direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Singel 19, 't Harde
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer is voornemens een vrijstaande woning te bouwen op het perceel op de hoek van de Kruisakkerweg en de Oldenboschweg in 't Harde. In januari 2017 heeft het college van Burgemeester & Wethouders besloten onder voorwaarden mee te werken aan een wijzigingsplan zodat de bouw van een woning ter plaatse planologisch mogelijk wordt.

1.2 Ligging van de plangebied

Het plangebied is gelegen in 't Harde, aan de zuidzijde van het centrum.

De woning wordt gerealiseerd op het perceel op de hoek van de Kruisakkerweg en de Oldenboschweg in 't Harde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0002.jpg"

Ligging plangebied met globale plangrens (bron: google earth)

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 775 m² en bestaat uit kadastrale perceel Doornspijk, sectie E, perceelnummer 7906.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0003.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor de locatie bestemmingsplan is 't Harde 2009 (NL.IMRO.0230.BPTHARDE2009-VST1). Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 31 januari 2011. Voor het plangebied geldt de bestemming "Wonen" en de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 3".

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0004.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Voor de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 3" geldt dat Burgermeester en wethouders bevoegd zijn tot:

"het wijzigen van de bestemming binnen de op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" ten behoeve van het bouwen van 1 woning, met een maximum goothoogte van 6,5 meter en een maximum bouwhoogte van 9,5 meter, waarbij het overige van het bepaalde in artikel 25 van toepassing is; toepassing van deze bevoegdheid dient te passen binnen het gemeentelijk woonbeleid en de mogelijkheid dient te bestaan om, al dan niet op eigen erf, te parkeren. Daarnaast moet aangetoond worden dat de wijziging niet stuit op milieutechnische beperkingen voortvloeiende uit de Wet geluidhinder, de bodemkwaliteit, het aspect externe veiligheid, hinder van nabijgelegen bedrijven en de Flora- en Faunawet."

Dit betekent dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming te wijzigen ten behoeve van het bouwen van één woning onder de nodige voorwaarden.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Singel 19, 't Harde" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Opzet van de toelichting

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk drie en vier wordt het bouwplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande- en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in een woonwijk en op loopafstand van het winkelcentrum van 't Harde, dat momenteel volop wordt herontwikkeld om in de toekomst te kunnen blijven functioneren zodat er een compact, levendig en eigentijds woon-winkelcentrum met een centraal plein ontstaat. In de directe omgeving is sprake van woningbouw en groenvoorzieningen.

Het perceel is momenteel onbebouwd en er staan enkele bomen en struiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0006.jpg"

Aan de overzijde (ten zuiden van het perceel) bevindt zich een speelweide met speeltoestellen.

2.2 Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0007.png"

Situering van de voorgestane woning op het perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0008.jpg"

Voorgestane voorgevel (Singel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0009.jpg"

Voorgestane rechterzijgevel (Oldenboschweg)

Voorgestaan materiaal en kleurgebruik

Keramische dakpannen zwart mat geglazuurd.

Kozijnen en draaiende delen kunststof ral 9001.

Dakkapellen ral 9001.

Goten kunststof ral 9001.

Deuren nog nader te bepalen qua kleur.

Gevelsteen rood/geel genuanceerd.

Plint zelfde steenkleur alleen donkere voeg.

Hemelwaterafvoeren zink.

Hoofdstuk 3 Relevant ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven en vindt een toetsing in het kader van de voorgenomen ontwikkeling plaats. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 4.7 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

3.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 4.4.

3.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.

In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 4.3 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

3.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 4.2 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van 't Harde. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.

3.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.

Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

3.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

3.3.4.1 Wettelijk kader

De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen ‘stedelijke ontwikkelingen’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ gedefinieerd:

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij een ontwikkeling van 10 à 15 woningen.

3.3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in 'stedelijk gebied' en raakt geen nationale ruimtelijke belangen en de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland 2015

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is in juli 2015 geactualiseerd en op 11 november 2015 geconsolideerd. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie zijn de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.

