Plan: | Officiersweg 76 Epe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.EPE037Officiersw76-VBP1 |
De eigenaar van het perceel Officiersweg 76 Epe, kadastraal bekend gemeente Epe, sectie U, nummer 4595, hierna te noemen: "initiatiefnemer", onderzoekt al enige tijd de mogelijkheden om te komen tot de bouw van een vrijstaande berging bij de woning. Verschillende opties zijn doordacht en een aantal zijn vervolgens besproken met de gemeente Epe. Dit heeft tot nu toe nog niet geleid tot een mogelijkheid tot realiseren van het gewenste bijgebouw. Integendeel, de laatste ontwikkeling is een bouwstop in maart 2019.
In een overleg op 17 april 2019 is door de architect van de initiatiefnemer in overleg met twee ambtenaren van de gemeente Epe de mogelijkheid besproken om middels een bestemmingsplanwijziging het relatief kleine bouwvlak zodanig aan te passen dat de mogelijkheid ontstaat om een bijgebouw tegen de woning te bouwen. Daarbij is uitgesproken dat, in de geest van het bestemmingsplan, de structuur van het bos waarin bouwvlakken zijn uitgespaard moet worden behouden en zo mogelijk versterkt.
De aanbouw kan dan plaats vinden tegen de achtergevel van de woning aan de noordoost zijde. De aanbouw kan passend binnen de regels van het vergunning vrij bouwen worden gerealiseerd.
Inmiddels heeft de gemeente Epe op de vraag naar medewerking aan dit initiatief positief gereageerd in een brief op 31 januari 2020 (91820).
De betreffende locatie is gelegen aan de Officiersweg 76 in Epe, op de hoek van de Officiersweg en de Burgemeester van der Feltzlaan. Het kadastrale perceel heeft een oppervlakte van 2027 m².
Kaart omgeving (bron: www.google.nl/maps)
Op de hiervoor getoonde kaartuitsnede van Epe is de ligging van het plangebied rood omcirkelt aangegeven.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Officiersweg en beslaat het gebied zoals is weergegeven op de afbeelding.
Alhoewel de woning genummerd is aan de Officiersweg bevindt zich de inrit aan de Burgemeester van de Feltzlaan.
Aan de noord en oostzijde grenst het perceel aan dat van drie vrijstaande buur woningen.
Op navolgende foto is het plangebied inclusief globale perceelgrenzen en omringende structuur weergegeven.
Luchtfoto van de bestaande toestand (bron: Atlas Gelderland)
Kadastrale gegevens
Gemeente : Epe en Oene
Sectie : U
Nummer : 4595
Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.kadastralekaart.com)
Het vigerend bestemmingsplan 'Epe noord, actualisatie wonen - wonen in het bos' is vastgesteld op 12-12-2013. Binnen het bouwvlak geldt de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos', 'specifieke bouwaanduiding categorie b'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - categorie 'b' mag de oppervlakte van een woonhuis niet meer bedragen dan 250 m2 en de inhoud niet meer dan 1.100 m3. Voor gronden buiten het bouwvlak gelegen is de specifieke bestemming 'Bos - Bostuin' van toepassing. Met de bestemming 'Bos - Bostuin' heeft de gemeente haar beleid met betrekking tot het behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden (een "bosbeleving") op de aangeven locaties vastgelegd. Een deel van het perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het oppervlak van de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos' is vergeleken met het oppervlak van andere percelen binnen het bestemmingsplan relatief klein. Ook gezien in relatie tot het kaveloppervlak.
Het bestemmingsplan "Officiersweg 76 Epe" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden weergegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
In hoofdstuk twee wordt een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevings- en milieuaspecten. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 een toelichting op de regels, behorende bij dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan en tot slot sluit hoofdstuk 7 af met de procedure.
