Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan:
Het bestemmingsplan 'Havenstraat 5 en Oostendorperstraatweg 7 te Elburg' met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPHAVENSTR5ODSW7-VST1 van de gemeente Elburg.
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een beroep of bedrijf aan huis dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt in geen geval verstaan het exploiteren van een seksinrichting in welke vorm dan ook.
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk, grenzend aan dan wel rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw.
1.7 Achtererf:
gedeelte van het erf dat achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen.
1.8 Afwijking van de bouwregels en/of gebruiksregels:
een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
1.9 Ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.10 Archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en /of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SKIB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.11 Archeologische verwachting:
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.12 Archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.13 Atelier:
een ruimte die dienst doet als (kunstenaars-)werkplaats.
1.14 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 Bebouwingsgrens
een als zodanig op de verbeelding aangegeven grens.
1.16 Bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, in een kamer die ten hoogste mag beschikken over twee van de volgende woonvoorzieningen: douche/bad, wc, of keukenblok.
1.17 Begane grond:
de bouwlaag van een gebouw waarop de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.
1.18 Bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht legaal aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
ten aanzien van het overige legaal gebruik:
- bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.19 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.22 Bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.23 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.24 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.25 Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.26 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.28 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 Bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 Cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, architectonische waarde wordt hieronder mede begrepen.
1.31 Dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.32 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 Dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein die verbonden is met de ter plaatse toegestane bestemming van het gebouw of bedrijf.
1.34 Eerste verdieping:
de bouwlaag van een hoofdgebouw, gelegen direct boven de begane grond.
1.35 Erf:
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.36 Erfgrens:
de grens van een erf.
1.37 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 Hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.39 Hoofdtoegang:
de toegang tot een gebouw, direct grenzend aan, en op peil van, de Havenstraat te Elburg.
1.40 Kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak.
1.41 Kleinschalige ambachtelijke bierbrouwerij:
een locatie waar op kleinschalige en ambachtelijke wijze bier wordt gebrouwen, uitsluitend ten behoeve van consumptie in het op het perceel aanwezige proeflokaal en restaurant en de verkoop aan particulieren.
1.42 Landschappelijke waarden
het belang in geomorfologische (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en landschappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen.
1.43 Luifel:
een overkapping zonder eigen wanden behorende bij een gebouw al dan niet gesitueerd tegen één gevel van dat gebouw.
1.44 Maaiveld:
het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
1.45 Monumentencommissie:
een commissie van advies en bijstand voor burgemeester en wethouders die bestaat uit onafhankelijke externe (monumenten)deskundigen, of een ander orgaan en/of persoon die daarvoor is aangewezen door het college en/of de gemeenteraad.
1.46 Nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.
1.47 Natuurwaarde:
het belang in botanisch, ornithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder met geologische en bodemkundige waarde, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is.
1.48 Nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een perceel.
1.49 Nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.50 Oever:
de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering.
1.51 Omgevingsvergunning:
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.52 Onderbouw:
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil.
1.53 Opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.54 Overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.55 Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand.
1.56 Pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.57 Parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.58 Peil:
- de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of een ander aan te houden waterpeil.
1.59 Perceelgrens:
de scheiding tussen bouwpercelen die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
1.60 Proeflokaal:
een lokaal behorende bij een bierbrouwerij waar de ter plekke gebrouwen dranken kunnen worden genuttigd.
1.61 Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.62 Restaurant:
een horecagelegenheid waar hoofdzakelijk maaltijden en dranken worden genuttigd en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven, horeca van categorie 1 (h=1).
1.63 Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.64 Steiger:
een bouwwerk staande op eigen fundatie of gekoppeld dan wel vastgebonden aan de oever dat zich bevindt direct aan of in een waterloop.
1.65 Terras
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een (horeca)-bedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt.
1.66 Verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijk informatie met nummer NL.IMRO.0230.BPHAVENSTR5ODSW7-VST1 .
1.67 Verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op de begane grond.
1.68 Vesting
het gebied dat bestaat uit de binnenstad van Elburg, gelegen binnen de stadsgracht.
