direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Kweekweg, Oenerweg 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Initiatiefnemer is voornemens om een bedrijf te verplaatsen naar de locatie Oenerweg 20 te Epe. Vanwege de toekomstplannen van het bedrijf is deze locatie in Epe meer geschikt dan de huidige locatie van het bedrijf in Heerde, waar geen uitbreidingsmogelijkheden zijn. De locatie Oenerweg 20 betreft een locatie met bebouwing die al jaren leeg staat. In eerste instantie worden de activiteiten binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Door middel van de functieverandering van de bebouwing wordt leegstand en verpaupering van de locatie voorkomen.

De gemeente heeft aangegeven dat zij in principe medewerking willen verlenen aan de ontwikkeling.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het geldende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging plangebied

De locatie ligt op het bedrijventerrein Kweekweg, in het oosten van de kern Epe. Het plangebied wordt omringd door:

  • de Oenerweg en een bomenrij aan de noordzijde;
  • een woning aan de oostzijde;
  • bedrijven en een bomenrij aan de zuidzijde;
  • een maatschappelijke voorziening aan de westzijde.

Op de locatie Oenerweg 20 zijn diverse bedrijfsgebouwen met bijbehorende voorzieningen aanwezig. De locatie heeft 2 ontsluitingen op de Oenerweg.

Bijgaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg'. Dit bestemmingsplan is op 3 april 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Epe. Op 4 december 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het bestemmingsplan, met uitzondering van twee delen (het voorliggende plangebied valt niet onder deze twee delen), goedgekeurd.

Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel aan de Oenerweg 20 de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de bestemmingsplankaart van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg'

Op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de voorgenomen bedrijfsactiviteiten niet toegestaan. Het geldende bestemmingsplan bevat geen ontheffings- of wijzigingsmogelijkheden om de betreffende activiteiten mogelijk te maken. Eventuele medewerking kan alleen worden verleend middels een herziening van het geldende bestemmingsplan. Onderhavige bestemmingsplanherziening voorziet hierin.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg, Oenerweg 20' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. De hoofdstukken 6 en 7 gaan in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het plangebied en de omgeving beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige en toekomstige situatie.

2.1 Huidige situatie

De locatie Oenerweg 20 betreft een voormalig schoolgebouw. Het pand staat al enige tijd leeg. De locatie ligt aan de rand van het bedrijventerrein Kweekweg in een gebied met gemengde functies. Dit is een lokaal, gemengd bedrijventerrein. Langs de Oenerweg presenteert het bedrijventerrein zich in bescheiden mate. Het bedrijventerrein bestaat uit uiteenlopende bedrijvigheid.

De locatie ligt aan de Oenerweg. Deze weg heeft het karakter van een doorgaande route met een groene uitstraling, Het karakter van de Oenerweg wordt veelal bepaald door de woningen, de groenstructuur langs het voetbalveld en verspreid liggende gebouwen. Langs de Oenerweg bevinden zich ook enkele maatschappelijke voorzieningen.

Op de volgende afbeelding is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0003.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Het bedrijf Beagle Mobility B.V. is voornemens om zich te vestigen op de locatie Oenerweg 20 te Epe. Het bedrijf is nu gevestigd aan de Kolthoornseweg 3 te Heerde. Dit betreft een perceel in het buitengebied met een woonbestemming. Gelet op het beleid ten aanzien van het buitengebied heeft het bedrijf op deze locatie geen toekomst. Vanwege de toekomstplannen van het bedrijf is de locatie in Epe meer geschikt dan de locatie in Heerde. Daarom is het voornemen om het bedrijf naar deze locatie te verplaatsen.

Het bedrijf produceert en ontwikkelt onder meer apparaten en applicaties voor transportsystemen binnen bedrijfsprocessen. Dit betreft onder meer (elektrische) transportmiddelen voor onder andere de logistieke dienstverlening. De activiteiten die aan de Oenerweg 20 ontplooid zullen worden zijn met name de assemblage en montage van eindproducten en kantoorwerkzaamheden. Op kleine schaal zullen in een werkplaats prototype-bouw of maatwerk-aanpassingen plaatsvinden.

