direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofdstraat 41 Epe
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hoofdstraat 41 in het centrum van Epe bevindt zich het voormalige ABN AMRO gebouw. Het gebouw staat momenteel leeg en heeft tot op heden geen geschikte vervolgfunctie. Het voornemen is het gebouw te slopen en de locatie te herontwikkelen met woningbouw. De wens is een appartementengebouw met 25 appartementen en bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen te realiseren. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de oorspronkelijke beeldkwaliteit, zoals deze aanwezig was voor de komst van het ABN AMRO gebouw, wordt hersteld.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. De gemeente Epe heeft besloten medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling door middel van een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van de kern Epe. De ligging van het plangebied in het centrum van Epe is in afbeelding 1.1 indicatief met rode cirkel weergegeven.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van het centrum van Epe (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Hoofdstraat 41 Epe bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41--OBP1) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Centrum Epe", dat op 20 juni 2013 door de gemeenteraad van Epe is vastgesteld. Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Parapluplan terrassen" en "Parapluplan Parkeren", die op respectievelijk 8 maart 2018 en 8 november 2018 door de gemeenteraad van Epe zijn vastgesteld.

Op basis van bestemmingsplan "Centrum Epe" is het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Gemengd' met de functieaanduiding 'kantoor'. Daarnaast is het plangebied ter plaatse van de bestaande bebouwing voorzien van een bouwvlak en de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 7 m'. Ten slotte geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' in het zuidwestelijke deel van het plangebied en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' in het noordoostelijke deel van het plangebied. Op basis van het "Parapluplan Parkeren" is het plangebied nog voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeernormen centrum'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan "Centrum Epe" weergegeven. Het plangebied is indicatief met blauwe lijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Strijdigheid

Het realiseren van een appartementengebouw met 25 appartementen en bijbehorende voorzieningen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Qua gebruiksregels geldt dat wonen uitsluitend op de eerste verdieping of hoger is toegestaan en dat niet meer dan het bestaande aantal woningen zijn toegestaan. Ten aanzien van de bouwregels geldt dat het appartementengebouw niet binnen het bouwvlak gesitueerd wordt en qua bouwhoogte niet aan de maximum toegestane bouwhoogte voldoet. Een bestemmingsplanherziening is dan ook benodigd om te voorzien in de benodigde bouw- en gebruiksregels om het voornemen mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving gegeven.

Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Gelderland en de gemeente Epe beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Historische ontwikkeling plangebied

Voor de komst van de ABN-AMRO bank was het plangebied in gebruik als villa van Dr. Loeff, de toenmalige huisarts van Epe. In 1948 is het park achter de voormalige doktersvilla naar Dr. Loeff vernoemd. Daarvoor heette het park het 'Weertspark' en was het nog groter in oppervlakte. Het idee was dat het Weertspark een woningbouwgebied moest zijn met vrijstaande huizen/ villa's en veel groen. De originele villa's zijn langs de Prinses Julianastraat nog altijd zichtbaar.

Begin jaren 80 is de doktersvilla afgebroken en vervangen door het bankgebouw zoals dat er nu staat. Hiermee verdween de relatie met de historische bebouwing aan de Hoofdstraat en de huizen/ villa's in de omgeving.

2.2 Huidige situatie in- en rondom het plangebied

Het plangebied bevindt zich in het centrum van Epe. De ruimtelijk functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan functies zoals wonen, horeca, maatschappelijke functies detailhandel en groen- en infrastructurele voorzieningen. Aan de noord-, oost- en zuidzijde wordt het plangebied door een bomenrij omringd. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich eveneens het Dr. Loeffpark. Ten westen bevindt zich de Hoofdstraat.

Het plangebied bestaat uit een perceel met een voormalig bankgebouw van de ABN-AMRO met een oppervlakte van circa 390 m2 en bestaat uit twee bouwlagen. Rondom het gebouw is het plangebied grotendeels verhard, onder meer ten behoeve van parkeervoorzieningen. Het plangebied wordt door twee in- en uitritten op de Hoofdstraat ontsloten.

In afbeelding 2.1 is het plangebied op een luchtfoto weergegeven. Afbeelding 2.2 bevat een straatbeeld vanaf de Hoofdstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Hoofdstraat (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste situatie

Het voornemen bestaat om de huidige bebouwing te slopen en ter plaatse een appartementengebouw voor 25 appartementen te realiseren. Het appartementengebouw bestaat grotendeels uit vier bouwlagen en voor een klein deel uit drie bouwlagen en is volledig onderkelderd. De uiterste bouwhoogte bedraagt circa 15 meter. In de kelder worden bergingen en 25 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op de overige verdiepingen worden de 25 appartementen gerealiseerd.

