Plan: | Vaassensebinnenweg 23, Emst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG103Vsbinnenwg23-VWP1 |
De initiatiefnemer is voornemens op het adres Vaassensebinnenweg 23 te Emst, kadastraal bekend als perceel Epe en Oene, sectie N, nummer 1616 en 1617 de bestaande woning om te zetten naar een burgerwoning. Op de locatie bevindt zich een woonboerderij met enkele schuren. De woonboerderij en één schuur bevinden zich op perceel 1616, de overige twee schuren bevinden zich op het perceel 1617. Het volledige planvoornemen betreft het verbouwen van de woning, het slopen van de schuren op perceel 1617 en het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', artikel 3.2. volgt dat op de voor Agrarisch aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Het bouwen van woningen is op deze locatie niet toegestaan. Voor realiseren van een burgerwoning is een wijziging van Agrarisch naar Wonen vereist. Uit artikel 45.2 volgt dat de burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de bedrijfswoning met de daarbij behorende tuinen, erven en inritten binnen de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Voorliggend plan voorziet in de planvorming om gebruik te maken van de geldende wijzigingsvoorwaarden.
Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Epe, ten noorden van de kern Vaassen en ten zuidwesten van de kern Emst. Op onderstaande afbeeldingen zijn de begrenzing van het plangebied aangegeven, en de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Emst.
Ligging plangebied ten opzichte van Emst
Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', dat op 23 maart 2017 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch', met daarbinnen een bouwvlak en een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaand erf'. De voor agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De aanduiding voor het bestaande erf voegt daar de mogelijkheid aan toe tot het uitoefenen van een agrarisch hobbybedrijf.
In de uiterste linkerbovenhoek heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Deze bestemming beschermd en behoud de archeologlische waarden van de gronden. Het legt de voorwaarden vast tot het overleggen van een archeologisch rapport bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm. Uit dit rapport moet blijken wat de archeologische waarden zijn in het gebied die zullen worden verstoord.
Daarnaast gelden ook twee gebiedsaanduidingen voor het plangebied: 'overige zone - bschermingszone natte landnatuur' en 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. Deze zones zijn bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de specifieke waarden.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede weer van het vigerende bestemmingsplan, met het plangebied in rood aangegeven. In alle aangrenzende percelen geldt de bestemming 'agrarisch'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied in rood aan gegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel ligt in het agrarisch gebied van de gemeente Epe, ten zuidwesten van de kern van Emst, ten noorden van de kern Vaassen en ruim ten zuidwesten van de kern van Epe. In de huidige situatie heeft de locatie een agrarische functie. Op het perceel bevindt zich een woonboerderij met een aantal schuren.
Het perceel wordt aan de westkant ontsloten door bomen en hagen en ook op het terrein zijn enkele bomen aanwezig. Onderstaande afbeeldingen geven het plangebied weer gezien vanaf bovenaf en vanaf de weg.
Bovenaanzicht plangebied (bron: google maps)
Plangebied gezien vanaf de weg (bron: google maps)
In de nieuwe situatie wordt de bestaande woning op het terrein verbouwd en gaat deze fungeren als burgerwoning. Hiervoor wordt de geldende agrarische bestemming omgezet in de bestemming wonen.
Na de verbouwing van het plan worden de schuren op het noordelijke perceel gesloopt. Hiervoor wordt apart een sloopvergunning aangevraagd.
Op onderstaande afbeelding is met de rode markering aangegeven welke gebouwen worden gesloopt.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een functieverandering van agrarisch naar wonen. De bepalingen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn hieronder opgenomen, waarbij steeds is aangegeven hoe aan de betreffende regels wordt voldaan.
Artikel 45.2 Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bedrijfswoning met de daarbij behorende tuinen erven en inritten binnen de:
Plangebied
Er wordt voldaan aan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe'.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Verkeer
Dit initiatief voorziet in de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. In de nieuwe situatie worden geen extra woningen voorzien ten opzichte van de bestaande situatie. Er is dus geen sprake van extra verkeersbewegingen. Nader onderzoek of maatregelen zijn niet noodzakelijk.