Met de voorgenomen ontwikkeling is op de locatie Oenerweg 20 sprake van functieverandering. De functie is passend in de omgeving. Met de nieuwe functie wordt leegstand en verpaupering van de locatie voorkomen.

Bij de bedrijfsvestiging zal naast de bestemming ook het bouwvlak aangepast worden. Het bouwvlak wordt enkele meters in zuidelijke richting uitgebreid, maar zodanig dat er nog ruimte overblijft tussen de bebouwing en de bestemmingsgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0004.png"

Afbeelding: Voorstel initiatiefnemer dat akkoord is bevonden.

De ontsluiting van de locatie vindt plaats op de Oenerweg. Ten opzichte van de huidige mogelijkheden (een maatschappelijke functie en voorheen in gebruik als school), zal het aantal transportbewegingen naar verwachting gelijk of minder worden. Parkeeractiviteiten vinden plaats aan de straatzijde van het pand. Op het terrein worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op de locatie zijn ook mogelijkheden voor laden en lossen en is voldoende manoeuvreerruimte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1 Nationaal beleid

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 1.3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 1.3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Voor het plangebied gelden op basis van de SVIR geen andere specifieke nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

Het Besluit ruimtelijke ordening beschrijft een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen' (artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro).

In een uitspraak van 23 april 2014 (AbRS, 201306183/1/R3, Wierden) heeft de rechter geoordeeld dat een bestemming 'Bedrijf' met een oppervlakte van 2.360 m2 en een bouwvlak van 400 m2 op agrarische grond geen bedrijventerrein of een andere stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. De rechter wijst op de kleinschalige bedrijfsbebouwing, de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden en concludeert dat de ladder niet van toepassing is.

Met een maximale bebouwingsoppervlakte van 522 m2 en beperkte gebruiksmogelijkheden op een bestaand perceel met een maatschappelijke bestemming is de ruimtelijke impact van de ontwikkeling beperkter dan in de casus van de uitspraak. Ook in deze situatie is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ladder hoeft niet te worden beklommen.

Niettemin wordt overwogen dat behoefte bestaat aan deze concrete bedrijfsbestemming en dat dit plan voorziet in deze behoefte. De ladder heeft tot doel leegstand en onnodig ruimtebeslag te voorkomen. Op de achtergelaten locatie rust een woonbestemming, die als zodanig kan worden gebruikt. Op de achtergelaten locatie ontstaat dus geen leegstand. Op de nieuwe locatie wordt bestaande leegstand tegengegaan. Daarmee wordt verpaupering voorkomen, wat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving ten goede komt.

Ad 2.

De ontwikkeling op de locatie betreft een functieverandering van een bestaand, leegstaand gebouw in bestaand stedelijk gebied binnen de kern Epe. Hiermee wordt aan trede 2 voldaan: het benutten van beschikbare grond in bestaand stedelijk gebied door middel van transformatie.

Ad 3.

Aangezien er aan trede 2 wordt voldaan, hoeft er geen toepassing te worden gegeven aan trede 3.

Conclusie

Vanuit het nationaal beleid zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. Een actualisatieplan van deze visie is door de Provinciale Staten vastgesteld op 8 juli 2015. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. Ook van de verordening is een actualisatieplan door de Provinciale Staten vastgesteld op 8 juli 2015. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.

