direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkgebouw HHG te Emst
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De 'Hersteld Hervormde Gemeente Emst-Epe-Vaassen-Oene en Nijbroek' zoekt sinds mei 2004 naar een geschikte locatie voor een nieuw kerkgebouw in Emst en omgeving. Op deze locatie wil zij haar kerkdiensten houden en tevens andere activiteiten, zoals vergaderingen, catechisaties kunnen ontplooien. Na een langdurig zoekproces waarin verschillende locaties in en rond Emst bestudeerd zijn, is gekozen voor een locatie die past binnen de beleidskaders, stedenbouwkundig aanvaardbaar is en waarvan de gronden verworven konden worden. Deze locatie is gelegen achter de Vaassenseweg 14 te Emst, aan de zuidrand van Emst.

De gemeente verleent medewerking mits het initiatief goed onderbouwd en goed ingepast wordt. Daarnaast verleent de gemeente medewerking omdat zij van mening is dat van een kerk een maatschappelijke meerwaarde uitgaat voor een dorp en een kerk, net als een vereniging, de sociale cohesie binnen een dorpsgemeenschap bevordert.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan omdat het in strijd is met de bijbehorende regels. Om de realisatie van het het nieuwe kerkgebouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een (nieuw) bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Onderhavig document vormt dat nieuwe bestemmingsplan. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend.

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht. Daar is ook de exacte ligging van het plangebied opgenomen.

1.2 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • 1. Hoofdstuk 1 is de inleiding waarin kort aangegeven wordt wat de aanleiding is voor dit plan;
  • 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het plangebied en wordt het initiatief omschreven waarmee inzicht verkregen wordt in de doelstelling van dit plan;
  • 3. Het beleid, voor zover relevant, komt in hoofdstuk 3 aan de orde;
  • 4. In het hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende sectorale eisen (milieuregels bijvoorbeeld als ook regels op het vlak van ecologie en verschillende andere onderwerpen);
  • 5. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen;
  • 6. In hoofdstuk 6 worden, tot slot, de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), als ook de inspraakresultaten en de ingekomen zienswijzen besproken.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het project beschreven. Daartoe wordt eerst de huidige situatie van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Vervolgens wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de zuidrand van de kern Emst en is kadastraal bekend als perceel 1499. Het plangebied bestaat in de huidige situatie bijna geheel uit grasland.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0002.png"  
Ligging plangebied ten opzichte van de kern Emst (bron: Google Earth)  

Het plangebied ligt binnen de driehoek Vaassenseweg-Hanendorperweg-Hogeweg en grenst aan de achterzijde aan de bebouwing van de Hanendorperweg en de Vaassenseweg ter hoogte van nummer 14. Het perceel is toegankelijk via een pad ten zuiden van de supermarkt aan de Vaassenseweg nummer 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0003.png"

Ligging van het plangebied (bron: Google Earth)

Het plangebied is gelegen op het hoge deel van de enk tegen de dorpsrand. Deze dorpsrand bestaat uit verschillende typen gebouwen en achtertuinen. De bebouwing varieert van vrijstaande en geschakelde woningen, bedrijfsgebouwen en schuren. De dakhoogtes zijn bijna allemaal gelijk maar door de verschillende vormen, kleuren, en materiaalgebruik lijken sommige gebouwen een grotere impact te hebben dan de overige gebouwen: de dorpsrand oogt hierdoor ietwat rommelig.

Ten westen van de enk wordt het beeld bepaald door enkele boerderijen, waarvan er nog één een agrarische functie heeft. het landschap is relatief open. De enkele bomenrijen en solitaire bomen spelen een belangrijke rol in de beleving van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0004.png"

Panorama van het plangebied vanaf de Hogeweg gezien

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0005.png"

Vaassenseweg 14 waarachter het plangebied gelegen is

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0006.png"

Zicht op het plangebied vanaf de Hogeweg richting de bebouwing aan de Vaassenseweg

2.2 Toekomstige situatie

Opzet van het terrein

Het nieuwe kerkgebouw wordt gerealiseerd op enige afstand van de bestaande bebouwing aan de Vaassenseweg en de Hanendorperweg. Daardoor ontstaat aan de zijde van de Vaassenseweg ruimte voor een voorplein en parkeergelegenheid. Er wordt zowel voor als achter de kerk een parkeerterrein gerealiseerd voor 70 auto's. Het terrein zal middels één inrit tussen Vaassenseweg nr. 12 en nr. 14 aangesloten worden de Vaassenseweg (zie voor de verkeerssituatie ook paragraaf 4.3).