Parkeren
Voor de te hanteren parkeernormen sluit de gemeente Epe zich aan bij de parkeerkencijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte. Op basis van deze kencijfers geldt voor een vrijstaande woning in een buitengebied een parkeernorm van 2,8. In de bestaande situatie is er voldoende parkeergelegenheid op het erf. Deze parkeergelegenheid blijft bestaan in de toekomstige situatie.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief
Kader
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor geur vanwege dierenverblijven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremmissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tussen emmissiepunt en dergelijke objecten.
Plangebied
Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf met intensieve veehouderij bevindt zich aan de noordzijde op de Bloemendaalseweg 5 te Emst. Dit betreft een zeugenhouderij. De afstand van de dichtstbijzijnde stal van dit bedrijf tot de woning bedraagt ca. 510 meter. Op dit moment is een vergunning (bouwen en milieu) in procedure voor deze locatie. In Bijlage 1 is, zowel de geurberekening van de vergunde situatie van d.d. 7 januari 2013, als de gewenste (ontwerpbeschikking d.d. 26 januari 2023) situatie bijgevoegd. In deze geurberekeningen is de locatie Vaassensebinnenweg 23 Emst niet opgenomen. Wel is de locatie Vaassensebinnenweg 21 berekend. Hiervoor is de berekende geurbelasting voor zowel de vergunde situatie als de aangevraagde situatie 2,0 OU/m³. De Vaassensebinneweg 23 ligt verder weg dan de berekende geurbelasting op de Vaassensebinnenweg 21. Derhalve kan gesteld worden dat de geurbelasting op de planlocatie (Vaassensebinnenweg 23 Emst) lager is dan 2,0 OU/m³ (zie Bijlagen Vstacksberekeningen). De maximale geurbelasting mag 14,0 OU/m³ bedragen, hier voldoet het resultaat ruimschoots aan. Zodoende kan gesteld worden dat ter plaatse van de planlocatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aangezien tussen de planlocatie en veehouderij woningen zijn gelegen, zijn deze al beperkend. Derhalve wordt de veehouderij niet belemmerd als gevolg van de gewenste omzetting dan wel mogelijke uitbreidingen de toekomst. Derhalve wordt de veehouderij niet belemmerd als gevolg van de gewenste omzetting.
Conclusie
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Plangebied
Het huidige planvoornemen betreft het één te verbouwen woning in het plangebied en het mogelijk maken van een woonbestemming in het plangebied.
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij op circa 510 meter afstand. In het kader van dit bedrijf is een geuronderzoek uitgevoerd. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.2.
Voor de overige bedrijven geldt dat het mogelijk is dat de bedrijfsvoering van het perceel Laarseweg 18 (paardenhouderij) niet wordt beperkt aangezien er al een woning is gelegen tussen de planlocatie en de Laarseweg 18. Verder is er sprake van een goed woon-en leefklimaat, aangezien de locatie Laarseweg 18 op ruim meer dan de vereiste afstand van 50 meter is gelegen. De planlocatie ligt namelijk op ca. 160 meter.
Dit initiatief wordt daarmee op het vlak van bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar geacht.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Provincie Gelderland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Plangebied
Een woonfunctie is aan te merken als een gevoelige functie in het kader van de Wet bodembeheer. Er is nu sprake van een bedrijfswoning ter plaatse van het plangebied, en het feitelijke gebruik zal niet veranderen. Echter, om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen dient de staat van de bodem geïnventariseerd te worden. Dit is geïnventariseerd middels een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage
2).
