direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkweg 45, Oene
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Kerkweg 45 te Oene is een kwekerij aanwezig. Nagenoeg het gehele perceel wordt gebruikt voor het kweken van planten en bomen met uitzondering van de noordoostelijke hoek van het perceel. Op dit deel is een tunnelkas aanwezig welke, samen met de omliggende bestrating wordt gebruikt als opslag voor materieel. Om de huidige situatie op te ruimen en te verbeteren is de perceelseigenaar en tevens initiatiefnemer voornemens een bedrijfsgebouw op te richten. Op het perceel is in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' een aanduiding opgenomen met een maximum bebouwd oppervlak wat is vastgelegd op 105 m2. De initiatiefnemer wil echter een gebouw neerzetten van 136,5 m2. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee groter dan de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte. In artikel 45.5 van het bestemmingsplan Buitengebied Epe is een regeling opgenomen waarmee dit maximaal bebouwd oppervlak met 30% uitgebreid kan worden door middel van een wijzigingsplan. Hierdoor wordt de realisatie van het bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt.

Dit wijzigingsplan voorziet in de uitwerking van bovengenoemde regeling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ongeveer 600 m ten noorden van de kern Oene, in het buitengebied van de gemeente Epe. In het plangebied is op het moment een kwekerij aanwezig. Het plangebied wordt omringd door agrarische gronden.

Op onderstaande afbeelding is de luchtfoto met daarop het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0001.png"

Luchtfoto plangebied. Plangebied rood omlijnd

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is op de volgende wijze opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn de huidige en de toekomstige situatie op het plangebied weergegeven. Daarbij is ook het vigerende bestemmingsplan weergegeven. In hoofdstuk 3 is het plan getoetst aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid welke in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en de conclusies van de onderzoeken die rondom het voorliggende initiatief zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Epe. In het plangebied is een kwekerij aanwezig. Bij deze kwekerij is een tunnelkas aanwezig waarin verschillende voertuigen, hulpmiddelen en producten van en voor de kwekerij worden opgeslagen. Ook op de omliggende bestrating bij de kas worden verscheidene zaken opgeslagen. Op het perceel is geen bedrijfswoning aanwezig.

Het plangebied wordt aan de oostzijde ontsloten door de Kerkweg. De Kerkweg sluit aan op de Ooster Oenerweg en op de Molenstraat, en loopt door tot in de kern Oene. De gronden om de kwekerij heen zijn bestemd voor agrarisch gebruik.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0002.png"

Tunnelkas op het perceel, naast voorgenomen bouwlocatie. (Eigen foto)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0003.png"

Inrit naar Kerkweg (Eigen foto)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0004.png"

Voorzijde en parkeerterrein perceel Kerkweg 45 (Eigen foto)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0005.png"

Perceel Kerkweg 45 gezien vanaf de weg (Google Maps 2019)

2.2 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan Buitengebied Epe, vastgesteld op 23 maart 2017.

In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Op het hele plangebied is een archeologische dubbelbestemming aanwezig. Daarnaast is er een functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen voor de gehele bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Op deze bestemming is ook een maatvoering opgenomen met een maximum bebouwd oppervlak van 105 m2.

Ter plaatse van de tunnelkas geldt de bestemming 'Agrarisch'. Deze kas en deze bestemming maken echter geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0006.png"

Uitsnede van het bestemmingsplan met plangebied (rood omlijnd)

2.3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren aan de zuidoostzijde van het perceel in de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Het bedrijfsgebouw wordt naast de tunnelkas gerealiseerd vlakbij de zuidelijke oprit. Op onderstaande afbeeldingen is de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0007.png"

Nieuwe situatie ingetekend op kadastrale ondergrond

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0008.png"

Aanzichten nieuw te bouwen schuur

In de toekomstige situatie zal een gebouwtje aan de noordoostzijde in de agrarische bestemming verwijderd worden. Dit gebouwtje dient ter huisvesting van de administratie van het bedrijf. Het gebouwtje hoeft niet gesloopt te worden. Het betreft een verplaatsbare unit die op een vrachtwagen in zijn geheel afgevoerd kan worden.

