Plan: | Kweekweg 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.EPE027Kweekweg5-VBP1 |
Op het bedrijventerrein Kweekweg in Epe zijn naast de aanwezige bedrijven een aantal burgerwoningen gelegen, waaronder aan de Kweekweg 5. Bedrijventerrein Kweekweg betreft een geluidsgezoneerd industrieterrein, waar eisen worden gesteld aan de geluidsbelasting vanwege industriële activiteiten. Om te voorkomen dat de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (MTG-waarde) op de buitenste zonegrens en bij de woningen in de zone worden overschreden, wordt het geluid dat de bedrijven mogen produceren, beheerd. Binnen de zone is er in het geval van de woning aan de Kweekweg 5 sprake van overschrijding van de grenswaarde. Om deze overschrijding van de geluidsbelasting voor dit gevoelige object tegen te gaan, is besloten om de eigenaren uit te kopen en de burgerwoning om te zetten naar een bedrijfsperceel. Met de aankoop van de woning wordt uitvoering gegeven aan het door het college vastgestelde geluidreductieplan. Doel van dit geluidreductieplan is het teniet doen van de overschrijding van de grenswaarden binnen 5 jaar.
Gezien de ligging op het bedrijventerrein Kweekweg in Epe, past de bedrijfsfunctie goed op het terrein.
Om de bedrijfsvoering op de locatie mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Kweekweg 5, ten oosten van de kern van Epe. De woning ligt midden op het bedrijventerrein Kweekweg, aan alle kanten omgeven door bedrijvigheid. Bijgaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
De planlocatie is gelegen aan de Kweekweg, een belangrijke ontsluitingsweg van het gehele bedrijventerrein. Aan alle kanten wordt de woning omgeven door bedrijfsfuncties, zoals bijvoorbeeld de Gosschalk, Axent groen, Remkes en de brandweerkazerne. Vanwege de goede ontsluiting en de grote oppervlakte die het bedrijf inneemt zal het bedrijf niet snel verplaatsen (dergelijke grote locaties zijn niet voorhanden). Ten noordoosten van het plangebied, aan de overzijde van de Kweekweg, is voetbalclub EZC '84 gevestigd. Op de navolgende luchtfoto is dit te zien.
Luchtfoto plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De aanwezige woning is gerealiseerd in 1981 en voorzien van een rieten kap. Het pand heeft geen specifieke karakteristieke waarde. Al geruime tijd functioneerde de woning als burgerwoning en was het particulier bezit. De eigenaar van de woning is inmiddels uitgekocht, waardoor de bestemming van het perceel kan worden gewijzigd.
Vooraanzicht Kweekweg 5 (Google streetview)
Pluimveeslachterij Remkes heeft op het industrieterrein verschillende locaties. Centraal in het proces van een slachterij en verdere bewerking staan, logistiek, techniek (met name koeling) en dierenwelzijn. Voedselveiligheid, volksgezondheid en food-defence vragen vergaande maatregelen van het bedrijf.
Tijdens de grote nieuwbouw die in 2013 in gebruik is genomen zijn veel procesonderdelen aangepast met bewaking en alarmering. Een gevolg hiervan is dat er bij een alarm actie moet worden ondernomen.
Daarnaast worden te vaak productiematerialen op de verkeerde locatie neergezet wat een enorme verstoring en extra transportbewegingen veroorzaakt.
Voorliggend plan voorziet in de aanpassing van de woonbestemming naar een bedrijfsbestemming, met de mogelijkheid voor een bedrijfswoning. Op het moment dat Pluimvee slachterij Remkes de beschikking kan krijgen over de woning kweekweg 5 zal deze als dienstwoning gaan worden gebruikt om in alle situaties direct een persoon beschikbaar te hebben. Deze woning ligt ten opzichte van alle huidige en nieuw te bouwen locaties zeer centraal (binnen een straal van 100 meter van bestaande en nieuwe activiteiten). Door dit in te voeren verbeterd de eigen organisatie, toezicht en veiligheid van het bedrijf. Tevens kan het bedrijf voldoen aan de eisen van certificerende instanties.
