direct naar inhoud van Regels
Plan: Wijzigingsplan Jufferenstraat 9-11, Elburg
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.WPJUFFERENSTRAAT9-VST1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Wijzigingsplan Jufferenstraat 9-11, Elburg' te Elburg met identificatienummer NL.IMRO.0230.WPJUFFERENSTRAAT9-VST1 van de gemeente Elburg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een beroep of bedrijf aan huis dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt in geen geval verstaan het exploiteren van een seksinrichting in welke vorm dan ook;.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk, grenzend aan dan wel rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;

1.7 afhaalcentrum:

een bedrijf voor het verstrekken aan de verbruiker van maaltijden zonder consumptie ter plaatse, het accent ligt op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren;

1.8 afwijking van de bouwregels en/of gebruiksregels:

een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bestaand:
  • a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht legaal aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

  • b. ten aanzien van het overige legaal gebruik:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, architectonische waarde wordt hieronder mede begrepen;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt niet verstaan een afhaalcentrum;

1.26 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel voorzover achter de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen, niet meegerekend de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.29 kap:

een afdekking met een zekere helling;

1.30 kruis:

het gebied dat grenst aan de Beekstraat, Vischpoortstraat en Jufferenstraat voor zover gelegen binnen de vesting;

1.31 luifel:

een overkapping zonder eigen wanden behorende bij een gebouw al dan niet gesitueerd tegen één gevel van dat gebouw;

1.32 monumentencommissie:

een commissie van advies en bijstand voor burgemeester en wethouders die bestaat uit onafhankelijke externe (monumenten)deskundigen, of een ander orgaan en/of persoon die daarvoor is aangewezen door het college en/of de gemeenteraad;

1.33 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.34 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.35 ondergeschikte horeca:

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de winkelfunctie waar binnen rechtstreeks aan de verbruiker niet-alcoholische dranken alsmede niet ter plaatse bereide kleine etenswaren worden verstrekt, waarbij het accent ligt op de verstrekking van eerder genoemde niet-alcoholische dranken;

1.36 omgevingsvergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand.

1.38 peil:

de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;

1.39 perceelgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut;

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijk informatie met nummer NL.IMRO.0230.WPJUFFERENSTRAAT9-VST1;

1.43 vesting:

het gebied dat bestaat uit de binnenstad van Elburg, gelegen binnen de stadsgracht;

1.44 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de functie detailhandel;

1.45 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel. Indien op de verbeelding de aanduiding 'gevellijn' voorkomt, wordt deze gevellijn ter plaatse als voorgevel van een gebouw aangemerkt;

1.46 woning / wooneenheid:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ateliers;
  • b. detailhandel;
  • c. dienstverlening;
  • d. praktijkruimten;
  • e. kantoren;
  • f. verzorgende, ambachtelijke bedrijven;

ter plaatse van de eerste bouwlaag;

  • g. wonen, ter plaatse van de eerste en hogere bouwlagen;
  • h. ter plaatse van het kruis is wonen uitsluitend toegestaan in de tweede en hogere bouwlagen;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;

met de daar bijbehorende:

  • j. gebouwen, overkappingen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Centrum' is aan een aantal regels gebonden.

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Een gebouw of overkapping mag:

niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;

3.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    • 2. een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter hebben.

3.3 Nadere eisen

Bij een omgevingsvergunning is het in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter bescherming van de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Centrum' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De gronden en bouwwerken mogen niet:

  • a. worden gebruikt voor meer dan één woning per bouwvlak, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', in welk geval het aangegeven aantal als maximum geldt;
  • b. worden gebruikt voor ondergeschikte horeca;
  • c. worden gebruikt voor detailhandel ter plaatse van de tweede of hogere bouwlaag.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken in die zin dat:

  • a. bij de functie detailhandel ondergeschikte horeca wordt toegestaan, mits:
    • 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied';
    • 2. de horecavloeroppervlakte dat wordt gebruikt ten behoeve van ondergeschikte horeca niet meer bedraagt dan:
      • 15% van het verkoopvloeroppervalkte van de winkel tot een maximum van 25 m², indien de verkoopvloeroppervlakte van de winkel 250 m² of minder bedraagt, waarbij in ieder geval een minimale horecavloeroppervlakte van 15 m² is toegestaan;
      • 10% van het verkoopvloeroppervalkte van de winkel tot een maximum van 50 m², indien de verkoopvloeroppervlakte van de winkel meer dan 250 m² bedraagt, waarbij in ieder geval een minimale horecavloeroppervlakte van 15 m² is toegestaan;
  • b. detailhandel wordt toegestaan op de tweede of hogere bouwlaag.

3.5.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd en indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, toegangspaden en parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.

