Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat om het toekennen van bouw- en gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan toekent, uit te oefenen.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de bouw- en gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Via een dubbelbestemming of een aanduiding op de verbeelding kunnen extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken zijn geregeld.
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
1. Inleidende regels met een verklaring van begrippen en een uitleg van de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
2. Bestemmingsregels over het toegestane gebruik en bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
3. Algemene regels die gelden voor het hele plan, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
4. Overgangs- en slotregels zijn standaard bepalingen die voor elk bestemmingsplan van toepassing zijn.