Het gebouw krijgt de kenmerken van een parkvilla. Met het ontwerp wordt ernaar gestreefd de oorspronkelijke relatie tussen de parkvilla en het park te versterken. Daarnaast wordt de historische beeldkwaliteit hersteld en wordt aangesloten bij de Chalet- en Art-Nouveau stijl van de aanwezige originele villa's aan de Prinses Julianalaan.

Rondom het appartementengebouw wordt in een groene aankleding voorzien en worden twaalf parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plangebied wordt in het noordwesten via één in- en uitrit op de Hoofdstraat ontsloten.

In afbeelding 3.1 is ter impressie een situatietekening opgenomen. Afbeelding 3.2 bevat ter impressie perspectieftekeningen. Daarnaast is er een visie ten behoeve van de groene inrichting opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Daarnaast is er een boomeffectanalyse uitgevoerd, welke als Bijlage 2 is bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0005.png"  
Afbeelding 3.1: Situatietekening gewenste ontwikkeling (Bron: Huls Architecten)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0006.png"  
Afbeelding 3.2: Impressie gewenste ontwikkeling (Bron: The Virtual Dutch Men)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Epe beschikt over een 'Nota Parkeernormen 2018'. In deze parkeernota is aangesloten bij de parkeercijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW: Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381, december 2018). Voor verkeersgeneratie wordt in dit bestemmingsplan eveneens uitgegaan van de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW.

3.2.2 Uitgangspunten

Voor het centrum van Epe wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. Qua gebiedstype wordt uitgegaan van 'centrum'. Qua type appartementen wordt aangesloten bij de onderverdeling uit het gemeentelijke parkeerbeleid. Deze onderverdeling is in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0007.png"  

Er worden in voorliggend geval 21 goedkope appartementen tot 100 m2 gerealiseerd. Twee appartementen vallen in het middensegment met een oppervlakte van tussen de 100 m2 en 125 m2 en twee appartementen vallen in het dure segment met een oppervlakte groter dan 125 m2.

3.2.3 Situatie verkeer

Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. Er is een onderscheid gemaakt in goedkope, middeldure en dure appartementen. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie per type appartement weergegen.

Functie   Verkeersgeneratie per woning   Aantal woningen   Verkeersgeneratie  
Koop, appartement, goedkoop   4,3   21   90,3  
Koop, appartement, midden   5,1   2   10,2  
Koop, appartement, duur   6,8   2   13,6  

De totale verkeersgeneratie bedraagt 114,1, naar boven afgerond 115 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het plangebied wordt op de Hoofdstraat ontsloten. De Hoofdstraat heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen veilig en vlot af te wikkelen.

Opgemerkt wordt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen in planologische zin minder is, aangezien de huidige gemengde bestemming en de daarbijbehorende verkeersbewegingen, komt te vervallen.

3.2.4 Situatie parkeren

Ten aanzien van het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeerbehoefte uit de 'Nota parkeernormen 2018 Gemeente Epe'. Op basis van de voorlopige ontwerptekeningen wordt onderscheidt gemaakt in goedkope, middeldure en dure appartementen. In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte per type appartement weergegeven.

Functie   Parkeerbehoefte per woning (waarvan voor bezoekers)   Aantal woningen   Parkeerbehoefte (waarvan voor bezoekers)  
Koop, appartement, goedkoop   1,3 (0,3)   21   27,3 (6,3)  
Koop, appartement, midden   1,4 (0,3)   2   2,8 (0,6)  
Koop, appartement, duur   1,6 (0,3)   2   3,2 (0,6)  

De totale parkeerbehoefte bedraagt 33,3 parkeerplaatsen, waarvan 7,5 voor bezoekers. In afbeeling 3.3 is de gewenste indeling van de parkeerkelder weergegeven. Er worden 25 parkeerplaatsen in de parkeerkelder gerealiseerd. In afbeelding 3.1 is daarnaast te zien dat er nog twaalf parkeerplaatsen rondom het appartementengebouw gerealiseerd worden. De parkeereis wordt daarmee ruimschoots binnen het plangebied opgevangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0008.png"  
Afbeelding 3.3 Plattegrond kelder (Bron: Huls Architecten)  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur.

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Toename van het ruimtebeslag is een belangrijke factor en daarnaast heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook van toepassing aangezien sprake is van het realiseren van 25 woningen. Toetsing aan de ladder is daarom noodzakelijk.

Wat is het ruimtelijke verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het verzorgingsgebied van de kern Epe ligt op lokaal (het dorp en bijbehorend buitengebied) en gemeentelijk niveau. De behoefte is daarom ook op dit niveau beschreven.