Aan de zijde van de Hogeweg zal een gedeelte van het plangebied worden ingericht als groengebied, waar tevens wateropvang kan plaatsvinden. De opzet van het plan kent daarmee een steeds verdergaande extensivering van oost naar west.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0007.png"

Schets van de inrichting van het plangebied

Vormgeving van het kerkgebouw

De kerk krijgt 254 zitplaatsen en een groter volume dan de gebouwen in de directe omgeving. Het is wenselijk dat de omvang van het kerkgebouw niet als zodanig ervaren zal worden, zodat het gebouw zich qua beleving voegt naar de hoogte van de omliggende woningen en bomen. Door een gelede opzet van het gebouw en toepassing van verschillende richtingen en hoogtes wordt het gebouw ingepast in de omgeving. Daarbij is gekozen voor een architectonisch model waarbij de bestaande kavel- en bebouwingsrichtlijnen in het gebouw terugkomen.

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden afgestemd op het gegeven dat de Hersteld Hervormde Gemeente Emst een regionale kerk is van circa 200 leden (in 2012), met als zwaartepunt Emst, en de kerk voor de komende jaren een gestage groei van 5 personen per jaar verwacht. Het kerkgebouw wordt derhalve omsloten door een bouwvlak waarbinnen het gebouw mag worden gerealiseerd en eventueel gering mag worden uitgebreid. Achter het kerkgebouw (vanaf de Vaassenseweg gezien) is ruimte voor een vrijstaand bijgebouw met een maximale omvang van 60 m2. Voor de bijgebouwenregeling is aangesloten op de bestemming Wonen van het bestemmingsplan 'Kern Emst'.

Hierna enkele impressies voor het nieuwe kerkgebouw (achtereenvolgens: zuid-, oost-, noord- en westgevel en plattegrond), zoals deze voorafgaand aan dit bestemmingsplan zijn uitgewerkt. Na vaststelling van dit bestemmingsplan wordt binnen de kaders van dit bestemmingsplan verder uitvoering gegeven aan het bouwplan. Hierdoor kan het uiteindelijk te realiseren gebouw afwijken van deze impressies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0008.png"

Zuidgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0009.png"

Oostgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0010.png"

Noordgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0011.png"

Westgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0012.png"

Plattegrond van het nieuwe kerkgebouw

Inpassing in het landschap

Vanaf de Achterenkweg is er op verschillende plekken goed zicht op de bestaande dorpsrand. Het nieuwe kerkgebouw wordt een belangrijk nieuw onderdeel van deze rand. Door middel van de aanplant van transparante bomenrijen met een wisselende plantafstand in combinatie met smalle houtwallen langs de oost/west georiënteerde perceelsgrenzen wordt het gebouw in het landschap ingepast. Via enkele zichtlijnen zal het gebouw zichtbaar zijn vanaf de Vaassenseweg. De karakteristieke openheid van het gebied blijft hiermee behouden en daar waar nieuwe beplanting wordt aangebracht sluit deze aan op de kenmerken van de reeds bestaande bomen in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden accenten geplaatst op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel.

Het Rijk richt zich op bereikbaarheidsvraagstukken van nationale betekenis zoals (spoor) wegen, (buis) leidingen en mainports als Schiphol en de (zee)havens. Voorts richt het Rijk zich op (water) veiligheidsprojecten.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Dat houdt in dat eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling. Als dat het geval is dient eerst gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past. Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van zorgvuldige inpassing en optimale bereikbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0013.png"

Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken en geeft daarmee dwingende regels voor ruimtelijke ordening op provinciaal en lokaal niveau.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op vraagstukken dat invloed heeft op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water. Het voorliggend initiatief is op een dusdanig laag abstractieniveau dat dit geen invloed heeft op het nationaal belang. Het Barro geeft geen regels voor het plangebied.

Bovenstaande algemene uitgangspunten zijn concreet gemaakt in het provinciale en gemeentelijke beleid.