Stedendriehoek

De provincie geeft per regio aan wat de opgaven voor die regio zijn. Voor de Stedendriehoek is de centrale opgave een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen de volgende opgaven ten grondslag:

  • innovatie krachtig maken;
    • 1. vermarkten van een goed ondernemersklimaat;
    • 2. innovaties in de maakindustrie stimuleren;
    • 3. eigen innovaties verbinden aan Topsectoren en -regio's;
    • 4. opschalen innovaties in duurzame energie;
  • sociaal kapitaal beter benutten;
    • 1. betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;
    • 2. anticiperen op ontgroening en vergrijzing;
    • 3. maatschappelijke participatie in arbeid stimuleren.
  • blijven werken aan bereikbaarheid;
    • 1. de regio ontwikkelen als scharnierpunt van Oost-Nederland;
    • 2. doorstroming van en naar stads- en dorpscentra verbeteren;
    • 3. werk maken van duurzaam mobiliteitsmanagement;
    • 4. faciliteren van basismobiliteit en de fiets;
  • de leefomgeving met kwaliteit versterken;
    • 1. afstemmen van wonen, werken en voorzieningen;
    • 2. landschappen en cultuurhistorische identiteit beter ontsluiten en beleven;
    • 3. kwaliteit van de leefbaarheid vasthouden.

Ladder voor duurzaam ruimtegebruik

In de visie is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik opgenomen voor kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen of functieverandering naar stedelijke functies.

De provinciale ladder sluit aan op de (nationale) 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In paragraaf 3.1 is reeds nader ingegaan op deze ladder in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Werken

Het bedrijventerrein Kweekweg is in de omgevingsvisie aangeduid als bedrijventerrein. De provincie gaat uit van de kracht van bedrijven en staat voor een ondernemersgerichte benadering. De provincie begeleidt initiatieven en plannen die de economische kracht en dynamiek vergroten en verbeteren. In elke regio identificeert de provincie waar deze kracht en dynamiek bevindt en waar deze wordt bekneld door ruimtelijke of milieuhygiënische vraagstukken.

Provinciale belangen

De volgende provinciale belangen zijn van toepassing op het plangebied:

  • Windenergie: Het plangebied en de wijde omgeving liggen binnen een gebied dat is aangewezen als 'Windenergie uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen'. Dit heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Glastuinbouw: Voor het plangebied en de wijde omgeving geldt ook 'Glastuinbouw in overige gebieden'. De bepalingen hierbij hebben geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Water en ondergrond: Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als Grondwaterfluctuatiezone (toelichtend). De grondwaterfluctuatiezone is een gebied dat extra gevoelig is voor grondwateroverlast. Het is van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zonodig maatregelen te nemen. In paragraaf 4.7 is ingegaan op de watertoets.

Vanuit de provinciale belangen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

Conclusie

Gelet op de omgevingsvisie en de omgevingsverordening worden met dit bestemmingsplan geen provinciale belangen belemmerd en wordt aangesloten op de economische versterking.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie De Voorlanden 2030

In de Regionale Structuurvisie De Voorlanden 2030 (uit 2009) is voor de Regio Stedendriehoek de ruimtelijke visie voor het niet-bundelingsgebied opgenomen. De structuurvisie is voor de gemeenten in de Voorlanden (het niet-bundelingsgebied) een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering. De gemeente Epe valt onder het niet-bundelingsgebied.

De sleutelbegrippen uit de visie zijn: ruimtelijke samenhang, een ontwikkelingsgerichte en integrale benadering en aandacht voor lokale kwaliteiten.

In de visie wordt onder andere aandacht besteed aan wonen en werken. Aangegeven is dat de gemeente Epe twee zelfstandige bedrijventerreinen heeft, namelijk Kweekweg en Eekterveld. Binnen de gemeente zijn meerdere technisch hoogwaardige bedrijven aanwezig die zorgen voor een sterk kennis- en innovatieniveau en forse spin-off. Daarnaast is toerisme en recreatie in Epe ook een belangrijke economische sector.

In de visie is voor de Voorlanden een behoefte van circa 50 hectare aan nieuwe bedrijventerreinen opgenomen. Het totale aanbod aan capaciteit in harde en zachte plannen bedraagt 45,5 hectare, maar dat is exclusief de voorgenomen herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Dit geringe tekort van 4,5 hectare zou kunnen oplopen tot circa 12 hectare als de economie aantrekt. Geconcludeerd wordt dat er geen nieuwe bedrijventerrein hoeven te worden aangelegd in de regio.