Wat is de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

De behoefte bij een woonplan wordt bepaald door de de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien te vergelijken. In veel provincies en regio's zijn prognosemodellen beschikbaar die bruikbaar zijn om de behoefte te bepalen. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling in Epe. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijk woonvisie. Voor een nadere toetsing wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2. Hier wordt geconcludeerd dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling is.

Vindt de stedelijke ontwikkeling plaats binnen of buiten bestaand stedelijk gebied?

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

In voorliggend geval is sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' op een locatie die onderdeel uitmaakt van een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Er is daarmee sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
4.2.1.1 Algemeen

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.
4.2.1.2 Woon- en leefklimaat

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

4.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt in een duurzame toekomstfunctie voorzien voor de locatie Hoofdstraat 41 in Epe. De locatie staat al geruime tijd leeg. Gezien de ligging in het aanloopgebied naar het centrum van Epe is dit onwenselijk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de historische beeldkwaliteit, zoals deze aanwezig was voordat het ABN AMRO gebouw gebouwd werd, teruggebracht. Op die manier wordt een ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt. Het voornemen de locatie te herontwikkelen past binnen de provinciale ambitie om eerst bestaande bebouwing en bestaande bebouwde locaties te benutten (transformatie). Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is.

4.2.2 Omgevingsverordening
4.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen

4.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

In voorliggend geval is artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda) van toepassing.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening

Voor Epe is de regionale Woonagenda Cleantech 2018 van toepassing. Deze regionale woonagenda vormt de basis voor de gemeentelijke woonvisie, die door de provincie is goedgekeurd. In paragraaf 4.3.2 wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie is. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee ook in overeenstemming met artikel 2.2 uit de omgevingsverordening.

4.2.3 Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op provinciaal niveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Centrum Epe
4.3.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Centrum Epe is een visie op de gewenste ruimtelijke structuur in het centrumgebied van Epe en een kader voor ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij de gemeente inzet op het vervolmaken van de reeds aanwezige, sterke ruimtelijke structuur; anders gezegd: 'het polijsten van de diamant'. De gemeente heeft haar ambitie samengevat in de kernbegrippen 'groen - gezellig - gastvrij'. Deze ambitie is uitgewerkt in vier uitgangspunten die de basis vormen voor de ruimtelijke visie en de gebiedsgerichte uitwerking voor het centrum. Deze zijn:

  • een optimaal aanbod van voorzieningen voor de inwoners en de bezoekers in Epe en omgeving;
  • versterken van de woonfunctie;
  • verder versterken van de ruimtelijke kwaliteit;
  • verder optimaliseren van de bereikbaarheid en het verblijfsklimaat.

In voorliggend geval zijn met name de uitgangspunten 'versterken van de woonfunctie' en 'verder versterken van de ruimtelijke kwaliteit' relevant.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven, waarin het plangebied met blauwe cirkel is weergegeven .

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0009.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Epe)  
4.3.1.2 Versterken van de woonfunctie

Het centrum is een belangrijk en specifiek woongebied. Gelet op de samenstelling van het woningaanbod in Epe (grondgebonden en veelal ruim opgezet), zijn er in het centrumgebied mogelijkheden om een ander, aanvullend woningaanbod (onder andere appartementen) te realiseren, waarbij ingezet wordt op realisatie van zowel startersappartementen als appartementen in hogere prijsklassen in de intensief bebouwde delen van het centrumgebied. Dit zorgt voor meer diversiteit in het woningaanbod in Epe, hetgeen de dynamiek op de woningmarkt ten goede komt. Realisatie van appartementen kan ook bijdragen aan hoogwaardige afronding van gebieden in het centrum. Gelet op het karakter van het gebied worden drie woonmilieus onderscheiden. Het plangebied ligt in het woonmilieu 'centrum halfstedelijk', waar in relatief hogere dichtheden gebouwd kan worden gebouwd. Hier gaat het ruim opgezette centrumdorpsgebied over in een relatief plotselinge verdichting naar aaneengesloten bebouwing en grotere gebouwen.

4.3.1.3 Verder versterken van de ruimtelijke kwaliteit

De kwaliteit van het centrum hangt niet alleen af van de aanwezige functies, maar ook van de ruimtelijke kwaliteit. Onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit is de kwaliteit van de bebouwing. Nieuwbouw dient afgestemd te worden op de korrelgrote van het gebied en passend zijn binnen het karakter van Epe en de aanwezige ruimtelijke structuur.