Het bouwvlak is relatief klein in verhouding tot het perceeloppervlak. Een deel van het bouwvlak ligt bovendien vóór de woning op een plek waar vrijwel zeker nooit wordt gebouwd. De totale oppervlakte van het bestaande bouwvlak is circa 300 m². Op navolgende afbeelding wordt het bestaande bouwvlak weergegeven ten opzichte van de bestaande woning.
Tekening bestaand bouwvlak 'Wonen - Wonen in het bos' (bron: Slaa + van Asselt architecten BNA)
Verder wijkt de actuele situatie ter plaatse af van de aangegeven bestemming in die zin dat de grens tussen 'Bos - Bostuin' en 'Wonen - Wonen in het bos' in werkelijkheid niet beleefbaar is omdat er in de betreffende hoek van het perceel (nog) geen bos aanwezig is.
Foto actuele toestand bestemming 'Bos - Bostuin'
Foto actuele toestand bestemming 'Bos - Bostuin'
Het gezamenlijk oppervlak van de rondom de woning gelegen delen van het bouwvlak 'Wonen - Wonen in het bos' bedraagt in totaal circa 84 m² zoals te zien is op de onderstaande tekening.
Tekening van 'niet gebruikte' delen van het bestaand bouwvlak 'Wonen'
Doordat deze restvlakken voor een deel aan de voorzijde van de woning liggen en voor een deel klein en smal zijn, is gebruik vrijwel niet mogelijk.
Het clusteren van deze oppervlakken aan de achterzijde van de woning levert een bescheiden bouwvlak op dat wel te gebruiken is voor de bouw van een aanbouw of berging aan de woning.
De tekening op de volgende pagina toont de correctie van de nog niet binnen het bestemmingsvlak gelegen delen van het hoofdgebouw c.q. de woning evenals de clustering van de resterende vierkante meters aan de achterzijde van de woning, welke gezamenlijk eveneens circa 84 m2 bedraagt. Het nog niet gebruikte oppervlak van het bestemmingsvlak 'Wonen - Wonen in het bos' welke aan de achterzijde geclusterd wordt, meet circa 70 m2.
Daarbij is rekening gehouden met een niet te bebouwen strook tegen de erfgrens. Deze strook heeft een breedte van 3,5 meter.
Tekening van 'niet gebruikte' oppervlak van het bestaand bouwvlak 'Wonen - Wonen in het bos' naar de achterzijde van de woning 'geschoven'.
Door deze clustering te combineren met het wel gebruikte bouwvlak onder de bestaande woning ontstaat het hieronder aangegeven vlak.
Tekening van het gewijzigde bouwvlak 'Wonen - Wonen in het bos'
De totale oppervlakte van het gewijzigde bouwvlak is nog steeds circa 300 m².
Op het gecreëerde bouwvlak wordt een berging gebouwd binnen de regels van het vergunning vrij bouwen.
De navolgende tekeningen geven een indruk van de mogelijke vorm van de berging.
Indicatieve tekening met een mogelijke plattegrond van een vergunning vrije aanbouw (bron: Slaa + van Asselt architecten BNA)
Indicatieve tekening met een mogelijk gevelbeeld van een vergunning vrije aanbouw (bron: Slaa + van Asselt architecten BNA)
De locatie is zodanig rijk aan bomen dat een duidelijk bos gevoel ervaarbaar is. Het omzomen van de woningen met een strook groen of bomen maakt dat gevoel sterker en beter beleefbaar.
Met de bestemming 'Bos - Bostuin' heeft de gemeente haar beleid met betrekking tot het behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden (een "bosbeleving") op de aangeven locaties vastgelegd.
Bij de omschreven wijziging van het bouwvlak voor de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos' wordt een stevige strook tussen bouwvlak en erfgrens vrijgehouden ten behoeve van de bestemming 'Bos - Bostuin'.
Deze strook wordt later beplant met bos begroeiing zodat het verleggen van de grens van het bouwvlak uiteindelijk een positief effect heeft op het aanwezige bos, temeer omdat de strook in de bestaande situatie geheel niet beplant is.