Uit dit onderzoek blijkt dat er in de boven- en ondergrond op verschillende plekken licht verhoogde waarden van verschillende waarden zijn aangetoond. Deze verhoogde waarden zijn te verklaren door zowel menselijke activiteiten als de natuurlijike omgeving en vormen geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is ook de mogelijkheid tot verontreiniging door asbest onderzocht. Hieruit blijkt dat op enkele locaties sprake is van asbestgehalten die de interventiewaarden overschrijden. In het plangebied moet bij de verontreinigde zones de grond worden gesaneerd en de vervuilde grond worden afgevoerd. Voor de saneringen is een kostenraming opgesteld. Deze is te vinden in Bijlage 3.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Plangebied
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.
Wegverkeer
Met dit wijzigingsplan wordt één woning juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Volgens de wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelige functie. De woning ligt binnen de invloedszone van de Vaassensebinnenweg (Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die, gerekend vanuit de as van de weg, aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen op 250 meter). Er wordt echter geen nieuwe woning gerealiseerd, de voormalige bedrijfswoning blijft staan en wordt omgezet naar een burgerwoning. Wat betreft geluidsgevoeligheid verandert er niks in de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie. Om deze reden is onderzoek niet nodig.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 ug/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 ug/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
Plangebied
Het plan voorziet in de herbestemming van van één (voormalige bedrijfs)woning. Het plan draagt in niet betekende mate bij aan de luchtkwaliteit doordat het plan niet voorziet in extra verkeersbewegingen. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
Door het rijk zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van omgevingsvergunningaanvraag moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Plangebied
Het plan voorziet in het omzetten van de huidige agrarische bestemming naar een woonbestemming. Onderdeel van het uiteindelijke plan is het slopen van de bestaande schuren. Hierbij kunnen mogelijk beschermde soorten verloren gaan. Een ecologische quickscan is nodig om de mogelijke risico's in kaart te brengen. De ecologische quickscan is opgenomen in Bijlage 4. Uit de quickscan blijkt dat er geen soorten in het plangebied aanwezig zijn die beschermd zijn op basis van de Wet natuurbescherming. Wel dient rekening te worden gehouden met de broedperiode van vogels. Ook moet er rekening worden gehouden met vleermuizen. Lichtverstoring tussen zonsondergang en zonsopkomst moet zoveel mogelijk worden voorkomen.
In het voorliggende planvoornemen vind geen aantasting plaats van beschermde gebieden. Voor de sloop van de bestaande schuren is een stikstof berekening met het programma AERIUS uitgevoerd. De berekening is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat het plan geen negatieve effecten heeft op beschermde Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstof.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Plangebied
Het voorliggende plan raakt geen waterschapsbelangen. De initiatiefnemer heeft Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit plan via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 6). Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met het waterschap is niet nodig. Het Waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Plangebied
Gemeente Epe heeft haar archeologische waarden geïnventariseerd en gecombineerd in een archeologische waardenkaart. Binnen deze archeologische waardenkaart heeft voorliggend plangebied een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten.
De voorgenomen werkzaamheden bestaan uit het slopen van funderingen van de bestaande schuren (diepte onbekend, over 155 m²), het slopen van twee kelders (tot 1,0 à 1,1 m - mv over 25 en 40 m²) en het slopen van de vloeren van de bestaande schuren (tot 0,25 m -Mv over 760 m²). Voor de verbouwing van de boerderij zijn, op het slopen van de kelder na, verder geen graafwerkzaamheden voorzien.
De archeologische verwachting is afhankelijk van de geomorfologische ondergrond en de aanwezigheid van cultuurhistorische elementen:
De voorgenomen werkzaamheden bestaan uit het slopen van funderingen van de bestaande schuren (diepte onbekend, over 155 m²), het slopen van twee kelders (tot 1,0 à 1,1 m - Mv over 25 en 40 m²) en het slopen van de vloeren van de bestaande schuren (tot 0,25 m - Mv over 760 m²; bijlage 1). Voor de verbouwing van de boerderij zijn, op het slopen van de kelder na, verder geen graafwerkzaamheden voorzien.