Deze twee doelen zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

In de Omgevingsvisie wordt onderscheidt gemaakt in verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt in de Noord-Veluwe.

Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:

  • rust en ruimte;
  • afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei;
  • een rijke cultuurhistorie;
  • gastvrijheid en mensen die omzien naar elkaar;
  • de recreatieve en toeristische sector en zorg;
  • goede verbindingen met omringende regio's.

De regio staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is de motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector.
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen.
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap.
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Wonen

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken zijn vastgelegd in het KWP3.

Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

De ontwikkeling betreft woningbouw waarbij slechts één woning wordt gerealiseerd. Deze woning is in het geldende bestemmingsplan mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Voor deze inbreidingslocatie is al een koper, dus wordt er ingespeeld op de marktvraag. Gezien het vorenstaande is de ontwikkeling van de locatie in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

Momenteel wordt de omgevingsvisie geactualiseerd. Dit heeft echter geen consequenties voor dit plan.

Conclusie

Het plan sluit aan op het provinciaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie Elburg 2020

In november 2009 is de toekomstvisie Elburg 2020 vastgesteld. Het toekomstbeeld van de gemeente Elburg gaat uit van de volgende kernwaarden:

  • Geborgenheid, zorgzaamheid en veiligheid.
  • Gastvrije en uitnodigende omgeving.
  • Vitale kwaliteitseconomie.
  • Herkenning in geloofsbeleving.
  • Kwaliteit in wonen en leefomgeving.
  • Kleinschaligheid en menselijke maat.
  • Ontplooiingsruimte voor jong en oud.

In de toekomstvisie staat dat het woningbouwbeleid wordt toegesneden op de vraag. Lokaal maatwerk is daarbij essentieel. De diversiteit in woonmilieus wordt sterker. De van oudsher traditionele opbouw van de woningvoorraad krijgt hiermee een ander karakter: meer kwaliteit en meer toekomstgericht. Daarnaast wordt ingezet op bevordering van de doorstroming. In samenwerking met andere partijen worden doeltreffende acties in gang gezet om het aanbod af te stemmen op de daadwerkelijke vraag. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de schaal en omvang van de ontwikkeling afgestemd op de locatie. Behoud of herstel van identiteit en eigenheid staat daarbij voorop.

De ruimtelijke aspecten uit de toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Structuurvisie gemeente Elburg 2030.

Conclusie

Het voorliggende wijzigingsplan past binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie.

3.5.2 Structuurvisie gemeente Elburg 2030

De gemeenteraad heeft op 16 maart 2015 de Structuurvisie gemeente Elburg 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de daarvoor geldende Visie Wonen en Werken.

De gemeente Elburg wil met de realisatie van enkele uitbreidingswijken, waaronder Vossenakker, een invulling geven aan de gemeentelijke woningbehoefte. Wel worden er zorgvuldig ingepaste kleinschalige projecten tot stand gebracht door inbreiding, herstructurering en via verkleuring van werklocaties naar woonfuncties.

In de structuurvisie is wat betreft de opsomming van 'Plannen realisatie 2010 - 2019' het volgende opgenomen:

"De lijst met woningbouwlocaties is gebaseerd op het woningbouwprogramma KWP3. Het is mogelijk dat binnen deze planningsruimte voor woningbouwlocaties aantallen en prioriteit onderling wijzigen. Wanneer er tussentijd andere plannen worden ingediend, kan het bovendien zijn dat de navolgende plannen in de tijd verschuiven,"

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen de structuurvisie.

3.5.3 Woonvisie 2015-2019

Voor de gemeente Elburg is op 11 mei 2015 de Woonvisie 2015-2019 vastgesteld. In deze visie is het woonbeleid voor de periode 2015-2019 vastgelegd.

De woonvisie geeft de bouwstenen voor de activiteiten op het gebied van het wonen, en is het richtinggevend kader voor het handelen van de partners in het veld. De visie formuleert onder meer het kader voor de afweging van nut, noodzaak en locatiekeuze van nieuwe ontwikkelingen in relatie tot de bestaande woningvoorraad. Het sluit daarbij aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook vormt deze visie het kader voor het maken van prestatieafspraken met de in de gemeente werkzame corporaties.