4.3.1.4 Aanloopgebied

Het kernwinkelgebied is met de rest van Epe verbonden door middel van de aanloopstraten. Deze straten vormen de loper naar het winkelgebied. Het aanloopgebied vormt daarmee een belangrijk onderdeel van het centrumgebied, aangezien er ruimte is voor een menging van functies zoals detailhandel, horeca en wonen. In de aanloopstraten is ruimte voor transformatie naar wonen, wat een positieve uitwerking kan hebben op de kwaliteit van de panden en leegstand tegen kan gaan.

4.3.1.5 Halfstedelijk centrumgebied

In het centrumgebied komen twee gebieden voor waarin in relatief hogere dichtheden gebouwd kan worden. Hier gaat het ruim opgezette centrum-dorpsgebied over in een relatief plotselinge verdichting naar aaneengesloten bebouwing en grotere gebouwen. Het betreft de gebieden: halfstedelijk-centrum en het kernwinkelgebied. Het onderscheid tussen beide is dat er in het halfstedelijk centrumgebied wel woningen op de begane grond zijn toegestaan en in het kernwinkelgebied niet. In het halfstedelijk centrumgebied komen projecten voor die gerealiseerd zijn in overwegend twee lagen met kap en op bijzondere locaties in ten hoogste 3 lagen met een kap. Door accenten en parcellering in de façade passen deze projecten goed bij het karakter van het dorpscentrum.

4.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Centrum Epe

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten, zoals deze zijn opgenomen in de Structuurvisie Centrum Epe. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan twee van de vier uitgangspunten voor de structuurvisie, namelijk het versterken van de woonfunctie en het verder versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Met de voorgenomen ontwikkeling worden appartementen in verschillende prijsklassen in het aanloopgebied/ halfstedelijk centrumgebied gerealiseerd. Dit gebied wordt expliciet benoemd als geschikt voor transformatie naar wonen. Een woonfunctie is functioneel passend in dit gebied. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt door de sloop van een leegstaand bankgebouw en het realiseren van een appartementengebouw dat aansluit bij de (historische) beeldkwaliteit in de omgeving. Het nieuwe appartementengebouw zorgt tot slot voor een betere verbinding tussen het plangebied en het naastgelegen park. Het plangebied is daarmee aan te wijzen als bijzondere locatie, waardoor het realiseren van een gebouw van 3 lagen met een kap ter plaatse passend is.

4.3.2 Woonagenda gemeente Epe 2019-2023, Mijn Thuis
4.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 20 juni 2019 de 'Woonagenda gemeente Epe 2019-2023, Mijn Thuis' vastgesteld. Daarbij worden de uitgangspunten van de woonagenda onderschreven, wordt het beleid voor de komende jaren gemarkeerd en gaat een nieuw kader voor woningbouwinitiatieven gelden.

In de Woonagenda wordt een onderverdeling gemaakt in vijf thema's. Dit zijn: het groeiend aantal huishoudens, betaalbaar wonen in de huur, de woningvraag in de koopsector, wonen met zorg en welzijn en duurzaamheid van woningen en woonomgeving. Deze vijf thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw (het zesde thema). In voorliggend geval is het thema betaalbaar wonen in de huur niet relevant, aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van koopappartementen.

4.3.2.2 Groeiend aantal huishoudens

Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren fors gegroeid, waardoor er in de regionale Woonagenda Cleantech 2018 aan Epe 180 woningen extra zijn toegekend. Voor de periode tot 2027 zijn hierdoor circa 755 woningen benodigd. Het vestigingsoverschot komt met name van gezinnen en senioren. De komende jaren wordt ingezet op het verhogen van de woningbouwproductie op korte termijn. Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan lokale behoefte en richt het woningbouwprogramma zich op het marktsegment dat aansluit bij de behoefte van jonge gezinnen met kinderen en senioren.

4.3.2.3 De woningvraag in de koopsector

Er wordt ingezet op een aanzienlijk deel goedkope en middeldure woningen in de koopsector. Het bedienen van de woonvraag van terugkerende huishoudens in de gezinsfase is een van de belangrijkste speerpunten. Daarnaast wordt ingezet op het realiseren van kleinere en goedkopere wooneenheden. Voor senioren worden de mogelijkheden zoveel mogelijk aangegrepen om doorstroming op gang te krijgen. Hierbij wordt gestreefd naar het uitbreiden van het aantal gelijkvloerse of levensloopbestendige woningen in en direct rondom de centra van Epe en Vaassen. Met het oog op de huishoudensverdunning wordt daarmee ook voor andere leeftijdscategorieën het potentieel aan kleinere woningen uitgebreid. Op transformatielocaties in de centra kan dit in de vorm van appartementen. Daarbuiten wordt ingezet op grondgebonden woningen.