Met de Economische Visie Stedendriehoek (uit 2008) zet de Stedendriehoek in op het bevorderen van de innovatie, met name op het gebied van maakindustrie, wellness en zorg en energie; het consolideren van de positie van de maakindustrie; het oplossen van kwalitatieve scheefheid in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; het handhaven van de positieve werkgelegenheidsbalans (meer mensen komen van buiten de regio, in de Stedendriehoek werken dan er Stedendriehoekers naar 'buiten' gaan); tenslotte het aanbieden van een concurrerend vestigingsklimaat.

De voorgenomen ontwikkeling betreft het vestigen van een bedrijf dat nationaal en internationaal opereert. Dit past binnen de economische ambities van de regio. De locatie wordt herontwikkeld waardoor op het bedrijventerrein ruimte wordt geboden aan bedrijvigheid.

Conclusie

Vanuit de regionale structuurvisie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2030

In de Toekomstvisie 2030 'Epe, krachtig en vitaal' (uit 2013) is de visie van de gemeente aangegeven om zich als krachtige en vitale gemeente richting 2030 duurzaam te ontwikkelen door haar bestaande kwaliteiten en sterke punten verder te verbeteren.

De toekomstvisie geeft richting aan de keuzes die de gemeente de komende jaren maakt bij allerlei maatschappelijke opgaven. De visie is gebaseerd op drie pijlers: economie, het sociale terrein en het ruimtelijke terrein. Speciale aandacht is er voor de demografische ontwikkelingen. Kernwaarden voor de gemeente in 2030 zijn: onderscheidend, duurzaam, verbindend en verrassend. Deze waarden geven aan hoe de gemeente wil zijn en gezien wil worden.

De gemeente wil naar een moderne arbeidsmarkt en wil de economische structuur versterken. Dit uit zich in een grote verscheidenheid aan werkgelegenheid. Behoud en versterking daarvan vindt plaats door modernisering en door alternatieven te bieden voor de belangrijke sectoren als de maakindustrie en de landbouw. De gemeente wil de bestaande economische structuur moderniseren en innoveren. Dit kan worden bereikt door te investeren in goede netwerken tussen bedrijfsleven, onderwijs en overheid, zowel op lokaal als op regionaal niveau. Om het voor bedrijven aantrekkelijk te maken om zich in de gemeente Epe te vestigen of te blijven, wil de gemeente een goed vestigingsklimaat bieden.

Met het voorliggende plan wordt de mogelijkheid geboden waardoor een bedrijf zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Dit past binnen de ambities uit de toekomstvisie.

Ruimtelijk Structuurplan Epe

Het Ruimtelijk Structuurplan Epe (uit 2007) geeft de kaders voor het beheer en de ontwikkeling van dorpen en het landelijk gebied van de gemeente Epe. Het plan doet uitspraken over waar gebouwd kan worden voor de bewoners en bedrijven en biedt daarmee een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de kernen en in het landelijk gebied. Er wordt tevens een perspectief geschetst voor de ontwikkeling van landbouw, recreatie en natuur.

Voor Epe zijn de mogelijkheden voor bedrijvigheid aangegeven. Hierbij is ook ontwikkelingsruimte voor grootschalige uitbreiding van het bedrijventerrein Kweekweg opgenomen. Gezien de economische ontwikkeling en de trends in het ruimtelijk beleid (zie ook paragraaf 3.1) wordt de voorkeur gegeven aan herontwikkeling van bestaande bebouwing voor bedrijvigheid bij het bedrijventerrein in plaats van grootschalige uitbreiding van nieuwe uitleggebieden voor bedrijventerreinen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hieraan invulling gegeven.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de economische ambities van de gemeente en de trends op het gebied van het ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe verblijfsruimten voor mensen gerealiseerd die groter zijn dan 50 m2 en vinden er geen bodemactiviteiten / bodemingrepen plaats. Opgemerkt wordt dat indien in de loop van de tijd nieuwe verblijfsruimten voor mensen worden gerealiseerd, er in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

Conclusie

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

4.2 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 1 en in de volgende tekst.

