Plan: | Koopsweg 19 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0230.BPKOOPSWEG19-VST1 |
Aan de Koopsweg 19 te Doornspijk bevindt zich een agrarisch bedrijf met opstallen en bedrijfsgebouwen. Tevens is op het adres een agrarische bedrijfswoning aanwezig. De agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. Alle bedrijfsbebouwing, behalve de agrarische bedrijfswoning wordt gesloopt en de bestaande bedrijfswoning met inwoning, wordt omgezet naar een reguliere woning. Ter compensatie van de sloop van de opstallen wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd langs de Koopsweg.
Door de sloop van landschappelijk verstorende bebouwing, wordt leegstand en ongewenst gebruik tegengegaan en wordt door de landschappelijke inpassing van het perceel, de omgevingskwaliteit en belevingswaarde van het buitengebied versterkt. Het plan voorziet zowel in een kwantitatieve verbetering (het terugbrengen van het aantal m³ aan bebouwing in het buitengebied) als in een kwalitatieve verbetering (de vormgeving van de nieuwe bebouwing in een landschappelijke setting).
Volgens het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018’ hebben de gronden de bestemming ‘Agrarisch’. Voorliggend initiatief past dan ook niet binnen het geldende planologische regime. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet in een toelichting bij het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied van de gemeente Elburg, ten zuid-oosten van de kern Doornspijk. Het plangebied wordt aan de westzijde begrenst door de Koopsweg en aan de zuidzijde door de Scholtensweg. In figuur 1.1 is de globale ligging ten opzichte van kern Doornspijk weergegeven.
Figuur 1.1 : Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op de Hoek Koopsweg - Scholtenssteeg, en wordt omringd door weilanden en verspreid liggende woningen.
Figuur 1.2: Luchtfoto van plangebied en omgeving
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente : Doornspijk
Sectie : D
Nummers : 3130, 3131 (deels) en 3132 (deels)
Figuur 1.3: Uitsnede kadastrale kaart
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012, actualisatie 2018'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Elburg op 28 januari 2019.
Figuur 1.4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan met globaal plangebied (rood)
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming: 'Agrarisch', de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' en 'Waarde - Waardevol landschap'. De maximum goothoogte is 6 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekzone landschappelijke versterking'.
De gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Verder mag er één bedrijfswoning per bedrijf gerealiseerd worden. De gebouwen hebben een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter bij bedrijfswoningen en 12 meter bij bedrijfsgebouwen. Gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gerealiseerd.
Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Waardevol landschap’ en ‘Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde’. De dubbelbestemming ‘Waarde - Waardevol landschap’ geeft aan dat het gebied bestemd is voor het ontwikkelen en in stand houden van de kernkwaliteiten van het landschap. Bij toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid moet aangetoond kunnen worden dat de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast worden. De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde’ is voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Dit wordt gewaarborgd door bij bodemingrepen waarbij de oppervlakte groter is dan 120 m² en dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld wordt gegraven een archeologisch onderzoek verplicht te stellen.
Het bestemmingsplan "Koopsweg 19" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied. De gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de regels behorende bij het bestemmingsplan en tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid behandeld.
Doornspijk
Doornspijk (Thornspiic) wordt al genoemd in een oorkonde uit het jaar 796. In de 13e eeuw veranderde de naam Doornspijk in ‘Stat van den Elborch’ (Elburg).Doornspijk was hierna slechts een groot landelijk gebied met als religieus centrum, de St. Ludgeruskerk
Doornspijk is een langgerekt dorp, aan de Zuiderzeestraatweg West. Het dorp is ontstaan vanuit een lintbebouwing langs deze weg. Het dorp is omgeven door agrarisch gebied, hoofdzakelijk weilanden. Een opvallende groenstructuur daarbij is het landgoed Klarenbeek.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde van de kern Doornspijk; één van de vijf dorpskernen van de gemeente Elburg. Doornspijk is gelegen tussen in het zuiden de Veluwe en in het noorden voorheen de Zuiderzee en tegenwoordig Flevoland. Doornspijk bestaat grotendeels uit een agrarische gemeenschap. Het dorp is één van de oudste van de Noordwest-Veluwe. Dit komt doordat de grond van nature erg vruchtbaar was door de regelmatige overstromingen van de Zuiderzee. In het midden van de 19e eeuw werd de Zuiderzeestraatweg aangelegd, die de verbinding verzorgt naar Nunspeet in het zuiden en Elburg in het noorden.
Landschap
De planlocatie bevindt zich in het kleinschalige kampenlandschap. Het mozaïek verkavelingspatroon (wat is ontstaan door de houtwallen, houtsingels en perceelsgrenzen) is goed zichtbaar op historische kaarten. Op deze kaarten is goed te zien hoe de verkaveling weinig is veranderd in de periode van 1900 tot nu. De kaarten laten echter duidelijk zien dat in het kleinschalige kampenlandschap, waartoe de planlocatie (rode cirkel op kaarten) behoort, de groene structuren van het landschap (houtsingels, houtwallen) voor een groot deel zijn verdwenen.
Het plangebied
Uit topografische kaarten (zie figuur 2.1) blijkt er op de locatie sinds 1875 sprake is van bebouwing en agrarische gronden.
Figuur 2.1: Topografische kaart uit 1875, 1925, 1975 en 2022
Het plangebied betreft een agrarisch perceel met een aantal opstallen. De opstallen bestaan uit een boerderij (1965) en een vijftal schuren. De schuren hebben verschillende bouwaarden. Een gedeelte is opgetrokken uit bakstenen muren. Gasbetonblokken, hout en sandwichpanelen. De schuren zijn gedekt met golfplaten daken (deels met dakbeschot). Rondom is de planlocatie ingericht als (sier-)tuin met verharding, parkeren, sierbestrating, gazons, zonnepanelen, borders en hagen. Het geheel heeft geen cultuurhistorische waarde.