Nationaal Waterplan 2010 - 2015

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Daarbij heeft het plan het karakter van een kapstokplan, waarop grote beleidsvelden zoals Stroomgebiedsbeheersplannen en WB21 als min of meer zelfstandige eenheden zijn aangehaakt.

Planspecifiek

Het nationaal waterbeleid vindt zijn weg in de watertoets door het waterschap.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 is op 29 juni 2005 vastgesteld door Provinciale Staten. Met ingang van 1 juli 2008, de datum waarop de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden, is de term 'Streekplan' vervangen door de term 'Structuurvisie'. De inhoud van het beleid is niet gewijzigd. De Structuurvisie kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie valt in de beleidscategorie 'multifunctioneel gebied'. Voorts geeft de structuurvisie aanduidingen aan gebieden, zoals waardevol landschap. Deze aanduidingen dienen in planvorming op lokaal niveau mee te worden genomen in de afweging.

Planspecifiek

Het plangebied maakt deel uit van een multifunctioneel gebied en wordt zowel aangeduid als provinciaal waardevol landschap en nationaal landschap Veluwe. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor zover de waardevolle landschappen deel uitmaken van het multifunctioneel gebied is de voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past binnen bepaalde zoekzones voor stedelijke functies of zoekzones landschappelijke versterking, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen.

De structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour. De woningbouwcontour ligt direct ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee in zijn geheel binnen de woningbouwcontour van het dorp Emst.

Door middel van een zorgvuldige inkleding van het nieuwe kerkgebouw, aansluitend op de bestaande landschappelijke kwaliteiten, zoals openheid en verspreiding van bomen en houtwallen (beschreven in paragraaf 2.2), worden de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse behouden.

Het nieuwe kerkgebouw zal zich door het ontwerp (geleding en daklijnen in bestaande kavel- en bouwrichtingen) voegen naar de bestaande bebouwing in de omgeving.

Het plangebied is niet gelegen in of direct aan de EHS.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijk Structuurplan Epe

Het Ruimtelijk Structuurplan Epe geeft de kaders voor het beheer en de ontwikkeling van dorpen en het landelijk gebied van de gemeente Epe. Het is een uitwerking van de Toekomstvisie Epe 2010, waarin de gewenste sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-economische ontwikkeling voor de gemeente Epe tot 2020 zijn vastgelegd. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven en biedt daarmee een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de kernen en in het landelijk gebied. Er wordt tevens een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur.

Specifiek voor Emst bevat het Ruimtelijk Structuurplan een kaartbeeld waarop een rode contour om het dorp getrokken is. De rode contour is gebaseerd op het provinciaal beleid zoals omschreven in de vorige paragraaf. afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0014.png"

Beeld uit het Structuurplan Epe. De rode contour rondom het dorp is aangegeven

In het Ruimtelijk Structuurplan wordt de Hoofdweg/Vaassenseweg als beelddrager van het dorp gezien. In het plan wordt geadviseerd om bij uitbreidingen van het dorp te streven naar dorpse sferen en het realiseren van een duidelijke relatie met het landschap.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de rode contour.

Door middel van een zorgvuldige inkleding van het nieuwe kerkgebouw, aansluitend op de bestaande landschappelijke kwaliteiten, zoals openheid en verspreiding van bomen en houtwallen (beschreven in paragraaf 2.2), worden de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse behouden.

Het nieuwe kerkgebouw zal zich door het ontwerp (geleding en daklijnen in bestaande kavel- en bouwrichtingen) voegen naar de bestaande bebouwing in de omgeving.

Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is door de gemeente Epe in opgesteld samen met de gemeenten Heerde en Voorst. Met dit plan willen zij in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en ontwikkeling van de landschappelijke samenhang en van de karakteristieke kenmerken van het landschap. De gemeenteraad van Epe heeft het LOP in januari 2010 vastgesteld.

Het Landschapsontwikkelingsplan geeft als handvat dat de uitbreiding van de kleine kernen gericht zal worden op een betere landschappelijke inpassing, door nieuwe meer geleidelijke dorpsranden te maken. Dit kan door lijnvormig en dorps te bouwen in lage dichtheden langs paden en wegen en deze le laten doorlopen in het omringende netwerk van paden. het welstandsbeleid of de ambtelijke toetsing van het geheel van erf en gebouw wordt gericht op behoud van de landschappelijke kwaliteit van de oude akkers.