4.3.2.4 Wonen met zorg en welzijn

De invloed van de gemeente op het levensloopgeschikt maken van de bestaande woningvoorraad van particuliere eigenaren is beperkt. Er wordt ingezet op samenwerking met andere partijen om inwoners te verleiden tot het nemen van maatregelen. Daarnaast is er het project 'Thuis wonen nu en later', dat gericht is op langer zelfstandig thuis wonen.

4.3.2.5 Duurzaamheid van woningen en woonomgeving

Ten aanzien van nieuwbouw wordt erop ingezet dat deze energieneutraal is. Daarnaast is het streven dat er klimaatadaptief gebouwd wordt en wordt ingezet op het behoud van groen in de wijk.

4.3.2.6 Uitgangspunten woningbouw

Woningbouw draagt bij aan het behoud en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. De opgave staat centraal, net als het kwalitatief programmeren. Er zijn drie stappen te onderscheiden:

  • stap 1: transformatie.
    Het belangrijkste bij kwalitatieve sturing in de woningbouwprogrammering is het voorkomen van leegstand en verpaupering in kernen. Met transformatie wordt ingezet op het verbeteren van de vitaliteit en leefbaarheid van de kernen. Ruimtelijke kwaliteit en maatwerk is hierbij het sleutelwoord. Er is sprake van transformatie als er sprake is van een omzetting van een pand binnen bestaand stedelijk gebied zonder woonfunctie naar een woonbestemming. Dit kan zowel door verbouw als door sloop en nieuwbouw.
  • Stap 2: inbreiding
    Inbreidingslocaties zijn onbebouwde locaties binnen het bestaand stedelijk gebied waar woningen, maar ook kantoren, winkels of bedrijven kunnen worden gebouwd. Bij inbreiding is sprake van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied die door woningbouw wordt gekenmerkt. Inbreidingslocaties zijn geen locaties die nu aanwezig 'open' zijn in en naast woonlinten en 'open' locaties in het overgangsgebied tussen stedelijk en landelijk gebied.
  • Stap 3: uitbreiding
    Uitbreidingslocaties zijn locaties aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Deze locaties komen in beeld als de volkshuisvestelijke opgave niet door middel van transformatie en inbreiding te realiseren is. Daarbij spelen de beschikbaarheid en de geschiktheid van de locaties een rol, net als de kwalitatieve behoefte.

In voorliggend geval is er sprake van een transformatielocatie, waarmee stap 1 van toepassing is.

4.3.2.7 Transformatielocaties

In afbeelding 4.2 zijn de uitgangspunten voor transformatielocaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0010.png"  
Afbeelding 4.2: Uitgangspunten transformatielocaties (Bron: Gemeente Epe)  
4.3.2.8 Toetsing van het initiatief aan de Woonagenda gemeente Epe 2019-2023, Mijn Thuis

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in de juiste woningen op de juiste plaats.

Het plangebied ligt in of aansluitend aan het centrum en is daarmee geschikt voor het realiseren van appartementen. Er worden vijf goedkope (tot twee ton), vijf middeldure (tussen €200.000 en €275.000) en 15 dure appartementen (boven de €275.000) gerealiseerd. Indien er sprake is van Bijna Energie Neutraal Bouwen (BENG) of Nul Op de Meter (NOM) mag de V.O.N. prijs met respectievelijk €13.000 en €23.500 worden verhoogd. De prijsklassen zijn gebaseerd op de op 18 juni 2019 door het college van burgemeester en wethouder vastgestelde prijsklassen huur- en koopwoningen 2019/2020. Met de prijsdifferentiatie wordt voldaan aan de in de woonagenda opgenomen na te streven differentiatie. Er wordt daarnaast ook kwantitatief in de woningbouwbehoefte van Epe voorzien.

De versterking van de ruimtelijke kwaliteit komt met name tot uiting in het feit dat er een bestaand leegstand pand zonder vervolgfunctie in het aanloopgebied naar het centrum (het bankgebouw) wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een nieuw appartementengebouw gerealiseerd dat aansluit bij de (historische) beeldkwaliteit in de omgeving.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonagenda gemeente Epe 2019-2023, Mijn Thuis.

4.3.3 Welstandnota
4.3.3.1 Algemeen

De gemeenteraad van Epe heeft op 11 oktober 2012 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht.

De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie gelden. De nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent of die in de toekomst in een bepaald gebied gewenst worden. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of bouwplannen die kwaliteiten niet belemmeren. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

4.3.3.2 Toetsing initiatief aan Welstandnota

Het bouwplan wordt bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de welstandsnota getoetst. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht.