Uitbreiding van het bedrijventerrein op dit perceel, een kleinschalige herstructurering, heeft als voordeel dat dit niet ten koste gaat van uitbreiding in het landelijk gebied in Epe. Daarnaast wordt de problematiek omtrent de overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting met deze aanpassing opgelost (zie 1.1).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden die in de SVIR van nationaal belang zijn.
Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling, de beperkte ruimtelijke impact én op basis van bestaande jurisprudentie wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' is, waardoor toetsing aan de Ladder niet nodig is. Overigens ligt de ontwikkeling in lijn met het doel van de Ladder. Met de functieverandering wordt namelijk de beschikbare grond in bestaand stedelijk gebied benut voor een bedrijfsfunctie, en kan in de behoefte worden voorzien van de omliggende bedrijven. Tevens wordt beschikbare grond in bestaand stedelijk gebied optimaal benut door middel van transformatie.
Het Rijksbeleid staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vast. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en –verordening in werking getreden.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Belangrijk in de Omgevingsverordening is de 'Gelderse Ladder voor Duurzame verstedelijking'. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voorziet in een motivering van de behoefte en locatiekeuze volgens de volgende voorkeursvolgorde :
Planspecifiek
In onderhavig initiatief is sprake van een actuele behoefte van de omliggende bedrijven. De lokaal gebonden bedrijvigheid heeft een dusdanige omvang dat er geen andere plek binnen de regio van Epe aanwezig is om in de ruimte te voorzien. Door de functieverandering in het plangebied is er geen nieuwe uitleg nodig die ten koste gaat van het landelijk gebied. In die zin past de functieverandering binnen de gedachtegang van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het beleid uit de Omgevingsvisie en ontwerp Omgevingsverordening staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg' (2008)
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kweekweg" is vastgesteld op 3 april 2008 en omvat de planologische regeling voor het gebruik van de gronden en gebouwen op het gehele bedrijventerrein Kweekweg. Ook is in dit plan de zuidelijke en oostelijke uitbreiding van het bedrijventerrein opgenomen. Tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit bestemmingsplan is daarna met uitzondering van het gebied Kweekweg 9 en de bedrijfsbestemming van een gedeelte Hammershoek, onherroepelijk geworden.
In het vigerende bestemmingsplan Kweekweg (2008) heeft het perceel de bestemming 'wonen'. Met de huidige bewoner is overeengekomen dat ze worden uitgekocht om ruimte te maken voor een bedrijfsfunctie. Het gebruik als burgerwoning is daarom niet meer aan de orde. Voorliggend plan voorziet in de herziening van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerrein Kweekweg (2008)
Ruimtelijk Structuurplan Epe
Het Ruimtelijk Structuurplan Epe geeft de kaders voor het beheer en de ontwikkeling van dorpen en het landelijk gebied van de gemeente Epe. Het is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010, waarin de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkeling voor de gemeente Epe tot 2020 zijn vastgelegd. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven en biedt daarmee een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de kernen en in het landelijk gebied. Er wordt tevens een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur.
Planspecifiek
In het streefbeeld voor Epe is de planlocatie weergegeven als bedrijventerrein. Op de afbeelding is dit te zien.
![]() |
![]() |
Uitsnede Streefbeeld Epe uit Ruimtelijk Structuurplan |
De functieverandering (wonen naar bedrijf) die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, sluit aan op het streefbeeld. Het initiatief past hiermee binnen de uitgangspunten van het Ruimtelijke Structuurplan Epe.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Epe bevoegd gezag is voor het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Epe heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan. Toepassen van grond mag alleen plaatsvinden met inachtneming van deze regelgeving.
Planspecifiek
Vanwege de voorgenomen bestemmingswijziging is een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage 1). Door middel van dit verkennende bodem- en asbestonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater op de locatie voldoende vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de locatie nagenoeg vrij is van verontreinigingen, met uitzondering van een licht verhoogd gehalte aan PAK in de bovengrond en een licht verhoogde concentratie aan naftaleen in het grondwater. De aanvullende parameters arseen en cyanide zijn in zowel de grond als in het grondwater niet verhoogd gemeten. Visueel is geen asbest op het maaiveld en in de opgeboorde grond aangetroffen. In het monster dat is samengesteld voor asbest in grond, is geen asbest gemeten. Hiermee is de locatie niet asbestverdacht.