Beoordeling

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijziging, waaronder de voorliggende situatie, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Epe. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben en waar zich archeologische monumenten bevinden.

De kaart geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart

Voor het plangebied geldt een lage verwachtingswaarde. Daarom hoeft er in het kader van het voorliggende bestemmingsplan geen archeologie onderzoek te worden uitgevoerd.

Historische geografie

Epe maakt deel uit van de Veluwerand, de overgang tussen de Veluwe en de IJsselvallei. De Veluwerand is een half open fijnmazig landschap en heeft een vrij steile west-oost helling. Door de aanwezige gradiënten is de variatie groot. Binnen de hellingzone is sprake van reliëf in de vorm van erosie dalen in de stuwwallen, beekdalen en essen met steilranden. De kernen zijn ontstaan op plaatsen waar voor de landbouw en veeteelt de meest gunstige omstandigheden voorkwamen: op de overgangszone van de hoger gelegen zandgronden en lager gelegen broeklanden.

De kern Epe heeft een grillige ruimtelijke structuur, kenmerkend voor een esdorp. De historisch gegroeide structuur waarbij wegen, bebouwings- en groenstructuur als vanzelfsprekend samenvallen is veranderd door de realisatie van de structuur van rondwegen. De Oenerweg heeft een smal profiel en wordt geflankeerd door monumentale laanbeplanting. De weg vormt ter hoogte van het bedrijventerrein de oostelijke entree van de kern Epe.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied.

Historische (steden)bouwkundige waarden

Het gebouw is gebouwd in 1955 als landbouwschool en heeft meer dan 4 decennia als zodanig gefungeerd. Het pand is als schoolgebouw herkenbaar en onderstreept het agrarische karakter van de omgeving uit de tijd waarin het pand is gebouwd. In die zin heeft het pand cultuurhistorische waarde. Nadien is het pand in gebruik geweest als werkplaats voor mensen met een verstandelijke beperking en als sportschool. Er zijn nog veel oorspronkelijke elementen van het gebouw bewaard gebleven, waardoor het pand een karakteristieke uitstraling heeft. In en rond het plangebied staat een aantal mooie beuken. Deze bomen vormen samen een groen lint langs de Oenerweg. Het ensemble van gebouw en bomen draagt bij aan de cultuurhistorische waarde van het perceel. Het pand is niet aangewezen als monument. In die zin bevat het bestemmingsplan geen beschermende regeling. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische (steden)bouwkundige waarden.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leiden niet tot beperkingen van het voorliggende plan.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Het plangebied ligt niet binnen en ook niet nabij Natura 2000-gebieden. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is 'Veluwe', dit gebied ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer.

Het plangebied is ook niet gelegen binnen of nabij het Gelders natuurnetwerk (voorheen EHS). Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op een afstand van circa 700 meter van het plangebied.

Gezien de geldende bestemming, de huidige situatie met bebouwing, verharding en het gebruik met bijbehorende verkeersbewegingen, de aard en de schaal van de activiteiten en de tussenliggende barrières worden geen significant, negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en het Gelders natuurnetwerk verwacht. Een nader ecologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In de voorliggende situatie is sprake van een functieverandering van bestaand bebouwing. Het betreft geen fysieke veranderingen en geen toename aan verharding. Er worden geen singels gekapt en ook geen sloten gedempt. De voorgenomen ontwikkeling vergt geen grond die onttrokken wordt aan de natuur. Een nader ecologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Conclusie

In het kader van het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor functies als wonen. Het uitgangspunt is dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking'). In dat kader worden in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Het plangebied betreft een 'gemengd gebied'. Nabij het plangebied zijn onder andere een gezoneerd industrieterrein, sportvelden, infrastructuur met onder andere een drukke weg en woningen aanwezig. Omdat het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, kan voor het voorliggende bestemmingsplan worden uitgegaan van een correctiefactor van één categorie naar beneden. De aan te houden richtafstand is dus één stap kleiner.