4.3.4 Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP)
4.3.4.1 Algemeen

De gemeente Epe geeft in haar GVVP invulling aan de doelstellingen door zich te richten op het bevorderen van de verkeersleefbaarheid en -veiligheid en Duurzaam Veilig. Dit betekent het verkeersveiliger maken van de kern Epe en het weren van ongewenst verkeer. Het creëren van een verkeersluw centrum in Epe is daarbij één van de speerpunten. Door ongewenst (vracht)verkeer te weren verwacht men de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de betreffende wijken te verhogen. Een alternatieve route mag geen afbreuk doen aan de bereikbaarheid en mag op andere plaatsen niet leiden tot problemen op het gebied van veiligheid en geluidhinder.

4.3.4.2 Toetsing initiatief aan GVVP

Het te realiseren appartementencomplex sluit aan op de bestaande verkeersstructuren in Epe. De voorgenomen ontwikkeling zorgt niet voor een onevenredige toename van het aantal (vracht)verkeersbewegingen. De ontsluiting van het plangebied leidt niet tot negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid en verkeersveiligheid Ook word voldaan aan de parkeernormen. Een en ander is nader in paragraaf 3.2 verwoord. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het beleid zoals opgenomen in het gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan.

4.3.5 Nota Parkeernormen 2018 gemeente Epe
4.3.5.1 Algemeen

De gemeenteraad van Epe heeft in 2009 het parkeerbeleidsplan voor de gemeente Epe vastgesteld. In dit plan is de visie en het beleid opgenomen over het parkeren in de volle breedte binnen de gemeente Epe. De Nota Parkeernormen is een nadere uitwerking en actualisatie van het onderdeel over de parkeernormen. In de nota zijn de parkeereisen opgenomen die gelden bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de nota is tevens een stappenplan opgenomen op grond waarvan de aanvrager van een ruimtelijk plan met gegronde argumenten kan afwijken van de parkeereis. De Nota Parkeernormen is opgenomen als bijlage in het gemeentelijke Parapluplan Parkeren.

4.3.5.2 Toetsing initiatief aan de Nota Parkeernormen 2018 Epe

In paragraaf 3.2 is op basis van de Nota Parkeernormen de parkeerbehoefte van het plan berekend. In de planregels zijn verder de regels van het paraplubestemmingsplan opgenomen. Het aspect voldoende parkeergelegenheid is hiermee voldoende onderzocht en geborgd in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit Milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Verantwoording geluidsaspecten
5.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

De locatie ligt niet nabij een spoorlijn. Er is geen akoestisch onderzoek railverkeerslawaai nodig.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

In voorliggend geval wordt een appartementengebouw met 25 appartementen gerealisereerd. Hiervoor is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door BJZ.nu. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3. Hierna worden de onderzoeksresultaten beknopt toegelicht.

Onderzoeksresultaten

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van het zoneplichtige deel van de Hoofdstraat bedraagt ter plaatse van de te realiseren appartementen maximaal 47 dB. Ten aanzien van de Quickbornlaan en Prinses Julianalaan bedraagt de geluidsbelasting maximaal respectievelijk 48 dB en 41 dB. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden en zijn geen hogere waarden nodig. De geluidbelasting van het niet zoneplichtige deel van de Hoofdstraat (30 km/uur deel) bedraagt maximaal 54 dB. De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt maximaal 61 dB. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als er gevelwering van 28 dB wordt toegepast, wordt een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd.

Met het nemen van gevelmaatregelen met een gevelwering van 28 dB wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit.

5.1.3 Conclusie

Met het nemen van gevelmaatregelen vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Epe heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

5.2.2 Situatie plangebied

Omdat dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt moet de kwaliteit van de bodem inzichtelijk zijn.

Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek uitgevoerd, hierbij is de verplichte parameter arseen niet onderzocht. Arseen komt van nature in verhoogde gehalten voor in de bodem in Epe. Er is geen aanleiding om een onnatuurlijke arseenbron te verwachten.

De bodem wordt op basis van de uitgevoerde onderzoeken geschikt geacht voor de toekomstige functie van wonen. Wel dient opgemerkt te worden dat voor een omgevingsvergunning in de toekomst aanvullend onderzoek gedaan moet worden naar arseen.

