direct naar inhoud van Regels
Plan: Gerichtenweg - Hoge Enk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPGERICHTENWEGHE-VST1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Gerichtenweg - Hoge Enk met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPGERICHTENWEGHE-VST1 van de gemeente Elburg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een beroep of bedrijf aan huis dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt in geen geval verstaan het exploiteren van een seksinrichting in welke vorm dan ook;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

en bijbehorend bouwwerk, grenzend aan dan wel rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsprecentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bestaand:
  • a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van inwerkingtreding van het plan;
  • b. ten aanzien van het overige legaal gebruik: bestaand ten tijde van inwerkingtreding van het plan;
1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.22 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegende transparante uitstraling;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.25 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.27 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.27.1 Duurzame energie- en warmtevoorziening

voor het functioneren van een bouwwerk of een gedeelte daarvan noodzakelijke voorziening van niet-bouwkundige aard voor de opwekking van energie en/of warmte , waaronder warmtepompen en airco's;

1.28 luifel:

een bijbehorend bouwwerk zonder eigen wanden behorende bij een gebouw al dan niet gesitueerd tegen één gevel van dat gebouw;

1.29 meetverschil:

het door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.30 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.31 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een eigen constructie met maximaal één wand;

1.32 peil:
  • a. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;
  • b. indien in of op water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of een ander aan te houden waterpeil;
1.33 perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut;

1.34 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.35 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 standplaats:

het van een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.37 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen; op een hoekperceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelrooilijn;

1.38 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een niet met het hoofdgebouw verbonden, niet voor bewoning bestemd, bijbehorend bouwwerk;

1.39 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.40 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelterreinen;
  • c. hondenweide;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. nutsvoorzieningen, water en waterberging, wegen, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbijbehorende:

  • e. gebouwen, andere bouwwerken en erven.
3.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Groen' is aan een aantal regels gebonden.

3.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen:

  • a. alleen worden gebouwd ten behoeve van onderhoud en beheer;
  • b. in combinatie met andere gebouwen binnen de bestemming 'Groen' een gezamenlijke oppervlakte hebben van maximaal 25 m²;
  • c. een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 m.
3.2.2 Andere bouwwerken

Andere bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. erf- en terreinafscheidingen mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 1,00 meter;
  • b. ten behoeve van een hondenweide mogen erf- en terreinafscheidingen een bouwhoogte hebben van maximaal 2,00 meter;
  • c. een speelvoorziening mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5,00 meter;
  • d. een lichtmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6,00 meter;
  • e. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 meter.
3.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Wegen en parkeervoorzieningen
  • a. Verandering van gebruik van gronden ten behoeve van wegen en parkeerplaatsen is slechts toegestaan als:
    • 1. dat noodzakelijk is met het oog op:
      • de verkeersveiligheid;
      • het verminderen van verkeersdruk, of
      • het verminderen van de parkeerdruk;
    • 2. er binnen de bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' is gecompenseerd voor kwaliteitsverlies en/of oppervlakteverlies van recreatie, groen of speelvoorzieningen.
  • b. Verandering van het gebruik van een weg die ertoe leidt dat parkeergelegenheid of verblijfsruimte voor fietsers en voetgangers en daarmee vergelijkbare verkeersdeelnemers verloren gaat is slechts toegestaan als:
    • 1. dat noodzakelijk is met het oog op:
      • de verkeersveiligheid;
      • het verminderen van verkeersdruk, of
      • het verminderen van de parkeerdruk;
    • 2. er binnen de bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' is gecompenseerd voor het verlies van parkeergelegenheid of verblijfsruimte voor fietsers en voetgangers en daarmee vergelijkbare verkeersdeelnemers.
  • c. Compensatie als bedoeld onder a en b sub 2 mag achterwege blijven als met de wijziging kleinschalige parkeervoorzieningen worden gerealiseerd tot een maximale grondoppervlakte van 65 m2.
  • d. Bij de verandering van gebruik bedoeld onder a en b sub 1 wordt de mogelijkheid voor compensatie onderzocht, ook als deze niet verplicht is op grond van het bepaalde onder a en b sub 2 en c.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterberging, (toegangs-)wegen en paden, en parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • c. bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken en erven.
4.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin' is aan een aantal regels gebonden.