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig
voor de voorgenomen bestemmingswijziging van de locatie. Het bodemadvies is positief (zie bijlage 2).
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Planspecifiek
Voor het bestemmingsplan is ter hoogte van Kweekweg 5 de luchtkwaliteit onderzocht aan de hand van de NIBM-tool van Infomil en uitgaande van een toename van maximaal 6 bewegingen over de Kweekweg. In navolgende afbeelding is de berekening opgenomen.
Uit deze berekening blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat er wordt voldaan aan de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Industrielawaai
Het perceel is gelegen op het bedrijventerrein Kweekweg. Dit bedrijventerrein is een geluidgezoneerd industrieterrein. Bedrijventerrein Kweekweg is geluidsgezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. De zonering op Basis van het Koninklijk Besluit van 1992 is door de gemeenteraad bij besluit van 14 juni 2012 nogmaals bekrachtigd en heeft anno 2016 nog rechtskracht. Op navolgende afbeelding is de ligging van het perceel op het geluidsgezoneerde terrein weergegeven.
De woning is dusdanig gelegen ten opzichte van de bedrijven op het industrieterrein dat er overschrijdingen zijn van de normen als uit wordt gegaan van een burgerwoning. Bedrijfswoningen op een geluidgezoneerd industrieterrein worden in het kader van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer niet beschermd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in het algemeen een geluidsbelasting tot 65 dB(A) etmaalwaarde aanvaardbaar geacht. De omliggende bedrijven worden door de functiewijziging niet belemmerd in hun geluidruimte. In 2015 is een geluidreductieplan opgesteld waarin is geconcludeerd dat het transformeren van deze burgerwoning naar een bedrijfswoning juist een oplossing is voor de overschrijdingen op de MTG-punten. Het geluidreductieplan laat tevens zien dat de geluidniveaus niet hoger zullen worden dan de gangbare norm voor aanvaardbare geluidniveaus van bedrijfswoningen op een industrieterrein van 65 dB(A) etmaalwaarde.
Door de bestemming van het plangebied te wijzigen in een bedrijfsbestemming vindt minimale uitbreiding plaats van het geluidzoneerde industrieterrein. Op het moment dat er ook bedrijfsactiviteiten kunnen plaatsvinden, zoals wordt beoogd bij Kweekweg 5, moet worden nagegaan in hoeverre dit kan leiden tot overschrijdingen in de geluidzone of op de buitenste zonegrens. Gelet op de ligging van het perceel ten opzichte van de geluidzone, de omvang/grootte van het perceel en de resultaten in het geluidreductieplan, zal het gebruik van dit perceel niet leiden tot overschrijdingen. Hiermee vormt het aspect geluid-industrielawaai geen belemmering.
Geluidhinder - wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone van een weg bij de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Dit geldt echter niet voor bestaande woningen. In casu is toetsing aan de Wet geluidhinder dus niet aan de orde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden nagegaan of de plannen zullen leiden tot een significante verkeers- en dus geluidstoename. Dit is niet aan de orde. Nabij het perceel Kweekweg 5 kan wellicht meer (vracht)verkeer komen, maar het gevolg zal gelet op de grootte van het perceel en de huidige verkeersstromen over de Kweekweg verwaarloosbaar zijn (volgens de CROW-publicatie kentallen parkeren en verkeersaantallen gaat het om circa 6 bewegingen waarvan maximaal 30% bestaat uit vrachtwagenbewegingen. Hiermee vormt het aspect geluid-wegverkeerslawaai geen belemmering.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Epe de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. In de VNG-brochure staat dat de richtafstandenlijsten niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies óp een bedrijventerrein voorkomen. Het gaat hier om historisch gegroeide situaties waar burgerwoningen (verspreid of gegroepeerd) zijn vermengd met milieubelastende bedrijvigheid. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein of industrieterrein zijn gesitueerd, zoals bedrijfswoningen of een kinderdagverblijf. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijsten.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet geluidhinder, Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Planspecifiek
Het perceel van Kweekweg 5 wordt geheel ontsloten met bedrijfsbestemmingen, maar maakt door de woonbestemming op dit moment geen onderdeel uit van het industrieterrein. Vanwege de ligging kan worden uitgegaan van gemengd gebied.