Figuur 2.2:
Luchtfoto bestaande situatie
Figuur 2.3: Foto vanaf de Scholtensweg, met de bestaande boerderij (bron: google earth)
Figuur 2.4: Foto vanaf de Koopsweg, met een aantal schuren (bron: google earth)
Initiatiefnemer wil haar agrarische bestemming inruilen voor 1 nieuw te bouwen vrijstaande woning. Initiatiefnemer woont zelf in een deel van de bedrijfswoning, op de agrarische bestemming. De nieuwe woning is bestemd voor de initiatiefnemer. De voormalige agrarische woning, wordt een reguliere woning.
In de nieuwe situatie worden alle opstallen, behalve de boerderij gesloopt. De sloop van landschappelijk verstorende bebouwing waardoor tevens leegstand en ongewenst gebruik wordt tegengegaan en de mogelijkheid om het perceel landschappelijk in te passen versterkt de omgevingskwaliteit en belevingswaarde van het buitengebied. Het plan voorziet zowel in een kwantitatieve verbetering (het terugbrengen van het aantal m³ aan bebouwing in het buitengebied) als in een kwalitatieve verbetering (de vormgeving van de nieuwe bebouwing in een landschappelijke setting), zie ook Bijlage 1.
Er is dan ook sprake van versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.
Landschappelijke inpassing
Door 'Op 't Eekt Groenontwerp' is voor het perceel een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Bij de landschappelijke inrichting van het perceel worden cultuurhistorische elementen toegepast zoals knip- of scheerhaag, hoogstamboomgaard, solitaire bomen, houtsingel en elzensingel.
Figuur 2.4: Landschappelijke inpassingsplan
Bij het opstellen van het landschappelijk inrichtingsplan zijn het Landschappelijk ontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Elburg en het Gebiedsplan Zoekzones Landschappelijke Versterkingen & Groene Wiggen als basis gebruikt.
Voor de inrichting zijn naast de uitgangspunten op gemeentelijk en provinciaal niveau ook de wensen van de iniatiefnemers meegenomen. Sober, onderhoudsvriendelijk, en liever geen zomereiken, waren de belangrijkste punten.
De inrichting van het huidige erf past niet in het beeld van een traditioneel boerenerf qua beplanting, maar wel in de verdeling van het erf in ‘voor’ en ‘achter’ wanneer wordt gekeken vanuit de gebruiksfunctie van het erf. Deze lijn wordt uiterlijk voortgezet met het bouwen van de nieuwe schuur en de ‘schuur’woning. Maar doordat de ‘schuur’woning een woonfunctie heeft, met alle daaraan verbonden wensen en eisen ten aanzien van de omgeving, is een traditionele erfverdeling niet (geheel) passend. Uitgangspunt is te bekijken wat de belangrijkste wensen zijn vanuit landschappelijk c.q. cultuurhistorisch oogpunt en deze te combineren met de wensen van de iniatiefnemers, zodat er een balans ontstaat.
Vanuit de visie van Zoekzone ’t Harde wordt de landschappelijke structuur langs de Koopsweg en Scholtenssteeg versterkt door het aanbrengen van bomenrijen, waarvan de assortimentskeuze wordt bepaald door de aanwezige structuren. Achter de nieuwe schuur wordt een houtsingel aangebracht, welke niet alleen het kleinschalige landschap versterkt maar ook appelleert aan de cultuurhistorie van de plek. Naast en voor de nieuwe ‘schuur’woning zou een houtsingel met boomvormers het meest passend zijn, landschappelijk gezien, maar de woonfunctie vraagt om een andere oplossing. Het plaatsen van de fruitbomen aan de voorzijde van de nieuwe woning zorgt voor herkenbaarheid van het gebouw als woning op een traditioneel boerenerf. De elzensingel is een alternatief voor de houtsingel, welke op deze plek veel licht en zicht zou onttrekken. Vanuit de visie van Zoekzone ’t Harde zijn boomgroepen van sierbomen toegestaan.
Naast de nieuwe schuur wordt een groep van sierappels geplaatst om deze zodoende aan het zicht te onttrekken. Verschillende solitaire bomen op het erf brengen balans in het geheel. Als afscheiding wordt een gemengde kniphaag van beuk, haagbeuk en Spaanse aak aangeplant.
De nieuwe woning
De nieuwe woning komt op de plek van de voormalige schuren. Qua uitstraling is deze woning ondergeschikt aan de boerderij. Het heeft een enkelvoudige hoofdvorm met een forse kap. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van natuurlijke materialen en gedempte kleuren.
De bestaande uitrit zal door beide woningen worden gebruikt.
Figuur 2.6: Nieuwe situatie
Hierna volgen de indicatieve gevels van de nieuwe vrijstaande woning, bestaande uit 1 laag met kap.
Figuur 2.7: Indicatieve gevels
Daarnaast vinden de (her)ontwikkelingen duurzaam, vanuit optimaal ruimtegebruik, energieneutraal en levensloopbestendig plaats. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Een dochter met haar gezin gaat in de voormalige agrarische bedrijfswoning wonen. Hierdoor behouden de ouders aandacht, evenals een goede ondersteuning, zodat er zo lang mogelijk thuis gewoond kan blijven worden.
Kleur en materiaal gebruik
Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in Hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.
Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als een van de NOVI-gebieden. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Regio Zwolle betreft een regio die snel sterk groeit, waardoor de woningmarkt oververhit is geraakt en het mobiliteitssysteem onder druk komt te staan. Als gevolg van klimaatverandering en de ligging in een Delta loopt het watersysteem van de regio tegen grenzen aan. In de regio Zwolle is klimaatbestendige groei een hoofdopgave. De ambitie is om groeiregio Zwolle verder te ontwikkelen tot een blijvend aantrekkelijke, klimaatbestendige en economisch vitale regio.
In de samenwerkingsafspraken voor de uitvoering van de Novi is ander andere vastgelegd dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan kwetsbaarheden in de fysieke leefomgeving, zoals gezondheid, natuurlijke systemen (bv bodem, ondergrond, water, lucht), natuur (bv biodiversiteit, natuurgebieden, habitats) evenals landschap en openbare ruimte (bv waardevolle landschappen, erfgoed).
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang. Vanuit het Barro is alleen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct van toepassing.