Onderzoeksresultaten

In de rapportage d.d. 7 november 2017 met projectnummer 17KL354F, opgesteld door Klijn Bodemonderzoek BV. en opgenomen in Bijlage 4, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt er zintuigelijk geen bodemvreemde materialen en geen roestvorming in de grond zijn aangetroffen tijdens het onderzoek. Er is geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van arseen in de bodem. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehaltes aan kwik, lood, PAK en PCB's aangetoond. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehaltes kwik en lood aangetoond. Het grondwater is conform de NEN5740 niet onderzocht omdat de grondwaterstand zich dieper van 5 meter onder het maaiveld bevond. Er is geen asbesetanalyse uitgevoerd. Asbestonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet milieubeheer.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekende mate bijdragen. de bijdragen aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Verantwoording luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 25 appartementen. Als deze ontwikkeling wordt vergeleken met de genoemde ontwikkelingen in paragraaf 4.3.1.1 wordt gesteld dat er sprake is van een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Wettelijk kader
5.4.1.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (een op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

5.4.1.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

5.4.1.3 Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

5.4.1.4 Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

5.4.1.5 Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

5.4.1.6 Beleidsvisie gemeente Epe

In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

5.4.2 Verantwoording externe veiligheid

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode cirkel indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE040Hoofdstr41-OBP1_0011.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit afbeelding 5.1 blijkt dat er een lpg-tankstation op circa 300 meter van het plangebied ligt. Het LPG-tankstation heeft een doorzet van maximaal 1.000 m3 per jaar en kent een plaatsgebondenrisicocontour van 35 meter en een groepsrisicocontour van 150 meter. Het plangebied valt buiten deze risicocontouren, waardoor een nadere verantwoording van het plaatsgebondenrisico en groepsrisico achterwege kan blijven.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

De Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland wordt geïnformeerd over het voornemen.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Rondom het plangebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, aangezien er onder meer horeca, maatschappelijke woon- en detailhandelpercelen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Er kan dan ook worden uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'.

milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Verantwoording milieuzonering
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, of dat de nieuwe functie omliggende bestaande functies belemmert in hun bedrijfsvoering. Rondom het plangebied zijn verschillende milieubelastende functies aanwezig. In onderstaande tabel is dit uiteengezet.

Adres   Functie (milieucategorie)   Grootste richtafstand (aspect)   Afstand tot appartementen  
Hoofdstraat 46   Horeca (max. 2)   10 m (geluid)   20 m  
Hoofdstraat 50   Kerk (max. 2)   10 m (geluid)   20 m  
Hoofdstraat 56   Detailhandel/ kantoor (max. 1)   10 m (gevaar)   60 m  
Marktplein 1   Maatschappelijke voorzieningen (max 2.)   10 m (geluid)   60 m  

Op basis van bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat ruim aan de richtafstanden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren appartementen. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Daarnaast bevindt er zich een evenemententerrein (Epe Loeffpark) ten oosten van het plangebied. Ter plaatse van dit evenemententerrein zijn maximaal vijf evenementen per jaar toegestaan. Het verlenen van vergunningen voor deze evenementen gebeurt op basis van de afdeling 7 van de APV. Een verdere uitwerking hiervan is in het 'Evenementenbeleid 2013, gemeente Epe' vastgelegd. Hierin is bepaald dat voor het Loeffpark maximaal 30 evenementendagen zijn toegestaan, waarvan 18 evenementendagen na 21.00 mogen eindigen. Het aantal evenementendagen waarbij mogelijk sprake is van een verstoorde nachtrust is daarmee beperkt.

Daarnaast dienen evenementen dus afzonderlijk vergunningen aan te vragen op basis van de APV, waarbij voorschriften kunnen worden opgenomen ten aanzien van de geluidbelasting. Het woonperceel Hoofdstraat 39 bevindt zich op gelijke afstand van het Loeffpark als het plangebied. Dit woonperceel is daarmee dan ook al maatgevend wat betreft geluid van het evenemententerrein.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het naastgelegen evenemententerrein niet zorgt voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

5.6.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000 Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (in Gelderland: Gelders Natuurnetwerk GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 of Gelders Natuurnetwerk gebied. Gebiedsbescherming met betrekking tot GNN behoeft daarom geen bijzondere aandacht. Voor het aspect stikstofdepositie is via de AERIUS-calculator een berekening gemaakt. Deze berekening op opgenomen in Bijlage 5. Hieronder worden de resultaten besproken.

Stikstofdepositie op natuurgebieden

Het projectgebied bevindt zich op circa 770 meter afstand van het Natura 2000-gebied de ‘Veluwe’. Om de stikstofdepositie van het voornemen op Natura 2000-gebieden te bepalen zijn twee berekeningen gemaakt, namelijk: een berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase en als gevolg van de gebruiksfase.

Uit de berekening volgt dat in de aanlegfase geen sprake is van stikstofdeposities waarbij de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j wordt overschreden. Daarnaast is voor de gebruiksfase geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.6.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd. In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek in combinatie met een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 6. Hieronder worden de onderzoekresultaten beknopt weergegeven.

Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘opzettelijk beschadigen en vernielen van de rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Beschermde soorten mogen niet opzettelijk gedood worden. Voor beschermde soorten waarvoor die vrijstelling niet geldt, is een ontheffing vereist om ze te mogen doden en om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondbonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Grondgebonden zoogdieren mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden of een bezet vogelnest beschadigd of vernield wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode (deze geldt niet voor vogels).

