direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Wisselseweg 25-27, Epe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is woonachtig in een bedrijfswoning aan de Wisselseweg 27 in Epe. Hoewel deze woning oorspronkelijk is bestemd als bedrijfswoning, wordt deze niet langer als zodanig gebruikt. Het verzoek heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming van deze woning naar 'Wonen', zodat het losgekoppeld wordt van het aangrenzende bedrijf aan de Wisselweg 25 en de planologische situatie wordt aangepast aan de feitelijke omstandigheden, namelijk het gebruik als burgerwoning.

In de huidige situatie geldt voor zowel Wisselseweg 25 als Wisselseweg 27 een bedrijfsbestemming, waarbij onduidelijk is welk type bedrijvigheid hier is toegestaan. Beoogd is het toekennen van de bestemming 'Wonen' aan de Wisselseweg 27 en het behouden van de bestemming 'Bedrijf' voor Wisselseweg 25, waarbij dient te worden gespecificeerd welke bedrijfsactiviteiten hier worden toegestaan.

Om een en ander planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de Wisselseweg 25 en 27 in Epe. Onderstaande plattegrond geeft de betrokken locatie weer in haar omgeving. Ten noordoosten ligt op ca. 600 meter de bebouwde kom van het dorp Epe. De bebouwing van buurtschap Wissel begint aan de overkant van de weg. Aan zuidzijde is het allemaal agrarisch gebied met agrarische bedrijven.

Direct naast nummer 27 ligt op nummer 25 een kleine transportonderneming met caravanstalling, wat voorheen een veehouderij betrof. Daar weer naast is een veehouderij gevestigd waar momenteel alleen rundvee wordt gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0001.png" Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep)

1.3 Vigerende planologische situatie

Vigerend voor de planlocatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'. Dit bestemmingsplan is op 23 maart 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Epe. De betreffende locatie heeft de enkelbestemming 'Bedrijf´ en dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. De locatie ligt in de Groene Ontwikkelingszone. Er is rechtens één bedrijfswoning toegestaan. Zie onderstaande plattegrond met aangegeven de plek van de planlocatie.

Overigens is in de huidige situatie onduidelijk welk type bedrijvigheid is toegestaan binnen het plangebied. In de bestemmingsomschrijving van de vigerende bedrijfsbestemming wordt verwezen naar een bij de regels gevoegde bedrijvenlijst, echter wordt de locatie Wisselseweg 25/27 hierin niet genoemd.

Een bestemmingswijziging door middel van toepassen van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid is niet mogelijk. De gewenste ontwikkeling moet buitenplans worden geregeld. Daarbij moet een nieuw bestemmingsplan worden gemaakt voor de locatie. Hierin moet worden opgenomen dat Wisselseweg 27 een woonbestemming krijgt. Wisselseweg 25 kan binnen het nieuwe bestemmingsplan de bedrijfsbestemming behouden en er kan worden gespecificeerd welke bedrijfsactiviteiten hier worden toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Wisselseweg 25-27, Epe' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de percelen op Wisselseweg 25 en 27, met momenteel één bedrijfsbestemming. Het maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Epe. Het plangebied ligt tussen buurtschap Wissel aan de noordzijde en het agrarische gebied aan de zuidzijde. Binnen het huidige bestemmingsvlak 'Bedrijf' bevindt zich een caravanstalling en kleine transportonderneming, alsmede twee bedrijfswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0004.png"
Luchtafbeelding huidige situatie: één bestemming Bedrijf (bron: Google Earth)

2.2 Toekomstige situatie

Door bestemmingswijziging krijgt Wisselseweg 27 met de bestaande woning de bestemming 'Wonen'. Wisselseweg 25 met de bestaande bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing behoudt de bestemming 'Bedrijf' maar er wordt nader gespecificeerd welke bedrijfsactiviteiten hier zijn toegestaan.

Op dit moment bestaan de bedrijfsactiviteiten aan de Wisselseweg 25 uit een transportbedrijf (parkeren vrachtwagens in de open lucht) en een caravanstalling in de voormalige ligboxenstal. De schuur die het dichtst bij de weg staat is voor opslag machines, werktuigen en materialen.