Het rijk heeft voor het NNN aangegeven dat de begrenzing ervan een verantwoordelijkheid is van de provincies. De regels voor deze gebieden moeten dan ook in de provinciale verordening worden vastgelegd. Daarbij gaat het om het aanwijzen van wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden en de regeling voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling daarvan. Het plangebied ligt niet in het NNN, dus is er geen belemmering.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan wordt 1 nieuwe woning gerealiseerd. Dit is minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dus de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.
Actieplan wonen
Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden. De urgentie is zo hoog, dat provincie Gelderland met een Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:
Het Actieplan Wonen versnelt de komende vijf jaar de bouwproductie van 43.000 woningen met vijftig doorbraakprojecten. Daarnaast zorgen de acties ervoor dat overal in Gelderland in bestemmingsplannen voldoende bouwplannen zijn opgenomen die uitgevoerd kunnen worden.
Algemeen
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie is per 1 maart 2019 in werking getreden. De visie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan.
Wonen
De kwaliteit van de leefomgeving wordt in de visie van groot belang geacht. Een goede kwaliteit van de leefomgeving draagt bij aan gezondheid. Hier hoort goed wonen bij, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De visie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Er wordt uitgegaan van concentratie van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Het streven is naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen. Gelderland moet een aanbod van woningtypen en woonmilieus hebben dat past bij de diversiteit van de woningvraag. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. Er worden regionale afspraken gemaakt over een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen.
Natuur en landschap
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.
Wonen
In artikel 2.2.1.1 (Wonen) is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.
Toetsing
Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig plan betreft een functiewijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar alleen de bestemming ten behoeve van wonen, waarvan de bebouwing zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast in de omgeving. Door 'Op 't Eek' is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarbij rekening is gehouden met de landschapskenmerken van de omgeving (zie Bijlage 1). Dit landschappelijk inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.
Binnen de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV) werken de deelnemende gemeenten samen op de thema's Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Op basis van deze samenwerking maken de deelnemende gemeenten en de provincie afspraken ten aanzien van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het woningbouwprogramma. Dit maakt onderdeel uit van de Regionale Woonagenda 2019-2022 Samenwerking Noord-Veluwe.
De regio signaleert dat er sinds het einde van de crisis een oplopend tekort is aan woningen. Starters op de woningmarkt zoeken een betaalbare plek om te wonen, mensen met een zorgvraag zijn naarstig op zoek naar een beschutte omgeving en er is vraag naar nieuwe woonvormen. De woningbouw blijft fors achter bij de behoefte. Tekort aan bouwmaterialen en personeel, met stijgende prijzen tot gevolg, spelen de productie parten. Daarnaast vraag de energietransitie de aandacht. In regionaal verband en met de provincie is de afspraak gemaakt dat de afzonderlijke woningbehoefte per gemeente bij elkaar wordt opgeteld; dit is de regionale behoefte. Dit wordt beschreven in afzonderlijke woonvisies. De woonbehoefte komt voort uit woningbehoefteonderzoek. De monitoring van de kwantitatieve behoefte gebeurt nu achteraf om zo flexibeler te kunnen inspelen op veranderingen in de woningmarkt.
De voorgestane ontwikkeling van 1 woning voorziet in de woningbehoefte en zal zorgen voor doorstroming.
In de Mobiliteitsagenda worden de plannen en projecten van de regio en de provincie weergegeven op de terreinen van onder andere openbaar vervoer, fietsvoorzieningen, het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De Mobiliteitsagenda is afgeleid van de Mobiliteitsvisie.
Deze agenda zet vooral in op een goede bereikbaarheid van de regio. Daarbij hoort een goede en veilige bereikbaarheid op de fiets en met het openbaar vervoer. Daarnaast is een verbetering van de regionale verkeersveiligheid van belang, om zo het aantal verkeersongevallen te verminderen. Het is daarom van belang dat het plangebied goed en veilig bereikbaar is voor alle soorten verkeer.
De Omgevingsvisie is vastgesteld op 30 januari 2019. Het document geeft een integrale toekomstvisie voor de hele gemeente tot 2030. De visie van de gemeente is ‘samen naar een gezonde, veilige en duurzame balans tussen mens, ruimte en gebruik.’
Een deel van de beschreven keuzen in de visie is een herbevestiging en bestendiging van het al ingezette beleid en voor een deel wordt een nieuwe richting ingeslagen. Bij ontwikkelingen en investeringen staan de kernwaarden van de gemeente voorop. De kernwaarden zijn onderverdeeld in vijf thema’s:
Vanuit het thema 'Leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving' wordt onder meer ingestoken op wonen voor iedereen. Alle leeftijdsgroepen moeten aangenaam kunnen wonen in Elburg. Uitgegaan dient te worden van duurzame, energieneutrale en levensloopbestendige ontwikkelingen, waarbij indien mogelijk direct de zorgcomponent wordt meegenomen. Nieuwbouwprogramma's worden ingezet voor aantrekkelijke woonmilieus voor jong en oud.
Een ander thema is het streven naar een aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit. De groene parels van de gemeente moet worden versterkt. Er moet respectvol met de waarden in de gemeente worden omgegaan. Voor de verschillende deelgebieden in de gemeente zijn zogenoemde Idee-kaarten ontwikkeld. Deze kaarten benoemen de ambitie voor het gebied en de uitgangspunten voor behoud en versterking van de omgevingskwaliteit en de identiteit van het gebied.
Voor het plangebied geldt IDeekaart: Overgangszone
Figuur 3.1: Uitsnede omgevingsvisie Overgangszone
Ambitie:
Behoud en versterken van de diversiteit, in beleving, in gebruik en naar ecologische waarden. Koesteren van kleinschaligheid, authenticiteit en van de gradiënt. De recreatieve kracht van het gebied verder benutten en ontsluiten, parels (zoals de landgoederen) aaneenrijgen. Voorkomen van verdere versnippering van het gebied. Zorg dragen voor geleidelijke en aantrekkelijke overgangen tussen de bebouwingsclusters en het buitengebied. Kwaliteitsimpuls voor de (recreatieve)voorzieningen in het gebied is wenselijk, evenals aandacht voor goede fietsverbindingen met voorzieningen. Levensvatbare agrarische bedrijven blijven hier gevestigd met nevenactiviteiten (verbreding) of verdieping (zoals natuurinclusieve landbouw). Voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijven liggen er kansen (onder voorwaarden), voor bijvoorbeeld recreatie, kleinschalige horeca, ambachtelijke bedrijvigheid, verkoop streekproducten, zorg en wonen. Ieder verzoek bekijken we op maat, ruimtelijke kwaliteit en een gezond leefklimaat (mens, dier en plant/boom staan voorop).