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.

5.6.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Laagland Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is bijgevoegd in Bijlage 7. Hierna wordt op de onderzoeksresultaten ingegaan.

Onderzoeksresultaten

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek worden mogelijk archeologische resten rondom de huidige en de nieuw te realiseren bebouwing verwacht. De geplande nieuwbouw komt op de plek van de huidige en volledig onderkelderde bebouwing. De geplande bodemingrepen rondom de voorziene bebouwing zal gering zijn. Er wordt daarom geadviseerd het plangebied vrij te stellen van verder archeologisch onderzoek.

Het plangebied is door de regioarcheoloog vrijgegeven.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Verantwoording cultuurhistorie

Er bevinden zich in en direct aangrenzend aan het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt beoogd de oorspronkelijke, historische beeldkwaliteit te herstellen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.1. De voorgenomen ontwikkeling levert daarmee een positieve bijdrage aan de cultuurhistorische waarde van het plangebied en de directe omgeving. Het aspect cultuurhistorie vormt dat ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen nader archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden. De regioarcheoloog heeft het plangebied vrij gegeven. De archeologische dubbelbestemming uit het moederplan wordt dan ook niet overgenomen.

5.8 Besluit Milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt deze vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.

5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op circa 770 meter van Natura 2000-gebied. Om de stikstofdepositie van het voornemen op Natura 2000-gebieden te bepalen zijn twee berekeningen gemaakt. Uit de berekening volgt dat in de aanlegfase geen sprake is van stikstofdeposities waarbij de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j wordt overschreden. Daarnaast is voor de gebruiksfase geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.8.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 25 woningen. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'kaderstellend voor' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.

In voorliggend geval is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is als Bijlage 8 bijgevoegd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat het bestemmingsplan niet m.e.r.-plichtig is en belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Op deze vormvrije m.e.r-beoordeling is reeds een positief besluit genomen, welke als Bijlage 9 is bijgevoegd.

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Daarnaast zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

Op 11 november 2015 is door Provinciale Staten de meest recente versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.

In de Omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

6.1.4 Beleid waterschap Vallei en Veluwe

Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel 'Partnerschap als watermerk'.

Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:

  • 1. het beschermen van het gebied tegen overstromingen;
  • 2. het zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
  • 3. het zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit;
  • 4. schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
  • 5. het halen van de hoogst mogelijke waarde uit water;
  • 6. het beheren van de waterketen en het watersysteem als één systeem, samen met partners;

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Het watertoetsresultaat is als Bijlage 10 bijgevoegd.

6.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Het plangebied is in de huidige situatie nagenoeg volledig verhard. Rondom het te realiseren appartementengebouw wordt voorzien in de aanleg van groen. Per saldo zal het verharde oppervlak daarmee afnemen. Hemelwater zal in de aan te leggen groenstroken worden opgevangen om in de bodem geïnfiltreerd te worden. Afvalwater zal via de bestaande riolering worden afgevoerd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels;
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;
  • Nadere eisen: eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de bestemming, ten behoeve van het algemeen belang;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.
7.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regel bevat een bepaling voor het afwijken van de in het plan genoemde bouwgrenzen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel wordt de voorbereidingsprocedure tot het stellen van een nadere eis gegeven.

In dit artikel worden regels omtrent parkeren en laad- en losmogelijkheden gegeven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Tuin

De gronden rondom het appartementengebouw zijn bestemd als Tuin. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en groenvoorzieningen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Daarnaast zijn ze bestemd voor bij de bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, werken, geen bouwwerken zijnde, werkzaamheden en parkeervoorzieningen. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximum bouwhoogte van 1 meter gebouwd worden.

Artikel 4 Wonen

De gronden onder en direct rondom het appartementengebouw zijn bestemd als Wonen. Gronden met een dergelijke bestemming zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, waarbij het aantal woningen maximaal 25 mag bedragen. Daarnaast zijn daarbij behorende gemeenschappelijke ruimten, ondergrondse parkeergarage met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, tuinen en erven toegestaan.

Een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak en gestapeld gerealiseerd te worden. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 10,5 en 15 meter. Een ondergrondse parkeergarage mag tot maximaal 3,5 meter beneden peil gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 9 Inspraak, vooroverleg en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Gelderland

Het plan wordt in het kader van vooroverleg aangeboden aan de provincie Gelderland.

9.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe

Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Nader overleg met het waterschap is niet benodigd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd, aangezien het bestemmingsplan uitvoering geeft aan een reeds vastgesteld beleidskader (de woonagenda).

9.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.