De bestemming van het perceel Kweekweg 5 zal worden gewijzigd van wonen naar bedrijfswoning en krijgt tevens een bedrijfsbestemming in milieucategorie 3.1. Het perceel krijgt zodoende een zeer beperkte milieugevoelige functie en een significant lager beschermingsniveau dan in de huidige situatie. In casu gaat het om beperkt gevoelige functies die bewust op een industrieterrein worden gesitueerd en betreft het situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijsten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de verschillende milieuaspecten nagegaan in hoeverre deze aspecten de beoogde functiewijziging en omliggende functies kunnen belemmeren (het aspect geluid is reeds behandeld in paragraaf 4.1.3).
Geur
Op geringe afstand van de percelen liggen geurbelastende bedrijven (en bedrijfsbestemmingen). Een bedrijfswoning van derden is een geurgevoelig object, maar aangezien het op dit moment reeds een woonbestemming heeft en er geen sprake is van extra geurgehinderden worden de omliggende bedrijven niet beperkt. De bedrijfswoning Kweekweg 5 zal in de toekomst zijn gekoppeld aan een van de twee geurbelastende slachterijen en is voor dat bedrijf geen geurgevoelig object meer. De (bedrijfs)woningen liggen buiten de vigerende geurcontouren. Hierin zijn de slachterijen bepalend. Het Gelders Geurbeleid hanteert voor de gebiedscategorie 'wonen/ buitengebied' een grenswaarde van 1,5 ouE/m3 en hier voldoen de locaties aan. Verder is het niet aannemelijk dat door uitbreiding van activiteiten ter plaatse van Kweekweg 5 de geurbelasting in de omgeving significant zal wijzigen.
Gevaar
Een bedrijfswoning is een beperkt kwetsbaar object, maar aangezien er op dit moment een woonfunctie geldt die kan worden aangemerkt als kwetsbaar en er geen sprake is van een toename van kwetsbare personen worden de omliggende bedrijven niet beperkt. Daarnaast zijn bij de omliggende percelen geen risicovolle inrichtingen toegestaan en aanwezig en zodoende vormt dit aspect geen belemmeringen.
Stof
Ten aanzien van dit aspect kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging niet zal leiden tot beperking van de omliggende bedrijven. Gelet op de omvang en ligging van het perceel Kweekweg 5 is het onwaarschijnlijk dat hier sprake zal zijn van een dusdanige stofemissie dat er belemmeringen zullen ontstaan in de omgeving.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen te verwachten in het kader van de milieuzonering die het initiatief in de weg staan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.
Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Nota milieu-veiligheid Epe
In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Planspecifiek
Onderzoeksresultaten EV
In de nabijheid van Kweekweg 5 bevinden zich geen stationaire (bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi) en mobiele (water-, spoor- en verkeerswegen en transportleidingen) risicobronnen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering. Nieuwvestiging van risicobedrijven wordt op het bedrijventerrein niet toegestaan. Dat geldt ook voor de beoogde bedrijfsbestemming Kweekweg 5.
Onderzoeksresultaten elektromagnetische straling
In de nabijheid van Kweekweg 5 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Conclusie
Het bestemmingsplan op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de uitbreiding van een industrieterrein (11.3), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. De oppervlakte van de uitbreiding ligt ruimschoots onder de drempelwaarde van 75 hectare. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek/watertoets
Binnen het plangebied is in de huidige situatie een woning met bijgebouw aanwezig. Met de voorgenomen bestemmingswijziging naar een bedrijfsfunctie met de optie voor een bedrijfswoning, verandert er in eerste instantie niets aan de ruimtelijke situatie ter plaatse. Er zijn nog geen concrete ontwikkelplannen voor het perceel.