Van plangebied naar omgeving

De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie voor de huidige (maatschappelijke) activiteiten bedragen, gecorrigeerd voor gemengd gebied, op grond van het geldende bestemmingsplan formeel 30 meter (bijvoorbeeld een sporthal heeft milieucategorie 3.1 waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 30 hoort). De omvang van de locatie is echter dusdanig klein dat het niet aannemelijk is dat zich hier een milieucategorie 3.1 vestigt. De meeste maatschappelijke functies vallen onder milieucategorie 1 of 2 en hebben een richtafstand (gecorrigeerd) van 0 of 10 meter. Gelet op de geldende mogelijkheden, zijn bij de voorgenomen ontwikkeling bedrijven met milieucategorie 2 ook op de locatie in te passen.

Bij de voorliggende situatie is ook specifiek gekeken naar de voorgenomen bedrijfsactiviteiten, waarbij nader onderzoek is gedaan naar geluid, geurhinder en luchtkwaliteit.

Geluid

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Sain milieuadvies, Projectnummer 2015-3113-0, van 25 november 2015). Het onderzoek is in Bijlage 2 toegevoegd.

Het doel van het onderzoek is om te bepalen of het bedrijf in de gewenste vorm akoestisch ruimtelijk inpasbaar is. Hiervoor is de geluidsbelasting van het bedrijf op de omgeving bepaald en getoetst aan de geldende geluidsnormen. De omgeving is te karakteriseren als gemengd gebied.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT: Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet in de representatieve bedrijfssituatie aan de normstelling voor gemengd gebied.
  • Maximaal geluidsniveau LAmax: Het maximale geluidsniveau voldoet in de representatieve bedrijfssituatie aan de normstelling voor gemengd gebied.
  • Indirecte hinder: De geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder voldoet in de representatieve bedrijfssituatie aan de normstelling voor gemengd gebied.

Uit het onderzoek blijkt dat het bedrijf akoestisch gezien ruimtelijk inpasbaar is. De geluidsituatie staat niet in de weg aan vestiging van het bedrijf.

Geurhinder

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is nader gekeken naar het aspect geurhinder (Sain milieuadvies, Kenmerk 2015-3113-1b1869/1432, van 25 november 2015). Deze beoordeling is opgenomen in Bijlage 3.

Voor de beoordeling van de geurhinder is aansluiting gezocht bij de 'Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)' van Infomil. In de handleiding wordt onderscheid gemaakt in groep 0, 1 en 2 bedrijven:

  • Groep 0: activiteiten zijn niet geurrelevant; buiten de inrichting is zonder maatregelen geen geur waarneembaar (bijvoorbeeld autodemontage en betonwarenproductie).
  • Groep 1: activiteiten waar geur relevant is. Het geurprobleem kan met eenvoudige organisatorische en technische maatregelen worden opgelost. Een geurmeetonderzoek is niet nodig (bijvoorbeeld horeca).
  • Groep 2: activiteiten waar geur relevant is. Het zijn complexere bedrijven waar een geurmeetonderzoek nodig is om goed inzicht te krijgen in de geursituatie (bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsinstallaties).

De activiteiten die bij de inrichting plaatsvinden betreffen kantoorwerkzaamheden, assemblage- en montage en op kleine schaal constructiewerkzaamheden. Verder vinden er transportbewegingen plaats.

Bij geen van deze activiteiten is een relevante geuremissie te verwachten, zeker omdat de lasdampafzuiging een geheel inpandige installatie betreft zonder emissiepunt naar buiten. Zodoende is het bedrijf in te delen in groep 0.