Planspecifiek

Het initiatief sluit aan bij de ambities uit het LOP. Een uitgangspunt dat wordt gehanteerd bij de realisatie van de kerk is om een zachte overgang tussen nieuwbouw en landschap te creëren, waarmee de relatie tussen het landschap en dorp behouden en mogelijk versterkt wordt. In het ontwerp van het kerkgebouw wordt met dit uitgangspunt rekening gehouden.

Bestemmingsplan Kern Emst

Tot de inwerkingtreding van onderhavig bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan "Kern Emst" (2007). De betreffende percelen hebben in dit bestemmingplan de bestemming 'Agrarische Doeleinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0015.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Kern Emst"  

Gronden met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met daarbij behorende bebouwing en erven. Het plan voorziet niet in de ontwikkeling van het nieuwe kerkgebouw. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Planspecifiek

In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening, alsmede een bestemmingsplanwijziging. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De ondergrond is zwak grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond van het westelijk terreindeel is licht verontreinigd met koper en kwik. De bovengrond is verder matig tot sterk verontreinigd met arseen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De arseenverontreiniging houdt hoogstwaarschijnlijk verband met de natuurlijke aanwezigheid van arseen in de bodem. Op grond van de historische informatie zijn er geen antropogene bronnen aan te wijzen.

Het grondwater is licht verontreinigd met zink.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Wat betreft het aspect bodem is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

In relatie tot de categorieën van projecten, genoemd in de Regeling NIBM, kan het project waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft worden aangemerkt als gering van omvang. Ook al zal door het initiatief het verkeer naar en van het plangebied toenemen, is de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit dusdanig gering dat deze niet in betekenende mate zal bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderstaande proefberekening bevestigt deze conclusie. In de proefberekening is uitgegaan van de theoretische situatie dat het parkeerterrein (70 plaatsen) dagelijks éénmaal volledig benut zou worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0016.png"

Uit deze proefberekening volgt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen dusdanig laag is dat deze geen significant negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven, etc.

Planspecifiek

Voor voorliggend project is het niet van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Een kerk is geen geluidsgevoelig object ingevolge de Wet geluidhinder waardoor akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Het bestemmingsplan is op dit vlak uitvoerbaar.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Relatie met omliggende woningen: geluid

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een kerkgebouw een richtafstand voor milieubelastende activiteiten van 30 meter waarbij geluid de maatgevende afstand vormt. Binnen 30 meter uit de rand van het in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak (bestemming 'Maatschappelijk') zijn geen geluidgevoelige objecten aanwezig, behoudens de woning aan Hanendorperweg 23a.

In het gebied rond het kerkgebouw en de woning aan Hanendorperweg 23a bevinden zich naast burgerwoningen ook een supermarkt en een autoschadeherstelbedrijf. De omgeving is hiermee te kenschetsen als gemengd waarmee de richtafstand met één trap kan worden verkleind tot 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Gelet op het gemengde karakter van de omgeving past de nieuwe maatschappelijke functie goed in het gebied. Daarbij waren er voor de locatie voorheen reeds plannen voor woningbouw omdat het gebied beleidsmatig al lang binnen de rode contour gelegen is (zie paragraaf 3.3).

Niet alleen het kerkgebouw veroorzaakt geluid, ook het geluid veroorzaakt door het parkeerterrein is van belang bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het parkeerterrein wordt wordt dusdanig opgezet dat de rijsnelheid laag is (10 km/uur maximaal). Gelet op het gebruik enkel tijdens openingstijden van de kerk is er geen sprake van een continue geluidsbelasting en wordt ernstige geluidhinder als gevolg van het parkeerterrein voor de omliggende woningen onwaarschijnlijk geacht.

Tenslotte kan er sprake zijn van hinder door menselijk stemgeluid. Het geluid dat redelijkerwijs kan ontstaan, is afkomstig van de bezoekers van het kerkgebouw en het bijbehorende parkeerterrein. Het menselijk stemgeluid is in het kader van de Wet milieubeheer expliciet uitgesloten. Menselijk stemgeluid kan echter wel van betekenis zijn voor de afweging van een goede ruimtelijke ordening. Hierover kan enkel worden gesteld dat er tijdens het gebruik en de openstelling van de kerk toezicht zal zijn vanuit het kerkgebouw. Hierdoor is het mogelijk om bijvoorbeeld jongeren van de Hersteld Hervormde Gemeente te corrigeren op eventueel luidruchtig gedrag. Ernstige hinder door stemgeluid is daarmee onwaarschijnlijk.

Bij de bouw van het kerkgebouw moet worden voldaan aan het Bouwbesluit en rekening gehouden worden met het geluid vanuit de kerk.

Relatie met omliggende veehouderijen: geur

De gemeente Epe heeft geen geurverordening vastgesteld. In of aan de kerk bevindt zich geen woning. Op zondag zullen er twee diensten zijn. Er is een enkele keer in de week overdag een dienst. De kerk is een aantal avonden en een enkel dagdeel in de week geopend. Niet in alle gevallen zal de dominee aanwezig hoeven te zijn. Er is dan ook geen sprake van een langdurige aanwezigheid en daarmee is de kerk niet aan te merken als geurgevoelige object.

Conclusie

Om deze redenen kan redelijkerwijs worden verondersteld dat de nieuwe functies geen onevenredige hinder en/of overlast tot gevolg hebben voor omliggende functies noch zijn er agrarische bedrijven die door de nieuwbouw van de kerk beperkt zullen worden in hun bedrijfsvoering.

Gelet op het vorenstaande doorkruist het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat met name over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Ook worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes en/of andere gevaarlijke inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een schermfoto van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0017.png"

Screenshot www.risicokaart.nl  

De afbeelding laat geen relevante inrichtingen zien die een effect hebben op het plangebied. In de omgeving van het projectgebied vinden geen activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen plaats.

In het kader van de externe veiligheid zijn derhalve geen belemmeringen aanwezig. Op het vlak van externe veiligheid is onderhavig bestemmingsplan daarom uitvoerbaar.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:

  • 1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  • 2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  • 3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.

Op landsniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt. Denk aan de Waterwet uit 2009, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

Watertoets

In de Wro is een zogenaamde 'watertoets' voorgeschreven. Dat houdt in dat in de voorbereiding met het Waterschap Veluwe overleg moet worden gevoerd over het effect van de voorgenomen plannen op de waterhuishouding. Dit overleg is niet nodig voor die gevallen waar het Waterschap Veluwe aangeeft dat het niet nodig is. In het kader van de Wro is het van belang de uitvoerbaarheid aan te tonen.

Planspecifiek

In de huidige situatie bestaat het plangebied bijna volledig uit grasland. In het voorgenomen plan wordt het nieuwe kerkgebouw opgericht (en wordt een deel van het plangebied verhard ten behoeve van het parkeerterrein. Het nieuwe kerkgebouw heeft een oppervlakte van 560 m2. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool. Op het groene gedeelte van het terrein wordt voorzien in waterberging.

Over onderhavig bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met het Waterschap Veluwe.

4.3 Verkeer

Het terrein van het nieuwe kerkgebouw zal via één entree worden ontsloten. Deze inrit is gelegen tussen de Vaassenseweg 12 en 14 (ter linkerzijde van de supermarkt) en is 5 meter breed. De inrit ligt direct tegen de bestaande schuur van Vaassenseweg 14.

De parkeernorm bij de kerk is ontleend aan de CROW-richtlijn. Deze parkeernorm is een reële inschatting van de parkeervraag. De norm voor een kerk ligt tussen de 0,1 - 0,2 parkeerplaats per zitplaats. Bij 254 zitplaatsen zijn er daarom 51 parkeerplaatsen nodig.

Zowel voor als achter het kerkgebouw worden in totaal 70 parkeerplaatsen gerealiseerd op het eigen terrein van de kerk. Dit wordt ruim voldoende geacht en hiermee wordt voorkomen dat kerkgangers aan de Hanendorperweg of de Vaassenseweg parkeren. Het nieuwe parkeerterrein zal worden ingericht met groenstroken en verkeersremmende voorzieningen.