In de definitieve situatie is straks dus sprake van een geheel met groen omzoomd bouwvlak.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Epe is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Een van deze nationale belangen betreft de ladder van duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.3 is dit onderdeel van het rijksbeleid nader uitgewerkt.
De minimale wijziging Officiersweg 76 in Epe die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de doelstellingen van het Rijk en doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een kleine aanpassing aan de woning mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
In het voorliggende bestemmingsplan is de ladder dan ook niet verder doorlopen.
De voorgestane ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en -verordening Gelderland
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld. De provincie Gelderland zet een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:
De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.
De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing
Onderhavig project is niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie en /verordening. Het project betreft slechts een verplaatsing van het bouwvlak voor de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos'. Wat betreft locaties binnen bestaand stedelijk gebied geven de omgevingsvisie en verordening veel beleidsruimte.
Verder strookt het project met de in de Omgevingsvisie geformuleerde ambities om de aantrekkelijkheid van de woon- en leefomgeving op duurzame wijze te versterken.
Conclusie
Het voorgenomen project is niet in strijd met het provinciale beleid.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Elke ruimtelijke ontwikkeling dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De Gelderse ladder is daarentegen wel opgenomen in de Omgevingsvisie en biedt op enkele aspecten een aanvulling op de rijksladder. Eén van de aanvullende speerpunten betreft het prioriteren van hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied.
Toetsing
Ten aanzien van de rijksladder geeft de provincie Gelderland met haar Gelderse ladder extra richting op het gebied van duurzaam ruimtegebruik. Daarbij vraagt de provincie om extra aandacht voor het toevoegen van kwaliteit aan de leefomgeving. De provincie acht het van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de locatie en het omliggende gebied.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt past de geplande uitbreiding qua aard en schaal binnen de kenmerken en karakteristieken van het gebied aan de Officiersweg te Epe. De bomen in het gebied blijven gehandhaafd, waarmee de groene uitstraling geborgd blijft.
De vormgeving van de uitbreiding is gebaseerd op de klassieke villabouw zoals die in de omgeving veel voorkomt.
Daarmee wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen de doeleinden van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik en het toevoegen van extra kwaliteit aan het gebied.
Conclusie:
De voorliggende bestemmingsplan wijziging is dermate gering dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid met provinciaal ruimtelijk beleid.
Woonagenda gemeente Epe 2019-2023
De gemeenteraad van Epe heeft op 20 juni 2019 de Woonagenda 2019-2023 MIJN THUIS vastgesteld. In de Woonagenda wordt aan de hand van verschillende thema's beschreven op welke wijze de gemeente Epe richting geeft aan de woningbouwopgave in haar gemeente. In het afwegingskader staat beschreven waaraan initiatieven concreet worden beoordeeld.
In de Woonagenda is de prioriteit voor de gemeente verdeeld in vijf thema's. Deze vijf thema's monden uit in de uitgangspunten voor woningbouw in de gemeente Epe:
Het aantal huishoudens is de afgelopen jaren fors gegroeid. Dit heeft ertoe geleid dat in de Woonagenda Cleantech regio 2018 aan Epe 180 woningen extra zijn toegekend.
Er moeten de komende jaren extra sociale huurwoningen gerealiseerd worden.
De gemeente zet in op een substantieel deel goedkope en middeldure woningen in de koopsector.
Senioren moeten langer zelfstandig thuis wonen en mensen vanuit een intramurale instelling stromen steeds vaker door naar een reguliere woning. Ook het scheiden van wonen en zorg heeft daarop zijn invloed.
Voor nieuwbouw stelt de gemeente dat deze energieneutraal is. Ook streeft de gemeente naar klimaat adaptief bouwen en zet zij in op het behoud van groen in de wijken.