Er worden door de bestemmingswijziging geen bouwmogelijkheden toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0005.png"
Luchtafbeelding toekomstige situatie: één bestemming Bedrijf en één bestemming Wonen (bron: Google Earth)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft het project Wisselseweg 25 en 27 nauwelijks raakvlak met dit nationale kader. Met onderhavig planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

De voorgenomen wijziging aan de Wisselseweg 25 en 27 ligt niet in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Daarom heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Aangezien het project aan de Wisselseweg 25 en 27 geen nieuwbouw mogelijk maakt, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet relevant.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgesteld in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Het initiatief wordt met name aan de Omgevingsverordening getoetst.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (26 februari 2019)

In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:

  • 1. energietransitie;
  • 2. klimaatadaptie;
  • 3. circulaire economie;
  • 4. biodiversiteit;
  • 5. bereikbaarheid;
  • 6. vestigingsklimaat;
  • 7. woon- en leefomgeving.

Alleen ambitie 7 kan eventueel een rol spelen bij de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan.

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staat in constante wisselwerking met de Omgevingsverordening Gelderland en geeft richting aan de beleidskeuzes binnen de provinciale grenzen.

Conclusie

Het voornemen voorziet niet in extra bouw- en/of gebruiksmogelijkheden. Er is dus geen of nauwelijks sprake van een ontwikkeling in het buitengebied. De zeven genoemde ambities spelen daarbij geen rol.

3.2.2 Omgevingsverordening (januari 2023)

De geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van januari 2023 bevat alle vastgestelde actualisaties sinds het moederplan door Provinciale Staten is vastgesteld op 24 september 2014. De omgevingsverordening is het juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en het is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om de provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Conclusie

Onderhavig plan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk. Het plan voor splitsing van het huidige bouwperceel en het planologisch wijzigen van bestaande bebouwing is op geen enkele wijze strijdig met de Omgevingsverordening, het betreft hier een ontwikkeling die de provinciale belangen niet schaadt.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Epe

Met de Omgevingsvisie Epe, vastgesteld op 9-12-2021, geeft de gemeente Epe haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied

De omgevingsvisie geeft het handelingsperspectief voor de fysieke leefomgeving aan: het zet de koers uit en geeft richting. Met de omgevingsvisie wil Epe iedereen faciliteren en inspireren om ideeën waar te maken die passen bij de waarden, opgaven en doelstellingen. In de omgevingsvisie 'Natuurlijk goed leven' staat de waardevolle leefomgeving centraal. En zijn de vier kernopgaven van de gemeente Epe benoemd, te weten: duurzame toekomst, gezondheid, zorg en welzijn, goed wonen én ondernemen. Ook zijn er doelstellingen, ontwikkelrichtingen en ruimtelijke keuzes geformuleerd en is het handelingsperspectief van de omgevingsvisie beschreven.

Planspecifiek

De planlocatie bevindt zich binnen het deelgebied 'de Veluweflank', zie onderstaande plattegrond. De omgevingsvisie richt zich in dit gebied vooral op de randen van de natuurgebieden waar Epe kiest voor een strategie van zonering en waar stap voor stap gaat worden geëxtensiveerd: geen uitbreidingsmogelijkheden voor agrariërs, alleen natuurinclusieve veranderingen. Dit kan alleen door nieuwe verdienmogelijkheden en meer concreet flexibiliteit te bieden in de functiewensen van agrariërs die er gaan komen. Verder wil Epe de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en ensembles in dit gebied beschermen.

Conclusie

De wijziging van het bestemmingsplan brengt geen extra bouw- of gebruiksmogelijk heden met zich mee. Hierdoor is het niet in strijd met de Omgevingsvisie van Epe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0006.png"

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied vanaf de planlocatie betreft de Veluwe dat op ca. 975 meter afstand ligt. Zie de onderstaande plattegrond met daarop aangeduid de planlocatie ten opzichte van Natura2000-gebied De Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0007.png"

De splitsing van het huidige bedrijfsbouwperceel in een perceel 'Bedrijf' en een perceel 'Wonen' brengt geen nieuwe bouwmogelijkheden of gebruiksmogelijkheden met zich mee. Ook de woonsituatie met het aantal verkeersbewegingen wijzigt niet. Er hoeft dan ook geen Aerius-berekening te worden opgesteld. Een inrichtingsplan of natuurmaatregelen zijn, gelet op de aard en omvang van het plan, niet benodigd. De conclusie is dat gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming geen belemmering vormt voor de wijziging van het bestemmingsplan.