Het bestaande pad achter de supermarkt, tussen de Hanendorperweg en het plangebied, zal voor auto's worden afgesloten om te voorkomen dat dit pad als extra ontsluiting zal dienen.

Omdat het plangebied ligt aan de doorgaande weg Epe-Vaassen, zal de toename van het verkeer in relatie tot de nu al aanwezige verkeersbewegingen verwaarloosbaar zijn. Bovendien vinden de nieuwe verkeersbewegingen voornamelijk plaats op de rustige uren.

Verkeerskundig zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • 1. gebiedsbescherming;
  • 2. soortenbescherming.

Ad 1: Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • 1. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • 2. beschermde Natuurmonumenten;
  • 3. wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 

  • 1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • 2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • 3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Ad 2: Soortenbescherming 

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre zich op de locatie beschermde soorten bevinden en nagegaan moet worden in hoeverre de ingrepen negatieve gevolgen zouden kunnen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen, etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van het initiatief voor gebiedsbescherming te beoordelen is de locatie van Vogel/Habitatrichtlijngebieden (de toekomstige Natura 2000-gebieden) bekeken en is gekeken naar de ligging van de EHS rondom het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0018.png"  
Habitatrichtlijn rondom Emst (bron: bestemmingsplan Kern Emst)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0019.png"  
Ligging EHS rondom het plangebied (bron: provincie Gelderland)  

Het plangebied bevindt zich niet in, of in de buurt van, een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn en evenmin in of nabij de EHS.

Soortenbescherming

In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan uitgevoerd voor flora en fauna.

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie door het intensieve agrarisch gebruik en het ontbreken van bebouwing en opgaande begroeiing niet geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats voor beschermde soorten. Alleen aan de zijde van de Vaassenseweg is enige tuinbeplanting en aangrenzende bebouwing aanwezig. In de struiken kunnen algemeen voorkomende broedvogels voorkomen. De aangrenzende bebouwing is potentieel geschikt voor vleermuizen. Het gebied ten zuiden van de onderzoekslocatie vormt een geschikt habitat voor steenuil. De voorgenomen plannen vormen echter geen aantasting van het leefgebied.

In de tabel is voor de verschillende soortgroepen samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is verkort weergegeven welke maatregelen te treffen zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0020.png"

Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Het volledige onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.5 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

De gemeente Epe heeft haar archeologisch beleid uitgewerkt in een archeologische waarden- en verwachtingskaart en de nota "Epe, historisch centrum van de Veluwe; cultuurhistorisch bleid 2010-2015".

Planspecifiek

Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart is te zien dat het plangebied zich bevindt in een gebied met hoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-OBP1_0021.png"  
Uitsnede archeologische waardenkaart gemeente Epe (het plangbied is rood omcirkeld)  

Volgens het gemeentelijke beleid houdt dit in dat bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper van 50 cm beneden maaiveld archeologisch onderzoek nodig is. Omdat dit het geval is, is het gehele plangebied onderzocht op archeologische resten.

Op grond van de resultaten van dit 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase' wordt een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht, wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 70 cm beneden maaiveld.

Ter plaatse van het toekomstige kerkgebouw zal de bodem dieper dan 70 cm beneden maaiveld worden verstoord. Het kerkgebouw zal namelijk tot op de vaste ondergrond worden gefundeerd en het zuidelijke deel (verenigingsgebouw) zal worden onderkelderd. Ter plaatse van het bouwvlak waarbinnen het kerkgebouw ligt (binnen de bestemming maatschappelijk), is vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk, om vast te stellen of hier archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden.

De genoemde vervolgwerkzaamheden zullen na vaststelling bestemmingsplan en tijdens de start van de bouw, uitgevoerd moeten worden. Deze werkwijze is door de regioarcheologe akkoord bevonden.

Het 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase' is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het plangebied zal worden aangewend voor de opbouw en het onderdak van de Hersteld Hervormde Gemeente Emst, hierna te noemen de initiatiefnemer.

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten voor oprichting en onderhoud worden bekostigd uit de eigen middelen van de initiatiefnemer. De gemeente Epe zal daarom met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan zal met de initiatiefnemer de anterieure overeenkomst zijn aangegaan. Op deze wijze kan worden bewerkstelligd dat het verhaal van kosten anderszins verzekerd is en hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

In de anterieure overeenkomst wordt ook de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten voor het volgen van de RO-procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het plan is hiermee voor de gemeente Epe haalbaar.