De thema's in de visie zijn:

  • Betaalbaarheid van het wonen.
  • Wonen-welzijn-zorg.
  • Duurzaamheid.
  • Woonprogramma (potenties bestaande woningvoorraad en nieuwbouw).
  • De kernen in beeld (accenten per kern).
  • Sturing nieuwe stijl.

Kwantitatief duiden scenario’s voor de toekomstige huishoudensontwikkeling voor de gemeente op een behoefte aan 580 tot 790 extra woningen in de periode 2013 tot 2025 (inclusief de effecten van extramuralisering). Kwalitatief zit de groei met name in categorie 1- en 2-persoonshuishoudens en de woonwensen zijn gericht op nultreden-/levensloopbestendige woningen en sociale huurwoningen (vooral senioren). Er is een beperktere behoefte aan huurwoningen in de vrije sector. Daarnaast is er een blijvende vraag naar duurdere koopwoningen, hoewel deze sector op termijn in grotere aantallen op de markt zullen komen in verband met de sterke vergrijzing van de bevolking.

Kwalitatief afwegingskader woningbouw gemeente Elburg

Projecten zijn kansrijk als zij voldoen aan < een deel van > onderstaande afwegingspunten:

  • Ze spelen in op de vraag (marktvraag is leidend), consument zit zo vroeg mogelijk aan tafel.
  • De keuzemogelijkheden voor consumenten zijn ruim, ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
  • De woningen moeten flexibel en voor meerdere doelgroepen geschikt zijn, mits ze betaalbaar blijven.
  • Ze spelen voldoende in op ruimte en kwaliteit; goede prijs-kwaliteitsverhouding en grondgebonden woningen met een ruime plattegrond.
  • Ze versterken de ruimtelijke kwailteit:
    • 1. inbreiding (binnenstededlijk/-dorps en aan de randen) heeft prioriteit boven uitbreiding;
    • 2. vrijkomend vastgoed binnen de bebouwde kom biedt kansen voor woningbouw (ook voor bijzondere zorgconcepten);
    • 3. bijzondere aandacht voor vrijkomende agrarische bebouwing en 'grondruil'die de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente ten goede komen;
    • 4. grootschalige uitbreiding is in de toekomst niet meer aan de ode, lopende projecten worden nog wel uitgevoerd.
  • Accent ligt op kleinschalige en gefaseerde projectontwikkeling.
  • Projecten houden rekening met de concurrentie ten aanzien van de bestaande voorraad.
  • Ze spelen in op gewenste nieuwe vormen van wonen met zorg.
  • Ze houden rekening met duurzaamheid en energieneutraliteit.
  • Niches die we willen faciliteren in kleine aantallen.
  • Projecten zijn financieel haalbaar en qua juridische planstatus in een vergevorderd stadium.

Wil Elburg de benodigde productie halen, dan is een kritische analyse van afzetbaarheid nodig. Elburg heeft op regionaal niveau afspraken gemaakt over de kwantitatieve bandbreedte van de netto-toevoegingen in de periode 2013 - 2025. Dit komt voor de gemeente neer op een opgave van circa 630 woningen. Elburg beschikt over locaties voo circa 1.100 woningen. Een goed afgewogen prioritering van de beschikbare planvoorraad is nodig om voortgang in de productie te houden en te waken voor overcapaciteit van het aanbod op de markt.

Voor 't Harde gelden de volgende accenten voor wonen en leven:

  • gelet op de relatief sterk vergrijsde bevolking prioriteit voor aanpassing van de bestaande woningvoorraad (wat betreft geschiktheid voor mensen met een beperking);
  • prioriteit voor organisatie goede infrastructuur voor zorg en welzijn;
  • beleid richten op in stand houden van voorzieningen, waarbij met betrokkenen indien nodig gezocht wordt naar creatieve oplossingen (slim samenwerken).