Ter behoeve van het plan is een landschappelijke inpassing opgesteld. De inpassing richt zich erop de huidige laanbeplanting aan de zijde van de kwekerij verder aan te vullen door een aantal bomen aan te planten. Hierdoor worden de landschappelijke karakteristieken ook verder benadrukt. Een gedetailleerde uitwerking van dit plan is te vinden in bijlage 2.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan de wijzigingsregels

In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de voorwaarden welke in de wijzigingsbevoegdheid worden weergegeven. De voorwaarden om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken zijn opgesomd in Artikel 45.8 van het bestemmingsplan Buitengebied Epe. De voorwaarden luiden als volgt:

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingen welke zijn opgenomen in artikel 45 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;

De gronden welke het vigerende bestemmingsplan oogt te beschermen worden door de komst van het initiatief niet geschaad. In het vigerende plan was reeds een bouwmogelijkheid opgenomen. Eventuele andere waarden zoals ecologische waarden worden indien nodig beschermd afhankelijk van de onderzoeksresultaten.

  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden en/of nabijgelegen gronden worden geschaad;

Door de komst van het initiatief worden geen omliggende belangen geschaad. Het initiatief beperkt de omliggende functies en bedrijven niet in hun doen en laten. Er wordt geen gevoelige of kwetsbare functie toegevoegd die de omliggende gronden beperkt in hun functie. De komst van het initiatief zal zorgen voor een omgeving die er netter en opgeruimder bij ligt. Bovendien zijn de direct omliggende gronden van het nieuw te bouwen gebouw in eigendom van de initiatiefnemer.

  • c. de uitvoerbaarheid - waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid - en het behoud, bescherming en herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.

De milieutechnische uitvoerbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 4. Ter behoeve van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden is er een landschappelijke inpassing opgesteld. Deze landschappelijke inpassing is te vinden in bijlage 2.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Kader

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 4.

Beschikbare bodemonderzoeken

Van de locatie is geen bodeminformatie bekend.

Voor zover bekend zijn er geen ondergrondse of bovengronds tanks aanwezig op de locatie.

Randvoorwaarden voor de realisatie

Bij de realisatie van de aangevraagde bestemming dient met de volgende randvoorwaarden rekening te worden gehouden:

Bodemonderzoek

Voor de realisatie van het bouwwerk dient een omgevingsvergunning, activiteit bouwen te worden aangevraagd. Omdat het bouwwerk bestemd is voor het verblijf van mensen is ook in dit kader de uitvoering van een bodemonderzoek verplicht.

Een uit te voeren bodemonderzoek moet aan de volgende eisen voldoen:

Er dient een vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 te worden uitgevoerd, met aandacht voor asbest. Dit onderzoek moet worden gevolgd door een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Verder dient er, als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 te worden uitgevoerd.

Grondverzet

Voor grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Epe beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

N.B. Een partij grond die na 1 oktober 2019 wordt toegepast, moet volgens het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik PFAS houdende grond en baggerspecie' (Ministerie van I&M, 8 juli 2019) bij hergebruik ook gekeurd zijn op PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen). Omdat deze stoffen niet zijn opgenomen in de bodemkwaliteitskaart, kan de kaart vanaf deze datum niet meer als bewijsmiddel worden gebruikt voor het toepassen van grond.

Onderzoek

Voor de planlocatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoek is te vinden in bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse geen ernstige verontreinigingen zijn aangetroffen. Er is geen aanvullend bodemonderzoek nodig.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.2 Ecologie

Kader
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.
Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Onderzoek

Voor het plan is er een ecologische quickscan uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen in bijlage 3. Uit de inventarisatie blijkt dat nader onderzoek naar verdere aanwezige natuurwaarden niet nodig is. Wel wordt er aanbevolen om rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Tevens is er in het kader van gebiedsbescherming onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie als gevolg van het project door middel van een Aeriusberekening. Deze Aeriusberekening is te vinden in bijlage 5. Uit deze berekening blijkt dat er als gevolg van het project, geen extra stikstofdepositie plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.3 Geluid

Kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied

Het wijzigingsplan maakt geen bouw van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen mogelijk. Het bedrijfsgebouw is niet aangemerkt als een geluidsgevoelige functie. Tevens blijkt uit paragraaf 4.7 dat het bedrijfsgebouw niet een extra verkeersaantrekkende werking heeft. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan deconcentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Situatie plangebied

Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een 'nibm' project. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is in het plangebied reeds een bedrijfsgebouw toegestaan. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.5 Externe veiligheid

Kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Situatie plangebied

Hieronder is een uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl) opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG079Kerkweg45Oene-VWP1_0009.png"

Uitsnede risicokaart. Plangebied rood omlijnd

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.6 Water

4.6.1 Beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

4.6.2 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is op 24 mei 2019 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

4.6.3 Beoordeling

Op 23 november 2019 is door middel van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) het plan voorgelegd bij het Waterschap Vallei en Eem/Veluwe. Uit deze watertoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling geen grote nadelige gevolgen heeft voor het waterbeheer in het gebied. Het volledige toetsresultaat van de watertoets is te vinden in bijlage 1.

4.7 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

Situatie plangebied

Dit plan maakt de realisatie van een bedrijfsgebouw op het perceel Kerkweg 45 mogelijk. De Kerkweg ontsluit het perceel. De realisatie van het bedrijfsgebouw voorziet in een herindeling en een opruiming van het terrein. Het bedrijfsgebouw heeft om deze reden niet een extra verkeersaantrekkende werking. Het extra aantal verkeersbewegingen is dan ook verwaarloosbaar. De Kerkweg en de overige omliggende wegen kunnen dit extra aantal verkeersbewegingen op een goede manier verwerken.

Op het terrein is voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Aan de oostzijde van het perceel is voldoende ruimte voor het parkeren van auto's voor werknemers. Parkeren voor personeel en bezoekers kan geheel op eigen terrein worden opgelost.

Ten gevolge van de ontwikkeling wordt er geen extra ruimte ingericht voor het centrum, het gebruikte oppervlak blijft gelijk. Om deze reden hoeven er geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Op het moment is er voldoende parkeergelegenheid op het terrein aanwezig. Ten gevolge van de ontwikkeling verdwijnt er geen parkeergelegenheid.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Op het perceel is in het vigerend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming aanwezig. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat archeologisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer een ontwikkeling meer dan 500 m2 groot is en meer dan 50 cm diep gaat. Deze ontwikkeling blijft onder de maat van 500 m2. Archeologisch onderzoek kan om deze reden achterwege blijven.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Er worden geen monumenten aangetast door de realisatie van dit project. De landschappelijke cultuurhistorische waarden worden gewaarborgd door middel van een landschappelijk inpassingsplan. Dit plan is te vinden in bijlage 2.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Plangebied

Het gevestigde bedrijf betreft een kwekerij. Op het perceel worden geen nieuwe activiteiten toegelaten die niet geregeld zijn in het vigerende bestemmingsplan. Er wordt enkel een vergroting van het maximaal bebouwd oppervlak toegestaan. De realisatie van het bedrijfsgebouw voorziet in de verhuizing van activiteiten buiten het pand naar de binnenzijde van het pand, waardoor de milieubelasting op de omgeving afneemt. Ter plaatse zal een verbetering van de situatie plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

5.2 Wijze van regelen

Voor de juridische regeling is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied Epe, vastgesteld door de gemeenteraad op 23 maart 2017 (identificatienummer NL.IMRO.0232.BG028Buitengebied-VBP1). Deze regeling is van toepassing verklaard op het onderhavige plan.

De verbeelding omvat de ter plaatse geldende enkelbestemming 'Detailhandel - Tuincentrum', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' en een maatvoering 'maximum bebouwd oppervlak (136,5 m2)'.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Economische haalbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Het bestemmingsplan voorziet in aanvullende bouwmogelijkheden op het perceel. De kosten voor het realiseren van gebouwen en bouwwerken zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer aangezien het hier een private ontwikkeling betreft.

De plankosten zijn verhaald door het in rekening brengen van de leges op grond van de Legesverordening 2019.

In verband met het bepaalde in artikel 6.1 van de Wro inzake tegemoetkoming in schade kan worden vastgesteld, dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van het voorgenomen plan een planologisch nadeel ontstaat dat voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Evenwel is in het kader van de economische uitvoerbaarheid met de verzoeker een planschadeovereenkomst afgesloten op grond van artikel 6.4 a van de Wro. Op deze wijze is de economische uitvoerbaarheid voor de gemeente gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Conform de Wet ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.