Woningbouw draagt bij aan het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet in een behoefte. De gemeente focust zich daarbij op het betaalbare- en middeldure segment. Bij nieuwbouw hanteert de gemeente drie stappen, te weten: van transformatie naar inbreiding en van daaruit naar uitbreiding.
Toetsing
Onderhavig project draagt bij aan het beleid in de Woonagenda. In de Woonagenda wordt onder meer gesteld dat het groen in de wijken behouden moet blijven. Het onderhavige plan heeft als gevolg dat het groene kader rondom de woonbestemming gehandhaafd blijft. Ook heeft de aanpassing geen aantasting van bestaande bomen tot gevolg (Zie ook de onderstaande beslisnota).
Conclusie
Het voorgenomen project is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Beslisnota van het college
In de beslisnota van het college (Zaaknummer 99721) licht het college als volgt haar instemming met het initiatief toe:
Er vindt geen aantasting plaats van de groene opzet van de wijk Epe Noord
De gemeente voert beleid om in Epe Noord een bepaalde situatie te handhaven. Dit is het behouden van het bosrijke karakter van de wijk. Daarom hebben woonpercelen de woonbestemming 'Wonen - Wonen in het bos' midden op het perceel, omringd door de bestemming 'Bos - Bostuin'. Binnen de woonbestemming is bebouwing toegestaan. Binnen de bestemming 'Bos - Bostuin' is geen bebouwing toegestaan, en moet hoog opgaande beplanting (oftewel bomen) aanwezig zijn. Zo wordt het bos rondom de woningen beschermd en behouden. Dit is langdurig beleid waar al enkele decennia op wordt gehandhaafd. De beoogde aanpassing van de vorm van de woonbestemming is klein, en schaadt de opzet van de wijk Epe Noord niet. Het groene kader rondom de woonbestemming blijft gehandhaafd. Ook heeft de aanpassing geen aantasting van bestaande bomen tot gevolg. Daarnaast blijft de totale oppervlakte van de woonbestemming dezelfde doordat aan de voorzijde van de woonbestemming de begrenzing ook wordt gewijzigd. De voorzijde van de woonbestemming zal dan onder de bestemming 'Bos - Bostuin' vallen en de daarmee gepaard gaande eisen.
Er zijn regelmatig verzoeken geweest om de woonbestemming uit te breiden of aan te passen. Dit is vaak om bebouwing te realiseren. Deze verzoeken zijn voor het overgrote deel afgewezen. Ook in dit geval is de aanvraag bedoeld om bebouwing te realiseren. Het verschil tussen deze en de afgewezen verzoeken is dat de afgewezen verzoeken het groene kader aantasten. Dat is hier niet het geval; het centrale bouwblok binnen een groen kader blijft, en is na wijziging minimaal aangepast. Aanpassing van de vorm van de woonbestemming is daarom verantwoord.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Woonagenda gemeente Epe 2019-2023.
Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing is het van belang na te gaan in hoeverre milieu hygiënische factoren een belemmering kunnen opleveren voor de geplande ontwikkelingen. In deze paragraaf wordt ingegaan op een aantal relevante aspecten.
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
De bestaande woning is gebouwd in 2012 op schone grond. Bij de aankoop van het perceel heeft de huidige eigenaar een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren (MH520-04-19 juni 2011) door Valiterra uit Ermelo (zie Bijlage 1). De conclusie van het onderzoek was destijds dat de locatie mag worden beschouwd als onverdacht.
Alhoewel dit onderzoek ouder is dan 5 jaar is het zeer aannemelijk dat de conclusie nog steeds geldig is. Dat geldt zeker voor de beoogde ruimte achter de woning dat sinds het onderzoek alleen als terras in gebruik is geweest en ten behoeve van de woning. Er is dus geen reden om ervan uit te gaan dat het bodemgebruik heeft geleid tot de noodzaak om het bodemonderzoek te actualiseren.
De beoogde bestemming van de uitbreiding betreft bovendien het stallen van fietsen en het bergen van tuingereedschap en een vijver pomp. De aanbouw is daarmee geen verblijfsgebied waar personen langere tijd aanwezig zijn.