Wanneer in een later stadium voor de bedrijfsvoering nieuwe bebouwing wordt opgericht, geldt het uitgangspunt dat hemelwater binnen het plangebied moet worden geïnfiltreerd. Het uitgangspunt daarbij is een berging van 22 mm.
De projectlocatie valt niet binnen een Keurzone en evenmin binnen een zoekgebied voor waterberging, zoals weergegeven in provinciale plannen. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het (grond)water in de omgeving. De uitvoerbaarheid op het gebied van water is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De bestaande woning Kweekweg 5 wordt enkel bestemd als bedrijfswoning met bedrijfsfunctie, en zal geen extra verkeersbewegingen veroorzaken.
Indien er bedrijfsmatige activiteiten worden gestart is er een toename van het aantal verkeersbewegingen mogelijk. Gezien de beperkte grootte van het perceel zal deze toename echter verwaarloosbaar zijn. De Kweekweg vormt daarnaast al een bestaande ontsluiting van het bedrijventerrein en ook als zodanig ingericht. Eventuele parkeerbehoefte bij het bedrijf zal worden opgevangen op eigen terrein.
De uitvoerbaarheid op het gebied van verkeer wordt daarmee voldoende aantoonbaar geacht.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Aangezien de locatie niet is gelegen in de nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk, is aantasting niet aan de orde (zie navolgende afbeelding).
Bron: ruimtelijke plannen.nl
Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied de Veluwe is, gelet op afstand tot de locatie en het uitblijven van ruimtelijke ingrepen niet aan de orde. De locatie is niet gelegen binnen de invloedsfeer van een beschermd natuurmonument.
Soortenbescherming
Hoewel het plangebied bestemd zal worden voor een bedrijfsfunctie met een bedrijfswoning, zijn er geen
concrete plannen voor sloop of renovatie. Op dit moment zijn de eventueel aanwezige soorten dus niet in het geding. Indien alsnog wordt overgegaan tot ruimtelijke ingrepen, zal tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht dienen te worden genomen.
Conclusie
Het bestemmingsplan wordt uitvoerbaar geacht met betrekking tot het aspect ecologie.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Op navolgende afbeelding is een uitsnede afgebeeld van de archeologische verwachtingswaarden kaart van de gemeente Epe.
![]() |
Uitsnede archeologische verwachtingswaarden kaart gemeente Epe |
Ter plaatse zijn geen (beschermde) archeologische monumenten bekend. Op de IKAW (indicatieve kaart archeologische waarden) geeft het plangebied een lage trefkans aan. Op basis van het gemeentelijk Cultuurhistorisch Beleidskader is daarom geen archeologisch onderzoek nodig.
De woning Kweekweg 5 heeft daarnaast geen cultuurhistorische waarde. Er zijn geen cultuurhistorische aspecten die bedreigd worden door uitvoering van het initiatief.
Het bestemmingsplan is, gezien de hiervoor beschreven aspecten, uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
In onderhavig plan wordt de woonbestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Deze wijziging vindt plaats in overleg tussen de gemeente Epe en de aanwezige bedrijven. De eigenaar van de woning is reeds uitgekocht, en over de procedurekosten is overeenstemming tussen de betrokken partijen.
Onderhavig project is daarmee economisch uitvoerbaar.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De herontwikkeling van deze locatie op het bedrijventerrein Kweekweg is bekend bij de provincie. Omdat het terrein al grotendeels verhard is heeft dit plan ook geen gevolg voor de waterhuishouding, hetgeen is kortgesloten met het waterschap.
Aangezien sprake is van een bestemmingswijziging op het bedrijventerrein Kweekweg waarvan geen noemenswaardige effecten op de omgeving te verwachten zijn, gaat het plan direct als ontwerp ter inzage. Het bestemmingsplan is een uitvoering van een eerder beleidsvoornemen: het teniet doen van de overschrijding van de grenswaarden, zoals opgenomen in het door het college vastgestelde geluidreductieplan.
In het kader van het geluidreductieplan is het initiatief bekend bij de omwonenden. Belanghebbenden hebben daarnaast de mogelijkheid om hun zienswijzen in te dienen in het kader van het Ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 6 juli 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen op het gemeentehuis van Epe en via www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.