekomstige situatie zal dit ongewijzigd blijven.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan is gebruikt gemaakt van de CROW publicatie 381 'Toekomstigbestendig parkeren'. Het plangebied is te categoriseren als weinig stedelijk en ligt in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De appartementen worden gerealiseerd als appartement (goedkoop). In dit geval is de maximale verkeersgeneratie per woning maximaal 6,0 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. Voor 24 woningen leidt dit tot maximaal 144 verkeersbewegingen per etmaal. Voorheen waren in het plangebied 9 woningen aanwezig, waarvoor een maximale verkeersgeneratie gold van 8,2 motorvoertuigbewegingen. Hiermee was er sprake van 73,8 verkeersbewegingen. Voorliggende ontwikkeling voorziet een toename aan verkeersbewegingen van 70,2 verkeersbewegingen per etmaal. Gezien de beperkte verkeersintensiteit van de Klimopstraat kan worden gesteld dat deze toename kan worden opgevangen.

Parkeren

Ter plaatse van het plangebied geldt Parapluplan Parkeren (vastgesteld 8 november 2011). Hierin is voorgeschreven dat bij bouwplannen de parkeernormen dienen te worden gevolgd uit de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Epe.

Voor onderhavig plangebied geldt dat het plangebied is gelegen in de rest bebouwde kom van Epe. Voor de categorie 'Huurhuis, sociale huur' geldt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Gezien het feit dat het hier appartementen betreft en gezien de grootte en doelgroep van de appartementen, is de afspraak tussen de gemeente en de initiatiefnemer gemaakt dat een norm van 1,4 parkeerplaatsen per woning geldt. Derhalve dient voorliggende ontwikkeling te voorzien in 34 parkeerplaatsen. Onderstaande afbeelding toont de positionering van de parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0008.png"

Toekomstige positionering van parkeerplaatsen in plangebied (bron: Beltman Architecten).

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling worden 34 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied, ten westen van de woningen, zie bovenstaande illustratie.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door deze ontwikkeling in gevaar komen. Het gebouw voegt zich in de bestaande stedenbouwkundige structuur.

Archeologie

Volgens de archeologisch verwachtingswaardenkaart van de gemeente Epe heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hieronder een uitsnede van deze kaart met het plangebied gemarkeerd. Naar aanleiding van de hoge verwachtingswaarde is er een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 7. Op basis van de conclusies van dit onderzoek is in overleg met de regioarcheoloog besloten dat voor de uitvoering van voorliggend plan een archeologisch vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd. In de regels van dit plan is het uitvoeren van dit archeologisch vervolgonderzoek geborgd middels het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE041Klimopstraat-VBP2_0009.png"

Archeologische verwachtingswaardenkaarten gemeente Epe

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Tuin'. Gronden bij woningen, die in beginsel vrij van bebouwing dienen te blijven, hebben de bestemming 'Tuin' toegewezen gekregen. De bestemming maakt deel uit van de overige tot een bouwperceel behorende gronden, hetgeen relevant is bij de berekening van de maximaal toegestane bebouwing.
  • 'Wonen', waarbij de woonfunctie wordt neergelegd; op de verbeelding worden enkele maatvoeringsaanduidingen opgenomen die gestapelde woningbouw mogelijk maakt.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegestuurd aan de

belanghebbende instanties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Via diverse informatiebijeenkomsten zijn alle omwonenden over het voorgenomen project geïnformeerd. Het betrof hier zowel huurders van Triada in omliggende woningen als ook andere bewoners nabij het ontwikkelgebied. Vertegenwoordigers van Triada en de architect waren tijdens deze bijeenkomsten aanwezig. Ook de gemeente Epe was als toehoorder aanwezig. Over de uitkomsten van de informatiebijeenkomsten is men vervolgens zowel per brief als via de website van Triada geïnformeerd over de verdere planvorming en de inhoud van het plan. Met diverse omwonenden zijn individuele gesprekken gevoerd om hun vragen en opmerkingen te bespreken. Dit heeft er o.a. in geresulteerd dat met de omwonenden van de achterliggende woningen afgesproken is om middels een groenplan de privacy extra te waarborgen. Door de plaatselijke hovenier is hiervoor in overleg met de betreffende bewoners een groenplan opgesteld. In bijlage 8 zijn de documenten opgenomen die toebehoren aan het participatieproces van voorliggend plan. Het groenplan is opgenomen in bijlage 9.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 mei 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. Van de binnengekomen zienswijzen is in bijlage 10 een samenvatting en de gemeentelijke reactie opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijzen is het groenplan (bijlage 9) gewijzigd.