Voorliggend plan voorziet in de verschuiving van het bestemmingsvlak en bouwvlak om de bouw van een bijbehorend bouwwerk bij een woning mogelijk te maken. Gelet op het beperkte gebruik als terras sinds het 9 jaar geleden uitgevoerde bodemonderzoek en het beoogde gebruik van de aanbouw als opslag- en stallingsruimte, vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Bij de voorliggende initiatief betreft slechts een verplaatsing van het bouwvlak voor de bestemming 'wonen'. De toekomstige bestemming betreft een gebruik als berging. Een geluidstoets is daarom niet aan de orde.
Dit aspect is geen belemmering voor het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen woning toegevoegd. De ontwikkeling is dus van veel geringere omvang dan wat hiervoor is aangegeven. De luchtkwaliteit zal dus 'in niet betekenende mate' verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Bij de voorliggende initiatief betreft slechts een verplaatsing van het bouwvlak voor de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos'. Het aspect luchtkwaliteit is hiervoor geen belemmering.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een rustig buitengebied is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd
gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Er zijn geen bedrijven in de omgeving van het plangebied gelegen.
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie gemeente Epe
Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Epe. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Epe aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
Het plan betreft slechts een verplaatsing van het bouwvlak voor de bestemming 'Wonen - Wonen in het bos'. Desondanks is de risicokaart geraadpleegd.
Uitsnede risicokaart
Op basis van de risicokaart blijkt dat er geen Bevi inrichtingen, transporten van gevaarlijke stoffen over de weg, water of spoor en door buisleidingen in de directe omgeving plaatsvinden.
De nieuwbouw van de berging aan dit adres hoeft niet afgewogen te worden in het kader van de externe veiligheid. Deze berging is namelijk geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object (conform artikel 1, lid 1 sub b en l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor dit planinitiatief om het bouwvlak te verschuiven.
De mogelijkheid tot het eventueel aanwezig zijn van asbest in (volledig) te slopen (delen van) gebouwen kan van invloed zijn op de (financiële) haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het project. Bij volledige sloop van gebouwen of bouwwerken of sloop ten behoeve van verbouwwerkzaamheden waarbij meer dan 10 m3 sloopafval vrijkomt dient dan ook onderzoek gedaan te worden naar eventueel aanwezige vormen van asbest in relatie tot de hiervoor geldende normen en richtlijnen.
De schuur is gebouwd in het jaar 2007 door de firma Groenrijk. Omdat het gebruik van asbest sinds 1995 in Nederland verboden is kan worden aangenomen dat het te slopen schuurtje vrij is van asbest.
Gezien de leeftijd van de schuur kan worden gesteld dat geen asbest aanwezig is en verder onderzoek niet noodzakelijk is.
Beleid Waterschap
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het "hoe" volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.
De zorg voor de kerntaken "beschermen tegen overstroming", "schoon en voldoende oppervlaktewater" en "zuiveren van afvalwater" blijft voorop staan.
Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit. Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam. Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor komend jaar af te stemmen.
Gemeentelijk beleid
Waterplan Epe
De gemeente ligt op het overgangsgebied van de stuwwal van de Veluwe naar de IJssel. Het water van de Veluwe komt aan de flanken van de stuwwal aan de oppervlakte en watert af richting de lager gelegen IJssel. Op de Veluweflank loopt dit watersysteem van west naar oost. In de IJsselvallei loopt het watersysteem van zuid naar noord. Deze twee stroomgebieden hebben een grote invloed op de waterhuishouding in de gemeente Epe.
Het Waterplan Epe beschrijft hoe de gemeente Epe de komende jaren wil omgaan met het water in de gemeente. De gemeente stelt dat er op het eigen terrein 25 mm dynamische waterberging geborgen dient te worden.