De initiatiefnemer zal het plangebied niet commercieel exploiteren. Het plangebied wordt in eigen beheer ontworpen en bebouwd. Initiatiefnemer heeft voldoende ruimte om eventuele tegenvallers op te vangen. Indien het plan uiteindelijk tekorten zal kennen, dan zal dat voor de gemeente Epe geen consequenties hebben. Het risico daarvoor ligt geheel bij de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste twee paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen. In de derde paragraaf wordt ingegaan op dit specifieke bestemmingsplan.

5.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe: toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wabo en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

5.2 Bestemmingsplan: 3 elementen

Een bestemmingsplan bestaat uit drie elementen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding.

De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effectrapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en / of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied: dat gebeurt in dat geval in het milieu-effectrapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wro (goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de betreffende mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden! Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werkzaamheden of van een werk, geen bouwwerk zijnde, opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen! Controleer altijd het hoofdstuk Algemene regels als aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de regels

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet mag.

5.3 Dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Maatschappelijk, waarbij de functie maatschappelijk wordt neergelegd ten behoeve van realisatie van het kerkgebouw. Binnen deze bestemming, zowel binnen als buiten het bouwvlak, is ruimte voor de realisatie van een vrijstaand bijgebouw met een maximale omvang die ontleend is aan het bestemmingsplan 'Kern Emst'. Tevens kunnen binnen deze bestemming onder andere parkeerplaatsen en groenvoorzieningen worden gerealiseerd.
  • Verkeer, waarmee het parkeerterrein aan de voorzijde van de kerk wordt vastgelegd, inclusief groenvoorzieningen.
  • Groen, waarbij op een gedeelte achter de kerk de groene functie wordt neergelegd. Binnen deze bestemming is tevens ruimte voor waterberging.

De noemenswaardige bijzonderheden van dit plan zijn:

  • binnen de bestemming Maatschappelijk ligt een bouwvlak: binnen dit bouwvlak dient het kerkgebouw te worden gerealiseerd. Het bouwvlak biedt enige directe uitbreidingsruimte en aanvullende uitbreidingsruimte na een wijzigingsprocedure;

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

De procedure van het bestemmingsplan is voorafgegaan door diverse informatieavonden voor omwonenden en andere belangstellenden. Tevens is in de periode november 2011 - maart 2012 een mediationtraject doorlopen waarbij gesproken is met een comité van omwonenden, de gemeente Epe en een vertegenwoordiging van de HHG Emst, waarmee alle betrokken partijen een gelijk informatieniveau over het plan hebben gekregen en er verbeteringen zijn aangebracht aan de inpassing van het kerkgebouw, indien gekozen zou worden voor deze locatie aan de Vaassenseweg. Na dit traject is ervoor gekozen om de bestemmingsplanprocedure te starten.

6.1 Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het BRO is het voorontwerp bestemmingsplan toegestuurd naar de daarvoor in aanmerking komende instanties.

In totaal zijn twee overlegreacties ingediend. Beide reacties bevatten geen adviezen die in het bestemmingsplan moeten worden verwerkt.

Van beide overlegreacties is in de Nota inspraak en overleg een samenvatting weergegeven, voorzien van een gemeentelijke reactie en een conclusie ten aanzien van de ingediende overlegreactie. De Nota inspraak en overleg is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

6.2 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan Kerkgebouw HHG te Emst heeft met ingang van 1 mei tot en met 11 juni 2013 op grond van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegen.

Tijdens de inspraaktermijn zijn er twee inspraakreacties ingediend. Geen van deze reacties geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

Van beide inspraakreacties is in de Nota inspraak en overleg een samenvatting weergegeven, voorzien van een gemeentelijke reactie en een conclusie ten aanzien van de ingediende inspraakreactie. De Nota inspraak en overleg is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Verdere procedure

Na de ter inzage legging en eventuele aanpassingen aan het voorontwerp wordt het ontwerpbestemmingsplan ingevolge artikel 3.8 Wro overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter visie gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na beantwoording van eventueel ingekomen zienswijzen en (gewijzigde) vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.