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Op basis van het bureauonderzoek wordt geadviseerd een dubbelbestemming archeologie voor het plangebied op te nemen. Aangezien archeologische resten en/of sporen van 40 cm -Mv verwacht worden, wordt geadviseerd de vigerende onderzoeksgrens van de gemeentelijke verwachtingskaart voor het plangebied te handhaven (250 m² en dieper dan 35 cm - Mv).
Met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden is het advies als volgt. Het verwijderen van de vloeren van de schuren is gepland tot 25 cm - Mv, waardoor de kans klein is dat daarbij archeologische resten en/of sporen worden verstoord. Met de voorgenomen ingrepen zullen verder alleen bestaande funderingen en kelders worden verwijderd. Aangezien geen historische bebouwing ter plaatste verwacht wordt, is de kans klein dat bij deze werkzaamheden archeologische resten en/of sporen worden verstoord. Sporen uit de steentijd zijn onder de panden vermoedelijk al verdwenen en er wordt niet dieper gegraven van de bestaande funderingen/kelders. Daarom wordt voor de sloop geen vervolgonderzoek aanbevolen. De inpandige verbouwing van de boerderij leidt ook niet tot verdere bodemverstoringen waardoor hiervoor ook geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat geen belemmeringen voorzien worden met betrekking tot de beoogde werkzaamheden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De aanbeveling voor het opnemne van een archeologische dubbelbestemming in het plangebied is verwerkt in het plan.
Kader
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
Per 1 april 2015 is het Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt) met bijbehorend informatiesysteem Basisnet in werking getreden. In Basisnet staan gegevens over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi.
Plangebied
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen. De dichtstbijzijnde risicobron, een buisleiding, ligt op een afstand van meer dan één kilometer. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart met het plangebied aangegeven door de blauwe stip.
Uitsnede risicokaart, met plangebied aangegeven ter hoogte van de blauwe stip (bron: atlasleefomgeving.nl)
Conclusie
Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Toetsingskader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Een activiteit is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het Besluit m.e.r. valt woningbouw onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.). Daarin staat dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van en stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen m.e.r.-plichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is geen definitie beschikbaar. Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' laat ruimte voor interpretatie en functioneert daardoor als een soort achtervang voor stedelijke ontwikkelingen met mogelijke aanzienlijke milieugevolgen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is onder meer afhankelijk van de volgende factoren, zo blijkt uit de jurisprudentie ((bron: https://blogomgevingsrecht.nl/jurisprudentie/stedelijk-ontwikkelingsproject-in-de-praktijk/):
Dit bestemmingsplan betreft het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Het verhard oppervlak zal in het planvoornemen niet toenemen ten opzichte van de huidige bebouwing en juist afnemen. Gezien het planvoornemen ruim onder de drempelwaarden blijft wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Dit planvoornemen is geen stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarmee niet nodig. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd dat een wijzigingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Dat betekent onder andere dat voor het plangebied de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', vastgesteld door de gemeenteraad op 23 maart 2017 (identificatienummer NL.IMRO.0232.BG028Buitengebied-VBP1) van toepassing zijn. Dat betekent ook dat de regels van het wijzigingsplan beperkt kunnen blijven.
Op de verbeelding van het wijzigingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Daarnaast wordt een planschadeovereenkomst afgesloten zodat kosten van eventuele claims op planschade verhaald kunnen worden bij de initiatiefnemer. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer in de vorm van leges. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
Het wijzigingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode had een ieder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op het plan.
Naar aanleiding van ambtshalve wijzigingen zijn enkele zaken in het plan gewijzigd. De wijzigingen zijn opgenomen in de Nota ambtshalve aanpassingen in Bijlage 9.
De initiatiefnemer heeft omwonenden benaderd en hun reacties schriftelijk vastgelegd. De reacties zijn opgenomen in Bijlage 8.