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het besluitgebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
Er geldt een vrijstelling voor het compenseren van verhard oppervlak als de toename van verhard oppervlak in stedelijk gebied minder dan 1500 m2 bedraagt. Met een aanbouw van 35 m2 en de weinige extra verharding rondom wordt ruimschoots onder deze grens gebleven.
In december 2020 is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 2) op basis waarvan het Waterschap een positief advies heeft gegeven.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.
Gebiedsbescherming
De locatie ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), hiervoor geldt geen externe werking.
Het Natura 2000-gebied de Veluwe is op circa 400 meter afstand van het plangebied gelegen.
Het betreffende gebied achter de woning is vrij van bomen en struiken. Het is vanaf de bouw tot heden hoofdzakelijk als terras gebruikt. De kans dat er beschermde planten- of diersoorten worden aangetroffen is dan ook vrijwel zeker uit te sluiten.
Het beoogde gebied betreft een terras waarop zo goed als geen beplanting aanwezig is. Het uitvoeren van een QuickScan Flora en Fauna is daarom niet aan de orde. Ook blijkt dat er geen openingen aanwezig zijn voor huismussen en vleermuizen aangezien voor de mogelijke openingen roosters zijn geplaatst (zie Bijlage 3). .
Bij deze kleinschalige ontwikkeling vormt het aspect ecologie geen belemmering.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
Voor een deel van het perceel is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Hiervoor geldt dat voor bodemingrepen met een grotere oppervlakte dan 100 m2 een archeologisch onderzoeksrapport moet worden overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Dit initiatief betreft het verleggen van een deel van het bouwvlak met een kleinere oppervlakte dan 100 m2, zodat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Dit is bevestigd door de regio-archeoloog Stedendriehoek namens de gemeente Epe..
Dit aspect is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Nieuwbouw en/of verbouw-/herbestemmingsplannen kunnen er toe leiden dat er een verandering in de parkeerbehoefte van het onderhavige plangebied optreedt.
Er is op het terrein ruim voldoende ruimte om te parkeren.
Deze parkeermogelijkheden worden niet beïnvloed door het wijzigen van het bestemmingsvlak zoals hier voorgesteld.
Conclusie.
Parkeren is geen probleem..
De wijziging heeft geen invloed op het verkeer aangezien de verkeersintensiteit niet zal toenemen.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1 tot en met 4.9. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;
Nadere eisen: eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de bestemming, ten behoeve van het algemeen belang;
Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.
Afwijken van de bouwregels/ gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en/of gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene procedureregels
In dit artikel wordt de voorbereidingsprocedure tot het stellen van een nadere eis gegeven.
Overige regels
In dit artikel worden regels omtrent parkeren en laad- en losmogelijkheden gegeven.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Bos - Bostuin
Deze bestemming is in hoofdzaak bedoeld voor gronden met bos(beplanting) en bosstroken, gelegen rondom woonhuizen, waardoor de bosstructuur behouden blijft..
Wonen - Wonen in het bos
Deze bestemming is opgenomen voor de percelen met woonhuizen die doorgaans omgeven zijn met bostuinen en waarvoor in het kader van het geldende bestemmingsplan "Epe noord, actualisatie wonen – wonen in het bos" bebouwings- en gebruiksmogelijkheden zijn opgenomen.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is van toepassing vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. De regeling bevat een bouwverbod waarvan ontheffing kan worden verleend indien aan het behoud van de archeologische waarden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan. Uitgangspunt is dat met een rapportage inzichtelijk wordt gemaakt of al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met de Provincie.
Het Waterschap Vallei en Veluwe is door middel van de watertoets geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Naar aanleiding van de watertoets heeft het waterschap een positief advies gegeven (zie Bijlage 2).
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt vanwege de kleinschaligheid van het voornemen geen voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd.
De buren zijn op de hoogte van de plannen. Gezien de huidige maatregelen is een samenkomst niet mogelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad.
Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 10 maart 2022 ongewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Epe.