1.69 Vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van een ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een gebouw voor de in het plan aangegeven doeleinden.
1.70 Voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel. Indien op de verbeelding de aanduiding 'gevellijn' voorkomt, wordt deze gevellijn ter plaatse als voorgevel van een gebouw aangemerkt.
1.71 Vrij beroep:
een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.72 Waterhuishoudkundige voorziening:
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.73 Waterpeil:
Het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het plaatse aan te houden waterpeil.
1.74 Wijzigingsbevoegdheid:
de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.75 Wonen:
het leven in een permanent dag- en nachtverblijf alwaar een huishouden wordt gevoerd.
1.76 Woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
1.77 Zijgevel:
de naar de zijkant(en) van het erf toegekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.
2.7 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ateliers;
- kleinschalige ambachtelijke bierbrouwerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - kleinschalige ambachtelijke bierbrouwerij';
- restaurant, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', met een maximum vloeroppervlakte van 180 m²;
- proeflokaal, uitsluitend ten behoeve van het nuttigen van dranken die in de op hetzelfde perceel aanwezige kleinschalige ambachtelijke bierbrouwerij zijn gebrouwen;
- een dienstwoning;
met daaraan ondergeschikt:
- nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- gebouwen, overkappingen, andere bouwwerken, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Gemengd - 3' is aan een aantal regels gebonden.
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Een gebouw of overkapping mag:
- niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- een maximale goot- en bouwhoogte hebben die niet groter is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' een maximale goot- en bouwhoogte hebben die niet afwijkt van de bestaande goot- en bouwhoogte.
3.2.2 Andere bouwwerken
een erf- en terreinafscheiding mag:
- een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze naar de weg of water gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
- een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
- een ander overig bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 2,50 meter.
3.3 Nadere eisen
Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.
Dit kan indien dit noodzakelijk is:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter bescherming van de waarden van het beschermd stadsgezicht;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
- ter waarborging van het uitzicht van woningen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Gemengd - 3' is aan een aantal beperkingen gebonden.
De gronden en bouwwerken mogen niet:
- worden gebruikt voor meer dan één woning;
- worden gebruikt voor het wonen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
- worden gebruikt voor detailhandel, met uitzondering van:
- detailhandel in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of voortgebrachte goederen;
- e-commerce zonder fysieke bezoekmogelijkheid en zonder opslag van goederen, als nevenactiviteit;
- worden gebruikt voor terrassen;
- worden gebruikt voor seksinrichtingen;
- worden gebruikt anders dan ten behoeve van de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de in
artikel 3.4 onder f opgenomen bepaling en de bestemmingsomschrijving uit te breiden met de functie 'museum', mits wordt voldaan aan de in
artikel 12.3.1 en
artikel 12.3.4 opgenomen bepalingen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen.
3.5.2 Toetsingscriteria
De afwijkingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
- de waarden van het beschermd stadsgezicht;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
waarbij het behoud, de versterking en/of het herstel van de landschappelijke, natuur- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden wordt nagestreefd;
met daaraan ondergeschikt:
- nutsvoorzieningen, water, paden, toegangswegen en bermen;
met de daarbij behorende:
- voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
- andere bouwwerken, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Groen' is aan een aantal regels gebonden.
4.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
4.2.2 Andere bouwwerken
- een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben;
- een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter hebben.
4.3 Nadere eisen
Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.
Dit kan indien dit noodzakelijk is:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter bescherming van de waarden van het beschermd stadsgezicht;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
- ter waarborging van het uitzicht van woningen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Groen' is aan een aantal beperkingen gebonden.
De gronden en bouwwerken mogen niet:
- worden gebruikt voor terrassen;
- worden gebruikt anders dan ten behoeve van de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- het ontgronden, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- het verwijderen, kappen of verstoren van de natuurlijke vegetatie;
- het wijzigen van het profiel van watergangen en/of waterpartijen, dan wel het graven of dempen daarvan;
- het aanleggen van paden;
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van (ondergrondse) leidingen.