4.2.1 Hoofdgebouwen

een hoofdgebouw mag:

  • a. niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan:
    • 1. 85 m² bij een perceel kleiner dan 850 m²;
    • 2. 10% van de perceelsoppervlakte bij een perceel gelijk aan of groter dan 850 m² en kleiner dan 1.250 m²;
    • 3. 160 m² bij een perceel gelijk of groter dan 1.250 m²;
    • 4. met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf wordt bebouwd;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder 4. mag op een perceel in ieder geval een bijbehorende bouwwerk van maximaal 6 m² worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen in de perceelgrens worden gebouwd;
  • c. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte/boeiboordhoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
  • d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 meter;
  • e. anders dan onder a tot en met d. is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die legaal bestaan op het tijdstip van inwerking treding van dit plan gehandhaafd mogen worden;
  • f. voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'erf' die zijn gelegen binnen de vesting, gelden in afwijking van het bepaalde in dit sublid de in lid 6.2.4 opgenomen regels.

4.2.3 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    • 2. een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter hebben.

4.3 Nadere eisen

Bij een omgevingsvergunning is het in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter bescherming van de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De gronden en bouwwerken mogen niet:

  • a. worden gebruikt voor detailhandel;
  • b. worden gebruikt voor meer dan één woning per bouwvlak;
  • c. worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf waarbij wordt afgeweken van de volgende voorwaarden:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m², al dan niet in combinatie met een aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
    • 2. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
    • 3. geen gebruik plaats vindt dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt;
    • 5. niet wordt gebruikt voor kapperszaken en seksinrichtingen;
    • 6. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
    • 7. geen reclame uitingen worden aangebracht;

Woonfunctie

De bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie, tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw; het bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks via het hoofdgebouw bereikbaar.
  • 2. Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw: het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4,00 meter achter het bouwvlak.
  • 3. Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw: het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4,00 meter aan de zijgevel van het hoofdgebouw, zoals deze aanwezig was op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 30 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

5.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 5.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen of
  • d. bij de oprichting van het bouwwerk de ondergrond niet dieper dan 0,3 meter wordt geroerd.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de afmetingen van bouwwerken;
  • b. de situering van bouwwerken;
  • c. de inrichting en het gebruik van gronden;

indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
5.4.1 Algemeen

Onverminderd het bepaalde in de Erfgoedwet/Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur door middel van sleuven breder dan 0,8 m.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkling treding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend;
  • f. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.

5.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in lid 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

5.4.4 Voorwaarden
  • a. het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen indien:

  • a. op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; dan wel
  • b. er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 6 Waarde - Beschermd stadsgezicht

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming, het herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
  • b. muren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - muur';
  • c. rijksmonumenten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';

6.2 Bouwregels
6.2.1 Voorrangsregel

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te bouwen, aan te leggen en te gebruiken op een wijze die strijdig is met de in dit artikel gegeven regels.

6.2.2 Gebouwen

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak de volgende regels:

  • a. de nokrichting van gebouwen is de bestaande nokrichting;
  • b. de kapvorm van gebouwen is de bestaande kapvorm;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' wordt de voorgevel van een gebouw in de gevellijn gebouwd;
  • d. de zijgevels van een gebouw voor zover gelegen binnen de vesting worden in de zijgevelbouwgrenzen gebouwd;
  • e. de achtergevel van een gebouw voor zover gelegen binnen de vesting worden in de achtergevelbouwgrens gebouwd;
  • f. de maximum goot- en bouwhoogte van gebouwen wordt bepaald door de andere daar voorkomende bestemmingen;
  • g. gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' mogen, in afwijking van het bepaalde in onder f. een goot- en bouwhoogte hebben die niet afwijkt van de bestaande goot- en bouwhoogte';
  • h. een gebouw wordt voorzien van een kap die een minimale dakhelling moet hebben van 50° en een maximale dakhelling hebben van 70°;
  • i. anders dan onder a tot en met h. is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die legaal bestaan op het tijdstip van inwerking treding van dit plan ter inzage is gelegd, gehandhaafd mogen worden.

6.2.3 Muur

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - muur' zal een muur een bouwhoogte hebben van minimaal 1,80 meter en maximaal 3,50 meter.