Conclusie

Het voorliggende wijzigingsplan past binnen de woonvisie en het gemeentelijk woonbeleid.

3.5.4 Welstandsnota

Door de gemeenteraad van Elburg is in oktober 2013 de Welstandsnota gemeente Elburg vastgesteld. Voor het gebied geldt welstandsniveau 2.

Op dinsdag 01-11-2016 is in de commissie welstand het plan met de schuine serre besproken. Opmerkingen welstand:

  • a. de lijn vanuit de schuine serre moet evenwijdig lopen met de Oldenboschweg en met de voorzijde van de garage.
  • b. indien de scherpe hoek van de serre als niet wenselijk wordt ervaren kan van deze hoek ook een rechte hoek gemaakt worden resulterend in een serre evenwijdig aan de straat (deze lijn blijft zoals nu gewijzigd) en in een richting loodrecht op de straat (evenwijdig aan de garage).

Op 16 november 2016 heeft Het Oversticht aangegeven dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

3.5.5 Inwoning beleid

Standaard is een woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden. Inwoning kan bijvoorbeeld een oplossing bieden voor hulpbehoevende ouders. In beginsel wordt aan een dergelijk verzoek medewerking verleend. De gestelde voorwaarden in de Beleidsnota inwoning zijn met name bedoeld om het ontstaan van een zelfstandige woning tegen te gaan. De inwoonmogelijkheid moet dan ook ongedaan worden gemaakt zodra aan de inwoonsituatie wordt beëindigd.

Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor het toestaan van inwoning kan worden verleend, indien:

  • a. Er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de noodzakelijkheid in verband met de continuïteit van de bedrijfsvoering, sociale indicatie (zoals de noodzaak van verzorging van de ouders of een ander familielid).
  • b. De aanvrager voldoende kan aantonen waarom een inwoonsituatie gewenst is.
  • c. Er visueel sprake is van één woning. De hoofdvorm van de bestaande woning mag niet worden gewijzigd. Bij (ver)nieuwbouwsituaties moet duidelijk zijn dat het om één hoofdvorm gaat.
  • d. De woning één hoofdingang heeft, die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert.
  • e. De verblijfsruimten vanuit de hoofdingang bereikbaar zijn.
  • f. In het inwoongedeelte geen trapopgang aanwezig is naar de bovengelegen bouwlagen.
  • g. Het inwoongedeelte slechts bestaat uit twee verblijfsruimten.
  • h. In (ver)nieuwbouwsituaties tussen de woning en het inwoongedeelte normale binnenmuren zijn/worden geplaatst. Ankerloze spouwmuren zijn niet toegestaan.

In dit plan is rekening gehouden met het gemeentelijk beleid.

3.5.6 Parkeernota gemeente Elburg

De gemeenten Elburg, Hattem, Nunspeet en Oldebroek hebben gezamenlijk een parkeernota opgesteld. Deze nota is door de raad van de gemeente Elburg vastgesteld op 29 september 2014.

Het doel van de parkeernota is het voeren van een parkeerbeleid dat op acceptabele loopafstand sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Hierbij worden de parkeernormen gehanteerd voortkomend uit de CROW publicatie 317. Kort gezegd houdt dit in dat de stedelijkheidsgraad de hoogte van de parkeernorm bepaald.

In de parkeernorm voor een vrijstaande woning is geen rekening gehouden met inwoning. Voor de parkeerbehoefte houden we de norm aan van 0,7, welke gelijk is aan de norm voor een zorgappartement.

Volgens de parkeernota moeten bij een vrijstaande woning 2,5 parkeerplaats worden aangelegd (inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers).

De parkeerbehoefte voor het totale perceel wordt dan: 2,5 + 0,7 = 3,2. De 0,3 parkeerplaats voor bezoekers dient op openbaar terrein te worden voorzien. Op eigen terrein dient dus voorzien worden in 3,2 - 0,3 = 2,9 parkeerplaatsen. Afgerond zijn dus 3 parkeerplaatsen nodig.