Omdat bij de inrichting geen geurrelevante activiteiten plaatsvinden wordt de inrichting voor het aspect geur inpasbaar geacht.

Luchtkwaliteit

De geldende richtafstand op basis van de VNG-brochure bedraagt, voor het gebiedstype gemengd gebied, 0 meter. Nu aan de richtafstand wordt voldaan is nader onderzoek in beginsel niet noodzakelijk. Wanneer beoordeeld wordt hoe de activiteiten bij het bedrijf zich verhouden tot de bestaande situatie, dan is er ook geen significante verandering te verwachten. Bij het bedrijf vindt een beperkt aantal transportbewegingen plaats. In de huidige situatie, waarbij het pand als school in gebruik is, zal het aantal transportbewegingen naar verwachting gelijk of hoger zijn geweest. De voor luchtkwaliteit relevante activiteiten zijn zodoende naar aard en omvang vergelijkbaar met de huidige situatie.

Van omgeving naar plangebied

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen woningen of andere milieugevoelige objecten worden gerealiseerd, hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten vanuit de omgeving naar het plangebied.

Conclusie

In het kader van bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies (zoals wonen). Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg, is alleen aandacht besteed aan wegverkeerslawaai en het gezoneerde industrieterrein.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige functies gerealiseerd. Een onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom niet nodig.

Zonering industrieterrein

Bedrijventerrein Kweekweg is geluidsgezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. De zonering op Basis van het Koninklijk Besluit van 1992 is door de gemeenteraad bij besluit van 14 juni 2012 nogmaals bekrachtigd en heeft anno 2015/2016 nog rechtskracht.

Het plangebied ligt buiten het geluidgezoneerde terrein Kweekweg. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de mogelijkheden van het gezoneerde terrein. Het plangebied valt wel binnen de geluidszone van het terrein. Binnen de geluidszone gelden beperkingen voor geluidgevoelige objecten (zoals woningen). Bij het voorliggende plan worden geen geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Aangezien het plangebied wel binnen de geluidszone ligt, is daarvoor in het voorliggende bestemmingsplan een aanduiding met bijbehorende regeling opgenomen.

Bedrijven en milieuzonering

In verband met het aspect bedrijven en milieuzonering is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 4.6. Hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de geldende normen.

Conclusie

In het kader van het voorliggende plan zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de mate van luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Dit begrip is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van 1 ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur geldt dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit plaats hoeft te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg of 20.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderhavige ontwikkeling is van geringere omvang dan wat in deze categorieën is aangegeven. Geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Bedrijven en milieuzonering

In verband met het aspect bedrijven en milieuzonering is een beoordeling in verband met luchtkwaliteit uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 4.6. Hieruit blijkt dat in verband met de voorgenomen ontwikkeling geen verslechtering van de luchtkwaliteit is te verwachten.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit luchtkwaliteit.

4.8 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.

Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 4.5 nadere aandacht besteed.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

4.9 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In of in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Parkeren

Parkeren

In 2009 heeft de gemeenteraad het Parkeerbeleidsplan vastgesteld. Daarin wordt voor de stedelijkheidsgraad onderscheid gemaakt tussen 'Epe (centrum)' en 'Epe (rest bebouwde kom)'. De locatie valt onder 'rest bebouwde kom'. De stedelijkheidsgraad is 'weinig stedelijk'.

Verder wordt voor de locatie onderscheid gemaakt tussen 'centrum', 'schil/overloopgebied' en 'rest bebouwde kom'. De onderhavige locatie valt onder 'rest bebouwde kom'.