6.2.4 Erf

Ter plaatse van de aanduiding 'erf' gelden de volgende regels:

  • a. het maximum bebouwingspercentage van de gronden mag niet hoger zijn dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage, tenzij het bestaande percentage groter is, in welk geval het bestaande percentage als maximum geldt;
  • b. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag een maximale goothoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag een maximale goothoogte hebben van 2,50 meter, tenzij de bestaande goothoogte groter is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximum geldt;
  • d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden voorzien van een kap met een dakhelling van minimaal 45° en maximaal 65°;
  • e. een ander bouwwerk mag een maximale bouwhoogte hebben van 2,50 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder a in die zin dat gebouwen worden voorzien van een kap met een andere nokrichting dan de bestaande nokrichting, mits:
    • 1. in de nokrichting de uiterlijke verschijningsvorm van afzonderlijke gebouwen tot uitdrukking wordt gebracht;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.2 onder b in die zin dat gebouwen worden afgedekt met een kap in een andere kapvorm dan de bestaande, mits:
    • 1. in de kapvorm de uiterlijke verschijningsvorm van afzonderlijke gebouwen tot uitdrukking worden gebracht;
  • c. het bepaalde in lid 6.2.2 onder d in die zin dat van maximaal twee panden de gemeenschappelijke zijgevel mag worden doorbroken over een afstand van maximaal 50% van de lengte van de zijgevel, mits:
    • 1. de doorbreking is gelegen op een afstand van minimaal 2,00 meter gemeten uit de voorgevel;
    • 2. voor wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm afzonderlijke gebouwen gehandhaafd blijven;
  • d. het bepaalde in lid 6.2.2 onder h in die zin dat gebouwen worden voorzien van een kap waarvan de dakhelling minimaal 40° en maximaal 70° bedraagt;
  • e. het bepaalde in lid 6.2.2 onder h in die zin dat gebouwen worden voorzien van een kap waarvan de dakhelling minimaal 15° en maximaal 75° bedraagt, mits:
    • 1. voor zover dit betrekking heeft en noodzakelijk is in verband met een bijzondere kapvorm;
  • f. het bepaalde in lid 6.2.2 onder h in die zin dat gebouwen worden voorzien van een platte afdekking;
  • g. het bepaalde in lid 6.2.4 onder a in die zin dat het maximum bebouwingspercentage wordt verhoogd met maximaal 20%.

6.3.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd en indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie, tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • 1. Het hoofdgebouw wordt (mede) gebruikt als woning en het gebruik als woning is conform de betreffende bestemming toegestaan.
    • 2. Het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw: het bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks via het hoofdgebouw bereikbaar.
    • 3. Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw: het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4,00 meter achter het bouwvlak.
    • 4. Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw: het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4,00 meter aan de zijgevel van het hoofdgebouw, zoals deze aanwezig was op het tijdstip van de inwerking treding van dit plan.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen en/of vern van wegen en paden;
  • b. het ontgronden, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven en/of dempen van waterlopen en waterpartijen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
  • f. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen;
  • g. het geheel of gedeeltelijk slopen van een muur.

6.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het plan;
  • c. reeds op basis van de Erfgoedwet zijn beschermd.

6.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd en indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen, in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:

  • tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,50 meter;
  • andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,25 meter.

8.2 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

8.3 Parkeer-, laad- en losruimte
8.3.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals op genomen in Bijlage 1 Parkeernota, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.

8.3.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

8.3.3 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.3.1 en artikel 8.3.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.

8.3.4 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8.3.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig Bijlage 1 Parkeernota ;

Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

8.3.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- of losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Bijzonder gebruiksverbod

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutiedoeleinden respectievelijk een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

9.2 Strijdig gebruik - functiewijziging met grotere parkeerbehoefte
9.2.1 Parkeerruimte
  • a. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals op genomen in bijlage 1 Parkeernota van de bijlagen bij de regels, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.

9.2.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van bijlage 1 Parkeernota van de bijlagen bij de regels worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.

9.2.3 Parkeerfonds
  • a. Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 9.2.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig Bijlage 1 Parkeernota;
  • b. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

9.2.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en de situering van de parkeerplaatsen ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Aantal woningen

De gronden mogen niet worden gebruikt voor meer dan één woning per bouwvlak, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', in welk geval het aangegeven aantal als maximum geldt.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of overtuigende esthetische redenen noodzakelijk is of indien de bestaande situatie hiertoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsregels met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld onder a, voor lift- en trappenhuizen, glazenwasserinstallaties, (centrale) verwarmingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, schoorstenen, (schotel)antennes, antenne-installaties en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen, met maximaal 3,00 meter;
  • c. de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbare nutsvoorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet groter is dan 3,00 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare (nuts)voorziening, met een maximale bouwhoogte van 15,00 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
  • d. overschrijding van de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2,00 meter voor balkons, bordessen, dakoverstekken, overstekende verdiepingen, galerijen, luifels, gevelversieringen, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen;
  • e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en pergola's, wordt vergroot tot maximaal 5,00 meter;
  • f. de bestemmingsregels in die zin dat terrassen worden toegestaan.

11.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd en indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsregels bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsregels gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Wijzigingsplan Jufferenstraat 9-11, Elburg'

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg op ...........