Aan de zijde van de Singel wordt een garage beoogd met een oprit van circa 24 meter. Volgens de parkeernota wodt de garage meegeteld voor 0,8 parkeerplaats, De 4 opstel mogelijkheden voor de garage mogen respectievelijk voor 0,2, 0,3, 0,3 en 0,3 worden meegeteld. Daarmee is de totalr meegetelde parkeercapaciteit van de inrit aan deze zijde 1,9 parkeerplaats.

Aan de zijde van de Oldenboschweg wordt een garage beoogd met een oprit van circa 6 meter, waar dus 1 auto kan staan. De garage (0,8) en de oprit (0,2) samen telt voor 1 parkeerplaats.

Op eigen terrein worden dus 2,9 parkeerplaatsen gerealiseerd en is daarmee exact gelijk aan de parkeerbehoefte en voldoen daarmee aan de gestelde parkeernormen.

Uit bovenstaande blijkt dat er bij de berekening van de parkeerbehoefte is ingespeeld op de Beleidsnota inwoning.

3.5.7 Gemeentelijk woonbeleid en duurzaamheid.

In de wijzigingsvoorwaarden is ook gesteld dat toepassing van deze bevoegdheid dient te passen binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Hier komt ook de algemenere discussie kijken in hoeverre kan worden meegewerkt aan wijzigingsbevoegdheden voor woningbouw op inbreidingslocaties, dit in het licht van de overcapaciteit in de planvoorraad en de concurrentie die hierdoor ontstaat voor in uitvoering genomen nieuwbouwlocaties.

De gemeente heeft namelijk te maken met overprogrammering; de bestaande plancapaciteit is hoger dan de regionaal overeengekomen bouwopgave. Een goed overwogen prioritering van de beschikbare planvoorraad is dan ook nodig en woningbouwplannen die niet tot de bestaande planvoorraad behoren, moeten kritisch benaderd worden. De locatie 'Singel 19' is, net als alle andere inbreidingslocaties met een wijzigingsbevoegdheid, in de gemeentelijke woonvisie niet opgenomen als nieuwbouwlocatie.

De huidige planvoorraad is getoetst aan het kwalitatief afwegingskader en de afzetbaarheid en op basis daarvan is een prioritering aangebracht. Beschreven is dat de restruimte voor de periode tot 2025 wordt gereserveerd voor eventuele verdichtingsplannen en aanvullingen in het kader van herstructurering. Er is echter in principe geen sprake van restruimte door de verhouding tussen de bestaande (harde) plancapaciteit en de maximale regionaal overeengekomen bouwopgave.

Sec kijkend naar de maximale bouwopgave ten opzichte van de bestaande (harde) plancapaciteit kan geconcludeerd worden dat het volkshuisvestelijk niet wenselijk is om een woning toe te voegen op deze locatie. Elke nieuwe woning die niet behoort tot de huidige planvoorraad bemoeilijkt de verdere uitvoering/verkoop van de in uitvoering genomen plangebieden en gaat ten koste van het woningcontingent.

Maar tegelijkertijd zijn deze wijzigingsbevoegdheden destijds opgenomen met het idee om (binnen 10 jaar, dus voor 2021) woningbouw op deze inbreidingslocaties mogelijk te maken.

Voor een goed overwogen prioritering wordt volgens de woonvisie gekeken naar afzetpotentie en het kwalitatieve afwegingskader. De afzetpotentie is inzichtelijk in die zin dat initiatiefnemer de woning zelf gaat bewonen.

In de gemeentelijke woonvisie is een kwalitatief afwegingskader opgenomen. Ontwikkelingen zijn kansrijk als zij voldoen aan - een deel van - de afwegingspunten. Dit voornemen voldoet aan een deel van afwegingspunten (versterken van de ruimtelijke kwaliteit; inbreiding heeft prioriteit boven uitbreiding, particulier opdrachtgeverschap). Bij de indiening van het bouwplan kan worden beoordeeld of sprake is van gewenste nieuwe vormen van wonen met zorg of in welke mate rekening wordt gehouden met duurzaamheid en energieneutraliteit. Het is in ieder geval van belang dat er een kwalitatieve slag gemaakt wordt gemaakt op het gebied van duurzaamheid en energieneutraliteit, helemaal vanuit het uitgangspunt dat alle nieuwbouw in 2020 (bijna) energieneutraal moet zijn.