Uitgangspunten kwaliteit:
Toetsing aan de omgevingsvisie
Door de sloop van agrarische bebouwing is het mogelijk de vrijstaande woning te realiseren. Hierdoor wordt verpaupering van het buitengebied voorkomen. De toekomstige bewoners zullen de plaatselijke economie versterken, waardoor voorzieningen een grotere overlevingskans hebben. Door de landschappelijke inrichting wordt de landschappelijke kwaliteit versterkt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2020 de Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025 vastgesteld. De Woonvisie is voor de komende jaren de leidraad bij vraagstukken over de toenemende vraag naar woningen, een krappe woningmarkt en het bouwen van (passende) woningen. De komende tien jaar zijn ongeveer 800 woningen nodig, waarvan een deel uit de ‘ombouw’ van het huidige woningaanbod moet komen. Het Klimaatakkoord, de vergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente in de toekomst een andere inrichting van de leefomgeving krijgt. Grote uitdaging is om wonen voor iedereen betaalbaar te houden.
Nieuwe woonvormen, verduurzaming en transformatie van de bestaande bebouwde omgeving vormen de fundamenten onder het nieuwe beleid. Dat moet onder andere jongeren, ouderen en mensen met een specifieke vraag voldoende perspectief bieden op passende huisvesting binnen de gemeentegrenzen. De gemeente gaat uit van een versnelde verantwoorde groei met 810 woningen tot 2030, gelet op de achterstand in de woningbouw en de druk op de woningmarkt (oplopende wachttijden in de huur, snellere verkooptijden van woningen en oplopende koopprijzen).
Op 17 april 2023 is het addendum woonvisie 2020-2025 in werking getreden. De aanleiding hiervoor is dat de woningmarkt in de afgelopen jaren veel ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Er is een grote schaarste aan huizen ontstaan. Deze schaarste heeft er voor gezorgd dat de huizenprijzen flink zijn gestegen. Door de wooncrisis is de vraag naar meer regie vanuit de overheid op de woningmarkt ontstaan. De rijksoverheid heeft op 11 maart 2022 de nationale woon- en bouwagenda uitgebracht. De bouwplannen die hierin staan, vereisen regie op gebiedsniveau vanuit de gemeenten. Er moet een betere verdeling van de woningmarkt komen. Van de 900.000 te realiseren woningen tot 2030 moet twee derde betaalbaar zijn. Ook moet 30% van de oplage in de sociale huur sector vallen. De strakkere regie vanuit de rijksoverheid vraagt meer afstemming tussen het bouwprogramma van de gemeente met het rijk en de provincie. In de Woondeal 2023 heeft de regio Noord-Veluwe afspraken gemaakt met provincie Gelderland. Hierin worden afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen en percentages sociale huur en betaalbare koop. Onze huidige woonvisie sluit niet meer aan bij deze ontwikkelingen. Met de aangepaste prijscategorieën sluiten we aan op de afspraken met provincie en het Rijk. Daarnaast zal de woonvisie flexibeler opgesteld moeten worden, zodat de ontwikkelingen van de woningmarkt meegenomen kan worden. Met meer flexibiliteit kunnen nieuwe afspraken met de provincie ook beter verwerkt worden. In de afspraken die we als regio met de provincie maken komen specifiekere plannen naar voren. De woonvisie zal algemeen blijven en de woondeal en het woonprogramma zal hier een concretere invulling aan geven.
Er is behoefte aan een gedifferentieerd programma, met daarbinnen een aantal belangrijke accenten:
Daarbij staat de gemeente open voor meer variatie: kleinere woningen, met een evenwichtige prijskwaliteitsverhouding. De gemeente wil hierbij voorkomen dat woningen onder de marktprijs verkocht worden en de eerste koper bij verkoop grote winsten maakt. Een goede prijs-kwaliteitsverhouding is dan belangrijk;
Middeldure huur: beperkt, met name tot € 950. Orde van grootte is op basis van onderzoek lastig aan te geven. Is maatwerk op geschikte locaties, in nauwe afstemming met ontwikkelaars;
Daarnaast twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen aan de voorraad toevoegen. Een deel daarvan zal gerealiseerd moeten worden onder € 365.000,-. De uitbreidingsbehoefte op langere termijn voor het duurdere segment is beperkt.
Al met al is de opgave om 30-40% van het nieuwbouwprogramma te realiseren in de sociale huursector, goedkope koop en betaalbare koopwoningen tot € 265.000,-. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen als starters, jonge gezinnen en bijvoorbeeld mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.
Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang. Hierin conformeren wij ons aan de afspraken zoals die zijn opgenomen in de Woondeal 2023. Momenteel zal dit gaan om 68% van de totaal te realiseren woningen tot en met 2030.”
In de woondeal regio Noord-Veluwe van 2023 staat het regionale aandeel aan sociale huur op 29%. Voor Elburg staat dit op 31% van de te realiseren woningen. Op grond van de Woondeal moet in Elburg 32% van de nieuwbouw worden gerealiseerd in het betaalbare segment. Dat betreft alle woningen tot € 355.000,00. Het onderscheid tussen sociale koop en betaalbare koop in onze Woonvisie is om die reden overbodig geworden. De € 355.000,-- betreft de NHG-grens 2022. Om de betaalbaarheid van dit segment te waarborgen heeft de regio deze prijs vastgezet voor de periode tot en met 2030.
Vanuit de Woondeal is de wens om een getal te plaatsen bij de categorie middenhuur. Deze categorie is relevant voor de beoogde doelgroepen uit onze woonvisie. Hierbij gaat het voornamelijk over de starters en ouderen. De grens van €1.000,-- wordt aangehouden door het Rijk. De categorieën van sociale huur, betaalbare koopwoningen tot €355.000,-- en de middenhuur sluiten aan bij de doelgroepen uit onze woonvisie: starters, jonge gezinnen, ouderen en de uitstroom uit wonen en zorg. De afspraak die de regio met de provincie heeft gemaakt resulteert in 65% betaalbaarheid. In Elburg ligt dit aandeel op 68%.
Doelstellingen zoals deze in de afspraken met de provincie zijn opgesteld. Conform de Woondeal 2023 betreft dat de volgende verdeling:
In het overzicht van de doelstellingen komen de categorieën en de verdeling hiervan overeen met de afspraken die gemaakt zijn tussen regio Noord-Veluwe en provincie Gelderland.
Toetsing aan de woonvisie:
Dit plan behelst de realisatie van een vrijstaande levensloopbestendige woning in het landelijke gebied, waarbij sprake is van transformatie van leegstaand vastgoed. Bij de inrichting van het perceel wordt voldoende rekening gehouden met klimaatadaptatie. Dit voldoet aan de opgave vanuit de woonvisie.
Voor de verandering van de bestemming ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’ wordt gekeken naar het VAB-beleid 2016 van de gemeente Elburg. Hierin worden de voorwaarden gekaderd waarbinnen vrijgekomen agrarische bebouwing aangepast mag worden. Voor de transformatie naar de bestemming ‘Wonen’ gelden de volgende regels:
Verder zijn ook een aantal doelstellingen opgenomen in het VAB-beleid 2016. Voornamelijk ‘het verbeteren van de omgevingskwaliteit en belevingswaarde van het buitengebied’ en ‘het verbeteren van de leefbaarheid en vitaliteit van het buitengebied op sociaal en economisch gebied’ zijn belangrijke speerpunten waaraan getoetst dient te worden.
Toetsing
Het plan voldoet niet geheel aan de voorwaarden, maar wel aan de hoofddoelstelling van het VAB-beleid: Kwaliteitsverbetering van het landschap door een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het tegengaan van verrommeling van het buitengebied. Agrarische landschappelijk verstorende bebouwing wordt gesloopt en door het landschappelijk inpassingsplan (zie Bijlage 1) wordt een dusdanige kwaliteitsimpuls gegeven dat het plan in lijn is met het gedachtegoed en de doelstellingen van het VAB-beleid. Door het landschappelijk inpassingsplan wordt de omgevingskwaliteit en de belevingswaarde van het buitengebied versterkt. Door de sloop van de opstallen voorziet het plan in zowel een kwantitatieve verbetering (het terugbrengen van het aantal m3 aan bebouwing in het buitengebied) als ook in een kwalitatieve verbetering (de vormgeving van de nieuwe bebouwing in een landschappelijke setting).
Door de toevoeging van een nieuwe woning wordt verpaupering voorkomen en wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van het buitengebied van de gemeente Elburg.
Daarnaast vindt de (her)ontwikkelingen duurzaam, vanuit optimaal ruimtegebruik, energieneutraal en levensloopbestendig plaats. Met de realisatie van een energiezuinige en levensloopbestendige woning op het eigen erf wordt hier op een goede manier invulling aan gegeven.
Dit plan voldoet aan de doelstellingen van het VAB beleid, omgevingsvisie en woonbeleid. Het plan voorkomt verloedering van het perceel, draagt bij aan de vitaliteit van het buitengebied en door de landschappelijke inpassing wordt de belevingswaarde van het landelijk gebied versterkt.
De gemeenteraad van Elburg heeft op 25 november 2013 de Welstandsnota vastgesteld. In de nota is het welstandsbeleid van de gemeente Elburg beschreven en zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. In de welstandsnota worden 20 deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is gelegen in deelgebied 'Buitengebied'.
Figuur 3.2: Indeling in deelgebieden (Bron: Welstandsnota Elburg, SRO)
Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in drie welstandsniveau's, te weten:
Dit deelgebied 'Buitengebied' heeft een open en landschappelijk karakter. Hierbinnen worden geen welstandsvrije gebieden aangewezen. Hiervoor zal altijd welstandsniveau II worden toegepast (uitgezonderd monumenten, buitenplaatsen en landgoederen).
De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied.
Bij de toetsing wordt gelet op:
De nieuw te bouwen woning zal bij de omgevingsaanvraag worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
Voor de gemeentelijke parkeerregeling geldt de in september 2014 vastgestelde (inter)gemeentelijke Parkeernota en de door burgemeester en wethouders vastgestelde ‘Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde’.
Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat op eigen erf geparkeerd moet worden. Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels, waarin de eis is opgenomen voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen perceel. Het parkeerbeleid is in veel bestemmingsplannen geregeld met een verwijzing naar het Programma van Eisen voor de inrichting van de openbare ruimte van de gemeente Elburg. Op die manier beschikt(e) de gemeente Elburg over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen eisen te stellen aan het parkeren.
Het perceel is ruim genoeg om op eigen terrein te parkeren (zie 4.11).
Uit voorgaande paragrafen blijkt dat het planvoornemen niet in strijd is met het beleid.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
In oktober 2022 is door Eco Reest een verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2).
Doel van het verkennend chemisch onderzoek is:
Doel van het verkennend asbestonderzoek is:
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 3,7 m-mv opgebouwd is uit zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,2 m-mv. Tijdens het veldwerk is plaatselijk een bijmenging met baksteen in de bodem waargenomen.
Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
In het geanalyseerde monster (puinhoudend) van de bovengrond overschrijden de gehalten aan koper en zink de achtergrondwaarden. Verder zijn er in de grondmonsters geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten, boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
In het grondwater overschrijden geen gehalten aan de onderzochte parameters de streefwaarden en/of detectiegrenzen.
Uit de asbestanalyses is het volgende naar voren gekomen:
Verkennend chemisch bodemonderzoek
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming ‘wonen’ van het terrein, blijkt dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Verkennend asbestonderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek concluderen wij dat in de geanalyseerde mengmonsters van de toplaag van de bodem ter plaatse van de onverharde druppelzones van de asbestverdachte daken asbest is aangetoond.
Het ter plaatse van de druppelzones aangetoonde gehalte aan asbest ligt ruim onder de helft van de interventiewaarde.
De hypothese “verdachte locaties” wordt op grond van de resultaten van het huidige asbestonderzoek met betrekking tot de onderzochte terreindelen (druppelzones) bevestigd.
Op grond van de huidige resultaten, waarbij de helft van de interventiewaarde niet is overschreden, is geen nader asbestonderzoek noodzakelijk.
Uit het bodem- en asbestonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisering van het plan.
Het waterbeleid is op verschillende bestuurslagen vormgegeven. Op Europees niveau de Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG), op rijksniveau is het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 met doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Op provinciaal niveau zijn 3 speerpunten onderscheiden:
Het waterschap Vallei en Veluwe heeft tenslotte haar beleidsuitgangspunten in haar Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgelegd. In de Keur en legger zijn regels opgenomen.
Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:
BOP 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaalld naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Waterparagraaf
In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Daarnaast heeft de gemeente het Beleids- en Beheerplan Water en Riolering. Hierin wordt een waterberging van 60 mm per m2 verhard oppervlak gevraagd.
Het waterschap Vallei en Veluwe is in juni 2022 door EDOK-RO, geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).
Uit de watertoets blijkt:
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan heeft op 20 september 2022, het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Waterbergingseis
Het plan dient aan de gemeentelijke waterbergingseis te voldoen van 60 mm per m2 verhard oppervlak. Dit kan ruim voldoende op eigen perceel worden geborgen. Bij de omgevingsaanvraag zal worden aangegeven hoe aan deze bergingseis wordt voldaan.
Water is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning. De watertoets is als Bijlage 3 toegevoegd aan dit plan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Het plan is voorgelegd aan de regio-archeoloog, zijn bevindingen zijn weergegeven in Bijlage 4.
Figuur 4.1: Archeologische verwachtingskaart + topokaart 1832
Op de topokaart 1832 (bruin=bouwland, groen=weiland) is het perceel weergegeven als bouwland.
Het plangebied heeft een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische waarden. In dit geval komt dat door het voorkomen van een historisch erf dat zuidwestelijk van het plangebied ligt. Op de verwachtingenkaart is een buffer rond dit erf gelegd, omdat eventuele voorlopers van dit erf binnen deze buffer verwacht kan worden. In plangebied Rimpeler, Putten is dit tijdens veldwerk vastgesteld. Historische erven wandelen zogezegd. Ook in de Achterhoek is dit met veldwerk vastgesteld. Als je de buffer weghaalt, is de onderliggende verwachting middelmatig en geldt een vrijstellingsgrens van 500 m2.
Het advies van de regio-archeoloog is:
Vanwege onderliggende middelhoge verwachting (vrijstellingsgrens 500 m2), de bouw van diverse opstallen en erfinrichting, erfgebruik wordt archeologisch onderzoek niet verlangd. De kans op het aantreffen van archeologische waarden wordt klein geacht.
Conclusie
Het aspect archeologie is geen belemmering voor het plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
Onderzoek
De cultuurhistorie van een gebied wordt in de meeste gevallen bepaald door de aanwezigheid van monumenten of monumentale structuren. In het plangebied zijn geen monumenten of beeldbepalende structuren aanwezig. Op ruime afstand liggen enkele monumenten.
Figuur 4.2: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Bij de landschappelijke inrichting van het perceel worden cultuurhistorische elementen toegepast zoals knip- of scheerhaag, hoogstamboomgaard, solitaire bomen, houtsingel en elzensingel (zie Bijlage 1).
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
In augustus 2022 is door Ecofect een QuickScan Wet natuurbescherming uitgevoerd om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet natuurbescherming (zie Bijlage 5).
Uit het onderzoek blijkt:
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt nabij het N2000 gebied de Veluwe op een afstand van 300 meter. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van N2000 gebieden wordt mogelijk verstoring verwacht. Een voortoets Natura2000 wordt noodzakelijk geacht. Deze wordt uitgevoerd en toegevoegd aan het plan(voorjaar).
Stikstof
Ten aanzien van stikstof wordt er in de nieuwe situatie mogelijk een hogere depositie verwacht.
Ten aanzien van stikstofuitstoot is in januari 2024 door Ecofect een aeriusberekening uitgevoerd (zie Bijlage 6).
Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek, en de daarbij behorende berekeningen, kan worden geconcludeerd dat voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Dit houdt in dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect stikstof voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase.
Aanlegfase inclusief elektrische mobiele werktuigen
Uit de Aerius berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Aanlegfase worse case (alles diesel)
Uit de Aerius berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op de omliggende Natura 2000-gebieden. Er vindt een tijdelijke depositie plaats op omliggend Natura 2000-gebied van 0.02 mol/ha/jr.
Om aan te tonen of uit te sluiten of er significante effecten op Natura 2000-gebied zijn kan een voortoets stikstof uitgevoerd worden. Echter gaat het hier om een tijdelijk effect van 0.02 mol/ha/jr. De Raad van Staten heeft onlangs geoordeeld dat dit niet significant is zie Uitspraak 202106610/1/R3 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@139737/202106610-1-r3/#highlight=stikstof).
Gebruiksfase
Uit de Aerius berekeningen van de nieuwe gebruiksfase af gezet tegen de huidige gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op het omliggende Natura 2000-gebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er tijdens de aanlegfase (met inzet van elektrisch materieel) en in de nieuwe gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr niet wordt overschreden. Er is met de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase geen sprake van een significante verslechtering.
Er is geen vergunning ten aanzien van de Wet natuurbescherming nodig.