4.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in
artikel 4.4.1 is niet van toepassing in op werken en werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
- reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
4.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd en indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden van de gronden, en de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd voor zover de betrokken gronden zijn gelegen binnen het gebied met de dubbelbestemming '
Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen;
met daaraan ondergeschikt:
- nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, paden, toegangswegen en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin' is aan een aantal regels gebonden.
5.2.1 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.
5.2.2 Andere bouwwerken
- een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in artikel 5.2.2 in die zin dat andere bouwwerken, te weten pergola's, mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2,50 meter.
5.3.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd voor zover de betrokken gronden zijn gelegen binnen het gebied met de dubbelbestemming '
Waarde - Beschermd stadsgezicht' en indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
- de waarden van het beschermd stadsgezicht, gezien het advies van de gemeentelijke monumentencommissie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Tuin' is aan een aantal beperkingen gebonden.
De gronden en bouwwerken mogen niet:
- worden gebruikt voor terrassen;
- worden gebruikt anders dan ten behoeve van de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water;
- watersport;
- verkeer te water;
met daaraan ondergeschikt:
- nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- steigers, ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
- overige andere bouwwerken met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.
6.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Water' is aan een aantal regels gebonden.
6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
6.2.2 Andere bouwwerken
- een steiger mag een bouwhoogte hebben van 1,00 meter;
- een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 meter.
6.3 Nadere eisen
Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.
Dit kan indien dit noodzakelijk is:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter bescherming van de waarden van het beschermd stadsgezicht;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
- ter waarborging van het uitzicht van woningen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Water' is aan een aantal beperkingen gebonden.
De gronden en bouwwerken mogen niet:
- worden gebruikt voor terrassen;
- worden gebruikt anders dan ten behoeve van de in artikel 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
en mede bestemd voor:
- de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop';
met daaraan ondergeschikt:
- nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven.
7.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.
7.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
- een hoofdgebouw mag:
- niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- een goot- respectievelijk bouwhoogte hebben die niet groter is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
- het aantal wooneenheden binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:
- bijbehorende bouwwerken mogen per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan:
- 85 m² bij een perceel kleiner dan 850 m²;
- 10% van de perceelsoppervlakte bij een perceel gelijk aan of groter dan 850 m² en kleiner dan 1.250 m²;
- 160 m² bij een perceel gelijk of groter dan 1.250 m²;
- met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf wordt bebouwd;
- in afwijking van het bepaalde onder sub 4. mag op een perceel in ieder geval een bijbehorend bouwwerk van maximaal 6 m² worden gebouwd;
- bijbehorende bouwwerken mogen in de perceelgrens worden gebouwd;
- aangebouwde bijbehorende bouwwerken een goothoogte/boeiboordhoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
- vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 meter;
- anders dan in sub a tot en met d is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die legaal bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd mogen blijven.
7.2.3 Andere bouwwerken
- een erf- en terreinafscheiding mag:
- een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze zich voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
- een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
- een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 meter.
7.3 Nadere eisen
Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.
Dit kan indien dit noodzakelijk is:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
- ter waarborging van het uitzicht van woningen.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.
7.4.1 Woonfunctie
De bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie, tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
- het bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks via het hoofdgebouw bereikbaar;
Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw:
- het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter achter het bouwvlak;
Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw:
- het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
7.4.2 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
De hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de grondoppervlakte bedraagt maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
- er bestaat een rechtstreekse relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de bewoner van het hoofdgebouw;
- er vindt geen gebruik plaats dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
- er mag geen detailhandel of horeca plaatsvinden;
- er mag geen sprake zijn van een seksinrichting;
- geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
- geen reclame-uitingen worden aangebracht.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden van de gronden.
8.2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 30 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
- indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
- de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
- de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het onder sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
8.2.2 Advies Archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 8.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.2.3 Uitzonering bouwregels
- op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen;
- bij de oprichting van het bouwwerk de ondergrond niet dieper dan 0,30 meter wordt geroerd.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in
artikel 8.2.1, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- de afmetingen van bouwwerken;
- de situering van bouwwerken;
- de inrichting en het gebruik van gronden;
indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Algemeen
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
- bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het verlagen van het waterpeil;
- het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur door middel van sleuven breder dan 0,80 meter.
8.4.2 Uitzonderingen
- voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
- voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
- voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend;
- ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
8.4.3 Beoordelingscriteria
Ten aanzien van de in
artikel 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
- de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
- het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
8.4.4 Voorwaarden
- Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
- de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
- de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
- de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid artikel 8.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen indien:
- op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; dan wel
- er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
9.2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
- indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
- de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
- de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het onder sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Advies Archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.2.3 Uitzondering op bouwregels
- op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.
- bij de oprichting van het bouwwerk de ondergrond niet dieper dan 0,30 meter wordt geroerd.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot:
- de afmetingen van bouwwerken;
- de situering van bouwwerken;
- de inrichting en het gebruik van gronden;
indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Algemeen
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- grondwerkzaamhedendieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 120 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
- bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het verlagen van het waterpeil;
- het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur door middel van sleuven breder dan 0,80 meter.
9.4.2 Uitzonderingen
- voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
- voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale gebruik;
- voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend;
- ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
9.4.3 Beoordelingscriteria
Ten aanzien van de in
artikel 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
- de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
- het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
9.4.4 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
- de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
- de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
- de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie 1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie 1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de dubbelbestemming gelijkluidende regels bevat als de te wijzigen dubbelbestemming, de genoemde oppervlaktematen komen te vervallen en tevens een uitzondering op de omgevingsvergunning geldt voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld.
Artikel 10 Waarde - Beschermd stadsgezicht
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, de bescherming, het herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
- gemeentelijk monument ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument'
10.2.1 Voorrangsregel
In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te bouwen, aan te leggen en te gebruiken op een wijze die strijdig is met de in dit artikel gegeven regels.
10.2.2 Gebouwen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak de volgende regels:
- de nokrichting van gebouwen is de bestaande nokrichting;
- de kapvorm van gebouwen is de bestaande kapvorm;
- ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' wordt de voorgevel van een gebouw in de gevellijn gebouwd;
- de zijgevels van een gebouw voor zover gelegen binnen de vesting worden in de zijgevelbouwgrenzen gebouwd;
- de achtergevel van een gebouw voor zover gelegen binnen de vesting worden in de achtergevelbouwgrens gebouwd;
- de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen wordt bepaald door de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat de minimale bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - kleinschalige ambachtelijke bierbrouwerij' de volgende minimale bouwhoogte geldt:
maximale goot- en bouwhoogte | van toepassing zijnde minimale bouwhoogte |
4,00 en 6,50 meter | 5,00 meter |
- een gebouw wordt voorzien van een kap die een minimale dakhelling moet hebben van 50° en een maximale dakhelling hebben van 70°;
- anders dan onder a. tot en met g. is bepaald, geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het moment dat het ontwerp van dit plan ter inzage is gelegd, gehandhaafd mogen worden.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in artikel 10.2.2 onder a in die zin dat gebouwen worden voorzien van een kap met een andere nokrichting dan de bestaande nokrichting, mits:
- in de nokrichting de uiterlijke verschijningsvorm van afzonderlijke gebouwen tot uitdrukking wordt gebracht;
het bepaalde in
artikel 10.2.2 onder b in die zin dat gebouwen worden afgedekt met een kap in een andere kapvorm dan de bestaande, mits:
- in de kapvorm de uiterlijke verschijningsvorm van afzonderlijke gebouwen tot uitdrukking worden gebracht;
- het bepaalde in artikel 10.2.2 onder d in die zin dat de zijgevel van een gebouw niet in de zijgevel wordt gebouwd, mits:
- deze afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' of 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
- het bepaalde in artikel 10.2.2 onder e in die zin dat de achtergevel van een gebouw niet in de achtergevel wordt gebouwd, mits:
- deze afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
- het bepaalde in artikel 10.2.2 onder g in die zin dat gebouwen worden voorzien van een kap waarvan de dakhelling minimaal 40° en maximaal 70° bedraagt;
het bepaalde in
artikel 10.2.2 onder g in die zin dat gebouwen worden voorzien van een kap waarvan de dakhelling minimaal 15° en maximaal 75° bedraagt, mits:
- voor zover dit betrekking heeft en noodzakelijk is in verband met een bijzondere kapvorm.
10.3.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd en indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
- de waarden van het beschermd stadsgezicht;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;
- het ontgronden, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;
- het graven en/of dempen van waterlopen en waterpartijen;
- het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
- het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen;
- het geheel of gedeeltelijk slopen van een stadsmuur, muur, tuinmuur of vloedmuur;
- het scheuren van grasland, indien daarmee een blijvende omzetting van weidegrond in een andere vorm van bodemcultuur wordt beoogd.
10.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in
artikel 10.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die:
- het normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- reeds op basis van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.
10.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd en indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
12.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen, in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,50 meter;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,25 meter.
12.2 Meetverschil
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
12.3 Parkeer-, laad- en losruimte
12.3.1 Parkeerruimte
- Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
- Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals op genomen in bijlage 1 Parkeernota van de bijlagen bij de regels, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
- Bij het bepaalde onder a wordt bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
12.3.2 Laad- en losruimte
Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.
12.3.3 Afwijken
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.
12.3.4 Parkeerfonds
- Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 12.3.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning;
- Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de
financiële voorwaarde vast.
12.3.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte ten behoeve van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
13.1 Bijzonder gebruiksverbod
13.1.1 Onbebouwde gronden
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden (grond zonder gebouwen) voor:
- het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- prostitutiedoeleinden.
13.1.2 Bouwwerken
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor:
- detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de regels;
- prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen.
13.2 Uitzondering gebruiksverbod
13.2.1 Uitzondering gebruiksverbod
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
- het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen, andere open terreinen en watergangen;
- het stallen van maximaal één toercaravan op het erf van een woning.
13.3 Strijdig gebruik - functiewijziging met grotere parkeerbehoefte
13.3.1 Parkeerruimte
- Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's.
- Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals op genomen in bijlage 1 Parkeernota van de bijlagen bij de regels, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
- Bij het bepaalde onder a wordt bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.
13.3.2 Afwijken
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.
13.3.3 Parkeerfonds
- Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13.3.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning;
- Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de
financiële voorwaarde vast.
13.3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en de situering van de parkeerplaatsen ten behoeve van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
14.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
14.1.1 bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' dat niet hoger mag worden gebouwd dan:
- binnen een afstand van 100 meter van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
- buiten een afstand vanaf 100 meter van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
Deze regels gelden niet voor bestaande bouwwerken.
14.1.2 afwijken van de bouwregels
Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- het bepaalde in artikel artikel 14.1 en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
15.1 Algemene afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of overtuigende esthetische redenen noodzakelijk is of indien de bestaande situatie hiertoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsregels met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld onder a, voor lift- en trappenhuizen, glazenwasserinstallaties, (centrale) verwarmingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, schoorstenen, (schotel)antennes, antenne-installaties en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen, met maximaal 3,00 meter;
- de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbare nutsvoorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet groter is dan 3,00 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare (nuts)voorziening, met een maximale bouwhoogte van 15,00 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
- overschrijding van de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2,00 meter voor balkons, dakoverstekken, overstekende verdiepingen, galerijen, luifels, gevelversieringen, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen;
- de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 5,00 meter.
15.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd voor zover de betrokken gronden zijn gelegen binnen het gebied met de dubbelbestemming '
Waarde - Beschermd stadsgezicht' en indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:
- de waarden van het beschermd stadsgezicht, gezien het advies van de gemeentelijke monumentencommissie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 16 Algemene procedureregels
16.1 Procedure nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- het ontwerpbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid of op een andere geschikte wijze;
- in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheerverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Havenstraat 5 en Oostendorperstraatweg 7 te Elburg', behorend bij het besluit van de raad van ....