4.1.3 Soortenbescherming

De splitsing van het huidige bedrijfsbouwperceel in een perceel 'Bedrijf' en een perceel 'Wonen' brengt geen nieuwe bouwmogelijkheden of gebruiksmogelijkheden met zich mee. Er wordt ook niet gesloopt. De conclusie is dat soortbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming geen belemmering vormt voor de wijziging van het bestemmingsplan.

4.1.4 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Onderzoek

Er is door Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op 14 maart 2023. De rapportage is opgenomen als Bijlage 1. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd:

  • In de bovengrond van MM1 is een licht [>achtergrondwaarde] verhoogd gehalte arseen aangetoond. Het aangetroffen licht verhoogde gehalte arseen is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren. Hoogstwaarschijnlijk is dit van natuurlijke oorsprong.
  • In de ondergrond van MM2 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • In het grondwater van de peilbuis B01-1-1 zijn licht [>streefwaarde] verhoogde gehaltenbarium en kwik aangetoond.De aangetroffen licht verhoogde gehalten barium en kwik zijn waarschijnlijk van natuurlijkeoorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater.
4.2.3 Conclusie

De resultaten van het onderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging. De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de bovengrond en het grondwater geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Op 29 juni 2021 is door het college besloten om rapport 3536 van adviesbureau RAAP d.d. 09-06-2021 en de bijbehorende kaarten als basis te gebruiken voor de actualisatie van het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid.

De bebouwing binnen het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmering op voor het planvoornemen, temeer omdat er met de bestemmingswijziging geen nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden worden geschapen.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied kent in het gemeentelijk archeologisch beleid een hoge archeologische verwachtingswaarde (met vrijstellingsgrenzen 100 m2 en 35 cm -Mv). Er is door de herbestemming van een bedrijfswoning tot burgerwoning weliswaar sprake van een planologische ontwikkeling, er worden evenwel geen nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden mogelijk gemaakt. Ook zijn er geen bodemroerende werkzaamheden voorzien. Archeologisch onderzoek hoeft dan ook niet plaats te vinden. In onderhavig plan is een archeologische dubbelbestemming opgenomen, gebaseerd op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart 2021 en het gemeentelijk conceptbeleid 2023.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts wordt er geen nieuwe bebouwing opgericht in het beschermd archeologisch gebied. De bestaande archeologische dubbelbestemming is met voorliggend plan overgenomen. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen. Door de splitsing van het bouwperceel moet berekend worden of de toekomstige burgerwoning op Wisselseweg 27 ontoelaatbaar met fijnstof (PM10) wordt belast als gevolg van de uitstoot van de naburige veehouderij op nummer 23. Hiertoe is een fijnstof berekening gemaakt met ISL3a. De uitkomst hiervan staat in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0008.png"

De jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) is gesteld op maximaal 40 micogram/m3. De maximale 24-uurs gemiddelde concentratie, waarbij de grenswaarde op 35 microgram/m3 is gesteld, mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

De uitkomst van het fijnstofonderzoek t.b.v de toekomstige burgerwoning Wisselseweg 27 is dat de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) 17,05 micogram/m3 bedraagt. Dit is ruim binnen de gestelde norm. Het aantal dagen dat de norm voor de maximale 24uurs gemiddelde concentratie wordt overschreden bedraagt 6,0. Ook dit is ruim binnen de gestelde norm.

Wellicht ten overvloede is ook de bedrijfswoning op nummer 25 betrokken in de berekening. Ook deze blijkt ruim binnen de gestelde luchtkwaliteitsnormen te blijven.

4.4.3 Conclusie

Het aspect fijnstof is geen belemmering voor het splitsen van het bouwperceel.

4.5 Parkeren en verkeer

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de eventuele gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. Aangezien er geen fysieke wijzigingen middels het projectplan mogelijk worden gemaakt zijn er wat betreft verkeer en parkeren betreft geen negatieve gevolgen. Daarbij zij vermeld dat er afdoende eigen parkeergelegenheid op de erven van Wisselseweg 25 en 27 aanwezig is.Het onderhavig initiatief heeft geen negatieve effecten op het aspect verkeer en parkeren.