4.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker of een luifel worden gebouwd, die:

  • a. een diepte mag hebben van maximaal 1,25 meter, mits de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 2,50 meter blijft bedragen;
  • b. een breedte mag hebben van maximaal 2/3 deel van de breedte van de gevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. een bouwhoogte hebben van maximaal 0,30 meter boven de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
4.2.2 Andere bouwwerken

Andere bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 1,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – erfafscheiding met afwijkende maatvoering' een erf- en terreinafscheiding van maximaal 1,20 meter mogelijk is;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 meter.
4.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water;

met de daarbijbehorende:

  • e. andere bouwwerken en erven.
5.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is aan een aantal regels gebonden.

5.2.1 Andere bouwwerken

Andere bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 2,00 meter;
  • b. een speelvoorziening mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5,00 meter;
  • c. een lichtmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6,00 meter;
  • d. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5,00 meter.
5.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Wegen en parkeervoorzieningen
  • a. Verandering van gebruik van gronden ten behoeve van wegen en parkeerplaatsen is slechts toegestaan als:
    • 1. dat noodzakelijk is met het oog op:
      • de verkeersveiligheid;
      • het verminderen van verkeersdruk, of
      • het verminderen van de parkeerdruk;
    • 2. er binnen de bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' is gecompenseerd voor kwaliteitsverlies en/of oppervlakteverlies van recreatie, groen of speelvoorzieningen.
  • b. Verandering van het gebruik van een weg die ertoe leidt dat parkeergelegenheid of verblijfsruimte voor fietsers en voetgangers en daarmee vergelijkbare verkeersdeelnemers verloren gaat is slechts toegestaan als:
    • 1. dat noodzakelijk is met het oog op:
      • de verkeersveiligheid;
      • het verminderen van verkeersdruk, of
      • het verminderen van de parkeerdruk;
    • 2. er binnen de bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' is gecompenseerd voor het verlies van parkeergelegenheid of verblijfsruimte voor fietsers en voetgangers en daarmee vergelijkbare verkeersdeelnemers.
  • c. Compensatie als bedoeld onder a en b sub 2 mag achterwege blijven als met de wijziging kleinschalige parkeervoorzieningen worden gerealiseerd tot een maximale grondoppervlakte van 65 m2.
  • d. Bij de verandering van gebruik bedoeld onder a en b sub 1 wordt de mogelijkheid voor compensatie onderzocht, ook als deze niet verplicht is op grond van het bepaalde onder a en b sub 2 en c.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. het bouwen, installeren en gebruiken van voorzieningen die nodig zijn voor een duurzame energie- en warmtevoorziening van de woning;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterberging, wegen en paden en parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • d. gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven.
6.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.

6.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. het totaal aantal hoofdgebouwen binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' bedraagt maximaal 17, met dien verstande dat het aantal hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  • b. een hoofdgebouw mag:
    • 1. niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    • 2. met de vrijstaande kant niet dichter op de zijdelingse perceelgrens dan 3,00 meter;
    • 3. een goot- en bouwhoogte hebben die niet groter is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen minimaal vier en maximaal vijf aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen maximaal twee aaneengesloten woningen worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • f. de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen op de figuur 'gevellijn'.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen:

  • a. per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan:
    • 1. 85 m² bij een perceel kleiner dan 850 m²;
    • 2. 10% van de perceelsoppervlakte bij een perceel gelijk aan of groter dan 850 m² en kleiner dan 1.250 m²;
    • 3. 160 m² bij een perceel gelijk of groter dan 1.250 m²;
    • 4. met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf wordt bebouwd;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder sub 4. mag op een perceel in ieder geval een bijbehorend bouwwerk van maximaal 6 m² worden gebouwd.
  • b. uitsluitend in de perceelgrens worden gebouwd;
  • c. aangebouwd een goothoogte/boeiboordhoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
  • d. vrijstaand een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 meter.
6.2.3 Andere bouwwerken

Andere bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    • 2. een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
  • b. een overig ander bouwwerk, niet zijnde overkappingen, mag een bouwhoogte van maximaal 5,00 meter hebben.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bebouwing

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.

6.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen zonder dat sprake is van voldoende watercompensatie. Van voldoende watercompensatie is sprake als wordt voldaan aan de volgende voorwaarde: per vierkante meter verhard oppervlak dient 87 mm waterberging te worden gerealiseerd binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

6.4.2 Woonfunctie

De bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  • b. het bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks via het hoofdgebouw bereikbaar.

Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw:

  • c. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter achter het bouwvlak.

Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw:

  • d. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
6.4.3 Aan-huis verbonden beroep of bedrijf

De hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de grondoppervlakte bedraagt maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
  • b. er bestaat een rechtstreekse relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de bewoner van het hoofdgebouw;
  • c. er vindt geen gebruik plaats dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
  • d. er mag geen detailhandel of horeca plaatsvinden;
  • e. er mag geen sprake zijn van een seksinrichting;
  • f. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
  • g. geen reclameuitingen worden aangebracht.
6.4.4 Duurzame energie- en warmtevoorziening
  • a. Een voorziening voor duurzame energie- en warmtevoorziening bij een woning mag gebouwd, geinstalleerd en gebruikt worden als door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond:
    • 1. dat bij het gebruik van de duurzame energie- en warmtevoorziening niet meer dan 35 dB(A) geluidproductie wordt veroorzaakt op de buitengevel van een verblijfsruimte van derden; en
    • 2. het installeren en gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.
6.5 Omgevingsvergunning voor het bouwen, de installatie en gebruik van een duurzame energie- en warmtevoorziening
6.5.1 Vergunningplicht

Voor het bouwen, installeren en gebruiken van een voorziening voor duurzame energie- en warmtevoorziening is een omgevingsvergunning vereist.

6.5.2 Beoordelingscriteria

De in 6.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als in een akoestisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. bij het gebruik van de duurzame energie- en warmtevoorziening niet meer dan 35 dB(A) geluidproductie wordt veroorzaakt op de buitengevel van een geluidgevoelig object van derden;
  • b. het installeren en gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkhedenen het woon- en leefklimaat van omliggende gronden en bouwwerken; en
  • c. de gecumuleerde effecten van alle energie- en warmtevoorzieningen in de omgeving niet leidt tot meer dan 35 dB(A) geluidproductie op de buitengevel van een geluidgevoelig object van derden.
6.5.3 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder ten aanzien van positionering, type, afscherming en het treffen van technische maatregelen ter voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van omliggende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een hoofdgasleiding;

met de daarbijbehorende:

  • d. andere bouwwerken.
7.2 Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.

7.3 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
  • b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • c. Andere bouwwerken mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 2,00 meter.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardigen;
  • c. het indrijven van voor werpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
7.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. graafwerkzaamheden betreft als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
7.4.3 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
  • b. De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend als vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
  • c. De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. voordat tot wijziging wordt overgegaan, schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder;
    • 2. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van externe veiligheid voor wat betreft het groepsrisico;
    • 3. geen strijdigheid mag optreden met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen, in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
9.2 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

9.3 Parkeer-, laad- en losruimte
9.3.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de Parkeernota, zoals deze geldt op het moment van de inwerkingtreding van dit plan, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
9.3.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

9.3.3 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van het gestelde in de Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.3.1 en 9.3.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad of losruimte wordt voorzien.
9.3.4 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 9.3.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning.

Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

9.3.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik - functiewijziging met grote parkeerbehoefte
10.1.1 Parkeerruimte
  • a. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de Parkeernota zoals deze geldt op het moment van de inwerkingtreding van dit plan, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de Parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a. wordt bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.
10.1.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtnemen van de Parkeernota van de bijlagen bij de regels worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.
10.1.3 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 10.1.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning.

Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarden vast.

10.1.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en de situering van de parkeerplaatsen ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
10.2 Strijdig gebruik
  • a. het is verboden om gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken strijdig met de daarvoor geldende bestemming;

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • b. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voertuigen;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of esthetische redenen noodzakelijk is of indien de bestaande situatie hiertoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsregels met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld onder a, voor lift- en trappenhuizen, glazenwasserinstallaties, (centrale) verwarmingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, schoorstenen, (schotel)antennes, antenne-installaties en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen, met maximaal 3,00 m;
  • c. de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbare nutsvoorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet groter is dan 3,00 m, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare (nuts)voorziening, met een maximale bouwhoogte van 15,00 m, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
  • d. aanpassingen van ondergeschikte aard in het beloop of het profiel van wegen of de onderlinge aansluiting van wegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. overschrijding van de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3,00 m voor balkons, en met ten hoogste 2,00 m voor bordessen, dakoverstekken, overstekende verdiepingen, galerijen, luifels, gevelversieringen, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen;
  • f. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en pergola's, wordt vergroot tot maximaal 5,00 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde als bedoeld onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsregels gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, als bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Gerichtenweg - Hoge Enk'.