Voor onderhavige locatie levert dit een CROW-norm op van 2,1 per 100 m2 bvo. Met een oppervlakte van 479 m2 betekent dit dat op het eigen terrein 10 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Dit komt overeen met het aantal transportbewegingen van personenauto's en bestelauto's, zoals genoemd in het akoestisch rapport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0006.jpg"

Afbeelding: Parkeren

Op het voorerf zijn 8 parkeerplaatsen aanwezig en op het achtererf 2 parkeerplaatsen. Het benodigde aantal parkeerplaatsen is dus aanwezig. Ook in de nieuwe situatie blijven deze parkeerplaatsen aanwezig. Aan de parkeereis wordt dus voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0007.jpg"

Afbeelding: Bestaande situatie streetview

Laden en lossen

Op basis van het Parkeerbeleidsplan moet laden en lossen plaatsvinden op eigen terrein. Hiertoe zijn mogelijkheden aanwezig. Het perceel heeft twee opritten.

Verkeersgeneratie

In het pand, dat gebouwd is als landbouwschool, was voorheen een werkplaats voor 16 verstandelijk gehandicapten gevestigd. In vergelijking met deze activiteiten wordt het aantal verkeersbewegingen minder of blijft gelijk. In de dagperiode worden 10 rijbewegingen per dag verwacht; in de avondperiode 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG054Oenerweg20-VBP1_0009.png"

Het profiel van de Oenerweg staat niet in de weg aan vestiging van het bedrijf op deze locatie.

4.11 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de functiewijziging van een maatschappelijke bestemming naar een bedrijfsbestemming. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (bedrijf) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (een een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1,3 kilometer. Gelet op de aard en de schaal van de activiteit, de huidige bestemming, de tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als bouwaanduidingen, bouwvlakken, et cetera. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan).
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk).
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Bestemming 'Bedrijf'

De bestemming 'Bedrijf' is gebaseerd op de regeling van de bedrijfsbestemming uit het geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Kweekweg’. Hierdoor komt het voor dat wordt verwezen naar aanduidingen die niet voorkomen, bijvoorbeeld de aanduiding bedrijfswoning. Daarmee is wel helder dat geen bedrijfswoning is toegestaan.

Er wordt verwezen naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarin komen bedrijven voor in de categorieën 1 t/m 4.2. In onderhavig plangebied zijn alleen toegestaan:

  • a. categorie 1 bedrijven;
  • b. een bedrijf dat transportsystemen produceert voor het optimaliseren van bedrijfsprocessen, waarvoor geldt dat de bedrijfsactiviteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
  • c. categorie 2 bedrijven, voor zover ze naar de aard gelijk te stellen zijn met de onder a en b genoemde bedrijven. Met "naar aard gelijk te stellen" wordt bedoeld de invloed op de omgeving.

Expliciet is bepaald dat geen Wgh-bedrijven ('grote lawaaimakers') zijn toegestaan. Daarmee is vastgelegd dat het perceel geen industrieterrein is als bedoeld in de Wet geluidhinder.

Aanduiding 'geluidzone - industrie'

In verband met de geluidszonering van het industrieterrein Kweekweg is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Dit is gedaan in verband met de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor het industrieterrein. Er mag geen toename plaatsvinden van het aantal geluidgevoelige functies. Via een afwijkingsbevoegdheid zijn er mogelijkheden om hier onder voorwaarden van af te wijken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het ieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden de bouwplannen, waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld, genoemd. Het onderhavige bestemmingsplan maakt uitsluitend een functiewijziging mogelijk. Er is dan ook geen sprake van een 'bouwplan' zoals bedoeld in het Bro. Op grond hiervan bestaat dan ook geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg, Oenerweg 20' voorgelegd aan de overlegpartners. Er is één overlegreactie ingediend, namelijk door de erfgoedcommissie Gemeente Epe. In De resultaten van het overleg zijn opgenomen in Bijlage 4 Nota inspraak en overleg. Naar aanleiding hiervan is de toelichting op enkele onderdelen aangevuld.

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg, Oenerweg 20' is ter inzage gelegd. Er zijn geen inspraakreacties ontvangen.

Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kweekweg, Oenerweg 20' heeft met ingang van 17 mei 2016 voor zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn tegen het ontwerp geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

15 september 2016.