Natuur Netwerk Nederland
Aangezien het plangebied is gelegen buiten het NNN van Gelderland of de groene ontwikkelingszone hiervan, en het NNN in Gelderland geen externe werking kent, is nadere toetsing niet aan de orde.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent twee vormen van soortbescherming voor ruimtelijke ontwikkeling gekoppeld aan de juridische status van de soorten:
Algemene zorgplicht
Heb respect voor alle wilde flora en fauna en tracht het doden, verontrusten en beschadigen van aanwezige soorten te voorkomen of, indien voorkomen in redelijkheid niet mogelijk is, dit zo veel mogelijk te beperken.
Zorgvuldig handelen
Deze vorm van soortbescherming is gekoppeld aan soorten met een juridisch beschermde status. Er dient invulling te worden gegeven aan zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van werken die vallen onder ruimtelijke ontwikkeling.
Zorgvuldig handelen betreft:
Preventief: alternatieve verblijfplaats (mitigerende maatregelen) realiseren voordat het werk uitgevoerd wordt (bijvoorbeeld aanleg van een poel voor de gewone pad).
Achteraf: opgelegd door het bevoegd gezag indien onzorgvuldig is gehandeld.
Flora
Het perceel en de te slopen opstallen zijn nauwkeurig onderzocht op inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Er zijn geen (groeiplaatsen van) beschermde soorten aangetroffen. Ook de geraadpleegde databanken geven geen aanwijzingen naar beschermde soorten op de projectlocatie. Er is geen overtreding Wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Nader onderzoek naar vleermuizen wordt niet noodzakelijk geacht, er is geen overtreding Wet natuurbescherming.
Zoogdieren
Uit de quickscan blijkt dat er nader onderzoek noodzakelijk is naar de steenmarter. In mei 2023 is door Ecofect nader onderzoek gedaan naar marterachtigen (zie Bijlage 8). Het bureau-onderzoek, habitatgeschiktheidsonderzoek en de cameravallen geven geen aanleiding om aan te nemen dat de kleine marterachtigen gebruik maken van de planlocatie. Derhalve blijft een groot deel van het habitat intact. Het ontbreken van hits op de wildcamera’s in combinatie met het ontbreken van overige aanwijzingen (verblijfplaatsen, krabsporen, prooiresten of uitwerpselen) heeft opdrachtgever alles gedaan wat redelijkerwijs van hen verwacht mag worden om te voorkomen dat de Wet natuurbescherming betreffende de steenmarter (en kleine marterachtigen) niet wordt overtreden.
Vogels
Uit de quickscan blijkt dat nader onder noodzakelijk is naar de huismus. In mei 2023 is door Ecofect nader onderzoek gedaan naar de huismus (zie Bijlage 9). Uit het nader onderzoek huismus is gebleken dat:
Gelet op de uitkomsten van het nader onderzoek huismus zijn er geen te nemen verplichte maatregelen ten gunste van de huismus. Bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden.
Overige soorten
Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van overige zoogdieren die zijn opgenomen op Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen.
Er is geen overtreding Wet natuurbescherming.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming die vallen onder het onderdeel houtopstanden.
Voortoets natura 2000
In januari 2023 is door Ecofect een voortoets Natura 2000 uitgevoerd (zie Bijlage 7). Menselijke activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor natuurgebieden. Sommige natuurgebieden worden speciaal beschermd tegen de gevolgen van menselijke activiteiten. De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000 de Veluwe, maar ligt op een (effect)afstand van slechts 400 meter. De afstand van het plangebied valt volgens de Natuurregels Gelderland binnen de bufferzone 500 meter t.o.v. Natura 2000.
De voortoets is uitgevoerd om na te gaan of de geplande activiteiten nadelige gevolgen kunnen hebben voor beschermde natuurgebieden. Uit de voortoets blijkt dat er geen Passende beoordeling en/of ADC-toets noodzakelijk is omdat er geen (significante) negatieve effecten zijn op de beschermde habitattypen en doelsoorten. Ook heeft de planontwikkeling geen effect op de beheerdoelstellingen die zijn toegewezen aan dit gebied.
Flora en fauna zijn geen belemmering voor de voorgenomen activiteiten.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Voor onderhavig plan is alleen Wegverkeerslawaai van belang. In september 2022 is door Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (zie Bijlage 10).
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de 60 km-wegen: Koopsweg, Scholtenssteeg, Bovenweg en de Burgemeester Frieswijkweg. De locatie is niet gelegen binnen de zone van andere wegen, industrieterreinen of spoorwegen. De A28 bevindt zich op een afstand van circa 1,9 km, de spoorlijn Amersfoort-Zwolle op circa 1,95 km. Het dichtstbijzijnde industrieterrein is gelegen op een afstand van circa 1,7 km.
In verband met de realisatie van het plan wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. In voorliggende rapportage zijn de uitgangspunten, rekenresultaten en conclusies van het onderzoek beschreven.
Wet geluidhinder
Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Koopsweg, Scholtenssteeg, Bovenweg en de Burgemeester Frieswijkweg ten hoogste 48 dB bedraagt inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt door deze wegen gerespecteerd. Verdere maatregelen hoeven niet worden getroffen en er hoeft geen Hogere waarde te worden aangevraagd.
Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Er is een Worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit.
Er is op basis van de uitkomsten geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van de woning.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | |
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.
In artikel 14 van de Wet geurhinder is een specifieke bepaling opgenomen voor woningen welke worden gebouwd in samenhang met de sloop van stallen (dierenverblijven) bij veehouderijen.
Artikel 14 Luidt:
Aangezien er binnen een straal van 300 meter van het plangebied geen veehouderijen liggen wordt ruimschoots aan de minimale afstand voldaan.
Het aspect geur is geen belemmering voor de realisatie van de woning.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn
Met onderhavig plan worden nieuwe gevoelige functie (woning) mogelijk gemaakt. De planlocatie ligt in een rustig buitengebied. In de directe omgeving liggen vooral een aantal woningen. De kortst gemeten afstand tussen het plangebied en een bedrijf in de omgeving van het de inrichting bedraagt 300 meter. Op de locatie van dit bedrijf is een bedrijf gevestigd dat behoort tot milieucategorie 3.1. De bijbehorende richtafstand is 50 meter. Aangezien het plangebied buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven ligt bestaat op grond van dit aspect geen belemmering voor de realisatie van het plan. Ook worden er geen bedrijven gehinderd in hun bedrijfsvoering.
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid Veluwe Noord
In de gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid voor de gemeenten in de regio Veluwe-Noord (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid. De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid.
Grote delen van het grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten liggen binnen het invloedsgebied van risicobronnen, waardoor bij veel ruimtelijk besluiten een verantwoording van het GR vereist is. Een risicoloze maatschappij bestaat niet; een bepaald risiconiveau moet geaccepteerd worden. Maar welk niveau is dan te verantwoorden? Wie bepaalt dit? En wie draagt deze verantwoordelijkheid? Omgaan met externe veiligheid betekent ook het maken van keuzes.
Het thema 'keuzes maken' heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden.
Op grond van artikel 1 van het Bevi is de te realiseren woning aan te merken als een beperkt kwetsbaar object in verband met een dichtheid van minder dan 2 woningen per hectare.
Om te bepalen of er belemmeringen aanwezig zijn qua veiligheid is de risicokaart geraadpleegd.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart
Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn. Ook vinden er geen transporten van gevaarlijke stoffen over de weg of over water. Wel vinden er transporten plaats over het spoor en door een gasleiding.
Gasleiding
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter | Druk | 100 % letaliteitsafstand | 1 % letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
N-570-20 | 12 inch | 40 bar | 70 m | 140 m | ca. 370 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de letaliteitsafstanden van de buisleidingen ligt. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Spoor
De spoorlijn 360K.1 (Amersfoort – Zwolle) ligt op een afstand van circa 2.000 meter ten zuidoosten van de planlocatie. Dit spoor heeft een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van het spoor bedraagt 30 meter. Het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico bedraagt en 460 meter voor brand & explosie. Voor toxisch is dit 4.000 meter.
De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied toxisch van de spoorlijn, waardoor het groepsrisico verantwoord moet worden. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, volstaat hiervoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Op grond van artikel 1 van het Bevi is de te realiseren woning aan te merken als een beperkt kwetsbaar object in verband met een dichtheid van minder dan 2 woningen per hectare.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen.
Het plangebied wordt ontsloten via de Koopsweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Doornspijk en Elburg. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie wordt één woning extra gerealiseerd gerealiseerd. De aanwezige personen worden gezien als zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen.
Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen. Voor de verkeersintensiteiten is uitgegaan van de toevoeging van 1 woning.
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op de ligging van het plangebied worden de kencijfers voor het gebied ‘buitengebied’ gehanteerd. De gemeente Elburg wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een ‘weinig stedelijk’ gebied.
Voor de toevoeging van één vrijstaande koopwoning volgt uit de kerncijfers de volgende verkeersgeneratie:
Koop, huis, Vrijstaand ,8,5
Gemiddeld gezien zullen 8,5 extra verkeersbewegingen per etmaal ontstaan als gevolg van de ontwikkeling. De verkeersgeneratie is zodanig laag dat er geen significant negatieve effecten worden verwacht.
Parkeren
De gemeente Elburg heeft eigen parkeerbeleid en hanteert voor functies in het buitengebied de maximale norm uit de CROW-publicatie 317 aan. Bij vrijstaande koopwoningen is het aandeel bezoekers van 0,3 inbegrepen bij de parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. In totaal moeten 5 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Figuur 4.4: Parkeren
Er is voldoende ruimte op het beoogde woonperceel om in deze parkeerbehoefte te kunnen voorzien (zie figuur 4.4). Daarbij komt dat in de regels van dit bestemmingsplan wordt het parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect ‘parkeren’ voldoende in dit plan is gewaarborgd.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van 1 extra woning, welke circa 8 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Veluwe' op een afstand van circa 300 meter.
In februari 2023 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 6). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, in de aanlegfase en de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-procedure. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-procedure. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouwen- /of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voor onderhavig plan is bij de regeling aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Elburg’. Het plan bevat de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Agrarisch’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde’ en ‘Waarde - Waardevol landschap’
Agrarisch
De agrarische gronden zijn bestemd als ‘Agrarisch’, zonder bouwvlak. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch grondgebruik en extensief recreatief medegebruik. In de bouwregels zijn uitsluitend mogelijkheden opgenomen om een aantal specifieke bouwwerken, geen gebouw zijnde onder voorwaarden op te richten.
Wonen
De woningen zijn voorzien van de bestemming ‘Wonen’. Vastgelegd is dat woningen enkel binnen het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. Voor woningen geldt een maximum goothoogte van 4 meter en een maximum bouwhoogte van 8 meter. In de bestaande woning blijft inwoning gehandhaafd.
Voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn eveneens bouwregels opgenomen. In de gebruiksregels is aangegeven onder welke voorwaarden onder meer een aan huis verbonden bedrijf of bed en breakfast mag worden gerealiseerd.
Binnen de bestemming 'Wonen' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voldaan moet worden aan het landschappelijk inpassingsplan en dat deze in stand moet worden gehouden.
Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde’ is voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Dit wordt gewaarborgd door bij bodemingrepen waarbij de oppervlakte groter is dan 120 m² en dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld wordt gegraven een archeologisch onderzoek verplicht te stellen.
Waarde - Waardevol landschap
De dubbelbestemming ‘Waarde - Waardevol landschap’ geeft aan dat het gebied bestemd is voor het ontwikkelen en in stand houden van de kernkwaliteiten van het landschap. Bij toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid moet aangetoond kunnen worden dat de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast worden.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Parkeren
In de algemene regels is een parkeerregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat een omgevingsvergunning voor bouwen of uitbreiden van een gebouw slechts wordt verleend indien voldoende parkeergelegenheid is gerealiseerd, conform het meest recente gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In dit kader wordt het bestemmingsplan voor advies toegezonden aan betrokken instanties.
Participatie
De initiatiefnemer heeft de naaste buren mondeling op de hoogte gesteld van de plannen. Zij hebben allen positief gereageerd op de voorgenomen plannen (zie Bijlage 11).
Inspraak
In het kader van inspraak heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen Tijdens deze perioden kon één ieder zijn of haar reacties indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het plan wordt ongewijzigd vastgesteld.