4.5.1 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer (o.a. de Wisselseweg)

Voorliggend plan ziet hoofdzakelijk op het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning.

De Wgh kent het begrip bedrijfswoning als zodanig niet. De bestaande bedrijfswoning wordt derhalve reeds gezien als een woning als bedoeld in de Wgh. Gezien voorliggend plan enkel een planologische wijziging behelst en er geen nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden gecreërd worden, is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

De gewenste reguliere woonbestemming aan de Wisselseweg 27 betreft een gevoelige functie. Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Gelet op de ligging en directe omgeving van het plangebied kan dit gekarakteriseerd worden als gelegen in rustig gebied.

In de nabijheid van het plangebied komt de volgende bedrijvigheid voor:

  • Wisselseweg 23: agrarisch bedrijf waar momenteel alleen rundvee wordt gehouden. Op de milieuvergunning staan vleesrundvee en varkens. Omdat dit bedrijf op korte afstand van het plangebied is gelegen wordt in paragraaf 4.7.3 aandacht besteed aan de geursituatie.
  • Wisselseweg 25: Als het huidige bouwperceel wordt gesplitst heeft Wisselseweg 27 te maken met dit naburig transportbedrijf/caravanstalling. Voor een caravanstalling wordt uitgegaan van milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Gezien de onderlinge afstand minder bedraagt wordt deze richtafstand niet gehaald. Voor het huidige transportbedrijf geldt dat deze lastig is in te schalen in een milieucategorie. Gelet op de aard van de bedrijvigheid geldt echter voor zowel het transportbedrijf als de caravanstalling dat enkel het aspect geluid relevant is. Om de gewenste bestemmingswijziging mogelijk te maken is zodoende een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie voor dit onderzoek en de verdere akoestische onderbouwing paragraaf 4.7.4.
  • Wisselseweg 9: paardentrain- en verhuurbedrijf. Dit betreft een niet-agrarisch bedrijf met een ligging op ca 400 meter van de beoogde ontwikkeling. Door deze afstand is dit bedrijf niet relevant voor het plangebied. Bovendien zijn andere woningen op kortere afstand gelegen en daarmee maatgevend voor dit bedrijf.
  • Wisselseweg 47: detailhandel ten westen van het plangebied op ca. 200 meter afstand. Door de ruime afstand is deze detailhandel niet relevant voor het plangebied. Bovendien zijn andere woningen op kortere afstand gelegen en daarmee maatgevend voor dit bedrijf.
  • Wisselseweg 74: autogaragebedrijf ten westen van het plangebied op ca. 190 meter afstand. Door de ruime afstand is deze detailhandel niet relevant voor het plangebied. Bovendien zijn andere woningen op kortere afstand gelegen en daarmee maatgevend voor dit bedrijf.
4.7.3 Geurhinder

De naburige veehouderij op nummer 23 heeft een milieuvergunning van 13 april 2007. Hiermee worden de dieraantallen vergund zoals vermeld in onderstaande tabel, die afkomstig is uit deze vergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0009.png"

Voor de rundveestallen geldt een vaste richtafstand van 50 meter tot naburige woningen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Voor de varkensstallen moet een geurberekening worden gemaakt met het geurverspreidingsmodel V-stacks. De norm van 14 odeureenheden die voor deze locatie geldt mag niet worden overschreden.

Zie onderstaande tabel voor de uitkomsten van de geurberekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0010.png"

Er zijn twee varkensstallen vergund, beide met mechanische ventilatie. De V-stacks berekening laat zien dat de geurbelasting op de twee woningen van het plangebied ruimschoots onder de norm van 14 odeureenheden blijft. De conclusie is dan ook dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

4.7.4 Akoestisch onderzoek

Er is door Sain Milieuadvies een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van het transportbedrijf. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 2. In de onderstaande tabel zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0011.png"

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting voor wat betreft het langtijdgemiddelde geluidsniveau voldoet aan de normstelling. Voor wat betreft het maximaal geluidsniveau wordt op de zijgevel in de nachtperiode niet voldaan aan de normstelling. Op de achtergevel wordt wel voldaan.