De nieuwe woning wordt energie neutraal gebouwd.

3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst en afgewogen in relatie tot het relevante ruimtelijke beleid. Het beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven.

Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.

4.2 Archeologie

4.2.1 Algemeen

De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.

Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

4.2.2 Onderzoek

In 2013 is de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente voor het grondgebied vastgesteld. Deze kaart is leidend voor de omgang met archeologie in ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0010.jpg"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat het plangebied ligt in een gebied met Waarde archeologie 4. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een ruimtelijke ingreep groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,30 meter.

4.2.3 Conclusie

Aangezien het plangebied kleiner is dan 2.500 m2, is een nader archeologisch onderzoek niet nodig.

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Ook komen veel soorten buiten natuurgebieden voor. De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten.

De Flora- en Faunawet beschermt soorten, niet individuele planten of dieren, om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit.

Doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het Nee, tenzij. Dit betekent dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Heel vaak gaan activiteiten en de bescherming van soorten prima samen. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.

In de Flora- en Faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Op basis van de onderzoeksplicht (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij het maken van bestemmingsplannen beoordeeld te worden of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan.

4.3.2 Onderzoek

In februari 2017 is door Ecogroen een natuurtoets uitgevoerd om te beoordelen of de beoogde plannen conflicteren met de wettelijke bescherming en beleidsmatige bescherming van natuurwaarden.

Huidige situatie en voorgenomen ontwikkelingen

Het plangebied bestaat uit struweel met enkele bomen, bebouwing ontbreekt. De plannen bestaan uit het verwijderen van struweel, het kappen van bomen en het bouwrijp maken van het terrein om vervolgens nieuwbouw te realiseren.

Soortbescherming

  • Door het ontbreken van geschikte boomholtes zijn in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. In het plangebied is geen sprake van onmisbare foerageergebieden en vliegroutes voor vleermuizen.
  • In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van struweel en bosschages aangetroffen en of te verwachten. Jaarrond beschermde nesten van broedvogels ontbreken.
  • In het plangebied zijn geen plantensoorten, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden (zonder vrijstelling) aangetroffen of te verwachten die bescherming genieten binnen de provincie Gelderland.
4.3.3 Conclusie en aanbevelingen

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Het aspect ecologie is geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen plannen.

De natuurtoets is als Bijlage 1 Quickscan natuurtoets toegevoegd aan dit plan.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

4.4.2 Onderzoek

In februari 2017 is via de digitale watertoets het online instrument via www.dewatertoets.nl de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Op basis van de watertoets is de korte procedure van toepassing. Dit houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op hun website.

Tot slot

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Informatie over een watervergunning kunt u vinden op de website van het waterschap (www.vallei-veluwe.nl/loket).

4.4.3 Conclusie

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies".

De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 2 Watertoets en Bijlage 3 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid wegverkeerlawaai

4.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
4.5.2 Onderzoek

In april 2017 is door MilieuCoördinator een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer uitgevoerd in verband met de realisatie van één woning gelegen op de hoek Oldenboschweg / Kruisakkerweg te ‘t Harde.

Conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Eperweg en de Burgemeester Ulco de Vriesweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de 30 km/uur-wegen de Oldenboschweg, de Kruisakkerweg en de Singel meegenomen.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Eperweg en de Burgemeester Ulco de Vriesweg voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder. Er is geen sprake van cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder gezien het feit dat de voorkeurswaarde wordt gerespecteerd en er geen sprake is van andere geluidbronnen. Gezien het feit dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde is het niet noodzakelijk om maatregelen te onderzoeken teneinde de geluidbelasting ter plaatse van de woning te reduceren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) vanwege alle relevante omliggende wegen (zoneplichtig en niet-zoneplichtig) berekend. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB. Deze is alleen op de geluidbelaste gevels langs de Kruisakkerweg en Oldenboschweg. De geluidluwe gevels hebben een gecumuleerde waarde rond 48 dB. De cumulatieve geluidbelasting blijkt overeenkomstig de Lden classificering volgens ‘methode Miedema’ te classificeren als “Redelijk”. Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.5.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat het aspect geluid geen belemmering is voor de realisatie van de woning. het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.6 Milieu(hinder)

4.6.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0011.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.6.2 Onderzoek

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden.

Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) zijn de volgende bedrijven gelegen:

Adres en Bedrijfsnaam   SBI CODE 2008 met bedrijfsactiviteiten   Planologische bestemming   Milieuzone*   Afstand tot initiatief   Belem-
mering  
Eperweg 62 Snackbar Anytime   561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   Gemengd   0*   64,6 meter   Nee  
Eperweg 64b, Garage 't Centrum B.V.   451, 452, 454
Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven  
Garage   10*   41,8 meter   Nee  
Eperweg 74a Timmerbedrijf B.Klock kunststof kozijnen   162
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²  
Gemengd   30*   54,5 meter   Nee  
Eperweg 76   Geen bedrijf bekend   Gemengd   0*   n.v.t.   Nee  
Eperweg 78 Bultman Geloogd Grenen Meubelen   162 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²   Gemengd   30*   69,6 meter   Nee  
Oldenboschweg 15
I Care  
8691, 8692 Consultatiebureaus   Maatschappelijk   0*   80,5 meter   Nee  

*gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied

4.6.3 Conclusie

De planlocatie is gelegen buiten de milieuzones van bovenstaande bedrijven. Door de komst van woning zullen de naastgelegen bedrijven niet belemmerd worden in uitbreidingsmogelijkheden.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.7.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.7.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.7.2 Situatie projectgebied Singel 19

In dit geval wordt er één woning toegevoegd. In paragraaf 4.7.1.1 is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het projectgebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

In juli 2010 is door Adviesburo van der Boom in het kader van het bestemmingsplan 'Centrumplan 't Harde' onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit ten gevolge van wegverkeer van en naar het centrum.

Uit de berekeningen (zie onderstaande tabel) blijkt dat in geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit. De jaargemiddelde concentraties blijven ver onder de grenswaarden; het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentraties blijft ruim onder het toegestane aantal. De toevoeging van een extra woning zal dan ook geen nadelige gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0012.jpg"

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een ‘gevoelige bestemming’ in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

4.8 Bodem

4.8.1 Algemeen

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

4.8.2 Onderzoek

In 2002 is door Inpijn-Blokpoel Arkel Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit gedateerde onderzoek is in oktober 2016 door Inpijn-Blokpoel Ingenieursbureau geactualiseerd.

Het onderzoek heeft tot doel het, middels een steekproef, vaststellen van de kwaliteit van de bodem, middels een actualisatie van een eerder, 2002, uitgevoerd bodemonderzoek.

Hypothese

Enkel de bovengrond is onderzocht, conform de opzet onverdacht, niet lijnvormig (ONV).

Uitslag van het onderzoek

Bovengrond: MM1: Alle onderzochte parameters < achtergrondwaarde of detectiegrens.

4.8.3 Conclusie en aanbevelingen

Destijds zijn, getoetst aan het huidige kader, geen of geen significante verhoogde gehalten aangetroffen. Ook in de huidige fase zijn geen verhoogde gehalten in de bovengrond aangetroffen. Het geheel aan onderzoeksresultaten (o.a. veldwaarnemingen, aanvullende historische informatie en analyseresultaten getoetst aan het desbetreffende kader) geeft aldus aanleiding de gestelde hypothese onverdacht aan te nemen.

Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw.

Het verkennend bodemonderzoek uit 2002 en het geactualiseerde bodemonderzoek zijn respectievelijk als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek en Bijlage 6 Actualisatie verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen  

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord.

In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe, waar onder Elburg, omgaan met externe veiligheid.

De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten. Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af. De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn. Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen.

Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden: 1. inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie; 2. keuzes maken; 3. Samenwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.WPSINGEL19-VST1_0013.jpg"

Uitsnede risicokaart

Risicobronnen.

Nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. De dichtstbijzijnde Bevi -inichting bevindt zich circa 650 meter vanaf het plangbied. Volgens de risicokaart bevindt zich de dichtstbijzijnde hoge-drukaardgasleiding zich op een afstand van circa 800 mete. Deze leiding heeft een druk van 66,2 bar. Het geldende bestemmingsplan geeft aan dat binnen een afstand van 5 meter vanaf hart leiding geen bebouwing mag worden opgericht. De nieuw te realiseren woning bevindt zich ruim buiten deze afstand. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (24 juli 2010) dient bij vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht genomen te worden, met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten.

Naast dit plaatsgebonden risico dient tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.

Gezien de ruime afstand van het perceel t.o.v. de dichtstbijzijnde hoge-drukaardgasleiding is toetsing van het plan aan de criteria voor het plaatsgebonden risico (PR) niet nodig omdat er voor de leiding geen sprake is van een PR 10-6 per jaar.

Door de realisatie van 1 woning, zal het groepsrisico niet toenemen.

Spoorlijn Zwolle - Amersfoort

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico (4.000 meter) van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort. De gemeten afstand is ongeveer 750 meter. Gezien de ligging binnen het invloedsgebied van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico in het kader van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort.

Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te kunnen brengen over de mogelijkheden van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

De Veiligheidsregio heeft bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit (zie Bijlage 7 Brief Veiligheidsregio).

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario¡¦s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geinformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

In feite is er nagenoeg geen sprake van veranderde omstandigheden, er wordt slechts 1 woning gebouwd in een bestaand bebouwd gebied. Aangezien het perceel zich bevindt op een hoek van twee straten, zijn er bij een eventuele calamiteit twee vluchtroutes aanwezig.

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen wordt geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van de woning.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.10.1 Algemeen

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.10.2 Onderzoek

Het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemen geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt.

4.10.3 Conclusie

Voor het planvoornemen hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemming. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die algemeen van toepassing zijn.

5.2 Nadere toelichting op de planregels

Wonen

Op grond van de geldende regeling is artikel 25 (Wonen) van bestemmingsplan 't Harde van toepassing.

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het perceel aan de Singel. De hoofdfunctie van de bestemming is wonen. Daarnaast zijn parkeervoorzieningen, gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven mogelijk.

Op de verbeelding van het plan zijn het bouwvlak en de maximum goot- en bouwhoogte aangeduid. Voor het hoofdgebouw (de woning) is bepaald dat deze in het aangeduide bouwvlak gebouwd moet worden. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. Daarbij wordt uitgegaan van een vrijstaande woning. De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 meter.

Erf- en terreinafscheidingen mogen voor de naar de weg gekeerde voorgevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan niet hoger zijn dan 1 meter. In andere gevallen mogen ze maximaal 2 meter hoog zijn. Dit heeft te maken met het ruimtelijk beeld van het perceel.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

6.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. Het plan is een particulier initiatief. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, en eventuele tegemoetkoming in planschade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Voor eventuele planschade is een planschade-overeenkomst getekend, waarin is overeengekomen dat eventueel toe te kennen planschade aan derden door de initiatiefnemer aan de gemeente zal worden vergoed.

Gelet hierop is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Het bezien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de voorgenomen wijziging maatschappelijk draagvlak heeft. De initiatiefnemer is bij de bewoners van de omliggende woningen langs gegaan met de bouwplannen (zie Bijlage 8 Verslag rondgang bij de buren) . Daarbij kwamen geen noemenswaardige obstakels naar voren. Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal voor een periode van zes weken, ter inzage worden gelegd voor zienswijzen. Eventueel ingediende zienswijzen zullen worden beoordeeld en meegenomen worden in de besluitvorming.