Door Peutz is onderzoek gedaan naar de grenswaarden voor piekgeluiden in verband met de in ontwikkeling zijnde Omgevingswet. Uit dit onderzoek blijkt dat LAmax-niveaus in de nachtperiode tot zelfs 65 dB(A) à 70 dB(A) op de gevel aanvaardbaar kunnen zijn. Gezien de conclusies uit het rapport van Peutz en de berekende geluidsbelasting van 63 dB(A) hoeft voor slaapverstoring niet te worden gevreesd. Omdat verder het dakvlak waarop de overschrijding is berekend feitelijk doof is en er op de begane grond wel aan de normstelling voldaan wordt, kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat.

Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit hoeft een gevel die doof is niet getoetst te worden. Daarom voldoet de onderzochte situatie aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit. De woonbestemming beperkt de bedrijfsvoering van het transportbedrijf daarom niet onevenredig.

Gezien de berekeningsresultaten is er ter plaatse van de woonbestemming sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en wordt het transportbedrijf niet beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering (voor zover het gaat om geluid). Geadviseerd wordt om in het bestemmingsplan vast te leggen dat de oostelijke zijgevel van de woning ter plaatse van de verdieping doof moet zijn uitgevoerd.

4.7.5 Conclusie

In de regels is geborgd dat de oostelijke zijgevel van de woning aan de Wisselseweg 27 ter plaatse van de verdieping(en) doof moet zijn uitgevoerd. Ook is het maximum aantal transportbewegingen van het transportbedrijf in de dag-, avond- en nachtperiode vastgelegd in de regels. Tenslotte zijn (toekomstige) bedrijfsactiviteiten ten westen van de bestaande bedrijfswoning aan de Wisselseweg 25 middels een aanduiding uitgesloten.

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt onderhavig plan niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG111Wisselse2527-VBP1_0012.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen een bijbehorende invloedssfeer.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd; het plangebied is derhalve niet gelegen binnen een bijbehorende invloedsfeer. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Mede gelet op het feit dat er geen graaf- en/of bouwwerkzaamheden benodigd zijn, vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Voor onderhavig initiatief is op 4 oktober 2022 de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. Het resultaat is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit de ingevoerde gegevens blijkt dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt bij de bestemmingswijziging

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

4.11.2 Beoordeling

Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer de bebouwde oppervlakte als gevolg van de functiewijziging niet wordt vergroot er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het besluit m.e.r (ECLI:NL:RVS:2018:348). Onderhavige ontwikkeling ziet op een functiewijziging waarbij het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot. Er worden geen nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden gecreeërd. Zodoende is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoel in onderdeel D van besluit m.e.r.

4.11.3 Conclusie

Op grond van het voorgaande is het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling niet vereist.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'.

Het bestemmingsplan 'Wisselseweg 25-27, Epe' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Wisselseweg 25-27, Epe' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

'Bedrijf'

De bedrijfsbestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' en nader gespecificeerd op de bestaande bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Het oppervlak aan bedrijfsbebouwing bedraagt ten hoogste het oppervlak aan bestaande bedrijfsbebouwing.


'Wonen'

Met oog op de gewenste reguliere woonfunctie voor de bestaande woning aan de Wisselseweg 27 is een woonbestemming opgenomen. Qua regels is aansluiting gezocht bij de woonbestemming uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'.


'Waarde - Archeologie 4'

De archeologische dubbelbestemming dient ter bescherming van potentieel aanwezige archeologische waarden en is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. De gemeente ondervindt derhalve geen negatieve financiële gevolgen ten aanzien van deze ontwikkeling en loopt geen financieel risico.

Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.2 Overleg met omwonenden

Er heeft overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en omwonenden. Door middel van een schriftelijk omgevingsdialoog is het planvoornemen voorgelegd aan de direct omwonenden. Het verslag hiervan is op genomen als Bijlage 4. Er zijn op voorhand geen bezwaren vernomen. De reacties uit de omgevingsdialoog hebben daarom niet geleid tot aanpassingen aan het plan. Richting de omwonenden is aangegeven dat betrokkenen tijdens formele procedure van het bestemmingsplan nog bezwaar kunnen maken.

6.2.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend. Tevens heeft naar aanleiding van de zienswijzen een hoorzitting plaatsgevonden met reclamanten. Van de binnengekomen zienswijzen en de hoorzitting is in Bijlage 5 een samenvatting en, voor wat betreft de zienswijzen, de gemeentelijke reactie opgenomen. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen.